DAMRUBRIEK. fé pig afgewend, maar fte oude 1 meende nu, dat zijn neef thans ook jje voorlezing kon komen bijwonen. Ik zou je niet aanraden het te 'doen, Indien ge een ongesteldheid hadt, die daardoor zou kunnen ver ergeren, maar dit is volstrekt niet ge vaarlijk. De tandpijn is wel bijna voorbij, antwoordde Fred, maar ik heb ook pijn aan mijnhals, en ik zou, als ik Sulten kwam, een ontsteking kunnen krijgen. Daarvan hebt gij tevoren niets ge zegd. Maar gelooft u het niet? Waarom zoudt gij mij iets voor liegen, en je bovendien berooven van 'het genoegen mijn voorlezing bij te .wonen. Fred kreeg een kleur, wijl hem het Vertrouwen van oom, dat hij zoo wei- big verdiende, zeer beschaamde. Toen de oude heer zich verwijderd had, wendde hij zich droefgeestig tot zijn vriend. Luister, Vosmar. zei hij, het spijt mij, dat ik mij Ln dit akelig leugen web gewikkeld heb, ik heb ntot mooi gehandeld, en het zal me een anderen keer niet meer gebeuren, bet zou toch geen ongeluk zijn geweest, een verve lend treurspel te hooren voorlezen. Maar ik wil die komedie niet voor niets gespeeld hebl>en. Ik neem mij voor, nooit meer dergelijk onwaardig Bpel te spelen, maar Jaar het nu een maal geschied is, wil ik ar toch van profiteeren. Gij gaat dus mee naar de wed rennen Ja, gij kunt op mij rekenen. Nadat luitenant Vosmar was heen gegaan, bleef Fred in een verdrietige stemming achter. Hij nam een boek "ter hand, maar wat hij las boeide hem niet, weldra gleed het boek uit zijn handen en sliep hij in. Hij had ©en tijdje gesluimerd, toen een klop pen op de deur hem wekte. Binnen riep hij slaapdronken. Het volgend oogenblik trad zijn oom binnen, een groote papierrol in de hand houdend. De famil'e Van der Meer heeft ïaten afzeggen, zei hij, en daar ik bij zonder wenschte, dat zij mijn drama sou hooren, heb ik besloten de voor lezingen uit te stellen. Mijn gasten moeten heden maar genoegen nemen met conversatie. Daar gij geen tand pijn meer hebt, maar toch niet uit kunt gaan, ben ik hier gekomen, om je tijd aangenaam te doen doorbren gen. Ik zal je een paar bedrijven van mijn nieuw drama voorlezen, dat zal je genoegen doen. Zeker, zei de arme Fred, en trachtte zijn onaangename verrassing onder een zuurzoet lachend gezicht te verbergen. Oom nam tn oen leunstoel plaats, wreef aandachtig zijn. bril af en be gon toen te lzeen. Eerste tooneel. Open lucht Lucius en Flavlus, daarna Lucinius. Deze mannen begonnen in einde- looze zeer vervelende verzen te spreken. De oude heer las onvermoeid yoor, er scheen geen eind te komen aan het tooneel. Beste oom, zei eindelijk Fred, gij weet welk genot het mij is, uw treur spel te hooren, maar ik voe-1 mij ver plicht, er u opmerkzaam op te maken, dat het reeds te laat is en uw gasten spoedig zullen komen. De oude heer keek naar de klok en aarzelde een oogeabbk tusschen plicht en liefde de liefde voor zijn mees terstuk zegevierde. Ik moet Je toch nog den droom van Lucinius voorlezen, en de daarop Volgende tooneelen, zei hij. Ik zou graag daarover je meening hooren. Aan alles echter komt een einde op deze aarde, ook al schijnt het nog zoo eindeloos, zoo ook aan de voorlezing. Nauwelijks was de deur achter den ïmden heer gesloten, toen Fred snel zijn huispakje tegen een elegant cos- iuum verwisselde en weg snelde. Een paar schreden van zijn huis verwij derd, viel hem in, dat hij in zijn haast zijn beurs vergeten had, hij rende terug, haalde zijn portemonnaie, en snelde opnieuw hijgende de straat op. Een koude wind woei hem in het verhitte gelaat. Stofwolken omhulden Sem. In het zweet badend kwam hij op het station aam Aan het doel zijner reis gekomen, verliet Fred den trein en ging over den weg, die naar het terrein der wed rennen leidde. Plotseling pakte een rukwind zijn boed