BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD f 26e Jaargang ZATERDAG 11 JÜLI 1908 No. 7682 DE ZATERDAGAVOND HAARLEM'S DAGBLAD KOST f 1.20 PER 3 MAANDEN M 10 GENT PER WEEK. ADMINISTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT 55. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZUN ADVERTENTIËN DOELTREFFEND; ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT. Rubriek voor Vrouwen Een ordelijke opvoeding. Tot de deugden, die den jongen we reldburgers niet vroeg genoeg kunnen worden bijgebracht, behoort ongetwij feld de ordelijkheid. De orde is in de maatschappij onontbeerlijk, zooals zij voor ieder mensch zeer geweoxscht is. De volksmond, die ons dikwijls op diepzinnige manier het verband tus schen twee begrippen kenbaar maakt, gebruikt „netjes" in den zin van „flink". Ordelijkheid kan de mensch zich slechts door gewoonte eigen maken, maar de opvoeding begaat in dit op zicht helaas maar al te dikwijls een fout. Uit al te groote' liefde dragen de ouders het kind menigmaal .alles na, en brengen het waar het behoort. Zóó wordt een kind slordig gemaakt. De ouders moesten er liever op toezien, dat een kind, als het genoeg heeft van het spelen, ook zelf zijn boei opbergt of als het naar bed gaat, zijn kleeren op een bepaalde plaats legt. Maar Biet genoeg, dat men het kind onbe wust aan slordigheid gewent, het wordt ook dikwijls in zijn neiging tot oriordelijkheid gestijfd, door dat men het kindermeisje, ais zij het kind tot ordelijkheid aanspoort gebiedt den boel op te bergen. Het ia de plicht der. ouders hun kind zóó op te voeden, dat het, wat orde lievendheid betreft, op eigen boenen leert staan. Het is van het grootste gewicht, dat men in het leven onafhankelijk is, dat men zich, waar dit mogelijk is, zelf weet te helpen. Van de jeugd af aan orde en regelmaat gewend zijn, dat is een heerlijke, kostbare schat, die in de jaren der zelfstandigheid honderdvoudige renten afwerpt, want orde is de zuster der spaarzaamheid, de wortel van den welstand, de grond slag, de steun van den staat. Orde vergemakkelijkt ons het leven, bespaart ons tijd, kracht, twist en er gernis; dikwijls ook geldelijk nadeel. Zonder ordelievendheid verliezen wij een deel van onze opgewektheid werklust, door zoeken en heen en weer loopen, dootr een onaangenaam gevoel van schaamte, als anderen ge tuigen zijn van de gevolgen onzer on ordelijkheid. Voor een ordelijk mensch is het een kwelling met een onordelijk samen te moeten leven; gewoonlijk lijdt hij onder de slordigheid van den ander. Evenals in de maatschappij de orde in zekere mate is gewaarborgd door de wet met haar honderden artikelen, moesten in iedere familie, in ieder huishouden, bepaalde regels gelden. Al onze handelingen moesten aan een bepaalden tijd, een bepaalde plaats gebonden zijn. Het is de plicht van den heer en de vrouw des huizes, te zorgen, dat de harmonie en de huise lijke vrede, die niet zelden lijden on der onordelijkheid, behouden blijven. De orde in het huishouden maakt ons het tehuis dierbaar, veraange naamt het familieleven. Wie een or delijk tehuis bezit, haakt niet naai de sociëteit. Gij vaders, gij moeders, prent uwe .kinderen ordelijkheid in door woord en daad. Gaat hen voor met goede voorbeelden, door alle wanorde en ongeregeldheid uit. uw leven te ver- .bannen, trekt partij van de jeugd van uw kind, door zijn talenten te leiden. Zegt niet, „ik heb geen tijd!" Veront schuldigt u niet met