BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
f9.20 PER 3 MAANDEN
0F 10 CENT PER WEEK.
Rubriek voor Vrouweu
Het Rijke Natuurleven
StrooperI
Marmotte.
28e Jaargang.
ZATERDAG 20 FEBRUARI 1009
No. 7870.
DE ZATERDAGAVOND
HAARLEM'S DAGBLAD KOST
ADWNISTRA'nE GROOTE HOUTSTRAAT 55.
DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6.
IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJM
ADVERTENTIËN DOELTREFFEND.
ONZE ANNONCES
WORDEN OFGEMERKT.
„Gelegenheidsopvoeding".
Hiermee is geen opvoed ingsmietho-
de bedoeld, die slechts nu en. dan
wordt toegepast, bijvoorbeeld, als wij
ex eens lust in hebban, als ons deze
bezigheid gelegen komt. Neen, dat
zou al een heel verkeerde opvatting
van Tiet begrip opvoeding zijn. De
vorming van het kind is iets, dat niet
aan het spel van het toeval mag wor
den overgelaten. Doch er zijn oogen
blikken, ervaringen Ln het kinderle
ven, die bijzonder geschikt 2ijn, heil
zaam in te werken op verstand en
hart van het kind, en die mag de op
voeder niet laten voorbijgaan, zon
der ze voor zijn doel te liebben be
nut.
Natuurlijk mag men zulke gelegen
heden niet bij de haren aansleepem
en er lange predikaties over houden.
Zij doen zich toevallig voor en het is
de zaak van den opvoeder, ze aan te
grijpen en practisch aan te wenden.
Ook voor te veel praten moet men
zich wachten. Waar het bij opvoeding
dikwijls zaak is zoo weinig mogelijk
te spreken, daar is dit vooral het g<
val bij de „gelegenheidsopvoieding'
waar de opvoedende kracht niet moet
uitgaan van den opvoeder, doch van
het voorval. Er moet rekening gehou
den worden met de persoonlijkheid
van het kind. Niet voor alles, wat
den volwassene interesseert, gevoelt
ook het kind belangstelling. „Toen ik
een kind was, had ik kinderverstand,
sprak als een kind en had kinderlij
ke voornemens." Met deze woorden
wijst reeds de schrift op den bijzon-
deren gedachtengang van het kind,
dat voor vele dingen belangstelling
voelt, die ons volwassenen koud la
ten en omgekeerd.
En toch zullen omzichtige ouders
vele gelegenheden vinden, die de op
voeding ten goede kunnen komen.
Een onweer met zijn verschijnselen,
een mensch op zijn ziek- of sterfbed,
«en familie of gemeente-feestelijk
heid, een nieuw schilderij, dat opge
hangen wordt, dat zijn slechts een
paar voorbeelden van „Opvoeding bij
gelegenheid", die in het dagelijkscn
leven oneindig dikwijls voorkomen.
'/oor dit onderricht is het van vetel
belang, dat ouders met hun kinderen
dikwijls naar buiten gaan, om daar
het leven in de natuur van nabij te
bezien. Zulk een tochtje kan veel nut
hebben, wanneer ten minste de ou
ders zelve geen onwetende vneemde-
lingen zijn in bet rijk der natuur. Het
kind kent een boom, doch vermag het
hem naar zijn schors, naar zijn bla
deren goe dtehuis te brengen? Het
hoort het gezang der vogels, doch
kan het ook aan de melodie onder
scheiden, welke zanger aan het woord
is. Achteloos gaat het aan de wereld
der insecten en lager geordende die
ren voorbij. Heeft het al eens een in
sectenetende plant beschouwd? De
bedrijvigheid der mieren waargeno
men, den miereneter op zijn zonder
linge jacht bespied? De stekelbaars in
de beek zwemt ijverig heen en weer,
om zijn nest te bewaken, om het jon
ge goed, dat zoo gaarne ontsnapt, te
rug te brengen.
Kan men er hierbij niet op wijzen
hoe ook in de dierenwereld ouders
voor hun kinderen zorgen en zich af
sloven? Dat zijn gelegenheden, -die
zich bij duizenden voordoen, en
waarbij de opvoeder op gemakkelij
ke wijze bij zijn pupil een blijvenden
Indruk kan tot stand brengen.