beet en slingerde dien zoover weg, dat de eigenaar hem weldra niet meer zag. Zonder hoed kon hij onmogelijk op de wedrennen verschijnen. Hem bleef niets andere over, dan naar het sta tion terug te keorsn. Doornat, zonder hoofddeksel, tn verdrietige stemming, wachtte hij op het perron van het station op den .volgenden trein, die hem huiswaarts zou brengen. Dat was het booze einde van boozen dag, maar het zou nog erger Worden Den volgenden dag trad luitenant Vosmar de kamer ven zijn vriend bin nen, om te vragen, waarom deze niet naar de wedrennen was gegaan. Hij vond hem met het hoofd in de kussens gedrukt, steunend op de sofa liggen. Is het scherts vroeg hij, of is de schijn werkelijkheid, de leugen waarheid geworden Helaas is het zoo, klaagde Freely ik ben voor mijn valschheid gestraft, heb een zware kou opgei oo- pen en heb daar eindelijk tandpijn van gekregen. De comedie is een tra gedie geworden, en die is erger dan alle drama's van mijn oom. De kome die van gisteren echter zal de laatste lijn, die Ik gespeeld heb. C,u. et") Een Flater. 'Aan de kromming van den weg splitst zich de prachtige laan van hoog-opgaand geboomte, die naar het kasteel van markies d'Authon loopt. Tiennette blijft een oogenblik staan, haalt uit den zak van haar lichtblau we japon een snoeperig spiegeltje van een paar stuivers en beschouwt eenigen tijd aandachtig haar uiter lijk. Het is een lief gezichtje, vol le ven en vriendelijke openhartigheid vreugd licht uit de stralende vioien- oogen. Half ontstemd, half vroolijk stopt zij het spiegeltje weer ln haar zak en zegt half-luid: Hoe jammer toch, de zon heeft mijn kleur heele- maal bedorven, ik durf zoo bijna niet voor den markies komen, In de prachtige beukenlaan komt ze evenwel tot kalmte. Groote zonne vonken glijden over de donker-xoode bladeren en bespatteu de breed-wui- vende kronen met vreemde licktdrop- pels. Een soort plechtige geur hangt i nde zengende zomerlucht, een geur van kamperfoelie en geraniums, van rozen en korenbloemen. En toch groe nen overal dichte boschjes en boos verbrand en bestoven gras; hier en daar blankt een eenzame witte kelk. Tiennete kan het zich haast niet voorstellen, dat zij straks voor den eigenaar zal staan van de twaalf grootste boerderijen uit den omtrek. Hoe zou de markies baar ontvangen? Zou hij vriendelijk of aanmatigend zijn, eenvoudig of hooghartig, goed of slecht? Zij heeft hem nooit gezien, nooit is zij verder geweest dan den drempel van het statige heerenhuis, en het denkbeeld alleen zich in tegen woordigheid van den markies te zul ten bevinden, waarschijnlijk met hem te spreken, jaagt haar het bloed naar de wangen. Toch is ze nog vrij gerust en be vreesd, noch verlegen. Maar, daar opeens, aan het eind der beukenlaan ziet ze bet kasteel, hel-wlt blinkend in den vollen zonnestroom, op enkele plaatsen koel beschaduwd met reus achtige tropische palmen. In eens komt een diepe verlegenheid bij haar op, haar pas wordt langzamer, eerlijk egd heeft ze veel meer zin maar weer om te keeren en naar huis te gaan, dan den markies een onder houd te vragen. Maar daar komt het doel van haar kruistocht haar voor dein geest en vast besloten gaat ze weer vooruit. Toch rijzen allerlei angstige gedachten en vermoedens bij haar op. Wat zal zij tegen den markiies zeg gen? Zij kan hem toch niet als een ge woon mensch aanspreken! Zou hij haar wel eens ontvangen? En dan door een laked vergezeld te worden...I Hoe moet ik mij in 's hemels naam gedragen?... Ten einde raad plukt zij een paar Valerianen en steekt ze in haar bloU- Sl Ik zal er in leder geval zoo mooi mogelijk uitzien, zegt ze bij zichzelf. Daarna springt ze snel op en danst bijna de breede oprijlaan binnen Statig lijnden de witte kasteelmu ren ln de strak-blauwo zonnelucht