BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD f9.20 PER 3 MAANDEN 0F 10 CENT PER WEEK. Rubriek voor Vrouweu Het Rijke Natuurleven StrooperI Marmotte. 28e Jaargang. ZATERDAG 20 FEBRUARI 1009 No. 7870. DE ZATERDAGAVOND HAARLEM'S DAGBLAD KOST ADWNISTRA'nE GROOTE HOUTSTRAAT 55. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJM ADVERTENTIËN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES WORDEN OFGEMERKT. „Gelegenheidsopvoeding". Hiermee is geen opvoed ingsmietho- de bedoeld, die slechts nu en. dan wordt toegepast, bijvoorbeeld, als wij ex eens lust in hebban, als ons deze bezigheid gelegen komt. Neen, dat zou al een heel verkeerde opvatting van Tiet begrip opvoeding zijn. De vorming van het kind is iets, dat niet aan het spel van het toeval mag wor den overgelaten. Doch er zijn oogen blikken, ervaringen Ln het kinderle ven, die bijzonder geschikt 2ijn, heil zaam in te werken op verstand en hart van het kind, en die mag de op voeder niet laten voorbijgaan, zon der ze voor zijn doel te liebben be nut. Natuurlijk mag men zulke gelegen heden niet bij de haren aansleepem en er lange predikaties over houden. Zij doen zich toevallig voor en het is de zaak van den opvoeder, ze aan te grijpen en practisch aan te wenden. Ook voor te veel praten moet men zich wachten. Waar het bij opvoeding dikwijls zaak is zoo weinig mogelijk te spreken, daar is dit vooral het g< val bij de „gelegenheidsopvoieding' waar de opvoedende kracht niet moet uitgaan van den opvoeder, doch van het voorval. Er moet rekening gehou den worden met de persoonlijkheid van het kind. Niet voor alles, wat den volwassene interesseert, gevoelt ook het kind belangstelling. „Toen ik een kind was, had ik kinderverstand, sprak als een kind en had kinderlij ke voornemens." Met deze woorden wijst reeds de schrift op den bijzon- deren gedachtengang van het kind, dat voor vele dingen belangstelling voelt, die ons volwassenen koud la ten en omgekeerd. En toch zullen omzichtige ouders vele gelegenheden vinden, die de op voeding ten goede kunnen komen. Een onweer met zijn verschijnselen, een mensch op zijn ziek- of sterfbed, «en familie of gemeente-feestelijk heid, een nieuw schilderij, dat opge hangen wordt, dat zijn slechts een paar voorbeelden van „Opvoeding bij gelegenheid", die in het dagelijkscn leven oneindig dikwijls voorkomen. '/oor dit onderricht is het van vetel belang, dat ouders met hun kinderen dikwijls naar buiten gaan, om daar het leven in de natuur van nabij te bezien. Zulk een tochtje kan veel nut hebben, wanneer ten minste de ou ders zelve geen onwetende vneemde- lingen zijn in bet rijk der natuur. Het kind kent een boom, doch vermag het hem naar zijn schors, naar zijn bla deren goe dtehuis te brengen? Het hoort het gezang der vogels, doch kan het ook aan de melodie onder scheiden, welke zanger aan het woord is. Achteloos gaat het aan de wereld der insecten en lager geordende die ren voorbij. Heeft het al eens een in sectenetende plant beschouwd? De bedrijvigheid der mieren waargeno men, den miereneter op zijn zonder linge jacht bespied? De stekelbaars in de beek zwemt ijverig heen en weer, om zijn nest te bewaken, om het jon ge goed, dat zoo gaarne ontsnapt, te rug te brengen. Kan men er hierbij niet op wijzen hoe ook in de dierenwereld ouders voor hun kinderen zorgen en zich af sloven? Dat zijn gelegenheden, -die zich bij duizenden voordoen, en waarbij de opvoeder op gemakkelij ke wijze bij zijn pupil een blijvenden Indruk kan tot stand