Tot zulke opvoedingsgelegenheden
behooren ook de oogenblikken, waar
op het kind zijn ouders een vraag
stelt. Op vragende kinderen wordt
veel te weinig gelet. Vele menschen
zijn te gemakzuchtig, om er op te leb
ten, of op in te gaan. Anderen vinden
het beneden hun waardigheid, met
den kinderlijken gedachtengang mee
te gaan, tot het kinderlijke standpunt
af te dalen.
Wendt het zich dan met zijn weet
gierige vraag tot den volwassene, dan
wordt het afgescheept met het on
vriendelijke gezegde: „Laat mij met
rust met je domme vragen". En de
vergissing die ouders daarmee be
gaan, kan leelijke gevolgen hebben.
Wat kindervragen zoo gewichtig
maakt, is de levendige belangstelling
ln een zaak, het vrijwillig tegemoet
komen zijner ziel, de levendige deel
neming, die bij een geregeld school
onderricht zoo dikwijls onthreekt.
Vraagt het kind, dan weten wij met
een, dat geen onzer woorden verloren
lal gaan; het valt integendeel als een
zaadkorrel Ln vruchtbaren grond.
Daarom zijn ons de kindervragen een
kostbare sleutel, die ons het gemoed
en den geest van het kind opensluiten
en ons het zekerst den weg wijst, om
zijn geest te verrijken en op zijn
moed invloed te verkrijgen. Welke
opvoeder kan dus dwaas genoeg zijn.
zulke gelegenheden ongebruikt voor
bij te laten gaan?
Wil een opvoeding ln dien geest
vrucht dragen, dan is een eerste
voorwaarde, dat tusschen ouders en
kinderen een volkomen, llieve Intimi
teit bestaat. Slechts ouders, die een
kind door en door kennen, weten op
zijn ziel in te werken en slechts kin
deren die in naieve, kinderlijke onbe
vangenheid tot hun ouders opzien,
zullen hen zonder «enigen tegenstand
t, voor indrukken, zoo vatbare, zieltje
blootleggen. Zulk een invloed kan
dan ook nauwelijks den naam dra
gen van opvoeding, die altijd herin
nert aan dressuur en methode, hij
werkt gemakkelijk en ongedwongen
in. Al spelend wordt het kind iets bij
gebracht, en de kwelling van leeren
en onderwijzen verandert In het ge
not van ontvangen en geven.
Niet praten doch aanschouwelijk
voorstellen. Dat is het hoofdbeginsel
van onze hedendaagsche onderwijs
methode. Toch moet de school den
leerling dikwijls afschepen met dor
re woorden, die hem geen gezichts
punten openen, doch hem doodelijk
vervelen, Anders is het bij gelegen
heidsopvoeding. Die heeft het onschat
bare voordeel, dat zij zich steeds vast
knoopt aan iets, wat het kind met ei
gen oogen ziet, wat het waarlijk mee
leeft. Hier weet hij waarom het gaat
en heeft het van begin af aan een Le
vendige belangstelling, is de grond
geschikt gemaakt om de zaadkorrels
op te nemen, die er in gelegd zullen
worden.
Als men letten wilde op het verschil
in kennis bij menschen, die deze in
een schoollokaal bij geregeld onder
richt verwierven, en bij dezulken,
wien ze door eigen ervaring en door
het leven werd bijgebracht dan zou
de laatste categorie het verreweg win
nen.
Wat men persoonlijk ondervonden
heeft, vergeet men niet zoo licht, het
prent zich onuitwischbaar in bet ge
heugen. Daarom mogen de ouders
zich geen der talrijke gelegenheden
laten ontgaan, waarbij ze de belang
stelling van hun kind gewekt zien.
waar het oogenblik schijnt uit te noo-
digen tot opvoeding.
MARIE VAN AMSTEL.
REGENWORMEN.
Onbekend maakt onbemind, schreef
ik aan 't hoofd van een opstel over
oorwormen.
Evenzeer als op deze rechtvleugeli-
gen is ons spreekwoord toepasselijk
op de regenwormen alias pieren.
„Maar die kent iedereenl" hoor ik
enkele lezers reeds uitroepen en ik
zou willen antwoorden: „Zeker,
maar het meerendeel kent ze slechts
oppervlakkig, weet van de levenswij
ze dezer dieren zoo goed als niets af."
