BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
f
26e Jaargang
ZATERDAG 11 JÜLI 1908
No. 7682
DE ZATERDAGAVOND
HAARLEM'S DAGBLAD KOST
f 1.20 PER 3 MAANDEN
M 10 GENT PER WEEK.
ADMINISTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT 55.
DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6.
IN HAARLEM'S DAGBLAD ZUN
ADVERTENTIËN DOELTREFFEND;
ONZE ANNONCES
WORDEN OPGEMERKT.
Rubriek voor Vrouwen
Een ordelijke opvoeding.
Tot de deugden, die den jongen we
reldburgers niet vroeg genoeg kunnen
worden bijgebracht, behoort ongetwij
feld de ordelijkheid. De orde is in de
maatschappij onontbeerlijk, zooals
zij voor ieder mensch zeer geweoxscht
is. De volksmond, die ons dikwijls op
diepzinnige manier het verband tus
schen twee begrippen kenbaar maakt,
gebruikt „netjes" in den zin van
„flink".
Ordelijkheid kan de mensch zich
slechts door gewoonte eigen maken,
maar de opvoeding begaat in dit op
zicht helaas maar al te dikwijls een
fout.
Uit al te groote' liefde dragen de
ouders het kind menigmaal .alles na,
en brengen het waar het behoort. Zóó
wordt een kind slordig gemaakt. De
ouders moesten er liever op toezien,
dat een kind, als het genoeg heeft van
het spelen, ook zelf zijn boei opbergt
of als het naar bed gaat, zijn kleeren
op een bepaalde plaats legt. Maar
Biet genoeg, dat men het kind onbe
wust aan slordigheid gewent, het
wordt ook dikwijls in zijn neiging tot
oriordelijkheid gestijfd, door dat men
het kindermeisje, ais zij het kind tot
ordelijkheid aanspoort gebiedt den
boel op te bergen.
Het ia de plicht der. ouders hun kind
zóó op te voeden, dat het, wat orde
lievendheid betreft, op eigen boenen
leert staan.
Het is van het grootste gewicht,
dat men in het leven onafhankelijk is,
dat men zich, waar dit mogelijk is,
zelf weet te helpen. Van de jeugd af
aan orde en regelmaat gewend zijn,
dat is een heerlijke, kostbare schat,
die in de jaren der zelfstandigheid
honderdvoudige renten afwerpt, want
orde is de zuster der spaarzaamheid,
de wortel van den welstand, de grond
slag, de steun van den staat.
Orde vergemakkelijkt ons het leven,
bespaart ons tijd, kracht, twist en er
gernis; dikwijls ook geldelijk nadeel.
Zonder ordelievendheid verliezen wij
een deel van onze opgewektheid
werklust, door zoeken en heen en
weer loopen, dootr een onaangenaam
gevoel van schaamte, als anderen ge
tuigen zijn van de gevolgen onzer on
ordelijkheid.
Voor een ordelijk mensch is het een
kwelling met een onordelijk samen
te moeten leven; gewoonlijk lijdt hij
onder de slordigheid van den ander.
Evenals in de maatschappij de orde
in zekere mate is gewaarborgd door
de wet met haar honderden artikelen,
moesten in iedere familie, in ieder
huishouden, bepaalde regels gelden.
Al onze handelingen moesten aan een
bepaalden tijd, een bepaalde plaats
gebonden zijn. Het is de plicht van
den heer en de vrouw des huizes, te
zorgen, dat de harmonie en de huise
lijke vrede, die niet zelden lijden on
der onordelijkheid, behouden blijven.
De orde in het huishouden maakt
ons het tehuis dierbaar, veraange
naamt het familieleven. Wie een or
delijk tehuis bezit, haakt niet naai
de sociëteit.
Gij vaders, gij moeders, prent uwe
.kinderen ordelijkheid in door woord
en daad. Gaat hen voor met goede
voorbeelden, door alle wanorde en
ongeregeldheid uit. uw leven te ver-
.bannen, trekt partij van de jeugd van
uw kind, door zijn talenten te leiden.
Zegt niet, „ik heb geen tijd!" Veront
schuldigt u niet met drukte, vermoeid
heid en andere voorwendsels, die geen
steek houden! Voor de opvoeding zij
ner kinderen moet iedereen tijd heb
ben.
