m m 0 m M WÉ M m m m m m m m m m schi tteren de oogen zoo helder en La chend als ware er niets dan jubel en gelukzaligheid op aarde. Ernst Forster had zich in het ge woel zeer spoedig van zijn vriend los gemaakt. Zijne hooge, flinkgebouwde gestalte kwam in het Don Juan- costuum, dat uit een theater-gardero be afkomstig was, zoo voordeelig mo gelijk uit. en voornamelijk ouder de vrouwelijke maskers was men het er al heel spoedig over eens geworden, dat deze Don Juan een der prachtig- Bte verschijningen op het bal was. Hij was de meest onvermoeide on der de dansers. Hij was echter veel te weinig spraakzaam voor het karak ter, waarin hij optrad en eene merk waardige onrust scheen hem geheel en ai te beheerschen. En hoewel hij het zich zelf niet wilde bekennen, toch kon hij in al de levendige drukte en vroolijkheid, die hem omgaven en waaraan hij zich zonder terughou ding overgaf, het verwachte genoegen niet vinden- Te middernacht rolde met vervaar lijk geweld en fantastische fakkel glans de brandweer door de stille, met sneeuw bedekte straten. Eenige late bezoekers drongen zich met veel lawaai in de balzaal, en eene slanke, aardige Spaaneche greep zon der veel plichtplegingen den arm van den schoonen, ridderlijken Don Juan. Het was de laatste dans vóór het démasqué, een stormachtige galop zwijgend vloog Ernst Forster met zij ne danseres tweemaal de zaal door. Maar het beviel haar niet, dat de ca valier zoo stil was en daar haar niets beters inviel, om het gesprek te ope nen, zeide zij Niet iedereen zal het dezen nacht zoo vroolijk hebben als wij hier. Er is brand in de stad uitgebroken, en *t moet nog al van belang zijn ook, want de hemel was bloedrood, toen .wij hier binnenkwamen. Op de vierde verdieping van een huis in de Margarethastraat moet de brand aangekomen zijn, en Zij kon den begonnen volzin niet ten einde brengen, want een kreet van ontzetting klonk van onder het masker van haar danserzijn arm was als verlamd langs haar lichaam afgegleden, en hij had haar midden in de zaal laten staan, om zich als een razende baan te breken door de dichte menigte der dansenden. Het Bcheen den voortijlende, alsof hij de roepende stem van zijn vriend Bern- hardi achter zich vernam, maar hij let er niet op, zooals hij eigenlijk niets meer hoort en ziet van alles, wat er om hem heen gebeurt. Zon der overjas en zonder hoofdbedekking vliegt hij in zijn Licht balcostuum de etraat op. Ijskoud zweepte hem de snijdende lucht van den winternacht in het gelaat en reeds bij den eer sten stap zonk hij tot ver over de en kels in de zachte sneeuw, zoodat de ijzige koude onmiddellijk door zijn dun schoeisel tot op de huid door drong. Maar hij voelde niets van dat alles. Hij zag slechts den bloedroo- den vreeselijken weerschijn aan den hemel en hij had geen andere gedach ten dan vrouw en kind te redden, of met hen te sterven. Een honderdtal schreden nog en Ernst Forster had de Margaretha straat bereikt Hij kon bijna geen adem meer halen en het hart klopte hem tot barstens toe. Voor zijn oogen kronkelden vurige slangen en duizen den vonken door elkander. Als aan den bodem vastgeklonken, Is Forster bewegingloos blijven staan. Het huis. onder welks dak hij vrouw en kind had achtergelaten, lag juist recht tegenover hem en zijn oog hing onafgebroken aan de hem welbeken de vensters. Hij kon niet begrijpen, waarom die nog zoo helder verlicht