drukte, vermoeid heid en andere voorwendsels, die geen steek houden! Voor de opvoeding zij ner kinderen moet iedereen tijd heb ben. Moedigt de onordelijkheid van het kind niet aan door te zeggenr „een kind is een kind!" Het is uw plicht het kind te vormen tot menscli en men kan het rijsje, niet den boom buigen. Voedt uwe kinderen op tot ordelij ke, flinke monschen, zoodat zij in la tere jaren aan alle eischen van het le ven kunnen voldoen. Evenals de landman, die in de len te niet zaait, in den herfst niet oog sten kan, evenmin als de boom zonder verzorging goede vruchten kan dra gen, evenmin kunt gij aan uwe kin deren, die zonder tucht of orde op groeien, vreugde beleven. Zeg mij of gij een ordelijke kinderkamer gehad hebt en ik zal u zeggen, of gij een mensch ?j:t 'V-e ordelijk en geregeld: leeft. Maar niemand zal zijn eigen schan de bekennen en men kan zich dus slechts omgekeerd naar de leefwijze der volwassenen, eene voorstelling maken van hunne jeugd. MARIE VAN AMSTEL. Het Rijke Natuurleven. Zondag vond Ik op den Bloemen- daalschen weg eene harige rups. Snel, als bewust van dreigend gevaar, stak zij den weg over, om aan den over kant in de boschjes een veiliger plaats t« zoeken. Regelmatig kroop zij voort, de lan ge haren in voortdurende golving. Door kleur en beweging moest zij sterk opvallen aan hongerige vogels, die vaak met een zichtbaar genoegen zoo'n groote rups in den bek nemen, Geen enkelen zanger kon zij ontgaan en toch haar rust werd niet verstoord. Dikwijls had ik hooren beweren, dat slechts de koekoek zich met deze hari ge dieren voedt; nu ik zoo mooi in cLe gelegenheid was, wilde ik die bewe ring eens aan de werkelijkheid toet sen. Tijd tot lang waarnemen was hier echter niet. De weg werd te druk be zocht-, zoodat ik erg bang was voor verpletterende schoenzolen of vernie tigende fietsbanden. Ik nam onze rups daarom op deed haar in de. bus. Wat zeg ik? Neen, zoo heel gemakkelijk ging dat niet. Hoewel ik wist, dat het dier onscha delijk is en er op bedacht was, ik schrok nog even bij het aanvatten, Nauwelijks had ik de haren aange raakt. of een angsttrllling scheen door heel Jiet rupsenlichaampje te gaan, er was onraad, Het dier kromde zich en bleef roer loos liggen. Weinig zou het baten. Mijn schrik was niet hevig en in geen geval langdurig geweest. Het dier werd meegenomen in de hoop, op een minder drukken weg wat meer te kunnen waarnemen, de weg die de Oostgrens van het den weg die de Oostgrens van het Bloemend. Bosch vormt. Hier zette ik de rups neer. De schijndood duurde nog voort. Na eenige minuten strek te het dier zich, draaide nog even met don hard hoomachtigen kop en kroop toen verder. Op eenigen afstand wachtte ik nu op vogelbezoek. Daar komt schetterend een troepje musschem van het dak der naastbij- zijnde villa gevlogen. Zij schijnen uit gezonden te zijn door den reinigings dienst, want met groot enthousiasme trachten zij den weg van de bekende versieringen te ontlasten. Een drup pel holt den hardsten steen uit. Ook zij vermogen veel. Daar bemerkt een oud, zwartgebeft mannetje mijn beerrups, die op eenige meters afstand, onbewust van hetgeen om haar gebeurt, voortkruipt. Vlug er. op af, gevolgd door twee even nieuwsgierige grauwrokken. De eerste waagt zich wat dichter bij, springt eens om den rusteloos voort- schuifelenden borstel heen en zal net met brutalen musschenmoed een aan val wagen, als plotseling zijn twee collega's een geschreeuw