DAMRUBRIEK.
fé
pig afgewend, maar fte oude 1
meende nu, dat zijn neef thans ook
jje voorlezing kon komen bijwonen.
Ik zou je niet aanraden het te
'doen, Indien ge een ongesteldheid
hadt, die daardoor zou kunnen ver
ergeren, maar dit is volstrekt niet ge
vaarlijk.
De tandpijn is wel bijna voorbij,
antwoordde Fred, maar ik heb ook
pijn aan mijnhals, en ik zou, als ik
Sulten kwam, een ontsteking kunnen
krijgen.
Daarvan hebt gij tevoren niets ge
zegd.
Maar gelooft u het niet?
Waarom zoudt gij mij iets voor
liegen, en je bovendien berooven van
'het genoegen mijn voorlezing bij te
.wonen.
Fred kreeg een kleur, wijl hem het
Vertrouwen van oom, dat hij zoo wei-
big verdiende, zeer beschaamde.
Toen de oude heer zich verwijderd
had, wendde hij zich droefgeestig tot
zijn vriend.
Luister, Vosmar. zei hij, het spijt
mij, dat ik mij Ln dit akelig leugen
web gewikkeld heb, ik heb ntot mooi
gehandeld, en het zal me een anderen
keer niet meer gebeuren, bet zou toch
geen ongeluk zijn geweest, een verve
lend treurspel te hooren voorlezen.
Maar ik wil die komedie niet voor
niets gespeeld hebl>en. Ik neem mij
voor, nooit meer dergelijk onwaardig
Bpel te spelen, maar Jaar het nu een
maal geschied is, wil ik ar toch van
profiteeren.
Gij gaat dus mee naar de wed
rennen
Ja, gij kunt op mij rekenen.
Nadat luitenant Vosmar was heen
gegaan, bleef Fred in een verdrietige
stemming achter. Hij nam een boek
"ter hand, maar wat hij las boeide
hem niet, weldra gleed het boek uit
zijn handen en sliep hij in. Hij had
©en tijdje gesluimerd, toen een klop
pen op de deur hem wekte.
Binnen riep hij slaapdronken.
Het volgend oogenblik trad zijn oom
binnen, een groote papierrol in de
hand houdend.
De famil'e Van der Meer heeft
ïaten afzeggen, zei hij, en daar ik bij
zonder wenschte, dat zij mijn drama
sou hooren, heb ik besloten de voor
lezingen uit te stellen. Mijn gasten
moeten heden maar genoegen nemen
met conversatie. Daar gij geen tand
pijn meer hebt, maar toch niet uit
kunt gaan, ben ik hier gekomen, om
je tijd aangenaam te doen doorbren
gen. Ik zal je een paar bedrijven van
mijn nieuw drama voorlezen, dat zal
je genoegen doen.
Zeker, zei de arme Fred, en
trachtte zijn onaangename verrassing
onder een zuurzoet lachend gezicht te
verbergen.
Oom nam tn oen leunstoel plaats,
wreef aandachtig zijn. bril af en be
gon toen te lzeen.
Eerste tooneel. Open lucht
Lucius en Flavlus, daarna Lucinius.
Deze mannen begonnen in einde-
looze zeer vervelende verzen te
spreken. De oude heer las onvermoeid
yoor, er scheen geen eind te komen
aan het tooneel.
Beste oom, zei eindelijk Fred, gij
weet welk genot het mij is, uw treur
spel te hooren, maar ik voe-1 mij ver
plicht, er u opmerkzaam op te maken,
dat het reeds te laat is en uw gasten
spoedig zullen komen.
De oude heer keek naar de klok en
aarzelde een oogeabbk tusschen plicht
en liefde de liefde voor zijn mees
terstuk zegevierde.
Ik moet Je toch nog den droom
van Lucinius voorlezen, en de daarop
Volgende tooneelen, zei hij. Ik zou
graag daarover je meening hooren.
Aan alles echter komt een einde op
deze aarde, ook al schijnt het nog zoo
eindeloos, zoo ook aan de voorlezing.
