m
m
0
m
M
WÉ
M
m
m
m
m
m
m
m
m
m
schi tteren de oogen zoo helder en La
chend als ware er niets dan jubel en
gelukzaligheid op aarde.
Ernst Forster had zich in het ge
woel zeer spoedig van zijn vriend los
gemaakt. Zijne hooge, flinkgebouwde
gestalte kwam in het Don Juan-
costuum, dat uit een theater-gardero
be afkomstig was, zoo voordeelig mo
gelijk uit. en voornamelijk ouder de
vrouwelijke maskers was men het er
al heel spoedig over eens geworden,
dat deze Don Juan een der prachtig-
Bte verschijningen op het bal was.
Hij was de meest onvermoeide on
der de dansers. Hij was echter veel te
weinig spraakzaam voor het karak
ter, waarin hij optrad en eene merk
waardige onrust scheen hem geheel
en ai te beheerschen. En hoewel hij
het zich zelf niet wilde bekennen,
toch kon hij in al de levendige drukte
en vroolijkheid, die hem omgaven en
waaraan hij zich zonder terughou
ding overgaf, het verwachte genoegen
niet vinden-
Te middernacht rolde met vervaar
lijk geweld en fantastische fakkel
glans de brandweer door de stille,
met sneeuw bedekte straten.
Eenige late bezoekers drongen zich
met veel lawaai in de balzaal, en eene
slanke, aardige Spaaneche greep zon
der veel plichtplegingen den arm van
den schoonen, ridderlijken Don Juan.
Het was de laatste dans vóór het
démasqué, een stormachtige galop
zwijgend vloog Ernst Forster met zij
ne danseres tweemaal de zaal door.
Maar het beviel haar niet, dat de ca
valier zoo stil was en daar haar niets
beters inviel, om het gesprek te ope
nen, zeide zij
Niet iedereen zal het dezen nacht
zoo vroolijk hebben als wij hier. Er
is brand in de stad uitgebroken, en
*t moet nog al van belang zijn ook,
want de hemel was bloedrood, toen
.wij hier binnenkwamen.
Op de vierde verdieping van een
huis in de Margarethastraat moet
de brand aangekomen zijn, en
Zij kon den begonnen volzin niet
ten einde brengen, want een kreet
van ontzetting klonk van onder het
masker van haar danserzijn arm
was als verlamd langs haar lichaam
afgegleden, en hij had haar midden
in de zaal laten staan, om zich als
een razende baan te breken door de
dichte menigte der dansenden. Het
Bcheen den voortijlende, alsof hij de
roepende stem van zijn vriend Bern-
hardi achter zich vernam, maar hij
let er niet op, zooals hij eigenlijk
niets meer hoort en ziet van alles,
wat er om hem heen gebeurt. Zon
der overjas en zonder hoofdbedekking
vliegt hij in zijn Licht balcostuum de
etraat op. Ijskoud zweepte hem de
snijdende lucht van den winternacht
in het gelaat en reeds bij den eer
sten stap zonk hij tot ver over de en
kels in de zachte sneeuw, zoodat de
ijzige koude onmiddellijk door zijn
dun schoeisel tot op de huid door
drong. Maar hij voelde niets van dat
alles. Hij zag slechts den bloedroo-
den vreeselijken weerschijn aan den
hemel en hij had geen andere gedach
ten dan vrouw en kind te redden, of
met hen te sterven.
Een honderdtal schreden nog en
Ernst Forster had de Margaretha
straat bereikt Hij kon bijna geen
adem meer halen en het hart klopte
hem tot barstens toe. Voor zijn oogen
kronkelden vurige slangen en duizen
den vonken door elkander.
Als aan den bodem vastgeklonken,
Is Forster bewegingloos blijven staan.
Het huis. onder welks dak hij vrouw
en kind had achtergelaten, lag juist
recht tegenover hem en zijn oog hing
onafgebroken aan de hem welbeken
de vensters. Hij kon niet begrijpen,
waarom die nog zoo helder verlicht
waren. Wanneer Emmy al, in weer
wil van zijn uitdrukkelijk verbod op
sijne terugkomst zat te wachten,
waarom behoefde dan ook nog de
lamp in de slaapkamer te branden?