aanheffen en snelvliegend een goed heenkomen zoeken. Nummer een veronderstelt natuurlijk onraad en vliegt ook een eindje verder. Echter niets had de kalmte verstoord. Waarschijnlijk had een der angstig opgevlogen vogels mij opgemerkt en dit, in verband ge bracht met het vreemde dier vóór hen, was reden genoeg tot vluchten. De dapperste van het drietal, die de rups al zoo eenlgszins als zijn el- gendom beschouwt huppelt weer na derbij. Spoedig is er gezelschap en dit is zelfs talrijker dan de eerste maal. De vriendjes schijnen hulptroepen gevraagd te hebben. Daar schiet ook een rooöstaartje naderbij. Een oogen- blik later een mooie vink. Nu wordt het interessant. Het aantal is nu groot genoeg, maar wie zal de kat de bel aanbinden! De rups voelt zich nog steeds veilig, van eigen kracht be wust. Eindelijk heeft een dapper wijf je alle vrees overwonnen, het springt naderbij, hipt nog even terug, waagt nog een sprongetje; hapt, enweg vliegen allen, het moedige wijfje het eerst. Wat was er gebeurd? Gij gist het al. De rups had weer de schrik beweging gemaakt. Zij voelde dat haar harig kleed werd aangeraakt, met een schok trok zij zich samen, de vogels hadden hierop niet gerekend en dit gevoegd bij de angst die zij schenen te hebben voor dat lange haar, was voldoende om de heele bende, vink en roodstaar- tje incluis, op de vlucht te drijven. Met dat bruine beest vyaren geen wijze dingen te beginnen. De nieuws gierigheid was nog niet bevredigd, maar de schrik zat er In. Niemand vertoonde verder neiging tot nadere kennismaking. Nu nam ik het opgerolde diertje op om het thuis in het terrarium wat tot rust te laten komen. De verrassingen waren echter nog niet ten einde. Voor mij zou het belangrijkste nog komen. De oorzaak van het onrustig over den weg kruipen zou mij ook nog blijken. Ik giste al, dat de rups een rustig plaatsje zocht om zich in te spinnen. Verleden jaar had ik ook enkele exem plaren opgekweekt en was dus bekend met het dikke, bruine omhulsel, waar in de rups zich verpopt en waarvoor gedeeltelijk de bruine haren dienst doen. In een rustig terrariumhoekje zou het diertje ongestoord zijn gang kunnen gaan en binnen eenigen tijd zou ik in 't bezit zijn van de veelbelo vende pop. Ik had mij echter vergist. De rups kwam niet tot kalmte, zij bleef onrustig. Ik begon al een andere oorzaak te bedenken, maar zeker was het niet uit te maken daar de rups uitwending ge heel normaal scheen. Den volgenden dag, heel vroeg reeds, merkte ik, dat ik goed had ge zien. Stil, met pijnlijk heen en weer be wegen van den kop zat ons diertje nu op den bodem, terwijl kleine, witte maden een voor een het lichaam aan de rugzijde verlieten om aan de hari ge oppervlakte het madenleven te eindigen. Ik had, jammer genoeg, geen tijd om het geheele proces te volgen. Toen ik om twaalf uur thuis kwam, telde ik 25 witte, eivormige lichaam pjes. „Rupseneieren" zouden de schooljongens zeggen. Cocons van de sluipwesp noemen wij ze. Wij weten nu eenmaal, dat een rups slechts een tusschenvorm is van el tot volwassen insect en dat zij dus geen eieren legt. Mijn witte cocons intusschen vielen een voor een naast de rups neer, dii nu wel wat opgewekter scheen. Des avonds was het aantal nog met 19 vermeerderd. De rups is nu dood, zij is niet meer ineengerold maar slechts eenlgszins verkort. De vijf paar zuigervormlge achterlijfspootem en de zes paar borst- pooten kunnen nu gemakkelijk onder de loup worden