Moedigt de onordelijkheid van het
kind niet aan door te zeggenr „een
kind is een kind!" Het is uw plicht het
kind te vormen tot menscli en men
kan het rijsje, niet den boom buigen.
Voedt uwe kinderen op tot ordelij
ke, flinke monschen, zoodat zij in la
tere jaren aan alle eischen van het le
ven kunnen voldoen.
Evenals de landman, die in de len
te niet zaait, in den herfst niet oog
sten kan, evenmin als de boom zonder
verzorging goede vruchten kan dra
gen, evenmin kunt gij aan uwe kin
deren, die zonder tucht of orde op
groeien, vreugde beleven. Zeg mij of
gij een ordelijke kinderkamer gehad
hebt en ik zal u zeggen, of gij een
mensch ?j:t 'V-e ordelijk en geregeld:
leeft.
Maar niemand zal zijn eigen schan
de bekennen en men kan zich dus
slechts omgekeerd naar de leefwijze
der volwassenen, eene voorstelling
maken van hunne jeugd.
MARIE VAN AMSTEL.
Het Rijke Natuurleven.
Zondag vond Ik op den Bloemen-
daalschen weg eene harige rups. Snel,
als bewust van dreigend gevaar, stak
zij den weg over, om aan den over
kant in de boschjes een veiliger plaats
t« zoeken.
Regelmatig kroop zij voort, de lan
ge haren in voortdurende golving.
Door kleur en beweging moest zij
sterk opvallen aan hongerige vogels,
die vaak met een zichtbaar genoegen
zoo'n groote rups in den bek nemen,
Geen enkelen zanger kon zij ontgaan
en toch haar rust werd niet verstoord.
Dikwijls had ik hooren beweren, dat
slechts de koekoek zich met deze hari
ge dieren voedt; nu ik zoo mooi in cLe
gelegenheid was, wilde ik die bewe
ring eens aan de werkelijkheid toet
sen.
Tijd tot lang waarnemen was hier
echter niet. De weg werd te druk be
zocht-, zoodat ik erg bang was voor
verpletterende schoenzolen of vernie
tigende fietsbanden.
Ik nam onze rups daarom op
deed haar in de. bus. Wat zeg ik?
Neen, zoo heel gemakkelijk ging dat
niet.
Hoewel ik wist, dat het dier onscha
delijk is en er op bedacht was, ik
schrok nog even bij het aanvatten,
Nauwelijks had ik de haren aange
raakt. of een angsttrllling scheen door
heel Jiet rupsenlichaampje te gaan, er
was onraad,
Het dier kromde zich en bleef roer
loos liggen. Weinig zou het baten.
Mijn schrik was niet hevig en in
geen geval langdurig geweest. Het
dier werd meegenomen in de hoop,
op een minder drukken weg wat meer
te kunnen waarnemen,
de weg die de Oostgrens van het
den weg die de Oostgrens van het
Bloemend. Bosch vormt. Hier zette ik
de rups neer. De schijndood duurde
nog voort. Na eenige minuten strek
te het dier zich, draaide nog even met
don hard hoomachtigen kop en kroop
toen verder. Op eenigen afstand
wachtte ik nu op vogelbezoek.
Daar komt schetterend een troepje
musschem van het dak der naastbij-
zijnde villa gevlogen. Zij schijnen uit
gezonden te zijn door den reinigings
dienst, want met groot enthousiasme
trachten zij den weg van de bekende
versieringen te ontlasten. Een drup
pel holt den hardsten steen uit. Ook
zij vermogen veel.
Daar bemerkt een oud, zwartgebeft
mannetje mijn beerrups, die op eenige
meters afstand, onbewust van hetgeen
om haar gebeurt, voortkruipt.
Vlug er. op af, gevolgd door twee
even nieuwsgierige grauwrokken. De
eerste waagt zich wat dichter bij,
springt eens om den rusteloos voort-
schuifelenden borstel heen en zal net
met brutalen musschenmoed een aan
val wagen, als plotseling zijn twee
collega's een geschreeuw aanheffen
en snelvliegend een goed heenkomen
zoeken. Nummer een veronderstelt
natuurlijk onraad en vliegt ook een
eindje verder. Echter niets had de
kalmte verstoord. Waarschijnlijk had
een der angstig opgevlogen vogels
mij opgemerkt en dit, in verband ge
bracht met het vreemde dier vóór hen,
was reden genoeg tot vluchten.