En op eenmaal zag hij ze weer
.vóór zich, die van koorts gloeiende
oogen van zijn dochtertje, en haar
Vermagerde, doodsbleeke wangen.
Blijf bij mij, papa I klonk hem
Weder in de ooren, en er lag een zoo
naamloos bang smeeken ,ietg van een
vermoeden van veel treurigs in dat
lieve kinderstemmetje, dait hem eene
rilling over de leden liep om zijne
eigen harteloosheid en een gevoel
van diepe beschaming en een wilde
woeste toorn tegen zich zeiven hem
bekropen.
Zonder te denken aan het maske
radepak, waarin hij nog altijd was
gestoken, vloog hij naar huls, en duw
de tegen de huisdeur, die, zooais an
ders nooit, ongesloten was, en onder
zijn druk onmiddellijk openging. Als
door furiën achtervolgd, vloog hij de
vier donkere trappen op naar bo
ven. Kij stootte de deur zijnen wo
ning open en wilde de slaapkamer
binnendringen, alleen door een enke
le, vreeselijke, alles verterende ge
dachte beheerscht, de gedachte, dat
hij zijn lieve kind misschien niet
meer levend wederzien zou.
Op den drempel kwam hem met af
werend opgeheven hand eene slanke,
blonde vrouwengestalte tegemoet.
Een uitdrukking van onuitspiekelijk
verdriet lag er op haar stil, bleek ge
laat, maar een straal van ongenaak
bare hoogheid kwam er uit hare in
tranen zwemmende oogen, toen zij
die over het balcostuum van haar man
liet glijden
Niet hierbinnen, Ernst, zeide zij
zacht en zonder lieftiglieid, doch met
een klank in haar stem, die hem ver
nietigender trof, dan hem de hardste
verwijten hadden kunnen doen. Onze
Marietje is doodziek zij zou mis
schien doodalijk schrikken, wanneer
zij je zóó zag want in deze klee-
di ng zou ze je zeker niet herkennen.
Forster tuimelde achteruit en zijn
hand zocht naar een steunpunt.
Dood ziek herhaalde hij sta
melend. En de dokter Is er dan
nog geen dokter gehaald
Een medelijdende buurvrouw,
die ik in mijne vertwijfeling wakker
geroepen heb, is er op uit, om er een
halen. Ik heb haar het adres van
doktor Muller gegeven, nadat zij je
bureau, waarheen ik haar eerst ge-
Zonden heb, gesloten en donker vond.
Zij uitte geen enkel verwijt tegen
P&m, geen enkele klacht over zijn
f laaghartig bedrog, maar zonder ant
woord af te wacinen, keerde zij in de
kamer terug naar het bedje van baar
doodzieke kind. Bewegingloos, als een
gebroken man, bleef Forster op zijn
i plaats staan. Ja, zijne vrouw had ge-
lijk met in deze ellendige narren-
kleeding mocht hij zich aan zijn kind
I vortoonenmaai' de martelenue stem
des gewetens roept hern toe, dat hij
heel en ai het recht heeft \erspeeid
om nog eenmaal voor die oogen vol
onschuld te staan, die oogen, waar
van hij de stomme, vurige smeekbede
daar straks niet had begrepen, om
dat hij er naai- haakte, zich op dat ge»
maskeide bal te vermaken.
Buiten op de trap werden schreden
en stemmen waarneembaarhet was
de buurvrouw, die met den dokter te
rugkeerde. Door schaamte gedreven,
verwijderde Forster zich en begaf
zich naar de zijkamer. Hij wilde zich
dat costuum van het lichaam scheu
ren, maar de opgeheven handen zon
ken slap weer nuar omlaagal zijne
krachten, zoowei de geestelijke als de
lichamelijke, schenen hem te hebben
verlaten. Als ware bij door een ge
weldigen vuistslag ter neder gewor
pen, zoo zinkt hij in elkander en een
diepe onmacht bevangt hem.
Somber en droefgeestig breekt de
morgenschemering van den volgenden
dag aan.