waren. Wanneer Emmy al, in weer wil van zijn uitdrukkelijk verbod op sijne terugkomst zat te wachten, waarom behoefde dan ook nog de lamp in de slaapkamer te branden? En op eenmaal zag hij ze weer .vóór zich, die van koorts gloeiende oogen van zijn dochtertje, en haar Vermagerde, doodsbleeke wangen. Blijf bij mij, papa I klonk hem Weder in de ooren, en er lag een zoo naamloos bang smeeken ,ietg van een vermoeden van veel treurigs in dat lieve kinderstemmetje, dait hem eene rilling over de leden liep om zijne eigen harteloosheid en een gevoel van diepe beschaming en een wilde woeste toorn tegen zich zeiven hem bekropen. Zonder te denken aan het maske radepak, waarin hij nog altijd was gestoken, vloog hij naar huls, en duw de tegen de huisdeur, die, zooais an ders nooit, ongesloten was, en onder zijn druk onmiddellijk openging. Als door furiën achtervolgd, vloog hij de vier donkere trappen op naar bo ven. Kij stootte de deur zijnen wo ning open en wilde de slaapkamer binnendringen, alleen door een enke le, vreeselijke, alles verterende ge dachte beheerscht, de gedachte, dat hij zijn lieve kind misschien niet meer levend wederzien zou. Op den drempel kwam hem met af werend opgeheven hand eene slanke, blonde vrouwengestalte tegemoet. Een uitdrukking van onuitspiekelijk verdriet lag er op haar stil, bleek ge laat, maar een straal van ongenaak bare hoogheid kwam er uit hare in tranen zwemmende oogen, toen zij die over het balcostuum van haar man liet glijden Niet hierbinnen, Ernst, zeide zij zacht en zonder lieftiglieid, doch met een klank in haar stem, die hem ver nietigender trof, dan hem de hardste verwijten hadden kunnen doen. Onze Marietje is doodziek zij zou mis schien doodalijk schrikken, wanneer zij je zóó zag want in deze klee- di ng zou ze je zeker niet herkennen. Forster tuimelde achteruit en zijn hand zocht naar een steunpunt. Dood ziek herhaalde hij sta melend. En de dokter Is er dan nog geen dokter gehaald Een medelijdende buurvrouw, die ik in mijne vertwijfeling wakker geroepen heb, is er op uit, om er een halen. Ik heb haar het adres van doktor Muller gegeven, nadat zij je bureau, waarheen ik haar eerst ge- Zonden heb, gesloten en donker vond. Zij uitte geen enkel verwijt tegen P&m, geen enkele klacht over zijn f laaghartig bedrog, maar zonder ant woord af te wacinen, keerde zij in de kamer terug naar het bedje van baar doodzieke kind. Bewegingloos, als een gebroken man, bleef Forster op zijn i plaats staan. Ja, zijne vrouw had ge- lijk met in deze ellendige narren- kleeding mocht hij zich aan zijn kind I vortoonenmaai' de martelenue stem des gewetens roept hern toe, dat hij heel en ai het recht heeft \erspeeid om nog eenmaal voor die oogen vol onschuld te staan, die oogen, waar van hij de stomme, vurige smeekbede daar straks niet had begrepen, om dat hij er naai- haakte, zich op dat ge» maskeide bal te vermaken. Buiten op de trap werden schreden en stemmen waarneembaarhet was de buurvrouw, die met den dokter te rugkeerde. Door schaamte gedreven, verwijderde Forster zich en begaf zich naar de zijkamer. Hij wilde zich dat costuum van het lichaam scheu ren, maar de opgeheven handen zon ken slap weer nuar omlaagal zijne krachten, zoowei de geestelijke als de lichamelijke, schenen hem te hebben verlaten. Als ware bij door een ge weldigen vuistslag ter neder gewor pen, zoo zinkt hij in elkander en