De dapperste van het drietal, die
de rups al zoo eenlgszins als zijn el-
gendom beschouwt huppelt weer na
derbij.
Spoedig is er gezelschap en dit is
zelfs talrijker dan de eerste maal.
De vriendjes schijnen hulptroepen
gevraagd te hebben. Daar schiet ook
een rooöstaartje naderbij. Een oogen-
blik later een mooie vink. Nu wordt
het interessant. Het aantal is nu groot
genoeg, maar wie zal de kat de bel
aanbinden! De rups voelt zich nog
steeds veilig, van eigen kracht be
wust. Eindelijk heeft een dapper wijf
je alle vrees overwonnen, het springt
naderbij, hipt nog even terug, waagt
nog een sprongetje; hapt, enweg
vliegen allen, het moedige wijfje het
eerst. Wat was er gebeurd? Gij gist
het al. De rups had weer de schrik
beweging gemaakt.
Zij voelde dat haar harig kleed
werd aangeraakt, met een schok trok
zij zich samen, de vogels hadden
hierop niet gerekend en dit gevoegd
bij de angst die zij schenen te hebben
voor dat lange haar, was voldoende
om de heele bende, vink en roodstaar-
tje incluis, op de vlucht te drijven.
Met dat bruine beest vyaren geen
wijze dingen te beginnen. De nieuws
gierigheid was nog niet bevredigd,
maar de schrik zat er In. Niemand
vertoonde verder neiging tot nadere
kennismaking.
Nu nam ik het opgerolde diertje op
om het thuis in het terrarium wat tot
rust te laten komen. De verrassingen
waren echter nog niet ten einde. Voor
mij zou het belangrijkste nog komen.
De oorzaak van het onrustig over den
weg kruipen zou mij ook nog blijken.
Ik giste al, dat de rups een rustig
plaatsje zocht om zich in te spinnen.
Verleden jaar had ik ook enkele exem
plaren opgekweekt en was dus bekend
met het dikke, bruine omhulsel, waar
in de rups zich verpopt en waarvoor
gedeeltelijk de bruine haren dienst
doen. In een rustig terrariumhoekje
zou het diertje ongestoord zijn gang
kunnen gaan en binnen eenigen tijd
zou ik in 't bezit zijn van de veelbelo
vende pop. Ik had mij echter vergist.
De rups kwam niet tot kalmte, zij
bleef onrustig.
Ik begon al een andere oorzaak te
bedenken, maar zeker was het niet uit
te maken daar de rups uitwending ge
heel normaal scheen.
Den volgenden dag, heel vroeg
reeds, merkte ik, dat ik goed had ge
zien.
Stil, met pijnlijk heen en weer be
wegen van den kop zat ons diertje nu
op den bodem, terwijl kleine, witte
maden een voor een het lichaam aan
de rugzijde verlieten om aan de hari
ge oppervlakte het madenleven te
eindigen.
Ik had, jammer genoeg, geen tijd
om het geheele proces te volgen.
Toen ik om twaalf uur thuis kwam,
telde ik 25 witte, eivormige lichaam
pjes. „Rupseneieren" zouden de
schooljongens zeggen. Cocons van de
sluipwesp noemen wij ze. Wij weten
nu eenmaal, dat een rups slechts een
tusschenvorm is van el tot volwassen
insect en dat zij dus geen eieren legt.
Mijn witte cocons intusschen vielen
een voor een naast de rups neer, dii
nu wel wat opgewekter scheen. Des
avonds was het aantal nog met 19
vermeerderd.
De rups is nu dood, zij is niet meer
ineengerold maar slechts eenlgszins
verkort. De vijf paar zuigervormlge
achterlijfspootem en de zes paar borst-
pooten kunnen nu gemakkelijk onder
de loup worden bekeken.
De groote, haakvormige kaken
doen geen dienst meer. Mijn rups is
niets meer dan een verdroogd omhul
sel, een -uitgevreten rupsenlijk.
Zij is door sluipmoord gevallen.