„Moeten wij die beesten dan ook al
beminnen?" zullen de hartstochtelijke
visschers vragen, „moet het nu
heusch zoo ver komen, dat men ons
bijna wil verplichten, onze „wurm
pjes" eerst pijnloos te dooden, voor
wij ze aan den haak slaan?" Och,
neen, geachte lezers, dat is geenszins
mijn doel en hoewel ik zelf het vis-
schen met den haak een wreed ver
maak vind, geloof ik toch graag, dat
echte liefhebbers er heel anders over
denken en ik meen zeker te weten,
dat baars beter hapt naar levende
dan naar doode wurmen.
Intusschen is de regenworm een
interessant dier dat om het nut wel
verdient, wat beter bekend te zijn.
In lengte varieeren ze tusschen één
en dertig c.M.
Het lichaam bestaat uit een groot
aantal ringen, die het dier ln staat
stellen zich Ln allerlei bochten te
wringen. Oogen ontbreken geheel en
al, wat de levenswijze onder den
grond in aanmerking genomen, vol
strekt niet hinderlijk is. Dat het dier
intusschen gevoelig is voor licht kan
men gemakkelijk aantoonen, wan
neer men des avonds na een warmen
dag met een lantaarn het gras door
zoekt
Zoodra de dieren door het licht
worden beschenen, kruipen zij weg.
Hebt gij de bewegingen van het
dier wel eens gevolgd? Waarschijn
lijk niet. Het gaat ook niet zoo ge
makkelijk, daar wij daartoe eerst den
bouw van het lichaam dienen na t#
gaan.
Dit bestaat uit twee lagen spieren
n.l. overlangsche- en kringspieren.
Wil de worm nu vooruit, dan trek
ken de kringspieren van het voorste
gedeelte zich samen waardoor dit in
de lengte wordt uitgerekt, daarna
trekken de lengtespieren zich samen,
waardoor het achterste gedeelte ee-
nige c.M. vooruit komt. Bij deze be
weging komen heel kleine werktuig
jes te hulp. Hebt gij wel eens gepro
beerd, een regenworm uit zijn gang
te trekken?
Als jongens hebt gij dat stellig wel
eens beproefd. Wat was de ervaring?
Dat het dier zich uitstekend» wist
vast te houden en zich bijna in stuk
ken zou laten trekken, nietwaar? De
verklaring hiervoor is heel eenvou
dig. Het lichaam is nl. bezet met
viermaal twee rijen stijve haren. De
ze zitten in de huid vast en kunnen
naar believen worden uitgestoken of
ingetrokken. Door middel van deze
haren kan het dier zich in de gangen
vast zetten en het zijn ook déze werk
tuigen, die bij het voorwaarts bewe
gen zoo uitstekend' te stade komen.
Het is heel aardig, om eens na te
gaan, hoe zoo'n schijnbaar onbe
werktuigd dier zich in den grond
boort. Evenals bij 't voorwaarts be
wegen, strekt zich het voorste gedeel
ie. De kop boort zich als een wig in
den bodem, verdikt zich dit gedeelte
nu, dan wordt de opening wijder,
waairdoor liet volgend aantal gele
dingen gemakkelijk kan doordrin
gen. In een harden bodem gaat dit
voorwaarts dringen niet zoo gemak
kelijk.
Daarop moet wat anders worden
verzonnen. Om in luilekkerland te
komen, moet men door een rijstebrij
berg heen, om door den bodem te
dringen moeten de wurmen zich door
de aarde eten. Zij nemen het zand.
dat vermengd moet zijn met humus
in het darmkanaal op, kruipen ver
der, nemen de voedende best-anddee-
len in zich op en verwijderen de j
ten weer uit het lichaam. Zoo ont
staan de bekende zandhoopjes, die
wij zoo vaak in den tuin of op bloem
potten vinden.
Voor den mensch is deze manier
van voedselbemachtiging van onbe
rekenbaar voordeel. Wat toch is het
geval Door liet opnemen en weer
uitwerpen der aarde wordt deze
naar een geheel andere plaats ge
voerd. Gaat dit zoo eenige jaren ach
tereen door, dan is, vooral als er
veel dieren werkzaam zijn, de grond
geheel omgeploegd.