een diepe onmacht bevangt hem. Somber en droefgeestig breekt de morgenschemering van den volgenden dag aan. Verward ontwaakt Forster uit zij ne langdurige bewusteloosheid. Het is hem, alsof hij door eene lieve, zachte stem zijn naam hoorde roe pen, en nu hij met moeite het hoofd, waarin hij nog hevige pijn gevoelt, omhoog heft, ziet hij Ernmy aan zijne zijde knielen. Als een vertwijfelde steekt hij de handen omhoog. Ons kind 1 Om 'shemels wil, Emmy, spreek I Is ons kind ons ont nomen Doodmoede en toch met een glim lachje van onbeschrijfelijke gelukza ligheid zinkt het hlonde kopje op zijn schouder. Ze slaapt, Ernst, ze ls gered Kom, laat ons hand in hand naar haar bedje gaan En zij richt hem op, zij voert hem naar de kleine legerstede, en toen zij na dit plechtig oogenblik weer in de huiskamer terugkeerden, zeide Ernst met bevende stem Is het dan mogelijk, Emmy, dat je mij vergeven hebt, van ganscher harte vergeven Met een langen, innigen kus sloot zij hem den mond. Hoe zou ik nog boos op je kunnen zijn, mijn lieveling 1 lk weet toch im mers, dat je boete veel zwaarder is geweest dan je zonde 1 Innig en warm houdt hij haar lang in zijne armendaarop valt zijn blik op het costuum, dat hij nog altijd draagt, en bijna onLz&t wendt hij zich naar de zijkamer en roept uit Nu weg met die ellendige klee ding I Ik haast mij den Don Juan voor altijd uit te trekken om nog in dit uur je vader op te zoeken, om ook zijne vergiffenis te verkrijgen. Hij zal het zijn, die over onze toekomst be slist 1 En met stralende oogen keek zij hem na, en onder geen enkel dak der geheele stad begon de dag zoo geluk kig als hier. (Het Leven). De Ondste. Ze noemden mij altijd een stil meis je, maar ik geloof niet dat ik van na ture zoo etil was. Ik was niet verle en ik had heel wat dingen te zeggen, waarover ik soms maar schreef; doch ik sprak etr niet over, tenzij het bepaald noodig was. Men luistert niet naar het gepraat van meisjes tenzij ze mooi zijn en dit was ik niet; daarom was ik stil. Toen ik achttien jaar was, deed ik nog wel mijn best om er goed uit te zien, maar mooi werd ik niet. Ik schikte mij dus in de gedachte onge trouwd te blijven en alleen te spre ken als men mij aansprak. Er was nog een andere reden voor mijn stil zijn. Ik had het druk met mijn huishouden; en mijn vrijen tijd gebruikte ik voor muziek. Ik ging dus niet veel uit. Na mijn zeventiende jaar rustte de zorg voor de huishou- dïn gop mij, nadat mijn stief moeder was gestorven. Zoo zij was blijven leven, zou ik niet zoo stil zijn gewor den. Ze zou tegen me gezegd hebben: Als je denkt dat je niet aantrek kelijk genoeg bent, moet je je best doen het meer te worden, niet min- dert Ik miste haar erg. Op 't laatst had mij gevraagd, of ik voor de zusjes zou zorgen. En nu deed ik mijn best deze goed op te voeden. Ze waren heel lief en groeiden mooi op. De menschen verwenden haar zoo, dat ze zeker bedorven zouden zijn, als ze niet zoo innerlijk goed- waren ge- ist. Ik was heel trotsch op haar. Ze hadden goede stemmen en ik wist ader dus over te halen haar zangles te geven. We oefenden ons veel mei elkaar. Mijn eigen zingen ging daar ook door vooruit. Mijn stem is niet heel goed, maar ik zing heel graag en ze luisterden met genoegen naar me. Tegen het eind van den zomer kwam lord Eversby logeeren bij de Grants, waar de meisjes veel aan huis kwamen. Hij was een lang, ge