Nauwelijks was de deur achter den
ïmden heer gesloten, toen Fred snel
zijn huispakje tegen een elegant cos-
iuum verwisselde en weg snelde. Een
paar schreden van zijn huis verwij
derd, viel hem in, dat hij in zijn haast
zijn beurs vergeten had, hij rende
terug, haalde zijn portemonnaie, en
snelde opnieuw hijgende de straat op.
Een koude wind woei hem in het
verhitte gelaat. Stofwolken omhulden
Sem.
In het zweet badend kwam hij op
het station aam
Aan het doel zijner reis gekomen,
verliet Fred den trein en ging over
den weg, die naar het terrein der wed
rennen leidde.
Plotseling pakte een rukwind zijn
boed beet en slingerde dien zoover
weg, dat de eigenaar hem weldra niet
meer zag.
Zonder hoed kon hij onmogelijk op
de wedrennen verschijnen. Hem bleef
niets andere over, dan naar het sta
tion terug te keorsn.
Doornat, zonder hoofddeksel, tn
verdrietige stemming, wachtte hij op
het perron van het station op den
.volgenden trein, die hem huiswaarts
zou brengen.
Dat was het booze einde van
boozen dag, maar het zou nog erger
Worden
Den volgenden dag trad luitenant
Vosmar de kamer ven zijn vriend bin
nen, om te vragen, waarom deze niet
naar de wedrennen was gegaan.
Hij vond hem met het hoofd in de
kussens gedrukt, steunend op de sofa
liggen.
Is het scherts vroeg hij, of is
de schijn werkelijkheid, de leugen
waarheid geworden
Helaas is het zoo, klaagde
Freely ik ben voor mijn valschheid
gestraft, heb een zware kou opgei oo-
pen en heb daar eindelijk tandpijn
van gekregen. De comedie is een tra
gedie geworden, en die is erger dan
alle drama's van mijn oom. De kome
die van gisteren echter zal de laatste
lijn, die Ik gespeeld heb.
C,u. et")
Een Flater.
'Aan de kromming van den weg
splitst zich de prachtige laan van
hoog-opgaand geboomte, die naar het
kasteel van markies d'Authon loopt.
Tiennette blijft een oogenblik staan,
haalt uit den zak van haar lichtblau
we japon een snoeperig spiegeltje
van een paar stuivers en beschouwt
eenigen tijd aandachtig haar uiter
lijk. Het is een lief gezichtje, vol le
ven en vriendelijke openhartigheid
vreugd licht uit de stralende vioien-
oogen. Half ontstemd, half vroolijk
stopt zij het spiegeltje weer ln haar
zak en zegt half-luid: Hoe jammer
toch, de zon heeft mijn kleur heele-
maal bedorven, ik durf zoo bijna niet
voor den markies komen,
In de prachtige beukenlaan komt
ze evenwel tot kalmte. Groote zonne
vonken glijden over de donker-xoode
bladeren en bespatteu de breed-wui-
vende kronen met vreemde licktdrop-
pels. Een soort plechtige geur hangt
i nde zengende zomerlucht, een geur
van kamperfoelie en geraniums, van
rozen en korenbloemen. En toch groe
nen overal dichte boschjes en boos
verbrand en bestoven gras; hier en
daar blankt een eenzame witte kelk.
Tiennete kan het zich haast niet
voorstellen, dat zij straks voor den
eigenaar zal staan van de twaalf
grootste boerderijen uit den omtrek.
Hoe zou de markies baar ontvangen?
Zou hij vriendelijk of aanmatigend
zijn, eenvoudig of hooghartig, goed
of slecht? Zij heeft hem nooit gezien,
nooit is zij verder geweest dan den
drempel van het statige heerenhuis,
en het denkbeeld alleen zich in tegen
woordigheid van den markies te zul
ten bevinden, waarschijnlijk met hem
te spreken, jaagt haar het bloed
naar de wangen.