De gangen, die worden gegraven
bij deze bodembewerking, laten de
lucht toetreden, de grond wordt los
ser en de wortels der planten komen
zoo gemakkelijk met de lucht In aan
raking.
Meen niet, dat de dieren de fijne
plantenwortels aantasten en zoo de
plant lil den groei benadeelen.
Hoe zou dit ook mogelijk zijn. De
mond ig veel te zacht, tandjes of
kraakbeenlaagjes ontbreken, chitine-
laagjes komen niet voor, waarmee
moeten dan de plantenwortels wor
den afgesneden En toch zijn zoo
veel menschen bang, dat de planten
Ln de potten zullen sterven, doordat
de wortels worden opgegeten.
Hiervoor behoeft men echter niet
bang te zijn. Wel zijn de wormen
voor de potcultuur zeer schadelijk
maar alleen doordat de aarde te veel
wordt los gemaakt en de fijne wor
teluiteinden te dikwijls van plaats
moeten veranderen, waardoor de
plant niet genoeg voedingszouten
uit den bodem kan opnemen, en gaat
kwijnen. Ook beweert men wel, dat
de aarde verzuurt.
Om zich van vcfedsel te voorzien,
trekken de regenwormen ook wel
blaadjes, spietjes en kleine takjes Ln
den bodem. Deze vergaan gedeelte
lijk en vermengen zoo den bodem met
humus. Hoe vermenigvuldigen zich
nu deze kleine grondwerkers?
Door middel van eieren, die zij op
een gedeelte der geledingen afschei
den. Ieder uwer heeft deze eiringen
wel eens gezien. De eieren worden
n.l. beschermd door een slijmbedek-
king, die in de lucht verhardt.
Do klieren, waardoor dit slijm
wordt afgescheiden, liggen in de dik
ke, roode ringen, die gemakkelijk
zijn waar te nemen bij groote exem
plaren. Deze kunnen wij vooral goed
te zien krijgen na een zomersche re
genbui of in den vroegen morgen, als
de bodem nog goed vochtig is. Het
vocht Ls voor deze dieren hoogst
noodzakelijk, daar zij door de voch
tige slijmerige huid ademen. Zoodra
deze verdroogt moeten de dieren on
vermijdelijk sterven. Liet de plaats
ruimte het toe, er zou van deze kleine
mijnwerkers nog heel wat zijn te ver
tellen. Voorloopig is echter mijn doel
bereikt, als er slechts een weinig be
langstelling voor de regenwormen bij
u ls opgewekt
H. PELSENS.
Woest giert de storm over 't verla
ten dumlandschapl
...Na weken van mooi, gestadig
winterweer, met eene koude bries uit
liet noord-oosten, was er plotseling
verandering gekomen. Mist en regen
hulden de duinen, met hunne andert
zoo schilderachtige omtrekken van
toppen en bosschen, 111 een waas van
weemoedigheid:
Dezen morgen was hij aankomen
zeilen, die reus uit het zuid-westen,
van ver over de zee; wild jagend over
het eenzame veld, fluitend door de
dennenbosschen en regen kletterend
tegen de stammen der hoornen.
Reeds om drie uur was 't beginnen
to donkeren. Somber en dicht was'de
duisternis gevallen, die bosch en
duin in één zwarte massa vereenig-
de.
Een man en een jongen komen zwij
gend 't zandpad op, dat van het klei
ne dorpje naar 't duin voert. Zij
moeten wel den weg goed kennen,
zoo zeker als ze liet smalle boschpad
links inslaan en de kronkelingen vol
gen, ondanks de duisternis.
't Is Jan Dekker, de slimste stroo
per van het dorp, een stevige kerel
van vijf en twintig jaar, de grijze
pet diep in de oogen, den kraag van
zijn jas omhoog, één hand in den zak
en de andere geklemd om den riem
van het dubbelloopsgeweer, dat op
zijn rug hangt. De jongen naast hem
draagt zorgvuldig eon gesloten kar-
bietlantaarn met sterken reflector.
Hij is meer mee geweest op zoo'n
uachtelijken tocht, met Jan, die naast
hem in de dorpsstraat woont. Bang
was hij nooit als hij met buurman
meeging, want die was allen opzich
ters ie slim af, en hoewel iedereen
wist dat hij stroopte, nog nooit ge
snapt.