Verward ontwaakt Forster uit zij
ne langdurige bewusteloosheid. Het
is hem, alsof hij door eene lieve,
zachte stem zijn naam hoorde roe
pen, en nu hij met moeite het hoofd,
waarin hij nog hevige pijn gevoelt,
omhoog heft, ziet hij Ernmy aan zijne
zijde knielen. Als een vertwijfelde
steekt hij de handen omhoog.
Ons kind 1 Om 'shemels wil,
Emmy, spreek I Is ons kind ons ont
nomen
Doodmoede en toch met een glim
lachje van onbeschrijfelijke gelukza
ligheid zinkt het hlonde kopje op zijn
schouder.
Ze slaapt, Ernst, ze ls gered
Kom, laat ons hand in hand naar
haar bedje gaan
En zij richt hem op, zij voert hem
naar de kleine legerstede, en toen zij
na dit plechtig oogenblik weer in de
huiskamer terugkeerden, zeide Ernst
met bevende stem
Is het dan mogelijk, Emmy, dat
je mij vergeven hebt, van ganscher
harte vergeven
Met een langen, innigen kus sloot
zij hem den mond.
Hoe zou ik nog boos op je kunnen
zijn, mijn lieveling 1 lk weet toch im
mers, dat je boete veel zwaarder is
geweest dan je zonde 1
Innig en warm houdt hij haar lang
in zijne armendaarop valt zijn blik
op het costuum, dat hij nog altijd
draagt, en bijna onLz&t wendt hij zich
naar de zijkamer en roept uit
Nu weg met die ellendige klee
ding I Ik haast mij den Don Juan
voor altijd uit te trekken om nog in
dit uur je vader op te zoeken, om ook
zijne vergiffenis te verkrijgen. Hij zal
het zijn, die over onze toekomst be
slist 1
En met stralende oogen keek zij
hem na, en onder geen enkel dak der
geheele stad begon de dag zoo geluk
kig als hier.
(Het Leven).
De Ondste.
Ze noemden mij altijd een stil meis
je, maar ik geloof niet dat ik van na
ture zoo etil was. Ik was niet verle
en ik had heel wat dingen te
zeggen, waarover ik soms maar
schreef; doch ik sprak etr niet over,
tenzij het bepaald noodig was. Men
luistert niet naar het gepraat van
meisjes tenzij ze mooi zijn en dit was
ik niet; daarom was ik stil.
Toen ik achttien jaar was, deed ik
nog wel mijn best om er goed uit te
zien, maar mooi werd ik niet. Ik
schikte mij dus in de gedachte onge
trouwd te blijven en alleen te spre
ken als men mij aansprak.
Er was nog een andere reden
voor mijn stil zijn. Ik had het druk
met mijn huishouden; en mijn vrijen
tijd gebruikte ik voor muziek. Ik ging
dus niet veel uit. Na mijn zeventiende
jaar rustte de zorg voor de huishou-
dïn gop mij, nadat mijn stief moeder
was gestorven. Zoo zij was blijven
leven, zou ik niet zoo stil zijn gewor
den. Ze zou tegen me gezegd hebben:
Als je denkt dat je niet aantrek
kelijk genoeg bent, moet je je best
doen het meer te worden, niet min-
dert
Ik miste haar erg. Op 't laatst had
mij gevraagd, of ik voor de zusjes
zou zorgen. En nu deed ik mijn best
deze goed op te voeden. Ze waren
heel lief en groeiden mooi op. De
menschen verwenden haar zoo, dat ze
zeker bedorven zouden zijn, als ze
niet zoo innerlijk goed- waren ge-
ist. Ik was heel trotsch op haar.
Ze hadden goede stemmen en ik wist
ader dus over te halen haar zangles
te geven. We oefenden ons veel mei
elkaar. Mijn eigen zingen ging daar
ook door vooruit. Mijn stem is niet
heel goed, maar ik zing heel graag
en ze luisterden met genoegen naar
me.
Tegen het eind van den zomer
kwam lord Eversby logeeren bij de
Grants, waar de meisjes veel aan
huis kwamen. Hij was een lang, ge
spierd, krachtig man, en even flink
van karakter als van lichaam. Hij
had in Afrika gereisd en wist veel te
vertellen. Hij kwam bijna iederen dag
bij ons aan huis om naar ,,de kinde
ren" te kijken, zooals hij ze noemde.