bekeken. De groote, haakvormige kaken doen geen dienst meer. Mijn rups is niets meer dan een verdroogd omhul sel, een -uitgevreten rupsenlijk. Zij is door sluipmoord gevallen. Toen zij volop genoot van het heer lijke, zorgelooze leven, voelde zij plot seling -eon pljnJijk-en steek. Een kleine verraderlijke wesp boorde haar leg- boor diep in het weeke -rupsenlichaam legde daarin haar eieren en vloog weer heen. De rups voelde wel pijn, maar... het viel nog te dragen. Na eenige dagen echter voelde zij snijdend wee. Uit de eitjes kwamen maden, die de rups in wendig verteerden, die haar ten slot te deden sterven. Lang duurde de doodstrijd, want eerst twee dagen dat de maden het lichaam hadden verlaten, stierf het slachtoffer. De cocons bewaar ik nu. Zoodra de volwassen sluipwespen te voorschijn komen, zal ik u daarvan een en ander meedeelen. Mochten enkele belangstellende le zers wat cocons wenschen, dan sta ik die gaarne af. H. PEUSENS. Een Verloving. Vrijheer Joachim von Dahlen óp Dahlow i. d. Mark aan Wolf, Vrijheer von Dahlen, le luitenant bij het 11e gardedragonderregi- ment, Berlin. Mijn beste jongen. Het doet mij werkelijk leed, maar je moet zien, dat je zonder mijn hulp je er door slaat. Hoogere toelage is onmogelijk en ook voor jou oogenblik- kelijke verlegenheid heb ik geen ande re medicijn, dan de bijgevoegde 800 thaler, die ik feitelijk zelf noodlg heb. Misschien dat je peettante Mechtild, het overige doet, wanneer je ex öm vraagt. Mij is het, zooal9 gezegd, ver der onmogelijk. De toelage die ik je geef is reeds groot en zooals je weet, 't bij ons, grondeigenaars, ook niet alles rozengeur en maneschijn. Je zal ie dus moeten schikken. Als een vingerwijzing van den he mel, kreeg ik hedenmorgen van oom Grbeben dezen brief, dien ik hier bij voeg. Met het oog op jou positie zou lk hem maar eens goed ter harte ne men. Yah moeder kan lk geen groeten doen, zij is op reis en weet hier niets van. 't Ga je goed, Je Vader, DAHLEN. Klaus von der Groeben op Margitten, Oost Pruisen, aan vrijheer Joachim von Dahlen, op Dahlow. Beste zwager. Ik hoop, dat deze brief u en de uwe nin even goeden welstand aan treft, als hij mij en mijn oudje ver laat Verdere beleefdheldsphrasen ver- l.- ngt ge zeker niet van mij en ge zult niet verwonderd zijn als ik maar met de deur in het huis val. God heeft in zijn hooge wijsheid besloten mijn ee nige zuster, die, zooals ge u zult her inneren met een Amerikaan getrouwd is, tot zich te roepen in zijn rijk, na dat zij een paar jaar weduwe was ge weest. In haar laatste wilsbeschikking heeft zij mij tot voogd van haar eenig kind benoemd. Dit kind, Annie, is 22 jaar en zal zoolang bij ons blijven tot zich een passende partij voor haar heeft opgedaan. „Nu, groet haar van mij", zult zeggen. Dat is alles goed en wel, maar vertel mij eens, wat zullen wij hier tusschen de berookte vier muren met zoo'n jong en verwend meisje doen? Margitten is zeer mooi gelegen en liet stadje Tannenbnrg Is er niet ver van af, doch daar is niets dan een bran dewijnstokerij tje, een paar scholen en een kerk, om van het stadhuis niet te spreken. Maar wanneer men In den winter een paar maanden te Parijs, in 't voorjaar in Lonclen en daartus- schen aan de Riviera en in Zwitser- luid gewoond heeft, dan beschouwt men Tannenburg als een gat. Op de goederen in den omtrek zit ook niet veel levenslustig volk en die nog van i1 -«t jonge goedje te dresseeren heeft, gaat in den winter voor