brengen. Tot zulke opvoedingsgelegenheden behooren ook de oogenblikken, waar op het kind zijn ouders een vraag stelt. Op vragende kinderen wordt veel te weinig gelet. Vele menschen zijn te gemakzuchtig, om er op te leb ten, of op in te gaan. Anderen vinden het beneden hun waardigheid, met den kinderlijken gedachtengang mee te gaan, tot het kinderlijke standpunt af te dalen. Wendt het zich dan met zijn weet gierige vraag tot den volwassene, dan wordt het afgescheept met het on vriendelijke gezegde: „Laat mij met rust met je domme vragen". En de vergissing die ouders daarmee be gaan, kan leelijke gevolgen hebben. Wat kindervragen zoo gewichtig maakt, is de levendige belangstelling ln een zaak, het vrijwillig tegemoet komen zijner ziel, de levendige deel neming, die bij een geregeld school onderricht zoo dikwijls onthreekt. Vraagt het kind, dan weten wij met een, dat geen onzer woorden verloren lal gaan; het valt integendeel als een zaadkorrel Ln vruchtbaren grond. Daarom zijn ons de kindervragen een kostbare sleutel, die ons het gemoed en den geest van het kind opensluiten en ons het zekerst den weg wijst, om zijn geest te verrijken en op zijn moed invloed te verkrijgen. Welke opvoeder kan dus dwaas genoeg zijn. zulke gelegenheden ongebruikt voor bij te laten gaan? Wil een opvoeding ln dien geest vrucht dragen, dan is een eerste voorwaarde, dat tusschen ouders en kinderen een volkomen, llieve Intimi teit bestaat. Slechts ouders, die een kind door en door kennen, weten op zijn ziel in te werken en slechts kin deren die in naieve, kinderlijke onbe vangenheid tot hun ouders opzien, zullen hen zonder «enigen tegenstand t, voor indrukken, zoo vatbare, zieltje blootleggen. Zulk een invloed kan dan ook nauwelijks den naam dra gen van opvoeding, die altijd herin nert aan dressuur en methode, hij werkt gemakkelijk en ongedwongen in. Al spelend wordt het kind iets bij gebracht, en de kwelling van leeren en onderwijzen verandert In het ge not van ontvangen en geven. Niet praten doch aanschouwelijk voorstellen. Dat is het hoofdbeginsel van onze hedendaagsche onderwijs methode. Toch moet de school den leerling dikwijls afschepen met dor re woorden, die hem geen gezichts punten openen, doch hem doodelijk vervelen, Anders is het bij gelegen heidsopvoeding. Die heeft het onschat bare voordeel, dat zij zich steeds vast knoopt aan iets, wat het kind met ei gen oogen ziet, wat het waarlijk mee leeft. Hier weet hij waarom het gaat en heeft het van begin af aan een Le vendige belangstelling, is de grond geschikt gemaakt om de zaadkorrels op te nemen, die er in gelegd zullen worden. Als men letten wilde op het verschil in kennis bij menschen, die deze in een schoollokaal bij geregeld onder richt verwierven, en bij dezulken, wien ze door eigen ervaring en door het leven werd bijgebracht dan zou de laatste categorie het verreweg win nen. Wat men persoonlijk ondervonden heeft, vergeet men niet zoo licht, het prent zich onuitwischbaar in bet ge heugen. Daarom mogen de ouders zich geen der talrijke gelegenheden laten ontgaan, waarbij ze de belang stelling van hun kind gewekt zien. waar het oogenblik schijnt uit te noo- digen tot opvoeding. MARIE VAN AMSTEL. REGENWORMEN. Onbekend maakt onbemind, schreef ik aan 't hoofd van een opstel over oorwormen. Evenzeer als op deze rechtvleugeli- gen is ons spreekwoord toepasselijk op de regenwormen alias pieren. „Maar die kent iedereenl" hoor ik enkele lezers reeds uitroepen en ik zou willen antwoorden: „Zeker, maar