omhoog. De prachtige gras-gazons met den kostbaren kleurenrijkdom van uitheemsche bloemen vulden de lucht met een zwaar aroom. Het teek een sprookjespaleis, maar het tuinraanshui8 en de koetsiers- woning getuigden van de aardsche welvaart van eten bewoner. Aan wel ke deur moest ze nu kloppen? Tot wien zou ze zich wenden? Daar kwam een man van het tuin pad af, lustig een wijsje fluitend, een timmerman van een jaar of vijftig, wiens lang, reeds een weinig grijzend haar, in lokken in zijn hals viel. De mouwen van zijn boezeroen had hij ver omgeslagen en hij scheen druk aan den arbeid te zijn. Wat is er kleintje? vroeg hij vriendelijk, toen hij Tiennette zag, die verlegen staan bleef. Ik zou gaarne den markies wil len spreken, anwoordde ze eindelijk, blozend van verlegenheid. Hoe heet je? Ik ben de dochter van Bricot, den kolenbrander Ah zool... en wat moet je wel van den markiies hebben? Het vriendelijk uiterlijk ten de ge moedelijke toon overwonnen de ach terdocht van het kind geheel en ze vertelde: Mijn vader had geweigerd mij met den boschwachter Rondet te laten trouwen. Daarom beraamden wij een list, om hem te dwingen zijn toestemming te geven. Op zekeren dag gelukte ons plan. Hij werd door mijn verloofde op heeterdaad betrapt, terwijl hij be zig was met fazanten-stroopen. Jean dreigde hem nu met een bekeuring voor herhaalde strooperijen en maan denlange gevangenisstraf, tenzij hij zijn toestemming tot ons huwelijk gaf. Natuurlijk koos mijn vader, wat ook maar het verstandigste was, den schoonzoon in plaats van den beschul diger. Tot zoover was alles goed ge gaan. Maar toen we met zijn drie tjes de fazant zaten op te peuzelen, kwam opeens de houtvester binnen, die van de zaak dadelijk proces-ver baal maakte. En nu Is alles vterloren, voegde zij er schreiend aan toe, mijn verloofde is zijn betrekking kwijt, mijn vader in de gevangenis en mijn huwelijk voor goed onmogelijk... O, zeg me toch, wat zal ik beginnen... ik weet niet wat ik doen moet... zou de markies misschien?... En ben je nu op weg vergiftenis voor beiden te vragen bij den mar kies? Ja, maar Ik durf niet meer... De timmerman moest even lachen. Toen vroeg hij: Stroopt je vader wel meer? 's Winters een enkele maal wel, maar we hebben het ook zoo ver schrikkelijk arm. Alteen als we niets te eten hebben, stroopt vader... an ders nooit... Vind je het erg naar, dat je nu niet trouwen kan? O, het is te vreeeelljk om aan te denken, sndkte de arme Tiennette. Van den zomer zouden wij getrouwd zijn en nu... o, dat dit ook moest ge beuren... Hartstochtelijk weenend leunde 't wanhopende kind tegen de deurstijl Eindelijk bedaarde zij een weinig en vroeg: Denkt gij dat de markies mij zal ontvangen? Hij heeft je reeds ontvangen, ik ben de markies!... Een ondeelbaar oogenblik staat zij als door den donder getroffen; dan heft ze beschaamd en verlegen het hoofd op en kijkt in het spottende en toch toegevende gelaat van den mar kies, die klaarblijkelijk van haar ver warring geniet: Haar oogappels worden grooter en een diepe bk>s bedekt haar gelaat Het bloed stroomt sneller door haar li chaam en haar slapen bonzen. Dan, ineens, vliegt zij de zonnige laan in, hijgend, geheel ontmoedigd De flater is begaan... onherstel baar... De Vizier en zijn Zoon (Een oud-Turksch verbaal). Eens gebeurde het, dat de vizier van den machtigen sultan ziek werd. Hij liet zijn zoon bij zich komen, een flinken, ontwikkelden, ijverigen, jon gen man Mijn zoon, sprak hij, ga naar den Divan, en vervang mij daar, doe mijn werk, totdat net Allah zal be hagen, mij de gezondheid weer te geven. De zoon begaf zich aanstonds naar dan Divan. Nauwelijks had hij het voorvertrek betreden, of hij rag een gansche schaar menschen. Eenigen wachtten op regeling van zaken, die