Toch is ze nog vrij gerust en be
vreesd, noch verlegen. Maar, daar
opeens, aan het eind der beukenlaan
ziet ze bet kasteel, hel-wlt blinkend
in den vollen zonnestroom, op enkele
plaatsen koel beschaduwd met reus
achtige tropische palmen. In eens
komt een diepe verlegenheid bij haar
op, haar pas wordt langzamer, eerlijk
egd heeft ze veel meer zin maar
weer om te keeren en naar huis te
gaan, dan den markies een onder
houd te vragen. Maar daar komt het
doel van haar kruistocht haar voor
dein geest en vast besloten gaat ze
weer vooruit. Toch rijzen allerlei
angstige gedachten en vermoedens bij
haar op.
Wat zal zij tegen den markiies zeg
gen?
Zij kan hem toch niet als een ge
woon mensch aanspreken! Zou hij
haar wel eens ontvangen? En dan
door een laked vergezeld te worden...I
Hoe moet ik mij in 's hemels naam
gedragen?...
Ten einde raad plukt zij een paar
Valerianen en steekt ze in haar bloU-
Sl
Ik zal er in leder geval zoo mooi
mogelijk uitzien, zegt ze bij zichzelf.
Daarna springt ze snel op en danst
bijna de breede oprijlaan binnen
Statig lijnden de witte kasteelmu
ren ln de strak-blauwo zonnelucht
omhoog. De prachtige gras-gazons
met den kostbaren kleurenrijkdom
van uitheemsche bloemen vulden de
lucht met een zwaar aroom.
Het teek een sprookjespaleis, maar
het tuinraanshui8 en de koetsiers-
woning getuigden van de aardsche
welvaart van eten bewoner. Aan wel
ke deur moest ze nu kloppen? Tot
wien zou ze zich wenden?
Daar kwam een man van het tuin
pad af, lustig een wijsje fluitend, een
timmerman van een jaar of vijftig,
wiens lang, reeds een weinig grijzend
haar, in lokken in zijn hals viel. De
mouwen van zijn boezeroen had hij
ver omgeslagen en hij scheen druk
aan den arbeid te zijn.
Wat is er kleintje? vroeg hij
vriendelijk, toen hij Tiennette zag,
die verlegen staan bleef.
Ik zou gaarne den markies wil
len spreken, anwoordde ze eindelijk,
blozend van verlegenheid.
Hoe heet je?
Ik ben de dochter van Bricot,
den kolenbrander
Ah zool... en wat moet je wel
van den markiies hebben?
Het vriendelijk uiterlijk ten de ge
moedelijke toon overwonnen de ach
terdocht van het kind geheel en ze
vertelde:
Mijn vader had geweigerd mij met
den boschwachter Rondet te laten
trouwen.
Daarom beraamden wij een list, om
hem te dwingen zijn toestemming te
geven. Op zekeren dag gelukte ons
plan. Hij werd door mijn verloofde
op heeterdaad betrapt, terwijl hij be
zig was met fazanten-stroopen. Jean
dreigde hem nu met een bekeuring
voor herhaalde strooperijen en maan
denlange gevangenisstraf, tenzij hij
zijn toestemming tot ons huwelijk
gaf. Natuurlijk koos mijn vader, wat
ook maar het verstandigste was, den
schoonzoon in plaats van den beschul
diger. Tot zoover was alles goed ge
gaan. Maar toen we met zijn drie
tjes de fazant zaten op te peuzelen,
kwam opeens de houtvester binnen,
die van de zaak dadelijk proces-ver
baal maakte. En nu Is alles vterloren,
voegde zij er schreiend aan toe, mijn
verloofde is zijn betrekking kwijt,
mijn vader in de gevangenis en mijn
huwelijk voor goed onmogelijk... O,
zeg me toch, wat zal ik beginnen...
ik weet niet wat ik doen moet... zou
de markies misschien?...
En ben je nu op weg vergiftenis
voor beiden te vragen bij den mar
kies?
Ja, maar Ik durf niet meer...
De timmerman moest even lachen.
Toen vroeg hij:
Stroopt je vader wel meer?
's Winters een enkele maal wel,
maar we hebben het ook zoo ver
schrikkelijk arm. Alteen als we niets
te eten hebben, stroopt vader... an
ders nooit...
Vind je het erg naar, dat je nu
niet trouwen kan?