Maar wat ie vanavond aan Jan
had, dat wist ie niet. Anders kreeg
hij verhalen te hooren over „Lange
Dirk", die bekeurd was door „den
ouwe" in den zuidelijken duinpan of
ze lachten samen over de oolijke wij
ze, waarop ze de opzichters op een
dwaalspoor hadden gebracht. Maar
vanavond was er bijna nog geen
woord gewisseld.
Jan was dan ook ln diepe gedach
ten verzonken.
Waarom was hij nu toch weer uit
getrokken 1 Had hij niet voor twee
weken nog aan Geerte, de dochter
van „den ouwe", zoo noemden ze al
gemeen opzichter Verkerk, beloofd 't
er nu voor goed bij te zullen laten?
't Was Zondag net een week gele
den, dat hij haar gevraagd had zijn
vrouw te worden. Ze waren 't eigen
lijk allang eens samen en hij was
ook niet bang geweest, dat ze nee
zou zeggen, maar toch was ie blij,
dat 't maar achter den rug was.
Ze had hem een kus gegeven,
maar voor ze hem antwoordde, eerst
laten beloven, nooit meer te stroo-
pen als ie daar nu niet mee op
hield. zou vader nooit toestemming
geven.
Hij had toen beloofd, plechtig be
loofd, geen geweer meer te zullen
aanraken en ook woord gehouden.
Maar, zie je, nou was "t ook zulk
écht weer, dat je 't niet kón laten, als
je maar een greintje stroopersbloed
in de aderen hadt.
Hij had gestreden tot vanavond
aan toe. T Geweer had hij zelfs inde-
handen genomen, om het maar stuk
te slaan, dan was het immers van
zelf uit, maar ueen, daartoe had hem
de moed ontbroken.
Hij had het schoon gemaakt, als
vanouds en toen was net de buurjon
gen binnen gekomen en had ge
raagd of ie weer mee mocht En
toen had hij zich geschaamd, om te
zeggen, dat ie 't niet meer dee en
had „ja" gezegd.
En nu liep hij weer ln het duin,
zonder het te willen eigenlijk, alsof
ie niets beloofd had, zijne gedachten
bij Geerte en met een bang voorge
voel van naderend onheil.
Eenzaam en verlaten staat de wo
ning van opzichter Verkerk aan het
einde van het zandpad.
Wel ligt het huisje beschut door de
hooge duinen, zoodat de stormwind
er grootendeels over heen gaat zonder
't met volle kracht té raken en ook ge
ven eiken-hakhout ln het rond en
ge beschutting, maar de regen slaat
heftig tegen de luiken, die zorgvuldig
gesloten zijn.
Geerte staat hevig ontroerd voor de
tafel en kijkt angstig naar de deur,
waardoor vader zoo juist is verdwe
nen, om ln het voorhuis waterlaars
zen en regenjas aan te trekken en 't
geweer om te hangen.
Vanmiddag hadden ze gehoord van
den bakker uit bet dorp, dat er weer
hevig gestroopt zou worden, van
nacht, en dat Jan er ook wel bij zou
zijn. Tenminste ze hadden hem zijn
geweer zien schoonmaken. Vader
was toen weer driftig geworden en
had gezegd, dat als ie ern n u snap
te, nadat hij pas beloofd had niet
weer te zullen stroopen, hij 't uit zou
maken tusschen hen.
En Geerte kende Jan's aard en was
zeilf bang, dat hij aan zijn ouden
hartstocht geen weerstand zou kun
nen biedea. Ze liad nog geprobeerd
ader thuis te houden, om 't slechte
weer. Vader was toen ineens boos
opgestaan, had zijn pijp driftig neer
gegooid, dat de asch op den grond
viel, zóódat ze er bang van was ge
worden.
En nu was hij achter, zou zoo da
delijk weggaan, het veld in. en dan?
Ze zou 't nog eens probeeren 1
Vaderklinkt het zacht, vader 1
zegt zé, als hij juist binnenkomt, ge-
r-eed om uit te gaan, toe, blijf nu
thuis* 't is zulk weer en je bent lang
niet in orde I
Verkerk antwoordt niet en houdt
het stroef gelaat van haar afgekeerd.