al jaren lang hangende waren, anderen op uitspraak in processen, die ook al weken en maanden duurden, terwijl weer anderen dien dag voor het eerst gekomen waren an pas ontstane quaes ties wenschten besiecht te zien. Die laatsten schenen vol hoop en waren spraakzaam en mededeelzaam. Bij de anderen las men de mistroos tigheid, de ontmoediging op het ge zicht, bij den een meer, bij den ander minder, al naar gelang zij reeds kor ter of langer de ambtskamer Van den vizier bezochten. De zoon van den v'rier begon aan stonds de belangen dier verschillende personen te bestudeeren, en zonder verwijl deed hij de oudste, dringend ste en meest ingewikkelde zaken af. Dit ging hem zoo vlug van de hand, dat reeds na verloop van enkele da gen in het geheele land maar een roep ging over zijn ijver, zijn kennis en zijn onpartijdigheid. Toen de vizier eindelijk hersteld was en weer naar den Divan ging, was hij bij zijn komst ten hoogste verbaasd. Hij vond niet meer, zooals vóór zijn ziekte, de gewone memste bezoekers, diie hem reeds aan de poort of in het woonvertrek opwachtten en hem met vragen bestormden, noch de hem bij zijn binnentreden onderdanig groe tende sraeekelingen. Slechts een paar bedrijvige men schen liepen in en uit, met hoopvolle of tevreden gezichten. Hij nam weer bezit van zijn werk kamer en liet zijn zoon roepen. Deze verscheen dadelijk, kuste de hand zijns vaders en bleef eerbiedig vóór hem staan. Zijn gezicht straalde van vreugde, toen hij zijn vader her steld zag. Maar deze zeide tot hem Wat beduidt dat eigenlijk, mijn zoon Ik zie hier niemand. Zijn al de menschen, diie de gangen van dit pa leis trachtten te belegeren, gestorven of naar elders verhuisd Neen, neen, vader, antwoordde de jonge man. Maar zoodra ik hier kwam, heb ik volgens uw bevel al de loopende zaken afgedaan. De nieuwe vragen en geschillen, waarmee men tot mij kwam, heb ik zoo spoedig mo gelijk trachten op te lossen, zelfs op staanden voet, wanneer dat aanging, zonder in de rechten van Zijne Majes teit, onzen doorluchtigen gebieder, of in die van de betrokken personen in te grijpen. Hier zijn overigens de aan- teekemrtmgen, die ik dagelijks gemaakt heb, opdat gij, mijn edele vader, zoudt kunnen zien, hoe ik al deze zaken be handeld heb. Dat is een goed denkbeeld van u, mijn zoon. Deze aanteekeningen zul len stellig allerbelangrijkst zijn. Wilt ge ze mij voorlezen, de eerne na de andere, op de rij af, zooals gij ze ge maakt hebt De jonge man begon voor te lezen, en telkens als er een bericht uit was, greep de vizier met de hand in zijn langen, witten baard en riep uit In den naam van Allah, den goe de en rechtvaardige. Gij hebt wel ge daan, mijn zoon 1 Toen de zoon geëindigd had, kwam er schier geen eind aan den lof, dllen de vader hem toezwaaide ontroerd en verheugd wierp de jonge man zich voor zijn vader op de knieën en riep O, mijn verheven vader, al de lof, dien gij mij schenkt, komt uwe Hoogheid toe, want gij zijt het, die mij menschen liefde en rechtvaardig heid geleerd hebt, en aan u dank ik ook den helderen hlik dien ik in de zaken der wereld schijn te bezitten. Braaf zoo, mijn zoon, antwoord de de vader, deze bescheidenheid staat u schoon. Maar nu gij tot mijn volkomen tevredenheid bewijs hebt geleverd van uw kennis en doortas tendheid, zou ik u nog gaarne een les geven. Ga dus zitten en luister aan dachtig. Er was eens een leeuw, die streng en rechtvaardig zijn onderda nen, al de overige dieren, regeerde. Allen vreesden en gehoorzaamden hem. Doch de leeuw werd oud, zijne krachten namen af, en daaronder had zijn aanzien te lijden. Men begon heim minder te vreezen en langzamerhand trad tn zijn staten de anarchie in de plaats van orde en gehoorzaamheid. J HM was altijd tegen den avond, dat men den koning