O, het is te vreeeelljk om aan te
denken, sndkte de arme Tiennette.
Van den zomer zouden wij getrouwd
zijn en nu... o, dat dit ook moest ge
beuren...
Hartstochtelijk weenend leunde 't
wanhopende kind tegen de deurstijl
Eindelijk bedaarde zij een weinig
en vroeg:
Denkt gij dat de markies mij zal
ontvangen?
Hij heeft je reeds ontvangen,
ik ben de markies!...
Een ondeelbaar oogenblik staat zij
als door den donder getroffen; dan
heft ze beschaamd en verlegen het
hoofd op en kijkt in het spottende en
toch toegevende gelaat van den mar
kies, die klaarblijkelijk van haar ver
warring geniet:
Haar oogappels worden grooter en
een diepe bk>s bedekt haar gelaat Het
bloed stroomt sneller door haar li
chaam en haar slapen bonzen.
Dan, ineens, vliegt zij de zonnige
laan in, hijgend, geheel ontmoedigd
De flater is begaan... onherstel
baar...
De Vizier en zijn Zoon
(Een oud-Turksch verbaal).
Eens gebeurde het, dat de vizier
van den machtigen sultan ziek werd.
Hij liet zijn zoon bij zich komen, een
flinken, ontwikkelden, ijverigen, jon
gen man
Mijn zoon, sprak hij, ga naar den
Divan, en vervang mij daar, doe
mijn werk, totdat net Allah zal be
hagen, mij de gezondheid weer te
geven.
De zoon begaf zich aanstonds naar
dan Divan.
Nauwelijks had hij het voorvertrek
betreden, of hij rag een gansche
schaar menschen. Eenigen wachtten
op regeling van zaken, die al jaren
lang hangende waren, anderen op
uitspraak in processen, die ook al
weken en maanden duurden, terwijl
weer anderen dien dag voor het eerst
gekomen waren an pas ontstane
quaes ties wenschten besiecht te zien.
Die laatsten schenen vol hoop en
waren spraakzaam en mededeelzaam.
Bij de anderen las men de mistroos
tigheid, de ontmoediging op het ge
zicht, bij den een meer, bij den ander
minder, al naar gelang zij reeds kor
ter of langer de ambtskamer Van den
vizier bezochten.
De zoon van den v'rier begon aan
stonds de belangen dier verschillende
personen te bestudeeren, en zonder
verwijl deed hij de oudste, dringend
ste en meest ingewikkelde zaken af.
Dit ging hem zoo vlug van de hand,
dat reeds na verloop van enkele da
gen in het geheele land maar een
roep ging over zijn ijver, zijn kennis
en zijn onpartijdigheid.
Toen de vizier eindelijk hersteld
was en weer naar den Divan ging,
was hij bij zijn komst ten hoogste
verbaasd.
Hij vond niet meer, zooals vóór zijn
ziekte, de gewone memste bezoekers,
diie hem reeds aan de poort of in het
woonvertrek opwachtten en hem met
vragen bestormden, noch de hem bij
zijn binnentreden onderdanig groe
tende sraeekelingen.
Slechts een paar bedrijvige men
schen liepen in en uit, met hoopvolle
of tevreden gezichten.
Hij nam weer bezit van zijn werk
kamer en liet zijn zoon roepen.
Deze verscheen dadelijk, kuste de
hand zijns vaders en bleef eerbiedig
vóór hem staan. Zijn gezicht straalde
van vreugde, toen hij zijn vader her
steld zag.
Maar deze zeide tot hem
Wat beduidt dat eigenlijk, mijn
zoon Ik zie hier niemand. Zijn al de
menschen, diie de gangen van dit pa
leis trachtten te belegeren, gestorven
of naar elders verhuisd
Neen, neen, vader, antwoordde
de jonge man. Maar zoodra ik hier
kwam, heb ik volgens uw bevel al de
loopende zaken afgedaan. De nieuwe
vragen en geschillen, waarmee men
tot mij kwam, heb ik zoo spoedig mo
gelijk trachten op te lossen, zelfs op
staanden voet, wanneer dat aanging,
zonder in de rechten van Zijne Majes
teit, onzen doorluchtigen gebieder, of
in die van de betrokken personen in
te grijpen. Hier zijn overigens de aan-
teekemrtmgen, die ik dagelijks gemaakt
heb, opdat gij, mijn edele vader, zoudt
kunnen zien, hoe ik al deze zaken be
handeld heb.