Hij neemt zijn pijp op, klopt die uit.
boven de ascblade der kachel, stopt
uit het tabakskistje, dat op den
hoek van den schoorsteenmantel
staat, steekt er den brand in en blijft
eenige oogenblikken als in gedachten
staan. zware rookwolken uitbla
zende.
Dan slingert hij met een ruk 't ge
weer over do schouders, en Geerte,
die nu in snikken is uitgebarsten,
niet aanziende, loopt, hij het voorhuis
door naar buiten, de deur achter
zich dichtslaande.
Eiven blijft hij staan in den stroo
menden regen, die fel hem in het ge
zicht slaat en luistert naar het zwie
pen der beukeboomen en het bulderen
van den storm. Dan gaat hij met
krachiigen stap duinwaarts.
't Koningsduin, met de daarachter
liggende vallei, is wel de meest ge
schikte plaats voor de wilddieven,
om hun nachtelijk bedrijf uit te oefe.
nen.
Het golvend terrein is geheel niet
dennenbosch en kreupelhout bedekt,
terwijl dichte doornboschjes liet loo-
pen, vooral hij een nacht als dezen,
haast onmogelijk maken.
Jan en zijn helper zijn hier echter
in hun. element; ondanks de bijna
volslagen duisternis volgen zij krui
pend en bukkend de kleine loop
paadjes. Nu eens luisterend of er ook
onraad is, dan weer liet licht der lan
taarn even schijnen latend over een
met helm beplant open stuk grond,
om te zien of ook een haas in 't leger
kan worden verrast.
Het doel van hun tocht is altijd het
groote deunenbosch, waar de fazan
ten overnachten in de takken der
boomen en „belicht" door de lan
taarn, gemakkelijk kunnen worden
neergeschoten.
Dezen keer wil 't echter niet vlot
ten.
Jan heeft nog geen woord bijna ge
sproken, is eenmaal het verkeerde
pad iugeloopen en heeft zelfs een
haas, die „bijgelicht" werd, te Laat
geslagen, zoodat het beest met groo
te sprongen is weggerend.
't Is Geerte, die hem voor den
geest staat. Geerte met haar vrien
delijk blauwe oogen en vroolijken
lach. Ja, hij voelt wel, dat het niet
goed is dal hij nu hier loopt.
Niet dat hij het slrooi>en erg vindt,
of slecht Die dieren zijn toch van
niemand, zoo redeneert hijze eten
wat de natuur doet groeien en drin
ken liet water uit de beek.
't Meisje had het hem wel anders
verteld; dat het wild leefde van wat
er groeide op den grond die 't eigen
dom was van do heeren, en dat daar
om die dieren ook van hen waren.
Nou ja, maar zij was de dochter van
den opziener en kon wel haast niet
anders praten als zool Neen, daar
over is 't niet, dat hij in de war zit;
wild is wild en als je 't kon bemach
tigen moest je 't doen! Maar en
dat is 't wat hem zoo stil maakt, van
avond hij heeft immers beloofd,
dat hij niet weer zal stroopen. En
deed hij 't toch, dan heeft Geerte
gezegd zal 't uitwezen tusschen
hen. En dat ze woord zal houden, ge
looft hij wel, ze ls daar resoluut ge
noeg voor.
Hij voelt zich al minder op zijn
gemak!
In 't zwiepen der boomen, In T gie
ren van den wind, hoort hij waar
schuwing op waarschuwing.
Zijn geluk is weg als hij Geerte
moet verliezen en toch en toch
hij kan nu niet keeren.
De jongen naast hem maakt Jan
opmerkzaam op een faxant in den
top van een spar, weggescholen dicht
tegen den stam.
Gauw dan, hij wordt al wakker!
Een laatsten strijd voert Jan in
zijn binnenste. HIJ kan toch ndet
flauw zijn tegenover dien jongen van
veertien jaar?
t Geweer wordt als naar gewoonte
opgericht, den vinger aan den trek
ker.
Geerte!... Geerte! loeit de wind
en kletterend roept de regen haar
naam.