leeuw zijn eten in een grootan schotel bracht, doch daar de koning reeds enkele tanden miste, at hij langzaam en met moeite. Van die omstandigheid maakten de ratten gebruik om uit de donkere schuilhoeken der grot te voorschijn to komen en zooveel stukjes vieesch aJs zij maar bemachtigen konden, te ste len, waardoor de koning niet meer zijn volle portie kreeg. Daar zijne oogen door ouderdom verzwakt waren, merkte de koning niet, hoe dat kleine gespuis een groot deel van zijn eten wegsleepte zijne krachten namen steeds meer af, en eindelijk sprak hij er met zijn dokter en zijn kok over, wat daarvan de oorzaak wel kom zijn. Er werd een onderzoek ingesteld, en eindelijk ontdekte men de «orzaak van het kwaad. Nu verzon men er op, dat de konliing, ter bewak'ng van zijn mid dagmaal, een kater zou in dienst ne men. Koning leeuw nam genoegen met deze schikking, doch niet zonder te genstreven, want hij was met de ja ren wantrouwig en gierig geworden. Daarom beviel het hem maar half, nog weer zoo'n nieuwen hoveling te moeten aanstellen dat waren alle maal maar onkosten. Met weerzin dus zonderde hij bij iederen maaltijd wat voor den kater af, ofschoon hij moest toegeven, dat deze hem onontbeerlijk Was, om de ratten verwijderd te houden. Van lieverlede begon de leeuw zich weer sterker te voelen, en hij verheugde zich daarover zoozeer, dat hij den kater zijn dage-lijksch rant soen verdubbelde. Deze kon nu trou wen en werd vader van een katje, dat ipoedie de lieveling van den koning leeuw was. Op zekeren dag werd de kater ziek. Het was thans niet meer dan natuurlijk en het kwam ook geheel overeen met den wensch van den leeuw, dat het katje den dienst van zijn vader waarnam. Nu had echter de jonge kat, van het oogenblik af, dat hii begrip kreeg van de dingen der wereld, de hande lingen om zoo te zeggen de politiek zijns vaders, afgekeurd. Deze had inderdaad, wanneer hij gewild hnd, heit geslacht der ratten tamakkeliik geheel kunnen uitroeien. Hij deed dat echter niet. Integendeel, hij Het altijd eenige jonge paren in 'even, die zich dan naar welgevallen konden vermeerderen, en zoo warer. »r dus altijd talrijke hongerige rat ten, die maar op een gelegenheid loerden om zooveel mogelijk van het voedsel des konlngs weg te ka.pen. Thans was het oogenblik geko men, dus meende het katje, om aan dezen toestand een einde te maken. - Terwijl mijn vader ziek is, en ik zijn plaats vervul, zoo sprak hij bij zichzelf zal ik hem en onzen ko ning leeuw eens voor goed van dat oniuia bevrijden. Hij toog aanstonds aan het werk met al den liver en de voortvarend heid der jeugd. Koning leeuw had schik in de bedriivigheld van zijn lieveling. Hij vuurde hem aan bij zijn bloedig werk en was zoo kwistig met zijn lof, dat heit katje, gestreeld, zich geen rust tunde, voor eer geen enkele rat meer in het leven was gebleven. Toen de kater hersteld was, keerde hij tot den koning terug om zijn dienst te hervatten. Maar er waren geen ratten meer en zoo hadden de beide katten ook niets meer te doen. En daar zij volop te eten kregen, kon het niet anders, of zij werdén dik en vel Alles ging een tijdlang goed, tot dat de koning zich begon af te vra gen, waarom hij eigenlijk zijn maal zou blijven deel en met de twee luie, nutteJooze katten En op een avond, dat zij beiden rustig san zijn borst sliepen, hief hij zijn geduchten klauw en doodde ze samen In één slag. Daarna at hij ze op. Keer naar uw studiën terug, mijn zoon, zei de vizier, toen hij zijn verhaal geëindigd had, en overdenk de geschiedenis, die ik u vertelde. („U. Ct.M) HAARLEMSCHE DAMCLUB, Alle Correspondentie, deze rubriek betreffend®, gelieve men te richten rden Heer J. MEYER, Kruisstraat Telephoon 1543- PROBLEEM No. 25 van N.N. Zwart EEN REUZEN-LUCHTSCHIP. Eten