Hij was vriendelijk, voor mij ook en
deed me nooit voelen, dat hij eigen
lijk niet voor mij kwam; ik praatte
tegen hem dan ook meer dan tegen
iemand anders. Op een middag kwam
hij toen ze uit waren, en in plaats
van heen te gaan, zooals haair andere
bewonderaar» zouden gedaan hebben, -
bleef hij langen tijd, en vroeg mij om
te zingen.
De kinderen zeggen, dat u zoo
mooi zingt.
Ik zong noodt voor anderen,
maar voor u zal ik het doen, en ik
zette mij voor de piano.
Hij zei niets, toen ik met zingen
ophield, maar na een!gen tijd begon
hij: „U heeft dat bijzonder goed ge
zongen. De kinderen hebber geen on
gelijk, dat ze u zoo hoog stellen.
Daarna was hij altijd zoo oplettend
vöar mij, dat ik er van overtu.gd was
dat hij een van de meisjes liefhad,
maar ik kon niet uitmaken wie; hij
was altijd blij als hij een van beiden
zag en ze prezen hem steeds tegen
over mij. Dit maakte mij zoo onge
rust, dat ik er met vader over sprak,
maar d-e lachte maar altijd.
Hij is er de man niet naar om
hier aan huis te komen, als hij er
niets mee bedoelde. Zegt u nu eens
wat u er van denkt, vroeg ik.
Ik houd het er voor, dat hij om
een van mijn dochters komt, zei va
ler.
En als ze hem niet aanneemt?
vroeg ik.
Dat zal ze wel, verklaarde vader.
Weet u dan, wie het is? vroeg ik.
Natuurlijk, je bent zoo blind
als een vleermuis.
Wie is het dan? vroeg ik nieuws
gierig.
De eenige voor wie hij altijd at
tenties heeft! vertelde vader en toen
ging hij lachend den tuin in. Ik volg
de hem en vroeg hem het mij te zeg
gen, maar hij wou niet. Ik moest
maar opletten en het zelf ontdekken,
vond hij.
Ik lette nog beter op, maar kon ndet
zien, dat hij de een anders behandel
de dan de ander. Als hij voor Beth
bloemen of iets lekkers meebracht,
gaf hij ze ook aan Molly. Hij gaf er
mij ook altijd wel. En als hij Molly
meenam op een motortocht, vroeg hij
Beth den volgenden dag en hij Dam
mij met allebei mee.
Ik wilde er met haar niet over spre
ken uit vrees om haar verkeerden ge
dachten in het hoofd te brengen maar
ik vond, dat hij duidelijker moest too-
nen wat hij bedoelde. Ik praatte dus
zelf maar veel met hem, om hem van
haar af te houden.
Op een morgen wandelde ik met de
vrouw van den dominee, toen hij ons
aansprak en een eind met ons mee
liep. Toen we afscheid namen, vroeg
hij:
Ben je vanmiddag thuis, Lize?
Hij was begonnen mij bij den naam
te noemen. Ik ga gauw weg en ik
wou je een belangrijke vraag doen.
Ik. zal thuis blijven, beloofde ik.
En stuur je de kindieren uit? Voor
een half uurtje? Ik zou je giraag al
leen willen spreken.
Als u om half vier komt, beloof
de ik „Ze komen tegen vier uur thee
drinken.
Je zorgt dan thuis te zijn, vroeg
hij nog eens.
Natuurlijk, zei ik. Ik heb het
beloofd.
Ik hoopte dat hij Beth zou vragen
omdat Molly nog zoo jong was, maar
ik wist in geen geval wat ik zou moe
ten zeggen. Na de koffie nam ik ze
dus mee naar vaders studeerkamer
en sprak ernstig met haar.
Meisjes, zei ik, is het al wel eens
bij jullie opgekomen, dat iemand je
ten huwelijk zou kunnen vragen?
Ze lachten, alsof ik haar een grap
vertelde.