Nog één weifeling... en 't schot ging
af...; maar 't moordend lood doet den
vogel niet vallen! Jan schoot af in
de lucht, met een ruk. Nu pakt hij 't
geweer bij den kolf, slingert het met
kracht tegen den spar, zoodat de
loop krom slaat.
Op 't zelfde oogenblik springt „de
ouwe' uit de struiken, grijpt Jan beet,
die willoos ie blijven staan, waar de
jongen 't op een loopen zette en
houdt hem eene hel schijnende lan
taarn voor. Het behaarde, rimpelige
gelaat van den opzichter drukt smart
uit en toorn, en barsch verwijtend
voegt hij Jan toe: „Houdt jij zoo je
beloften? dat zal je berouwen, vriend
je.1 Maar hij denkt tegelijk aan zljna
Geerte, aan 't verdriet dat zij hier
door zal hebben, en de droeve trek
op zijn gelaat wordt sterker.
Nu ziet hij, zoekend naar het ge
schoten wild, het beschadigde geweer
liggen en verwonderd ziet hij Jan
aan.
Eén oogenblik ziet hij hem in de
oogen, merkt de ontroering, waaraan
hij ten prooi is, en... begrijpt!
Jan wil eene verklaring geven; Ver
kerk pakt hem echter bij den arm ei>
zegt met gevoel: „Kom mee, jongen,
kom mee, naar huis, naar Geerte! Ze
had wel gelijk, toen ze vanavond
meende, dat 't geen weer voor me
was, kom mee, ze is zoo ongerust!"
Den volgenden dag was 't feest in1
de kleine boschwachterswoning!
(Het Leven).
Godot had Juist een paar klompen
vervaardigd. Terwijl hij z'n gereed
schap weglegde, hief hij 't houfd op en
zag eensklaps in de deur van zijn
werkkamertje, dat uitzicht gaf op
uitgestrekte bosschen een jager, met
een trotsch voornaam uiterlijk, ver
gezeld door een mooie, elegant ge-
kleede dame.
Hij groette verlegen... De heer
groette hem koel terug en vroeg
daarna op ijskoud-afgemeten toon:
Gij hebt een jongen jachthond,
nietwaar'/... Wilt gij hem verkoo
pen?
Zonder ook maar eenige \erras-
sing over de vraag te toonen, schud
de de klompenmaker het hoofd:
Neen... ik" heb nooit het voorne
men gehad hem te verkoopen.
Het gelaat der dame betrok. Blijk
baar ondervond zij een groote teleur
stelling.
Indien men er u een behoor
lijke prijs voor bood?
-Voor geen enkelen prijs, meneer..
Is het nutteloos verder aan te
dringen?
Volkomenl
De dame trad op haar man toe:
Laten we eens probeeren, Gas*
ton. Hoeveel zou je willen geven?
Ja... dat hangt er van af... van..<
En zich dadelijk tot de klompen
maker wendend.
Ik bied u honderd gulden, vriemdl
Het spijt mij, antwoordde Godot
een smalien bLikken band grijpend
en daarmee een zijner klompen ver
sierend; het spijt mij, maar het zou
tijd verliezen zijn, hier nog langer
over te twisten... Als ik eenmaal neen
gezegd heb, blijft het neenl
De jager keerde zich naar den uit
gang:
Gij zult er berouw over hebbenl
Wij zijn nog een veertien dagen de
gasten van markies du Chaloy... Als
ge bereid zijt uw hond te verkoopen,
vraag dan maar aan het \asteel naar
graaf de Sayat... Tot weerziens!...
Nauwelijks waren de bezoekers
vertrokken of de klompenmakers-
vrouw kwam op haar man toeloopen:
Wat wilden zij, Godot?
Ze wilden... ze wilden, herhaal
de de klompenmaker aarzelend, Mar
motte koopen.
Hoeveel wilden ze voor hem ge
ven?
Honderd gulden.
Honderd gulden! En Je hebt ge
weigerd?
Natuurlijk.
Een halve minuut lang keek de
vrouw verwijtend haar man aan.
Haar gelaat drukte tegelijkertijd ont
roering en verontwaardiging uit,
maar ze durfde haar gedachten, naar
het scheen, niet vrij uitspreken om
dat ze vreesde zich hierdoor den
toorn van haar man op den hals te
zullen halen.
Godot, voelende dat haar blik op