het meerendeel kent ze slechts oppervlakkig, weet van de levenswij ze dezer dieren zoo goed als niets af." „Moeten wij die beesten dan ook al beminnen?" zullen de hartstochtelijke visschers vragen, „moet het nu heusch zoo ver komen, dat men ons bijna wil verplichten, onze „wurm pjes" eerst pijnloos te dooden, voor wij ze aan den haak slaan?" Och, neen, geachte lezers, dat is geenszins mijn doel en hoewel ik zelf het vis- schen met den haak een wreed ver maak vind, geloof ik toch graag, dat echte liefhebbers er heel anders over denken en ik meen zeker te weten, dat baars beter hapt naar levende dan naar doode wurmen. Intusschen is de regenworm een interessant dier dat om het nut wel verdient, wat beter bekend te zijn. In lengte varieeren ze tusschen één en dertig c.M. Het lichaam bestaat uit een groot aantal ringen, die het dier ln staat stellen zich Ln allerlei bochten te wringen. Oogen ontbreken geheel en al, wat de levenswijze onder den grond in aanmerking genomen, vol strekt niet hinderlijk is. Dat het dier intusschen gevoelig is voor licht kan men gemakkelijk aantoonen, wan neer men des avonds na een warmen dag met een lantaarn het gras door zoekt Zoodra de dieren door het licht worden beschenen, kruipen zij weg. Hebt gij de bewegingen van het dier wel eens gevolgd? Waarschijn lijk niet. Het gaat ook niet zoo ge makkelijk, daar wij daartoe eerst den bouw van het lichaam dienen na t# gaan. Dit bestaat uit twee lagen spieren n.l. overlangsche- en kringspieren. Wil de worm nu vooruit, dan trek ken de kringspieren van het voorste gedeelte zich samen waardoor dit in de lengte wordt uitgerekt, daarna trekken de lengtespieren zich samen, waardoor het achterste gedeelte ee- nige c.M. vooruit komt. Bij deze be weging komen heel kleine werktuig jes te hulp. Hebt gij wel eens gepro beerd, een regenworm uit zijn gang te trekken? Als jongens hebt gij dat stellig wel eens beproefd. Wat was de ervaring? Dat het dier zich uitstekend» wist vast te houden en zich bijna in stuk ken zou laten trekken, nietwaar? De verklaring hiervoor is heel eenvou dig. Het lichaam is nl. bezet met viermaal twee rijen stijve haren. De ze zitten in de huid vast en kunnen naar believen worden uitgestoken of ingetrokken. Door middel van deze haren kan het dier zich in de gangen vast zetten en het zijn ook déze werk tuigen, die bij het voorwaarts bewe gen zoo uitstekend' te stade komen. Het is heel aardig, om eens na te gaan, hoe zoo'n schijnbaar onbe werktuigd dier zich in den grond boort. Evenals bij 't voorwaarts be wegen, strekt zich het voorste gedeel ie. De kop boort zich als een wig in den bodem, verdikt zich dit gedeelte nu, dan wordt de opening wijder, waairdoor liet volgend aantal gele dingen gemakkelijk kan doordrin gen. In een harden bodem gaat dit voorwaarts dringen niet zoo gemak kelijk. Daarop moet wat anders worden verzonnen. Om in luilekkerland te komen, moet men door een rijstebrij berg heen, om door den bodem te dringen moeten de wurmen zich door de aarde eten. Zij nemen het zand. dat vermengd moet zijn met humus in het darmkanaal op, kruipen ver der, nemen de voedende best-anddee- len in zich op en verwijderen de j ten weer uit het lichaam. Zoo ont staan de bekende zandhoopjes, die wij zoo vaak in den tuin of op bloem potten vinden. Voor den mensch is deze manier van voedselbemachtiging van onbe rekenbaar voordeel. Wat toch is het geval Door liet opnemen en weer uitwerpen der aarde wordt deze naar een geheel andere plaats ge voerd. Gaat