een paar maanden naar Berlijn. Blijven dus nog over de Tannenburger Ulanen. Ja, lk ben vroeger daar ook bij ge weest, en ik dankte onzen lieven Heer. dat lk geen dochter heb, die ik voor de heeren moet behoeden. En daar komt zij opeens, een paar dagen leden, met een gezelschapsdame, een kamenier, een bediende en een rij knecht, benevens eén concertvleugel, een automobiel, vier paarden, prach tige Engelsche dieren, overigens een paar honden. Zij zelf is ook een mooie verschij ning, een beetje roodachtig haar, dat ik, om mijn vrouw en haar genoe gen te doen, voor hoogblond verslijt, maar zeer pikant overigens, zeer goed uit de kluiten gewassen en heel erg rijk. Zoo in wezen is zij zeer net, maar buitengewoon - -vlijk, Zij wil zich, om alles wat h.,.. gebeurt, half dood lachen, zet het geheele huis op stelten, trekt de sofa's in het midden van de kamer en de tafels naar den muur, zoodat mijn oudje de haren te berge rijzen en heeft zich eens een nacht in de spookkamer (je weet, wij hebben hier een kamer waar liet des nachts spookt), opgesloten en wie weet, wat ze vandaag weer zal uit halen. Wanneer zij lust heeft te zeilen, rijdt zij in haar automobiel eens even naar de zee en de jacht is haïtr lievelingsarbeid. Bosch en wild hebben wij hier gelukkig genoeg. Maar anders... Wij leven hier zeer gemoedelijk en gezellig, tweemaal per week komen de Klonowkerks een partijtje schaken en blijven dan altijd tot den avond. Zondags Is de dominéé met zijn vrouw en twee dochters hier tegen den mid dag en buitendien heeft mijn oudje een dameskransje; Denk je dat Annie zich daar thuis gevoelt? Maar zij is altijd zoo vriendelijk, dat ik niet hoos op haar kan worden. En dat zij alles wat man Is, van prins von B..., die hij de Ulanen staat, tot den kleinsten kostschooljongen op zich verliefd ge maakt heeft, daarvan heb ik dage lij ksch het bewijs. Ja, nu zult ge zeggen: „Maar, mijn waarde, wat gaat mij dat aan." Nu, wacht maar even. Ik heb zoo gedacht: Uw jorigen heeft nu zoo ongeveer cli jaren om te trouwen, naar ik meen zes en twintig, Ik kan u allen en weet, dat Annie in goede handen zal komen. Dat ware de beste oplossing, want ik kan op mijn ouden dag niet voor bal vader leeren, en lk gun haar millioen liever aanu w Jongen dan aan den een of anderen windbuil. En met Gods hulp zal mijn plan slagen. Schrijf hem dus hoe de zaak is en vraag hem uit mijn naam om bij ons op Margitten te komen logeeren. Zij wil gaarne naar Berlijn, zij staat er op, dat haar aanstaande man Vftn ouden adel is en hij de militairen dient en het moet een flinke kerel zijn. Zij is gevat met haaf antwoor den en spreekt goed-Duitsch. Nu, adieu, mijn waarde. Ik heb nooit gedacht, dat ik nog eens voor koppelaar zou spelen, maar als het lukt, wat ik op het oog heb, dan is mij een zware last van de borst wenteld. Mijn vrouw groet u hartelijk, zij is natuurlijk op het idee gekomen. Als altijd de uwe, GROEBEN. Vrijheer Wolf von Dahlen, op Margitten. Aan vrijheer Joachim von Dah len, te Dahlow. Lieve vader. -Ge zult met spanning op een be richt van 'mijn wedervaren wachten. Ik kwam hier een half uur te laat met den trein aan, in dit uiteinde van de wereld. In 't station wachtte het halve korps Ulanen mij op en ontving mij met gejuich. Ik maakte mij zoo spoe dig mogelijk vrij en de paarden van oom trappelden reeds van ongeduld. In het slot een feestelijke ontvangst, eerst alleen oom en tante en eindelijk „uw nicht Annie