spierd, krachtig man, en even flink van karakter als van lichaam. Hij had in Afrika gereisd en wist veel te vertellen. Hij kwam bijna iederen dag bij ons aan huis om naar ,,de kinde ren" te kijken, zooals hij ze noemde. Hij was vriendelijk, voor mij ook en deed me nooit voelen, dat hij eigen lijk niet voor mij kwam; ik praatte tegen hem dan ook meer dan tegen iemand anders. Op een middag kwam hij toen ze uit waren, en in plaats van heen te gaan, zooals haair andere bewonderaar» zouden gedaan hebben, - bleef hij langen tijd, en vroeg mij om te zingen. De kinderen zeggen, dat u zoo mooi zingt. Ik zong noodt voor anderen, maar voor u zal ik het doen, en ik zette mij voor de piano. Hij zei niets, toen ik met zingen ophield, maar na een!gen tijd begon hij: „U heeft dat bijzonder goed ge zongen. De kinderen hebber geen on gelijk, dat ze u zoo hoog stellen. Daarna was hij altijd zoo oplettend vöar mij, dat ik er van overtu.gd was dat hij een van de meisjes liefhad, maar ik kon niet uitmaken wie; hij was altijd blij als hij een van beiden zag en ze prezen hem steeds tegen over mij. Dit maakte mij zoo onge rust, dat ik er met vader over sprak, maar d-e lachte maar altijd. Hij is er de man niet naar om hier aan huis te komen, als hij er niets mee bedoelde. Zegt u nu eens wat u er van denkt, vroeg ik. Ik houd het er voor, dat hij om een van mijn dochters komt, zei va ler. En als ze hem niet aanneemt? vroeg ik. Dat zal ze wel, verklaarde vader. Weet u dan, wie het is? vroeg ik. Natuurlijk, je bent zoo blind als een vleermuis. Wie is het dan? vroeg ik nieuws gierig. De eenige voor wie hij altijd at tenties heeft! vertelde vader en toen ging hij lachend den tuin in. Ik volg de hem en vroeg hem het mij te zeg gen, maar hij wou niet. Ik moest maar opletten en het zelf ontdekken, vond hij. Ik lette nog beter op, maar kon ndet zien, dat hij de een anders behandel de dan de ander. Als hij voor Beth bloemen of iets lekkers meebracht, gaf hij ze ook aan Molly. Hij gaf er mij ook altijd wel. En als hij Molly meenam op een motortocht, vroeg hij Beth den volgenden dag en hij Dam mij met allebei mee. Ik wilde er met haar niet over spre ken uit vrees om haar verkeerden ge dachten in het hoofd te brengen maar ik vond, dat hij duidelijker moest too- nen wat hij bedoelde. Ik praatte dus zelf maar veel met hem, om hem van haar af te houden. Op een morgen wandelde ik met de vrouw van den dominee, toen hij ons aansprak en een eind met ons mee liep. Toen we afscheid namen, vroeg hij: Ben je vanmiddag thuis, Lize? Hij was begonnen mij bij den naam te noemen. Ik ga gauw weg en ik wou je een belangrijke vraag doen. Ik. zal thuis blijven, beloofde ik. En stuur je de kindieren uit? Voor een half uurtje? Ik zou je giraag al leen willen spreken. Als u om half vier komt, beloof de ik „Ze komen tegen vier uur thee drinken. Je zorgt dan thuis te zijn, vroeg hij nog eens. Natuurlijk, zei ik. Ik heb het beloofd. Ik hoopte dat hij Beth zou vragen omdat Molly nog zoo jong was, maar ik wist in geen geval wat ik zou moe ten zeggen. Na de koffie nam ik ze dus mee naar vaders studeerkamer en sprak ernstig met haar. Meisjes, zei ik, is het al wel eens bij jullie opgekomen, dat iemand je ten huwelijk zou kunnen vragen? Ze lachten, alsof ik haar een grap vertelde. De mogelijkheid daarvan is al wel eens bij ons opgekomen, ant woordde Beth plechtig en toen lach