De mogelijkheid daarvan is al
wel eens bij ons opgekomen, ant
woordde Beth plechtig en toen lach
ten ze weer, alsof ze nooit zouden op
houden.
Het is geen zaal? om over te
lachen, beweerde ik. Ik wou niet dat
je bij verrassing zou worden geno
men.
Beth heeft er van haar zesde jaar
af al over gedacht, verzeker Molly me.
Nadat Tom Molly had gevraagd,
legde Beth uit. Dat was haar eerste
aanzoek, was het niet?
Ik weet niet goed, zei Molly,
maar ik heb hem driemaal aangeno
men en drie maal geweigerd. De ze
vende keer zal belissend zijn. Daar
om wacht hij daar nog maar wat
mee.
Praat nu geen onzin meer, zei ik
beslist, Lord Everby komt vanmiddag
bij me om ik denk om over een van
je beiden te spreken.
Lord Eversby! riep Beth.
Om over ons te spreken, gilde
Molly bijna.
Ja, maar ik weet niet over wie.
ik dacht dat jullie misschien
Het is afschuwelijk, riep Beth.
Ik haat hem.
lk ook, verklaarde Molly.
Zoo mag je niet over hem spre
ken, zei ik. Hij is een beste man en
je moest je vereerd voelen. Geef je
geen van beiden om hem?
Ze schudden het hoofd en Molly kus
te me.
Ik houd van Tom, zei ze en ze
Liep de kamer uit.
Kon je dat niet zien, vroeg Beth.
Voor haar bestand nooit iemand an
ders dan Tom. En ik heb Frank be
loofd op hem te wachten, toen zijn
vader zijn geld verloor. Dat zal ik ook
doen. Ook zij ging de kamer uit
lk was bedroefd om lord Eversby.
Nooit had ik iemand zoo hoog ge
schat als hem. Ook was ik wat be
droef om mijzelf, omdat ik de hoop
nog niet had opgegeven, dat iemand
eens van mij zou houden, en nu was
ik vijf en twintig zander dat ooit ie
mand om wien ik veel gaf, mij had
gevraagd. 1
Het speet me, dat Ik lord Eversby
verdriet moest doen, en ik besloot
zijn vraag te voorkomen door veel te
praten en hem niet aan het woord te
laten komen, ik zou dan terloops op
merken, dat de kinderen verloofd
waren. Daarna zou ik wel andere
onderwerpen tot gesprek vinden en
dan kon ik voor hem zuigen, om hem
tot zichzelf te laten komen, en als hij
weg ging, zou ik hem zeggen, dat het
ons speet dat hij ons verliet, en dat
we hem altijd als een goeden vriend
zouden beschouwen.
Als je een groot man bent gewor
den, zou ik zeggen, zal ik er altijd
trotsch op zijn, dat ik je gekend heb.
Maar alles ging heel anders dan ik
me had voorgesteld, want hij kwa:
op zijn resolute manier naar me toe,
nam mijn handen in de zijne, en
praatte voor ik iets kon zeggen.
Ik heb je innig lief, zei hij. Wil
je mijn vrouw warden?
Ik ging op het pianostoeltje zitten
en staarde hem aan. Nooit in mijn
leven was ik zoo verschrikt!
Daar heb ik nooit aan gedacht!
zei ik.
Nooit aan gedacht, herhaalde
hij. Hij scheen wel even verwonderd
als ik. Je hebt mij genoeg aangemoe
digd!
0, Loird Eversby! zei ik .,Ik ben
er zoo aan gewoon, dat de meisjes
bewonderd worden en ze zijn zoo
heel anders dan ik, en...
Wat! Hij zette zijn oogen wijd
open. Dacht je, dat ik een van die
kinderen wou trouwen?
Ja, stemde ik toe. ,Dat dacht ik.
Ze zijn natuurlijk jong; maar ze zijn
zoo mooi en vroolijk. Ik acht je hoog,
Eversby, maar ik heb er nooit aan
gedacht, dat je van mij hield. Ik ben
zoo doodgewoon.
- Je weet niet, hoeveel ik van je
houd, zei'hij. En heb je wel eens ooit
in den spiegel gekeken als je lachte?