O'Brygham". Ik was zeer verrast, want ik had zoo'n soort mannetjesvrouw verwacht. Zij was evenwel geheel en al „ladylike" in voorkomen en manieren, natuurlijk als alle Engelsche dames in „evening- dress", wat tamelijk vreemd afstak bij oom's huisjasje en tante's huisjapon. Zij was tamelijk kalm en zag mij, als zij mij aansprak, met een paar prach tig donkerbruine oogen aan. Dat heb ik graag. Een paar dagen hebben wij doorgebracht met rijden en jagen. Een paar Ulanen waren ook overge komen. De dikke Saucken maakt Annie op leven en dood het hof. Oom nam mij terzijde: „Jongen, ik zeg je, maak nu vlug dat het in orde komt, anders neemt zij nog een ander. Of bevalt zij je niet?" Ja, dat was wel het merk waardigste, zij beviel mij goed, zóó goed, dat ik er feitelijk tegen opzag, haar te vragen. Niet, dat ik zoo plot- seling op haai' verliefd was geworden, maar... ik weet niet, hoe ik dat zeg gen zal: zij lijkt mij te goed voor de zen handel. Eindelijk, na vijf dagen jagen en rossen, bracht de Zondag een pauze. De dominee en zijn vrouw (ge lukkig nu zonder dochters), kwamen, na de kerk, eten. Terwijl de vier oude lui, na het eten een poosje rustten, gingen wij belden naar het bosch. Ik moet zeggen: mooi is het hier niet, maar één ding hebben ze hier wel en dat zijn uitgestrekte, dichte wouden. Wij wandelen een flink stuk door het zogenaamde park, heter gezegd -al, toen over de stoppelvelden, waaruit nu en dan 'n vlucht korhoen ders opsteeg, en kwamen toen in het woud. Plotseling zeide Annie, nadat wij over allerhanden onzin gepraat hadden: ,Nu ben ik ln de stemming, eens ernstig te redeneeren, wanneer je tenminste iets weet, neef Wolf.' Ik heb iets zeer ernstigs met je te bespreken,' lieve Annie, maar lk weet niet..." Zij zette zich op een boomstronk, stak een sigarette aan, en zeide, een beetje uit de hoogte: „Wel, begin maar, oom heeft mij genoegzaam voorbereid." Door haar eigendunkelijke manier van optreden, ontwaakte ln mij een gevoel van trots of ergernis, zooals gij het noemen wilt. Ik ging ook zitten, begon eveneens te rooken, en zeide: „Wanneer ik eenvoudig kon zeg gen: Lieve Annie, sedert ik u ken, zijt gij mij dierbaarder dan het leven lk bemin Je grenzeloos, wordt mijn vrouw dan was alles in orde." Zij zag mij met haar prachtige oo gen verwonderd aan. En gaat dat niet? vroeg ze na een pauze van wel eenige minuten. ,Neen, dat gaat niet. Toen lk hier kwam, was ik feitelijk gestuurd om jou te vragen, hoewel ik zelf mij mijn verloving op een geheel andere wijze had geducht. En nu ik je zie, Annie n je troischheid, die je toch zoo mooi :aat, schaam ik mij voor deze tragi- eomedie. En ik schaam mij voor zoo menige daad in mijn leven, want, lie ve Annie, een heilige ben ik nooit ge weest. Ik kom je niet voorliegen, daartoe heb ik je in ons kort samen zijn t kregen." Aiiil as gedurende mijn lange speech een weinig bleek geworden, nu echter lachte zij. „Dus zoo is het." „.Ta', riep ik vertwijfeld uit, „zoo Is het. Ik wil voor je strijden, lk wil je vragen mij te helpen, mijn leven opnieuw te beginnen, maar dan zoo, dat ik jou waardig ben geworden. Ik kan niet zeggen, dat ik je liefheb... omdat ik je te lief heb om je voor te liegen." Ze lachte met dat eigenaardig lachje, dat ik nog bij geen enkele vrouw gezien heb. „Dat is zoowel te weinig als te veel, dat ik mij zelf toegewensrht heb," antwoordde zij en reikte ir>"; Ie hand. „Eerlijk gezegd, op de mumer, waar op gij uw