Toen zij volop genoot van het heer
lijke, zorgelooze leven, voelde zij plot
seling -eon pljnJijk-en steek. Een kleine
verraderlijke wesp boorde haar leg-
boor diep in het weeke -rupsenlichaam
legde daarin haar eieren en vloog
weer heen.
De rups voelde wel pijn, maar... het
viel nog te dragen. Na eenige dagen
echter voelde zij snijdend wee. Uit de
eitjes kwamen maden, die de rups in
wendig verteerden, die haar ten slot
te deden sterven. Lang duurde de
doodstrijd, want eerst twee dagen
dat de maden het lichaam hadden
verlaten, stierf het slachtoffer.
De cocons bewaar ik nu. Zoodra de
volwassen sluipwespen te voorschijn
komen, zal ik u daarvan een en ander
meedeelen.
Mochten enkele belangstellende le
zers wat cocons wenschen, dan sta
ik die gaarne af.
H. PEUSENS.
Een Verloving.
Vrijheer Joachim von Dahlen
óp Dahlow i. d. Mark aan Wolf,
Vrijheer von Dahlen, le luitenant
bij het 11e gardedragonderregi-
ment, Berlin.
Mijn beste jongen.
Het doet mij werkelijk leed, maar
je moet zien, dat je zonder mijn hulp
je er door slaat. Hoogere toelage is
onmogelijk en ook voor jou oogenblik-
kelijke verlegenheid heb ik geen ande
re medicijn, dan de bijgevoegde 800
thaler, die ik feitelijk zelf noodlg heb.
Misschien dat je peettante Mechtild,
het overige doet, wanneer je ex öm
vraagt. Mij is het, zooal9 gezegd, ver
der onmogelijk. De toelage die ik je
geef is reeds groot en zooals je weet,
't bij ons, grondeigenaars, ook niet
alles rozengeur en maneschijn. Je zal
ie dus moeten schikken.
Als een vingerwijzing van den he
mel, kreeg ik hedenmorgen van oom
Grbeben dezen brief, dien ik hier bij
voeg. Met het oog op jou positie zou
lk hem maar eens goed ter harte ne
men.
Yah moeder kan lk geen groeten
doen, zij is op reis en weet hier niets
van. 't Ga je goed,
Je Vader,
DAHLEN.
Klaus von der Groeben op Margitten,
Oost Pruisen, aan vrijheer Joachim
von Dahlen, op Dahlow.
Beste zwager.
Ik hoop, dat deze brief u en de
uwe nin even goeden welstand aan
treft, als hij mij en mijn oudje ver
laat
Verdere beleefdheldsphrasen ver-
l.- ngt ge zeker niet van mij en ge zult
niet verwonderd zijn als ik maar met
de deur in het huis val. God heeft in
zijn hooge wijsheid besloten mijn ee
nige zuster, die, zooals ge u zult her
inneren met een Amerikaan getrouwd
is, tot zich te roepen in zijn rijk, na
dat zij een paar jaar weduwe was ge
weest. In haar laatste wilsbeschikking
heeft zij mij tot voogd van haar eenig
kind benoemd. Dit kind, Annie, is 22
jaar en zal zoolang bij ons blijven
tot zich een passende partij voor haar
heeft opgedaan.
„Nu, groet haar van mij", zult
zeggen. Dat is alles goed en wel, maar
vertel mij eens, wat zullen wij hier
tusschen de berookte vier muren met
zoo'n jong en verwend meisje doen?
Margitten is zeer mooi gelegen en liet
stadje Tannenbnrg Is er niet ver van
af, doch daar is niets dan een bran
dewijnstokerij tje, een paar scholen
en een kerk, om van het stadhuis niet
te spreken. Maar wanneer men In den
winter een paar maanden te Parijs, in
't voorjaar in Lonclen en daartus-
schen aan de Riviera en in Zwitser-
luid gewoond heeft, dan beschouwt
men Tannenburg als een gat. Op de
goederen in den omtrek zit ook niet
veel levenslustig volk en die nog van
i1 -«t jonge goedje te dresseeren heeft,
gaat in den winter voor een paar
maanden naar Berlijn. Blijven dus
nog over de Tannenburger Ulanen.