Dat is een goed denkbeeld van u,
mijn zoon. Deze aanteekeningen zul
len stellig allerbelangrijkst zijn. Wilt
ge ze mij voorlezen, de eerne na de
andere, op de rij af, zooals gij ze ge
maakt hebt
De jonge man begon voor te lezen,
en telkens als er een bericht uit was,
greep de vizier met de hand in zijn
langen, witten baard en riep uit
In den naam van Allah, den goe
de en rechtvaardige. Gij hebt wel ge
daan, mijn zoon 1
Toen de zoon geëindigd had, kwam
er schier geen eind aan den lof, dllen
de vader hem toezwaaide ontroerd
en verheugd wierp de jonge man
zich voor zijn vader op de knieën en
riep
O, mijn verheven vader, al de
lof, dien gij mij schenkt, komt uwe
Hoogheid toe, want gij zijt het, die
mij menschen liefde en rechtvaardig
heid geleerd hebt, en aan u dank ik
ook den helderen hlik dien ik in de
zaken der wereld schijn te bezitten.
Braaf zoo, mijn zoon, antwoord
de de vader, deze bescheidenheid
staat u schoon. Maar nu gij tot mijn
volkomen tevredenheid bewijs hebt
geleverd van uw kennis en doortas
tendheid, zou ik u nog gaarne een les
geven. Ga dus zitten en luister aan
dachtig.
Er was eens een leeuw, die
streng en rechtvaardig zijn onderda
nen, al de overige dieren, regeerde.
Allen vreesden en gehoorzaamden
hem. Doch de leeuw werd oud, zijne
krachten namen af, en daaronder had
zijn aanzien te lijden. Men begon heim
minder te vreezen en langzamerhand
trad tn zijn staten de anarchie in de
plaats van orde en gehoorzaamheid. J
HM was altijd tegen den avond,
dat men den koning leeuw zijn eten
in een grootan schotel bracht, doch
daar de koning reeds enkele tanden
miste, at hij langzaam en met moeite.
Van die omstandigheid maakten de
ratten gebruik om uit de donkere
schuilhoeken der grot te voorschijn to
komen en zooveel stukjes vieesch aJs
zij maar bemachtigen konden, te ste
len, waardoor de koning niet meer
zijn volle portie kreeg.
Daar zijne oogen door ouderdom
verzwakt waren, merkte de koning
niet, hoe dat kleine gespuis een groot
deel van zijn eten wegsleepte zijne
krachten namen steeds meer af, en
eindelijk sprak hij er met zijn dokter
en zijn kok over, wat daarvan de
oorzaak wel kom zijn. Er werd een
onderzoek ingesteld, en eindelijk
ontdekte men de «orzaak van het
kwaad. Nu verzon men er op, dat de
konliing, ter bewak'ng van zijn mid
dagmaal, een kater zou in dienst ne
men.
Koning leeuw nam genoegen met
deze schikking, doch niet zonder te
genstreven, want hij was met de ja
ren wantrouwig en gierig geworden.
Daarom beviel het hem maar half,
nog weer zoo'n nieuwen hoveling te
moeten aanstellen dat waren alle
maal maar onkosten.
Met weerzin dus zonderde hij bij
iederen maaltijd wat voor den kater
af, ofschoon hij moest toegeven, dat
deze hem onontbeerlijk Was, om de
ratten verwijderd te houden.
Van lieverlede begon de leeuw
zich weer sterker te voelen, en hij
verheugde zich daarover zoozeer, dat
hij den kater zijn dage-lijksch rant
soen verdubbelde. Deze kon nu trou
wen en werd vader van een katje, dat
ipoedie de lieveling van den koning
leeuw was.
Op zekeren dag werd de kater
ziek. Het was thans niet meer dan
natuurlijk en het kwam ook geheel
overeen met den wensch van den
leeuw, dat het katje den dienst van
zijn vader waarnam.