aanzoek zoudt doen, kwam het aan. Velen, die mij nauwelijks kenden, hebben mij van hun groote liefde gesproken. Te lief, om het te doen, heeft nog niemand mij gehad." Een krachtige handdruk bezegelde onze merkwaardige verloving, en wij vragen: Ik ben den koning te rijk, ik denk, wij zijn het beiden en zien vol hoop en vertrouwen de toekomst tege moet. Over een paar dagen komen wij sa men naar Dahlow en halen uw ge- lukwenschen. Vele hartelijke groeten ANNIE en WOLF. (Haagsche Ct.) De kunstmatige Diamanten Humoreske door K. THIERGEN. De handelsraad Cohn bewoog zijn handen als de vleugels van de schroef eener stoomboot, wat een teeken was van groote opgewondenheid. Mijn waarde, zei hij op den toon van zedelijke verontwaardiging, hoe wel ge de zoon van den vriend mij ner jeugd zijt, zal ik u zonder mede- doogen en zonder mij aan iets te sto ren mijn huis verbieden, als ge 't nog eenmaal waagt- mijn dochter het hof te makenl Dr. Brill glimlachte heel vriendelijk en scheen voor 't oogenblik alleen zijn aandacht te bepalen bij de linkerpunt van zijn knevel, welke hij een beteren vorm trachtte te geven. Na een poosje zei hij: En hoe denkt Magda erovex*? Meneer! stoof Cohn op, waag het niet nog eenmaal mijn dochter an ders te noemen dan juffrouw Cohnl Wat mijn dochter denkt, kan u bo vendien ook volkomen onverschillig zijn. 't Zou wat moois worden, als lk bij elke gelegenheid eerst de meening van een vrouw moest vragen! Ik wil u niet als vrijer voor mijn dochter en daarmee basta! En ik wil niet met u trouwen, maar met uw dochter, daarmee hastal Ge kunt trouwens alles bedaard over leggen! We hebben volstrekt geen haast en zullen u graag den tijd laten om vast te stellen, welken vorm ge aan de verlovingsberichten wilt ge ven. Toen hij dit gezegd had, stond dr. Brill op en stak den handelsraad die een hoofd kleiner was dan hij, met een vriendelijk glimlachje de hand toe. Dus tot weerziens, schoonpapa. Cohn was zoo verbluft, dat hij de aangeboden hand vatte om die onmid dellijk daarna met een gebaar van af schuw weer los te laten. Meneer, uw onbeschaamdheid grenst aan het bo vennatuurlijke! Hij wilde nog meer zeggen, maar Brill was reeds bij de deur en riep glimlachend terug: Beste schoonpapa, bovennatuurlijke dingen bestaan ex voor ons scheikundigen niet. Wij ana- lyseei'en alles, ook de gevoelens van een diamantkoning, die een bekoor lijke dochter heeft. Addiol Cohn schelde en liet zich een flesch sodawater brengen. Toen hij kalmer geworden was, riep hij om zijn doch ter. De juffrouw was reeds naar haar kamer gegaan, was het antwoord. Ook dat nog! Hij was dus gedwon gen zijn woede te laten bekoelen, iets, dat hem- ln weerwil van een wande ling van een half uur door de kamer en allerlei gevoelsuitstortingen als: die hongerlijderl deze jachtmaker op de huwelijksgif tl maar niet wilde ge lukken. Met deze uitdrukkingen deed hij dat was hij zich volkomen be wust dr. Brill groot onrecht, want ten eerste had deze een vrij aanzien lijk vermogen en ten tweede leverde hem zijn betrekking als eerste schei kundige hij Riemann en Co. tusschen 10 en 15 duizend mark per jaar op. Vergeleken bij Cohn was hij echter een armoedzaaier, want Cohn was de hoogstaangeslagene in de geheele stad. Cohn snoof nog van woede, tóen hij reeds te bed lag, en viel eindelijk m laap. Dr. Brill, diende de knecht aaïli. Ik ben niet te spreken!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1908 | | pagina 11