nieuw type luchtschip, 1000 voet (ongeveer 333 M.) lang, van staal vervaardigd en bestemd honderd pas sagiers te vervoeren wordt gebouwd op de Lewis Nixon-werf op het Sta- ten-eiland in Noord-Amerika. Een maatschappij is gevormd om hiet luchtschip, dat door Edward J. Pen nington is ontworpen, te exploitee- ren. Niet van lichtgas, doch van wa terstof zal voor dezen ballon worden gebruik gemaakt. Het luchtschip wordt gedreven door elf schroeven, waarvan de grootste in het midden is geplaatst, en vijf kleinere aan elke zijde. De kleinere schroeven kun nen zoowel in een horizontale als in leen verticale richting worden gedre ven. De horizontale beweging brengt het luchtschip omhoog of omlaag, de verticale voorwaarts of achterwaarts. Indien 8 schroeven werken kan een snelheid van 30 E.M. in het uur wor den bereikt. Met alle schroeven in werking krijgt 't luchtschip een snel heid van 40 E.M. per uur. Aan een tweetal roeren kan het schip worden bestuurd; het eene werkt horizontaal, het ander verticaal. Volgens een bericht uit Weenen is men in het leger er zeer tevreden over, dat in korten tijd 42 regimenten veldartillerie en 8 divisies rijdende artillerie van nieuw veldgeschut zijn voorzien, en dat dit geheel, de muni tie Inbegrepen, binnenslands is klaar gespeeld. Oorspronkelijk had de ver wapening tn September a.s. afgeloo- pen moeten zijn, maar onder de gege ven omstandigheden zette men er spoed achter. In het Franacbe departement van Seine en Marne is in de plaats van wijlen den radicaal Delbet tot lid van de Kamer gekozen de socialistische radicaal Loriray met 7152 stemmen tegen 8284 op den gematigden repu blikein VLom Wit Zwart schijven op 8, 10, 11, 12, 13, 14, 17, 18, 19, 20, 22, 24, 28 en ZU Wit schrijven op 25, 28, 29, 31, 33, 35, 36, 38, 40, 44, 45 en 47. Probleem No. 26, van A. D. QUERIDO te Amsterdam. Zwart Wit Zwart schijven op 2, 8, 9, 12, 13, 17, Wit schijven op 21, 28, 30, 32, 33, Oplossingen van deze probleems worden ingewacht aan bovengenoemd adres. Oplossing van Probleem No. 23 met witte schijf op 49; wit 35 - 30, 25 - 20, 44 - 39, 49 40, 38 - 33, 21 - 17, 27 49, 43 II Goede oplossingen ontvangen van: Mevr. Wiegman en de heerten: R. Bouw, H. A. van Abs, P. Geldorp, J. Jacobson Azn., D. G. Koning, W. J. A. Matla, C. Serodini. P. van Tol, P. J. Eype, W. J. Balkenende, P. Bal kenende, F. M. v. d. Werff, J. F. Spanjaard, Patrizio OttolinL DE DAM EN ZIJN BETEEKENIS. De bovenlijn van het bord bestaan de uit vijf horizontaal gelegen speel vlakken, wordt de ,,damlijn van wit" genoemd, omdat elke witte schijf, die door een schuif- of slagzet haar be reikt, tot „dam" gekroond wordt Dit kronen bestaat hierin, dat op diie schijf een tweede van dezelfde kleur gezet wordt ter onderscheiding. De onderlijn is de damlijn van zwart en bij het bereiken hiervan met een of meer zwarte schijven, ge schiedt hetzelfde, als op de bovenlijn met de witte schijven. De dam heeft na het kronen andere rechten en plichten als de schijf. Hij mag zoowel achter- als voorwaarts schuiven, ten over zooveel open ruiten te gelijk, als in rechte linie mogelijk is. Staat b.v. een dam op de ruit 23, en zijn de lijnen 145 en 546 verder onbezet, dan mag hij zich vrij op een der hoekvelden of op een daar tus schen gelegen ruit verplaatsen. Daar hij echter maar één zet tegelijk kan doen, moet hij zich bij één in te ne men veld bepalen. Bij het slaan hteeft de dam nog een grooter voorrecht, zooals uit het vol gende zal blijken. De dam, als slag- stuk mag na eiken slag weder een nieuwe slaglijn innemen, alB daarop nog losstaande vijandelijke stukken staan. Is echter maar één open ruit achter het geslagen stuk aanwezig, dan moet na den slag de dam daar op neergezet worden. Het kan ook gebeuren, dat de dam, ondanks