Nu had echter de jonge kat, van
het oogenblik af, dat hii begrip kreeg
van de dingen der wereld, de hande
lingen om zoo te zeggen de politiek
zijns vaders, afgekeurd.
Deze had inderdaad, wanneer hij
gewild hnd, heit geslacht der ratten
tamakkeliik geheel kunnen uitroeien.
Hij deed dat echter niet. Integendeel,
hij Het altijd eenige jonge paren in
'even, die zich dan naar welgevallen
konden vermeerderen, en zoo warer.
»r dus altijd talrijke hongerige rat
ten, die maar op een gelegenheid
loerden om zooveel mogelijk van het
voedsel des konlngs weg te ka.pen.
Thans was het oogenblik geko
men, dus meende het katje, om aan
dezen toestand een einde te maken.
- Terwijl mijn vader ziek is, en ik
zijn plaats vervul, zoo sprak hij bij
zichzelf zal ik hem en onzen ko
ning leeuw eens voor goed van dat
oniuia bevrijden.
Hij toog aanstonds aan het werk
met al den liver en de voortvarend
heid der jeugd.
Koning leeuw had schik in de
bedriivigheld van zijn lieveling. Hij
vuurde hem aan bij zijn bloedig werk
en was zoo kwistig met zijn lof, dat
heit katje, gestreeld, zich geen rust
tunde, voor eer geen enkele rat meer
in het leven was gebleven.
Toen de kater hersteld was,
keerde hij tot den koning terug om
zijn dienst te hervatten.
Maar er waren geen ratten meer
en zoo hadden de beide katten ook
niets meer te doen. En daar zij volop
te eten kregen, kon het niet anders,
of zij werdén dik en vel
Alles ging een tijdlang goed, tot
dat de koning zich begon af te vra
gen, waarom hij eigenlijk zijn maal
zou blijven deel en met de twee luie,
nutteJooze katten En op een avond,
dat zij beiden rustig san zijn borst
sliepen, hief hij zijn geduchten klauw
en doodde ze samen In één slag.
Daarna at hij ze op.
Keer naar uw studiën terug,
mijn zoon, zei de vizier, toen hij zijn
verhaal geëindigd had, en overdenk
de geschiedenis, die ik u vertelde.
(„U. Ct.M)
HAARLEMSCHE DAMCLUB,
Alle Correspondentie, deze rubriek
betreffend®, gelieve men te richten
rden Heer J. MEYER, Kruisstraat
Telephoon 1543-
PROBLEEM No. 25 van N.N.
Zwart
EEN REUZEN-LUCHTSCHIP.
Eten nieuw type luchtschip, 1000
voet (ongeveer 333 M.) lang, van staal
vervaardigd en bestemd honderd pas
sagiers te vervoeren wordt gebouwd
op de Lewis Nixon-werf op het Sta-
ten-eiland in Noord-Amerika. Een
maatschappij is gevormd om hiet
luchtschip, dat door Edward J. Pen
nington is ontworpen, te exploitee-
ren. Niet van lichtgas, doch van wa
terstof zal voor dezen ballon worden
gebruik gemaakt. Het luchtschip
wordt gedreven door elf schroeven,
waarvan de grootste in het midden
is geplaatst, en vijf kleinere aan elke
zijde. De kleinere schroeven kun
nen zoowel in een horizontale als in
leen verticale richting worden gedre
ven. De horizontale beweging brengt
het luchtschip omhoog of omlaag, de
verticale voorwaarts of achterwaarts.
Indien 8 schroeven werken kan een
snelheid van 30 E.M. in het uur wor
den bereikt. Met alle schroeven in
werking krijgt 't luchtschip een snel
heid van 40 E.M. per uur. Aan een
tweetal roeren kan het schip worden
bestuurd; het eene werkt horizontaal,
het ander verticaal.