ten ze weer, alsof ze nooit zouden op houden. Het is geen zaal? om over te lachen, beweerde ik. Ik wou niet dat je bij verrassing zou worden geno men. Beth heeft er van haar zesde jaar af al over gedacht, verzeker Molly me. Nadat Tom Molly had gevraagd, legde Beth uit. Dat was haar eerste aanzoek, was het niet? Ik weet niet goed, zei Molly, maar ik heb hem driemaal aangeno men en drie maal geweigerd. De ze vende keer zal belissend zijn. Daar om wacht hij daar nog maar wat mee. Praat nu geen onzin meer, zei ik beslist, Lord Everby komt vanmiddag bij me om ik denk om over een van je beiden te spreken. Lord Eversby! riep Beth. Om over ons te spreken, gilde Molly bijna. Ja, maar ik weet niet over wie. ik dacht dat jullie misschien Het is afschuwelijk, riep Beth. Ik haat hem. lk ook, verklaarde Molly. Zoo mag je niet over hem spre ken, zei ik. Hij is een beste man en je moest je vereerd voelen. Geef je geen van beiden om hem? Ze schudden het hoofd en Molly kus te me. Ik houd van Tom, zei ze en ze Liep de kamer uit. Kon je dat niet zien, vroeg Beth. Voor haar bestand nooit iemand an ders dan Tom. En ik heb Frank be loofd op hem te wachten, toen zijn vader zijn geld verloor. Dat zal ik ook doen. Ook zij ging de kamer uit lk was bedroefd om lord Eversby. Nooit had ik iemand zoo hoog ge schat als hem. Ook was ik wat be droef om mijzelf, omdat ik de hoop nog niet had opgegeven, dat iemand eens van mij zou houden, en nu was ik vijf en twintig zander dat ooit ie mand om wien ik veel gaf, mij had gevraagd. 1 Het speet me, dat Ik lord Eversby verdriet moest doen, en ik besloot zijn vraag te voorkomen door veel te praten en hem niet aan het woord te laten komen, ik zou dan terloops op merken, dat de kinderen verloofd waren. Daarna zou ik wel andere onderwerpen tot gesprek vinden en dan kon ik voor hem zuigen, om hem tot zichzelf te laten komen, en als hij weg ging, zou ik hem zeggen, dat het ons speet dat hij ons verliet, en dat we hem altijd als een goeden vriend zouden beschouwen. Als je een groot man bent gewor den, zou ik zeggen, zal ik er altijd trotsch op zijn, dat ik je gekend heb. Maar alles ging heel anders dan ik me had voorgesteld, want hij kwa: op zijn resolute manier naar me toe, nam mijn handen in de zijne, en praatte voor ik iets kon zeggen. Ik heb je innig lief, zei hij. Wil je mijn vrouw warden? Ik ging op het pianostoeltje zitten en staarde hem aan. Nooit in mijn leven was ik zoo verschrikt! Daar heb ik nooit aan gedacht! zei ik. Nooit aan gedacht, herhaalde hij. Hij scheen wel even verwonderd als ik. Je hebt mij genoeg aangemoe digd! 0, Loird Eversby! zei ik .,Ik ben er zoo aan gewoon, dat de meisjes bewonderd worden en ze zijn zoo heel anders dan ik, en... Wat! Hij zette zijn oogen wijd open. Dacht je, dat ik een van die kinderen wou trouwen? Ja, stemde ik toe. ,Dat dacht ik. Ze zijn natuurlijk jong; maar ze zijn zoo mooi en vroolijk. Ik acht je hoog, Eversby, maar ik heb er nooit aan gedacht, dat je van mij hield. Ik ben zoo doodgewoon. - Je weet niet, hoeveel ik van je houd, zei'hij. En heb je wel eens ooit in den spiegel gekeken als je lachte? Wil je ei' met eens over denken vooir je mij een antwoord geeft? Ja, beloofde ik. Dat wil ik. Ik kan met met iemand brouwen, omdat ik hem acht of vriendschap voor hem voei. Het moet veel meer zijn. Als dat zoo was, zou ik heel blij zijn. Maar hoe kan ik dat