zijn verkregen recht, mach teloos staat tegenover enkele stukken van zijn tegenpartij. Dit komt voor, zoodra die schijven een stand inne men, welke niet te verbreken is, of waardoor den dam belet wordt zich verder te ontwikkelen. Wij zullen dit met een paar voorbeelden nader toe lichten. Zet eens den volgenden stand op het bord: Zwart schijven op 26 en 45. Wit schijven op 86, 87, 43, 47 en 48. Wij nemen aan, dat zwart moet spelen en niet beter kan doen dan met 4550 dam halen; want, zou hij eerst zijn schijf opofferen, dan ver loor hij het spel, wegens de over macht van zijn tegenspeler. Na 45 -50 van zwart, komt de beurt aan wit, en deze speelt nu 43 - 39, zwart dwingende twee stukken te slaan en zijn dam op 41 of 46 te her plaatsen. Zet zwart zijn dam na den slag op 41, dan laat wit onmiddellijk volgen 36 - 81, waardoor zwart ge dwongen wordt met zijn schijf 26 37 te slaan, terwijl wit hierna niet al- 19, 22, 24, 25, 26 en 35. 36, 38, 44, 47, 48, 49 en 50. leen dien geweldenaar wegneemt met 47 36, maar tevens de zwarte schijf 37 gevangen houdt. Wil zwart evenwel zijn dam behou den, dan is hij ook verplicht dezen op 46 te herplaatsen, en dus 50 46, ln plaats van 50 41 te slaan. Hierna speelt wit echter 36 - 31, zwart dwin gende 20 37 te slaan, waax'op volgt: w 47 - 41, en de zwarte dam is totaal machteloos gemaakt, en nog wel met behulp van zijn eigen schijf op 37. Zou deze nu trachten haar vriend te verlossen, met opoffering van haar eigen leven, dan was hiervan het ga volg, dat met zwart 37 - 42, wit 48 i 37, de dam nog heter geïsoleerd werd. Een tweede voorbeeld met het vol gende: Zwart een schijf op 42. Wit schijven op 17, 21, 31 en dam op 34. Ook hier is weder de beurt van spe len aan zwart, en deze meermalen ge hoord hebbende, dat met een tegen arde stukken het spel remise moet worden, kiest zijns inziens de wijste partij, en haalt dam op 48, waardoor hij bij machte is om aanstonds een. witte schijf of dam te slaan, en de hierboven bedoelde itemise-stelling in te nemen. Wat geschiedt echter? Na zwart 42 - 48, brengt wit zijn dam gemoedelijk op 25, zwart ver plichtende de schijf 31 te slaan en den dam op de ruit 26 te herplaatsen, waarna volgt: wit 25 - 48, en de ge weldenaar staat weder geheel mach teloos, ondanks zijn groot recht. Wij willen hier nog even opmerken, dat een dam, als slaanbaar stuk, niet meer waarde heeft dan een schijf. Moet men dus slaan en kan men zoowel een dam als schijf slaan, dan mag datgene geschieden, waardoor het meeste voordeel of het minste na deel wordt verkregen. Ook mag naar keuze met den dam of de schijf ge slagen warden. Wij wijzen er echter nogmaals op, dat steeds de meeste stukken geslagen moeten worden. SLAGZET. De volgende schoone slagzet in een spelende partij ontwikkelde M. Aj> douin te Parijs, met wit, tegen M- Degraève met zwart: Ardouin speelde den oogenschijn- Iijk foutieven zet 39 - 34. Zwart ge- loovende twee schijven te kunnen winnen, liet daarop volgen 24-30 en verloor de partij. Stand van het spel na 39 - 34 van wit: Zwart schijven op 2, 3, 6, 7, 8, 9, 13, 16, 18, 19, 21, 23, 24 en 25. Wit schijven op 27, 28, 31, 32, 83, 34, 35, 36, 38, 40, 43, 45, 47 en 48. Hierna speelde zwart 24 - 30, wit 35 24, z. 24 39, w. 33 44; zwart, met 21-26 thans twee schijven kun nende winnen, liet zich verlokken. Echter, dit was juist, wat Ardouin beoogde, met zijn diep berekenden zet 39 - 34. Hierna volgde: w, 28 10, z. 26 28, w. 38 - 321, z. 28 37 ge dwongen, w. 27 - 21, z. 16 27^ w, 47 - 42. z. 13 24. w. 42 41 De Haarlemsche Damclub houdt ha re bijeenkomsten iederen Maandag avond van 8 tot 12 uur, in de boven zaal van Café Suisse, Smedestraat 1® (ingang naast het Café).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1909 | | pagina 12