dit zoo eenige jaren ach tereen door, dan is, vooral als er veel dieren werkzaam zijn, de grond geheel omgeploegd. De gangen, die worden gegraven bij deze bodembewerking, laten de lucht toetreden, de grond wordt los ser en de wortels der planten komen zoo gemakkelijk met de lucht In aan raking. Meen niet, dat de dieren de fijne plantenwortels aantasten en zoo de plant lil den groei benadeelen. Hoe zou dit ook mogelijk zijn. De mond ig veel te zacht, tandjes of kraakbeenlaagjes ontbreken, chitine- laagjes komen niet voor, waarmee moeten dan de plantenwortels wor den afgesneden En toch zijn zoo veel menschen bang, dat de planten Ln de potten zullen sterven, doordat de wortels worden opgegeten. Hiervoor behoeft men echter niet bang te zijn. Wel zijn de wormen voor de potcultuur zeer schadelijk maar alleen doordat de aarde te veel wordt los gemaakt en de fijne wor teluiteinden te dikwijls van plaats moeten veranderen, waardoor de plant niet genoeg voedingszouten uit den bodem kan opnemen, en gaat kwijnen. Ook beweert men wel, dat de aarde verzuurt. Om zich van vcfedsel te voorzien, trekken de regenwormen ook wel blaadjes, spietjes en kleine takjes Ln den bodem. Deze vergaan gedeelte lijk en vermengen zoo den bodem met humus. Hoe vermenigvuldigen zich nu deze kleine grondwerkers? Door middel van eieren, die zij op een gedeelte der geledingen afschei den. Ieder uwer heeft deze eiringen wel eens gezien. De eieren worden n.l. beschermd door een slijmbedek- king, die in de lucht verhardt. Do klieren, waardoor dit slijm wordt afgescheiden, liggen in de dik ke, roode ringen, die gemakkelijk zijn waar te nemen bij groote exem plaren. Deze kunnen wij vooral goed te zien krijgen na een zomersche re genbui of in den vroegen morgen, als de bodem nog goed vochtig is. Het vocht Ls voor deze dieren hoogst noodzakelijk, daar zij door de voch tige slijmerige huid ademen. Zoodra deze verdroogt moeten de dieren on vermijdelijk sterven. Liet de plaats ruimte het toe, er zou van deze kleine mijnwerkers nog heel wat zijn te ver tellen. Voorloopig is echter mijn doel bereikt, als er slechts een weinig be langstelling voor de regenwormen bij u ls opgewekt H. PELSENS. Woest giert de storm over 't verla ten dumlandschapl ...Na weken van mooi, gestadig winterweer, met eene koude bries uit liet noord-oosten, was er plotseling verandering gekomen. Mist en regen hulden de duinen, met hunne andert zoo schilderachtige omtrekken van toppen en bosschen, 111 een waas van weemoedigheid: Dezen morgen was hij aankomen zeilen, die reus uit het zuid-westen, van ver over de zee; wild jagend over het eenzame veld, fluitend door de dennenbosschen en regen kletterend tegen de stammen der hoornen. Reeds om drie uur was 't beginnen to donkeren. Somber en dicht was'de duisternis gevallen, die bosch en duin in één zwarte massa vereenig- de. Een man en een jongen komen zwij gend 't zandpad op, dat van het klei ne dorpje naar 't duin voert. Zij moeten wel den weg goed kennen, zoo zeker als ze liet smalle boschpad links inslaan en de kronkelingen vol gen, ondanks de duisternis. 