weten? - Je zegt het mij maar, ais je het er met je zelf over eens bent gewor den. Of mag ik over een week terug komen? - Best. zei ik. Dan kom je er niet eerder op terug. Neen. We zullen een week lang als vrienden met eikaar omgaan. Ik zal altijd een vriendin voor je zijn, zei ik. lk voei me zeer vereerd door je vraag. Willen we nu een wan delingetje maken? Ik zou hem laten zien, dat ik wer kelijk een vriendin voor hem wilde zijn; en ik hoopbe dat ik meer kon worden, maar daar was ik nog niet zeker van. Ik haaide myn hoed; toen ik voor den spiegel stond, zag ik dat ik lachte en ik kon niet ontkennen dat ik er toen aardig uitzag ik merkte dat ik in mij zelf zong, en toen wist ik het! Ik liep met mijn hoed in mijn hand naar beneden en kan niet zoo wreed zijn om hem in spanning te laten» lk ging naar hem toe, stak de han den naar hem uit en zei: Vraag het mij nu maar. (De Cour.) PRINSENSTREKEN. De Noorsche bladen weten weer een leuke geschiedenis van den jongen prins Olaf te verhalen. Kort geleden werd bij een rijtoer de prins overal door de menigte be groet met gejuich en hoed afnemen, in 't begin leek hem dat heel aardig toe, maar langzamerhand begon het hem te vervelen, totdat hij ten slotte tot zijn gouvernante zeide: Zoo, ik heb er nu genoeg van. Ik groet niet meer, hoe de lieden ook mogen schreeuwen. Dat vind ik niet aardig, ant woordde de gouvernante. En als je niet meer groet, wil ik ook niet meer met je rijden. Deze bedreiging scheen haar uit werking geheel te missen, want de kleine Olaf riep onmiddellijk: Koetsier! Stoppenl Deze dame wil or uitl Een aardige geschiedenis weten de Deensche bladen van den kleinen, nu achtjarigen prins Knud van Dene narken, den tweeden zoon van den Deense hen Kroonprins, te vertellen. Kort geleden ontstond tusschen hem en zijn gouvernante meenangs- verschil over de vraag, of hij een bad zou nemen of niet. Prins Knud was tegen dezen draconischen maatregel en ondersteunde zijn meening door de dame een spons In 't gezicht te werpen. Dit was openlijke opstand en de moeder werd er ijlings bijgehaald. Zij sprak zich niet alleen ten nadeele van het prinsje uit, maar bepaalde ook nog, dat hij voor zijn straf slagen met de roede zou krijgen, en dat hij zelf de roede moest halen. Na ©eni gen tijd komt het prinsje terug, maar zonder roede. Ik kan ze niet vinden, ver klaarde hij beleefd Maar ik heb hieu- den wandelstok van papa meege bracht, misschien kan u dien gebrui ken...? DAMRUBR1EK. HAARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men te richten aan den Heer J Meyer, Kruisstraat 34. Ie lep hoon 1543. DRIE STELLINGEN „COUPS DiS TURC". Probleem No. 46, van C. H. B. Zwart k-J m Wm 3? §s mm m SS j. lilt! ïU ÉH 1 ia Wit Zwart Schijven op 2, 5, 6, 8, 9 10, 14, 15 ,17. 18, 22, 25 en 52. Wit Schijven op 11, 20, 24, 26, 29 31, 33, 34, 40, 41, 42, 43 en 48. PROBLEEM No. 47, va% K. C. de Jonge. Zwart Wit Zwart. Schijven op 2. 4, 7, 8, 9, 12, 14, 16, 36. Wit. Schijven op 11, 18, 22, 23, 5 o» 49. 5 en dammen 'op Z4 wï 34, 35, 39. 45. 46, 47 en dam PROBLEEM No. 48, van J. Rem. Zwart Wit z-wart Schijven op 2, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 15, 16, 19 en dam op 26. Wit Schijven op 11, 22, 24, 25, 28, 29, 32, 33, 38, 41. 