Ja, lk ben vroeger daar ook bij ge
weest, en ik dankte onzen lieven Heer.
dat lk geen dochter heb, die ik voor
de heeren moet behoeden. En daar
komt zij opeens, een paar dagen
leden, met een gezelschapsdame, een
kamenier, een bediende en een rij
knecht, benevens eén concertvleugel,
een automobiel, vier paarden, prach
tige Engelsche dieren, overigens een
paar honden.
Zij zelf is ook een mooie verschij
ning, een beetje roodachtig haar,
dat ik, om mijn vrouw en haar genoe
gen te doen, voor hoogblond verslijt,
maar zeer pikant overigens, zeer goed
uit de kluiten gewassen en heel erg
rijk. Zoo in wezen is zij zeer net,
maar buitengewoon - -vlijk, Zij wil
zich, om alles wat h.,.. gebeurt, half
dood lachen, zet het geheele huis op
stelten, trekt de sofa's in het midden
van de kamer en de tafels naar den
muur, zoodat mijn oudje de haren te
berge rijzen en heeft zich eens een
nacht in de spookkamer (je weet, wij
hebben hier een kamer waar liet des
nachts spookt), opgesloten en wie
weet, wat ze vandaag weer zal uit
halen. Wanneer zij lust heeft te
zeilen, rijdt zij in haar automobiel
eens even naar de zee en de jacht is
haïtr lievelingsarbeid. Bosch en wild
hebben wij hier gelukkig genoeg. Maar
anders...
Wij leven hier zeer gemoedelijk en
gezellig, tweemaal per week komen
de Klonowkerks een partijtje schaken
en blijven dan altijd tot den avond.
Zondags Is de dominéé met zijn vrouw
en twee dochters hier tegen den mid
dag en buitendien heeft mijn oudje
een dameskransje; Denk je dat Annie
zich daar thuis gevoelt? Maar zij is
altijd zoo vriendelijk, dat ik niet hoos
op haar kan worden. En dat zij alles
wat man Is, van prins von B..., die
hij de Ulanen staat, tot den kleinsten
kostschooljongen op zich verliefd ge
maakt heeft, daarvan heb ik dage
lij ksch het bewijs.
Ja, nu zult ge zeggen: „Maar, mijn
waarde, wat gaat mij dat aan." Nu,
wacht maar even. Ik heb zoo gedacht:
Uw jorigen heeft nu zoo ongeveer cli
jaren om te trouwen, naar ik meen
zes en twintig, Ik kan u allen en weet,
dat Annie in goede handen zal komen.
Dat ware de beste oplossing, want ik
kan op mijn ouden dag niet voor bal
vader leeren, en lk gun haar millioen
liever aanu w Jongen dan aan den
een of anderen windbuil. En met
Gods hulp zal mijn plan slagen.
Schrijf hem dus hoe de zaak is en
vraag hem uit mijn naam om bij ons
op Margitten te komen logeeren. Zij
wil gaarne naar Berlijn, zij staat er
op, dat haar aanstaande man Vftn
ouden adel is en hij de militairen
dient en het moet een flinke kerel
zijn. Zij is gevat met haaf antwoor
den en spreekt goed-Duitsch.
Nu, adieu, mijn waarde. Ik heb
nooit gedacht, dat ik nog eens voor
koppelaar zou spelen, maar als het
lukt, wat ik op het oog heb, dan is
mij een zware last van de borst
wenteld. Mijn vrouw groet u hartelijk,
zij is natuurlijk op het idee gekomen.
Als altijd de uwe,
GROEBEN.
Vrijheer Wolf von Dahlen, op
Margitten.
Aan vrijheer Joachim von Dah
len, te Dahlow.
Lieve vader.
-Ge zult met spanning op een be
richt van 'mijn wedervaren wachten.
Ik kwam hier een half uur te laat met
den trein aan, in dit uiteinde van de
wereld. In 't station wachtte het halve
korps Ulanen mij op en ontving mij
met gejuich. Ik maakte mij zoo spoe
dig mogelijk vrij en de paarden van
oom trappelden reeds van ongeduld.
In het slot een feestelijke ontvangst,
eerst alleen oom en tante en eindelijk
„uw nicht Annie O'Brygham". Ik was
zeer verrast, want ik had zoo'n soort
mannetjesvrouw verwacht. Zij was
evenwel geheel en al „ladylike" in
voorkomen en manieren, natuurlijk
als alle Engelsche dames in „evening-
dress", wat tamelijk vreemd afstak bij
oom's huisjasje en tante's huisjapon.