't Is Jan Dekker, de slimste stroo per van het dorp, een stevige kerel van vijf en twintig jaar, de grijze pet diep in de oogen, den kraag van zijn jas omhoog, één hand in den zak en de andere geklemd om den riem van het dubbelloopsgeweer, dat op zijn rug hangt. De jongen naast hem draagt zorgvuldig eon gesloten kar- bietlantaarn met sterken reflector. Hij is meer mee geweest op zoo'n uachtelijken tocht, met Jan, die naast hem in de dorpsstraat woont. Bang was hij nooit als hij met buurman meeging, want die was allen opzich ters ie slim af, en hoewel iedereen wist dat hij stroopte, nog nooit ge snapt. Maar wat ie vanavond aan Jan had, dat wist ie niet. Anders kreeg hij verhalen te hooren over „Lange Dirk", die bekeurd was door „den ouwe" in den zuidelijken duinpan of ze lachten samen over de oolijke wij ze, waarop ze de opzichters op een dwaalspoor hadden gebracht. Maar vanavond was er bijna nog geen woord gewisseld. Jan was dan ook ln diepe gedach ten verzonken. Waarom was hij nu toch weer uit getrokken 1 Had hij niet voor twee weken nog aan Geerte, de dochter van „den ouwe", zoo noemden ze al gemeen opzichter Verkerk, beloofd 't er nu voor goed bij te zullen laten? 't Was Zondag net een week gele den, dat hij haar gevraagd had zijn vrouw te worden. Ze waren 't eigen lijk allang eens samen en hij was ook niet bang geweest, dat ze nee zou zeggen, maar toch was ie blij, dat 't maar achter den rug was. Ze had hem een kus gegeven, maar voor ze hem antwoordde, eerst laten beloven, nooit meer te stroo- pen als ie daar nu niet mee op hield. zou vader nooit toestemming geven. Hij had toen beloofd, plechtig be loofd, geen geweer meer te zullen aanraken en ook woord gehouden. Maar, zie je, nou was "t ook zulk écht weer, dat je 't niet kón laten, als je maar een greintje stroopersbloed in de aderen hadt. Hij had gestreden tot vanavond aan toe. T Geweer had hij zelfs inde- handen genomen, om het maar stuk te slaan, dan was het immers van zelf uit, maar ueen, daartoe had hem de moed ontbroken. Hij had het schoon gemaakt, als vanouds en toen was net de buurjon gen binnen gekomen en had ge raagd of ie weer mee mocht En toen had hij zich geschaamd, om te zeggen, dat ie 't niet meer dee en had „ja" gezegd. En nu liep hij weer ln het duin, zonder het te willen eigenlijk, alsof ie niets beloofd had, zijne gedachten bij Geerte en met een bang voorge voel van naderend onheil. Eenzaam en verlaten staat de wo ning van opzichter Verkerk aan het einde van het zandpad. Wel ligt het huisje beschut door de hooge duinen, zoodat de stormwind er grootendeels over heen gaat zonder 't met volle kracht té raken en ook ge ven eiken-hakhout ln het rond en ge beschutting, maar de regen slaat heftig tegen de luiken, die zorgvuldig gesloten zijn. Geerte staat hevig ontroerd voor de tafel en kijkt angstig naar de deur, waardoor vader zoo juist is verdwe nen, om ln het voorhuis waterlaars zen en regenjas aan te trekken en 't geweer om te hangen. Vanmiddag hadden ze gehoord van den bakker uit bet dorp, dat er weer hevig gestroopt zou worden, van nacht, en dat Jan er ook wel bij zou zijn. Tenminste ze hadden hem zijn geweer zien schoonmaken. Vader was toen weer driftig geworden en had gezegd, dat als ie ern n u snap te, nadat hij pas beloofd had niet weer te zullen stroopen, hij 't uit zou maken tusschen hen. En Geerte kende Jan's aard en was zeilf bang, dat hij aan zijn ouden hartstocht geen weerstand zou kun nen biedea. Ze liad nog geprobeerd ader thuis te houden, om 't slechte weer. Vader was toen ineens boos opgestaan, had zijn pijp driftig neer gegooid, dat de asch op den grond viel, zóódat ze er bang van was ge worden. En nu was hij achter, zou zoo da delijk weggaan, het veld in. en dan? Ze zou 't nog eens probeeren 1 Vaderklinkt het zacht, vader 1 zegt zé, als hij juist binnenkomt, ge- r-eed om uit te gaan, toe, blijf nu thuis* 't is zulk weer en je