43 en 47. Oplossing van probleem 42 van den auteur Wit 24 - 20, 28 - 23, 22 - 18, 47 - 41, 48 - 43, 32 - 28, 43 - 39, 37 - 31, 46 26 1 Een schoon probleem, met vrij na tuurlijken stand en moeilijke oplos sing. Goed opgelost door de Heeren J. Jacobson Azn.. W. J. A. Matla, F. Th. Timmer. Oplossing van probleem No. 43 van den auteur Wit 36 - 31, 38 - 33, 48 - 43. 41 - 36. 49 - 43, 31 - 26, 26 8, 36 20 I Goed opgelost door Mevrouw Wieg man te Scheveningen en de Heeren P. Geldorp, J. Jacobson Azn., W. J. A. Matla, F. Th. Timmer, F. M. v. d. Werff, J. F. Spanjaard. Op.lossing van stand „meeste stuk ken moeten geslagen worden", zie vo- ige rubriek Wil 29 - 23. 27 - 22, 23 4 I Een goede ontleding ontvangen van mevr. Wiegman te Scheveningen. GEWIJZIGDE KORTE CENTRUM OPENING, door C. H. Broekkamp. Voorheen werd geen enkele ope ning met een eigennaam aangeduid. Wel zag men tn Holland veeltijds 33 - 28 ais le zet gespeeld, en in Frankrijk het spel op de meest ver- sclul Lende manieren geopend, doch de reden hiervan was hoofdzakelijk, omdat in Holland F. van Embden in zijn „verhandelingen over het dam spel", slechts den openingszet 33 - 28 heeft behandeld, terwijl in het buiten land toen reeds elke openingszet werd toegepast. Van Embden was echter iai geen geval de eerste auteur, die 33 - 28 aLs een beste openingszet in praktijk bracht. Zelfs kunnen wij oantoonen, dat bij het samenstellen zijner verhandelingen, hij enkele Fransche werken geraadpleegd heeft, en ook kt het bezit moet zijn ce- weest van het studie-werk van „Man- noury", dat toen al meer dan. dert g jaren bestond. Het is niet om aan de verdienste van „Van Embden" iets te kort te doen, of ook maar het geringste aan de groote waarde van zijn werk af te dingen. Wij hebben het uitsluitend vermeld, om te bewijzen, hoe mis plaatst het was, toen het maandblad „het Damspel" twee jaren geleden met den naam „Hollandsche ope ning" voor den dag kwam. Zelfs „Van Embden" zou eeu dergelijke hande ling niet aangedurfd hebben, wijl hij zeer goed wist, dat meer dan veertig jaren vóór liem. deze openingszet ai vrij algemeen in het buitenland werd toegepast, en dat vóór liet verschijnen van zijn wérk in 1785, reeds vele ge speelde partijen bestonden, waarin het spel met 33 - 28 is geopend. Het goede der theoretische behan deling der ver-schillende openingen steeds op prijs stellende, bevreemdde het ons te meer, dat voorheen geen enkele openingszet met een eigen naam werd aangeduid, zooals in liet schaakspel steeds geschiedde. Wel zag men vele in het spel ontwikkelde standen en stellingen met een naam aangegeven, vooral in Frankrijk, .doch direct eeu opening aangeven, deed men niet. Toen wij in Februari 1904 het voor recht hadden, een damruhriek in de „Amsterdammer" te openen, was ook ons eerste werk, om hierin verande ring te brengen, omdat wij maar al te goed het noodzakelijke er van in zagen voor de theoretische studie. In de rubriek van 27 Maart 1904 gaven wij reeds aan eiken inleidingszet een eigen naam. Gelijktijdig gingen wij er toe over, om de Hollandsche ma nier van noteeren, met die der Fran- sche te verwisselen. Velen zuilen zich nog goed herinneren, dat voorheen in Holland het veld onderaan links 1- en bovenaan rechts 50 was. ter wijl in Frankrijk het veld bovenaan Links met 1- en onderaan rechts met 50 wordt aangegeven, dus precies omgekeerd. De oorzaak hiervan was hoogstwaarschijnlij k omdat„Mannou- xy". die deze manier van het bord-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1909 | | pagina 14