Volgens een bericht uit Weenen is
men in het leger er zeer tevreden
over, dat in korten tijd 42 regimenten
veldartillerie en 8 divisies rijdende
artillerie van nieuw veldgeschut zijn
voorzien, en dat dit geheel, de muni
tie Inbegrepen, binnenslands is klaar
gespeeld. Oorspronkelijk had de ver
wapening tn September a.s. afgeloo-
pen moeten zijn, maar onder de gege
ven omstandigheden zette men er
spoed achter.
In het Franacbe departement van
Seine en Marne is in de plaats van
wijlen den radicaal Delbet tot lid van
de Kamer gekozen de socialistische
radicaal Loriray met 7152 stemmen
tegen 8284 op den gematigden repu
blikein VLom
Wit
Zwart schijven op 8, 10, 11, 12, 13, 14, 17, 18, 19, 20, 22, 24, 28 en ZU
Wit schrijven op 25, 28, 29, 31, 33, 35, 36, 38, 40, 44, 45 en 47.
Probleem No. 26, van A. D. QUERIDO te Amsterdam.
Zwart
Wit
Zwart schijven op 2, 8, 9, 12, 13, 17,
Wit schijven op 21, 28, 30, 32, 33,
Oplossingen van deze probleems
worden ingewacht aan bovengenoemd
adres.
Oplossing van Probleem No. 23 met
witte schijf op 49; wit 35 - 30, 25 - 20,
44 - 39, 49 40, 38 - 33, 21 - 17, 27
49, 43 II
Goede oplossingen ontvangen van:
Mevr. Wiegman en de heerten: R.
Bouw, H. A. van Abs, P. Geldorp, J.
Jacobson Azn., D. G. Koning, W. J.
A. Matla, C. Serodini. P. van Tol, P.
J. Eype, W. J. Balkenende, P. Bal
kenende, F. M. v. d. Werff, J. F.
Spanjaard, Patrizio OttolinL
DE DAM EN ZIJN BETEEKENIS.
De bovenlijn van het bord bestaan
de uit vijf horizontaal gelegen speel
vlakken, wordt de ,,damlijn van wit"
genoemd, omdat elke witte schijf, die
door een schuif- of slagzet haar be
reikt, tot „dam" gekroond wordt Dit
kronen bestaat hierin, dat op diie
schijf een tweede van dezelfde kleur
gezet wordt ter onderscheiding.
De onderlijn is de damlijn van
zwart en bij het bereiken hiervan met
een of meer zwarte schijven, ge
schiedt hetzelfde, als op de bovenlijn
met de witte schijven.
De dam heeft na het kronen andere
rechten en plichten als de schijf. Hij
mag zoowel achter- als voorwaarts
schuiven, ten over zooveel open ruiten
te gelijk, als in rechte linie mogelijk
is. Staat b.v. een dam op de ruit 23,
en zijn de lijnen 145 en 546 verder
onbezet, dan mag hij zich vrij op een
der hoekvelden of op een daar tus
schen gelegen ruit verplaatsen. Daar
hij echter maar één zet tegelijk kan
doen, moet hij zich bij één in te ne
men veld bepalen.
Bij het slaan hteeft de dam nog een
grooter voorrecht, zooals uit het vol
gende zal blijken. De dam, als slag-
stuk mag na eiken slag weder een
nieuwe slaglijn innemen, alB daarop
nog losstaande vijandelijke stukken
staan. Is echter maar één open ruit
achter het geslagen stuk aanwezig,
dan moet na den slag de dam daar
op neergezet worden.
Het kan ook gebeuren, dat de dam,
ondanks zijn verkregen recht, mach
teloos staat tegenover enkele stukken
van zijn tegenpartij. Dit komt voor,
zoodra die schijven een stand inne
men, welke niet te verbreken is, of
waardoor den dam belet wordt zich
verder te ontwikkelen. Wij zullen dit
met een paar voorbeelden nader toe
lichten. Zet eens den volgenden stand
op het bord:
Zwart schijven op 26 en 45.
Wit schijven op 86, 87, 43, 47 en 48.
Wij nemen aan, dat zwart moet
spelen en niet beter kan doen dan
met 4550 dam halen; want, zou hij
eerst zijn schijf opofferen, dan ver
loor hij het spel, wegens de over
macht van zijn tegenspeler.