bent lang niet in orde I Verkerk antwoordt niet en houdt het stroef gelaat van haar afgekeerd. Hij neemt zijn pijp op, klopt die uit. boven de ascblade der kachel, stopt uit het tabakskistje, dat op den hoek van den schoorsteenmantel staat, steekt er den brand in en blijft eenige oogenblikken als in gedachten staan. zware rookwolken uitbla zende. Dan slingert hij met een ruk 't ge weer over do schouders, en Geerte, die nu in snikken is uitgebarsten, niet aanziende, loopt, hij het voorhuis door naar buiten, de deur achter zich dichtslaande. Eiven blijft hij staan in den stroo menden regen, die fel hem in het ge zicht slaat en luistert naar het zwie pen der beukeboomen en het bulderen van den storm. Dan gaat hij met krachiigen stap duinwaarts. 't Koningsduin, met de daarachter liggende vallei, is wel de meest ge schikte plaats voor de wilddieven, om hun nachtelijk bedrijf uit te oefe. nen. Het golvend terrein is geheel niet dennenbosch en kreupelhout bedekt, terwijl dichte doornboschjes liet loo- pen, vooral hij een nacht als dezen, haast onmogelijk maken. Jan en zijn helper zijn hier echter in hun. element; ondanks de bijna volslagen duisternis volgen zij krui pend en bukkend de kleine loop paadjes. Nu eens luisterend of er ook onraad is, dan weer liet licht der lan taarn even schijnen latend over een met helm beplant open stuk grond, om te zien of ook een haas in 't leger kan worden verrast. Het doel van hun tocht is altijd het groote deunenbosch, waar de fazan ten overnachten in de takken der boomen en „belicht" door de lan taarn, gemakkelijk kunnen worden neergeschoten. Dezen keer wil 't echter niet vlot ten. Jan heeft nog geen woord bijna ge sproken, is eenmaal het verkeerde pad iugeloopen en heeft zelfs een haas, die „bijgelicht" werd, te Laat geslagen, zoodat het beest met groo te sprongen is weggerend. 't Is Geerte, die hem voor den geest staat. Geerte met haar vrien delijk blauwe oogen en vroolijken lach. Ja, hij voelt wel, dat het niet goed is dal hij nu hier loopt. Niet dat hij het slrooi>en erg vindt, of slecht Die dieren zijn toch van niemand, zoo redeneert hijze eten wat de natuur doet groeien en drin ken liet water uit de beek. 't Meisje had het hem wel anders verteld; dat het wild leefde van wat er groeide op den grond die 't eigen dom was van do heeren, en dat daar om die dieren ook van hen waren. Nou ja, maar zij was de dochter van den opziener en kon wel haast niet anders praten als zool Neen, daar over is 't niet, dat hij in de war zit; wild is wild en als je 't kon bemach tigen moest je 't doen! Maar en dat is 't wat hem zoo stil maakt, van avond hij heeft immers beloofd, dat hij niet weer zal stroopen. En deed hij 't toch, dan heeft Geerte gezegd zal 't uitwezen tusschen hen. En dat ze woord zal houden, ge looft hij wel, ze ls daar resoluut ge noeg voor. Hij voelt zich al minder op zijn gemak! In 't zwiepen der boomen, In T gie ren van den wind, hoort hij waar schuwing op waarschuwing. Zijn geluk is weg als hij Geerte moet verliezen en toch en toch hij kan nu niet keeren. De jongen naast hem maakt Jan opmerkzaam op een faxant in den top van een spar, weggescholen dicht tegen den stam. Gauw dan, hij wordt al wakker! Een laatsten strijd voert Jan in zijn binnenste. HIJ kan toch ndet flauw zijn tegenover dien jongen van veertien jaar? t Geweer wordt als naar gewoonte opgericht, den vinger aan den trek ker. Geerte!... Geerte! loeit de wind en kletterend roept de regen haar naam. Nog één weifeling... en 't