Zij was tamelijk kalm en zag mij, als
zij mij aansprak, met een paar prach
tig donkerbruine oogen aan. Dat heb
ik graag. Een paar dagen hebben wij
doorgebracht met rijden en jagen.
Een paar Ulanen waren ook overge
komen.
De dikke Saucken maakt Annie op
leven en dood het hof. Oom nam mij
terzijde: „Jongen, ik zeg je, maak nu
vlug dat het in orde komt, anders
neemt zij nog een ander. Of bevalt
zij je niet?" Ja, dat was wel het merk
waardigste, zij beviel mij goed, zóó
goed, dat ik er feitelijk tegen opzag,
haar te vragen. Niet, dat ik zoo plot-
seling op haai' verliefd was geworden,
maar... ik weet niet, hoe ik dat zeg
gen zal: zij lijkt mij te goed voor de
zen handel. Eindelijk, na vijf dagen
jagen en rossen, bracht de Zondag een
pauze. De dominee en zijn vrouw (ge
lukkig nu zonder dochters), kwamen,
na de kerk, eten. Terwijl de vier oude
lui, na het eten een poosje rustten,
gingen wij belden naar het bosch. Ik
moet zeggen: mooi is het hier niet,
maar één ding hebben ze hier wel en
dat zijn uitgestrekte, dichte wouden.
Wij wandelen een flink stuk door
het zogenaamde park, heter gezegd
-al, toen over de stoppelvelden,
waaruit nu en dan 'n vlucht korhoen
ders opsteeg, en kwamen toen in het
woud. Plotseling zeide Annie, nadat
wij over allerhanden onzin gepraat
hadden:
,Nu ben ik ln de stemming, eens
ernstig te redeneeren, wanneer je
tenminste iets weet, neef Wolf.'
Ik heb iets zeer ernstigs met je
te bespreken,' lieve Annie, maar lk
weet niet..."
Zij zette zich op een boomstronk,
stak een sigarette aan, en zeide, een
beetje uit de hoogte:
„Wel, begin maar, oom heeft mij
genoegzaam voorbereid."
Door haar eigendunkelijke manier
van optreden, ontwaakte ln mij een
gevoel van trots of ergernis, zooals gij
het noemen wilt.
Ik ging ook zitten, begon eveneens
te rooken, en zeide:
„Wanneer ik eenvoudig kon zeg
gen: Lieve Annie, sedert ik u ken,
zijt gij mij dierbaarder dan het leven
lk bemin Je grenzeloos, wordt mijn
vrouw dan was alles in orde."
Zij zag mij met haar prachtige oo
gen verwonderd aan.
En gaat dat niet? vroeg ze na
een pauze van wel eenige minuten.
,Neen, dat gaat niet. Toen lk hier
kwam, was ik feitelijk gestuurd om
jou te vragen, hoewel ik zelf mij mijn
verloving op een geheel andere wijze
had geducht. En nu ik je zie, Annie
n je troischheid, die je toch zoo mooi
:aat, schaam ik mij voor deze tragi-
eomedie. En ik schaam mij voor zoo
menige daad in mijn leven, want, lie
ve Annie, een heilige ben ik nooit ge
weest. Ik kom je niet voorliegen,
daartoe heb ik je in ons kort samen
zijn t kregen."
Aiiil as gedurende mijn lange
speech een weinig bleek geworden,
nu echter lachte zij.
„Dus zoo is het."
„.Ta', riep ik vertwijfeld uit, „zoo
Is het. Ik wil voor je strijden, lk wil
je vragen mij te helpen, mijn leven
opnieuw te beginnen, maar dan zoo,
dat ik jou waardig ben geworden. Ik
kan niet zeggen, dat ik je liefheb...
omdat ik je te lief heb om je voor te
liegen."
Ze lachte met dat eigenaardig
lachje, dat ik nog bij geen enkele
vrouw gezien heb.
„Dat is zoowel te weinig als te veel,
dat ik mij zelf toegewensrht heb,"
antwoordde zij en reikte ir>"; Ie hand.