Na 45 -50 van zwart, komt de beurt
aan wit, en deze speelt nu 43 - 39,
zwart dwingende twee stukken te
slaan en zijn dam op 41 of 46 te her
plaatsen. Zet zwart zijn dam na den
slag op 41, dan laat wit onmiddellijk
volgen 36 - 81, waardoor zwart ge
dwongen wordt met zijn schijf 26 37
te slaan, terwijl wit hierna niet al-
19, 22, 24, 25, 26 en 35.
36, 38, 44, 47, 48, 49 en 50.
leen dien geweldenaar wegneemt met
47 36, maar tevens de zwarte schijf
37 gevangen houdt.
Wil zwart evenwel zijn dam behou
den, dan is hij ook verplicht dezen op
46 te herplaatsen, en dus 50 46, ln
plaats van 50 41 te slaan. Hierna
speelt wit echter 36 - 31, zwart dwin
gende 20 37 te slaan, waax'op volgt:
w 47 - 41, en de zwarte dam is totaal
machteloos gemaakt, en nog wel met
behulp van zijn eigen schijf op 37.
Zou deze nu trachten haar vriend te
verlossen, met opoffering van haar
eigen leven, dan was hiervan het ga
volg, dat met zwart 37 - 42, wit 48 i
37, de dam nog heter geïsoleerd werd.
Een tweede voorbeeld met het vol
gende:
Zwart een schijf op 42.
Wit schijven op 17, 21, 31 en dam
op 34.
Ook hier is weder de beurt van spe
len aan zwart, en deze meermalen ge
hoord hebbende, dat met een tegen
arde stukken het spel remise moet
worden, kiest zijns inziens de wijste
partij, en haalt dam op 48, waardoor
hij bij machte is om aanstonds een.
witte schijf of dam te slaan, en de
hierboven bedoelde itemise-stelling in
te nemen. Wat geschiedt echter?
Na zwart 42 - 48, brengt wit zijn
dam gemoedelijk op 25, zwart ver
plichtende de schijf 31 te slaan en
den dam op de ruit 26 te herplaatsen,
waarna volgt: wit 25 - 48, en de ge
weldenaar staat weder geheel mach
teloos, ondanks zijn groot recht.
Wij willen hier nog even opmerken,
dat een dam, als slaanbaar stuk, niet
meer waarde heeft dan een schijf.
Moet men dus slaan en kan men
zoowel een dam als schijf slaan, dan
mag datgene geschieden, waardoor
het meeste voordeel of het minste na
deel wordt verkregen. Ook mag naar
keuze met den dam of de schijf ge
slagen warden. Wij wijzen er echter
nogmaals op, dat steeds de meeste
stukken geslagen moeten worden.
SLAGZET.
De volgende schoone slagzet in een
spelende partij ontwikkelde M. Aj>
douin te Parijs, met wit, tegen M-
Degraève met zwart:
Ardouin speelde den oogenschijn-
Iijk foutieven zet 39 - 34. Zwart ge-
loovende twee schijven te kunnen
winnen, liet daarop volgen 24-30
en verloor de partij.
Stand van het spel na 39 - 34 van
wit:
Zwart schijven op 2, 3, 6, 7, 8, 9,
13, 16, 18, 19, 21, 23, 24 en 25.
Wit schijven op 27, 28, 31, 32, 83,
34, 35, 36, 38, 40, 43, 45, 47 en 48.
Hierna speelde zwart 24 - 30, wit
35 24, z. 24 39, w. 33 44; zwart,
met 21-26 thans twee schijven kun
nende winnen, liet zich verlokken.
Echter, dit was juist, wat Ardouin
beoogde, met zijn diep berekenden
zet 39 - 34. Hierna volgde: w, 28 10,
z. 26 28, w. 38 - 321, z. 28 37 ge
dwongen, w. 27 - 21, z. 16 27^ w,
47 - 42. z. 13 24. w. 42 41
De Haarlemsche Damclub houdt ha
re bijeenkomsten iederen Maandag
avond van 8 tot 12 uur, in de boven
zaal van Café Suisse, Smedestraat 1®
(ingang naast het Café).