schot ging af...; maar 't moordend lood doet den vogel niet vallen! Jan schoot af in de lucht, met een ruk. Nu pakt hij 't geweer bij den kolf, slingert het met kracht tegen den spar, zoodat de loop krom slaat. Op 't zelfde oogenblik springt „de ouwe' uit de struiken, grijpt Jan beet, die willoos ie blijven staan, waar de jongen 't op een loopen zette en houdt hem eene hel schijnende lan taarn voor. Het behaarde, rimpelige gelaat van den opzichter drukt smart uit en toorn, en barsch verwijtend voegt hij Jan toe: „Houdt jij zoo je beloften? dat zal je berouwen, vriend je.1 Maar hij denkt tegelijk aan zljna Geerte, aan 't verdriet dat zij hier door zal hebben, en de droeve trek op zijn gelaat wordt sterker. Nu ziet hij, zoekend naar het ge schoten wild, het beschadigde geweer liggen en verwonderd ziet hij Jan aan. Eén oogenblik ziet hij hem in de oogen, merkt de ontroering, waaraan hij ten prooi is, en... begrijpt! Jan wil eene verklaring geven; Ver kerk pakt hem echter bij den arm ei> zegt met gevoel: „Kom mee, jongen, kom mee, naar huis, naar Geerte! Ze had wel gelijk, toen ze vanavond meende, dat 't geen weer voor me was, kom mee, ze is zoo ongerust!" Den volgenden dag was 't feest in1 de kleine boschwachterswoning! (Het Leven). Godot had Juist een paar klompen vervaardigd. Terwijl hij z'n gereed schap weglegde, hief hij 't houfd op en zag eensklaps in de deur van zijn werkkamertje, dat uitzicht gaf op uitgestrekte bosschen een jager, met een trotsch voornaam uiterlijk, ver gezeld door een mooie, elegant ge- kleede dame. Hij groette verlegen... De heer groette hem koel terug en vroeg daarna op ijskoud-afgemeten toon: Gij hebt een jongen jachthond, nietwaar'/... Wilt gij hem verkoo pen? Zonder ook maar eenige \erras- sing over de vraag te toonen, schud de de klompenmaker het hoofd: Neen... ik" heb nooit het voorne men gehad hem te verkoopen. Het gelaat der dame betrok. Blijk baar ondervond zij een groote teleur stelling. Indien men er u een behoor lijke prijs voor bood? -Voor geen enkelen prijs, meneer.. Is het nutteloos verder aan te dringen? Volkomenl De dame trad op haar man toe: Laten we eens probeeren, Gas* ton. Hoeveel zou je willen geven? Ja... dat hangt er van af... van..< En zich dadelijk tot de klompen maker wendend. Ik bied u honderd gulden, vriemdl Het spijt mij, antwoordde Godot een smalien bLikken band grijpend en daarmee een zijner klompen ver sierend; het spijt mij, maar het zou tijd verliezen zijn, hier nog langer over te twisten... Als ik eenmaal neen gezegd heb, blijft het neenl De jager keerde zich naar den uit gang: Gij zult er berouw over hebbenl Wij zijn nog een veertien dagen de gasten van markies du Chaloy... Als ge bereid zijt uw hond te verkoopen, vraag dan maar aan het \asteel naar graaf de Sayat... Tot weerziens!... Nauwelijks waren de bezoekers vertrokken of de klompenmakers- vrouw kwam op haar man toeloopen: Wat wilden zij, Godot? Ze wilden... ze wilden, herhaal de de klompenmaker aarzelend, Mar motte koopen. Hoeveel wilden ze voor hem ge ven? Honderd gulden. Honderd gulden! En Je hebt ge weigerd? Natuurlijk. Een halve minuut lang keek de vrouw verwijtend haar man aan. Haar gelaat drukte tegelijkertijd ont roering en verontwaardiging uit, maar ze durfde haar gedachten, naar het scheen, niet vrij uitspreken om dat ze vreesde zich hierdoor den toorn van haar man op den hals te zullen halen. Godot, voelende dat haar blik op

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1909 | | pagina 11