„Eerlijk gezegd, op de mumer, waar
op gij uw aanzoek zoudt doen, kwam
het aan. Velen, die mij nauwelijks
kenden, hebben mij van hun groote
liefde gesproken. Te lief, om het te
doen, heeft nog niemand mij gehad."
Een krachtige handdruk bezegelde
onze merkwaardige verloving, en wij
vragen: Ik ben den koning te rijk, ik
denk, wij zijn het beiden en zien vol
hoop en vertrouwen de toekomst tege
moet.
Over een paar dagen komen wij sa
men naar Dahlow en halen uw ge-
lukwenschen. Vele hartelijke groeten
ANNIE en WOLF.
(Haagsche Ct.)
De kunstmatige
Diamanten
Humoreske door K. THIERGEN.
De handelsraad Cohn bewoog zijn
handen als de vleugels van de schroef
eener stoomboot, wat een teeken was
van groote opgewondenheid.
Mijn waarde, zei hij op den toon
van zedelijke verontwaardiging, hoe
wel ge de zoon van den vriend mij
ner jeugd zijt, zal ik u zonder mede-
doogen en zonder mij aan iets te sto
ren mijn huis verbieden, als ge 't nog
eenmaal waagt- mijn dochter het hof
te makenl
Dr. Brill glimlachte heel vriendelijk
en scheen voor 't oogenblik alleen zijn
aandacht te bepalen bij de linkerpunt
van zijn knevel, welke hij een beteren
vorm trachtte te geven. Na een poosje
zei hij:
En hoe denkt Magda erovex*?
Meneer! stoof Cohn op, waag
het niet nog eenmaal mijn dochter an
ders te noemen dan juffrouw Cohnl
Wat mijn dochter denkt, kan u bo
vendien ook volkomen onverschillig
zijn. 't Zou wat moois worden, als lk
bij elke gelegenheid eerst de meening
van een vrouw moest vragen! Ik wil u
niet als vrijer voor mijn dochter en
daarmee basta!
En ik wil niet met u trouwen,
maar met uw dochter, daarmee hastal
Ge kunt trouwens alles bedaard over
leggen! We hebben volstrekt geen
haast en zullen u graag den tijd laten
om vast te stellen, welken vorm ge
aan de verlovingsberichten wilt ge
ven. Toen hij dit gezegd had, stond
dr. Brill op en stak den handelsraad
die een hoofd kleiner was dan hij, met
een vriendelijk glimlachje de hand
toe. Dus tot weerziens, schoonpapa.
Cohn was zoo verbluft, dat hij de
aangeboden hand vatte om die onmid
dellijk daarna met een gebaar van af
schuw weer los te laten. Meneer, uw
onbeschaamdheid grenst aan het bo
vennatuurlijke!
Hij wilde nog meer zeggen, maar
Brill was reeds bij de deur en riep
glimlachend terug: Beste schoonpapa,
bovennatuurlijke dingen bestaan ex
voor ons scheikundigen niet. Wij ana-
lyseei'en alles, ook de gevoelens van
een diamantkoning, die een bekoor
lijke dochter heeft. Addiol
Cohn schelde en liet zich een flesch
sodawater brengen. Toen hij kalmer
geworden was, riep hij om zijn doch
ter. De juffrouw was reeds naar haar
kamer gegaan, was het antwoord.
Ook dat nog! Hij was dus gedwon
gen zijn woede te laten bekoelen, iets,
dat hem- ln weerwil van een wande
ling van een half uur door de kamer
en allerlei gevoelsuitstortingen als:
die hongerlijderl deze jachtmaker op
de huwelijksgif tl maar niet wilde ge
lukken. Met deze uitdrukkingen deed
hij dat was hij zich volkomen be
wust dr. Brill groot onrecht, want
ten eerste had deze een vrij aanzien
lijk vermogen en ten tweede leverde
hem zijn betrekking als eerste schei
kundige hij Riemann en Co. tusschen
10 en 15 duizend mark per jaar op.
Vergeleken bij Cohn was hij echter
een armoedzaaier, want Cohn was de
hoogstaangeslagene in de geheele
stad.
Cohn snoof nog van woede, tóen hij
reeds te bed lag, en viel eindelijk m
laap.
Dr. Brill, diende de knecht aaïli.
Ik ben niet te spreken!