Wil je ei' met eens over denken vooir
je mij een antwoord geeft?
Ja, beloofde ik. Dat wil ik. Ik
kan met met iemand brouwen, omdat
ik hem acht of vriendschap voor hem
voei. Het moet veel meer zijn. Als
dat zoo was, zou ik heel blij zijn.
Maar hoe kan ik dat weten?
- Je zegt het mij maar, ais je het
er met je zelf over eens bent gewor
den. Of mag ik over een week terug
komen?
- Best. zei ik. Dan kom je er niet
eerder op terug.
Neen. We zullen een week lang
als vrienden met eikaar omgaan.
Ik zal altijd een vriendin voor
je zijn, zei ik. lk voei me zeer vereerd
door je vraag. Willen we nu een wan
delingetje maken?
Ik zou hem laten zien, dat ik wer
kelijk een vriendin voor hem wilde
zijn; en ik hoopbe dat ik meer kon
worden, maar daar was ik nog niet
zeker van.
Ik haaide myn hoed; toen ik voor
den spiegel stond, zag ik dat ik lachte
en ik kon niet ontkennen dat ik er
toen aardig uitzag ik merkte dat
ik in mij zelf zong, en toen wist ik
het! Ik liep met mijn hoed in mijn
hand naar beneden en kan niet zoo
wreed zijn om hem in spanning te
laten»
lk ging naar hem toe, stak de han
den naar hem uit en zei:
Vraag het mij nu maar.
(De Cour.)
PRINSENSTREKEN.
De Noorsche bladen weten weer een
leuke geschiedenis van den jongen
prins Olaf te verhalen.
Kort geleden werd bij een rijtoer
de prins overal door de menigte be
groet met gejuich en hoed afnemen,
in 't begin leek hem dat heel aardig
toe, maar langzamerhand begon het
hem te vervelen, totdat hij ten
slotte tot zijn gouvernante zeide:
Zoo, ik heb er nu genoeg van. Ik
groet niet meer, hoe de lieden ook
mogen schreeuwen.
Dat vind ik niet aardig, ant
woordde de gouvernante. En als je
niet meer groet, wil ik ook niet meer
met je rijden.
Deze bedreiging scheen haar uit
werking geheel te missen, want de
kleine Olaf riep onmiddellijk:
Koetsier! Stoppenl Deze dame wil
or uitl
Een aardige geschiedenis weten de
Deensche bladen van den kleinen, nu
achtjarigen prins Knud van Dene
narken, den tweeden zoon van den
Deense hen Kroonprins, te vertellen.
Kort geleden ontstond tusschen
hem en zijn gouvernante meenangs-
verschil over de vraag, of hij een bad
zou nemen of niet. Prins Knud was
tegen dezen draconischen maatregel
en ondersteunde zijn meening door
de dame een spons In 't gezicht te
werpen. Dit was openlijke opstand en
de moeder werd er ijlings bijgehaald.
Zij sprak zich niet alleen ten nadeele
van het prinsje uit, maar bepaalde
ook nog, dat hij voor zijn straf slagen
met de roede zou krijgen, en dat hij
zelf de roede moest halen. Na ©eni
gen tijd komt het prinsje terug,
maar zonder roede.
Ik kan ze niet vinden, ver
klaarde hij beleefd Maar ik heb hieu-
den wandelstok van papa meege
bracht, misschien kan u dien gebrui
ken...?
DAMRUBR1EK.
HAARLEMSCHE DAMCLUB.
Alle correspondentie, deze rubriek
betreffende, gelieve men te richten
aan den Heer J Meyer, Kruisstraat
34. Ie lep hoon 1543.
DRIE STELLINGEN „COUPS DiS
TURC".
Probleem No. 46, van C. H. B.
Zwart
k-J
m
Wm
3?
§s
mm
m
SS
j.
lilt!
ïU
ÉH
1
ia
Wit
Zwart Schijven op 2, 5, 6, 8, 9 10, 14, 15 ,17. 18, 22, 25 en 52.
Wit Schijven op 11, 20, 24, 26, 29 31, 33, 34, 40, 41, 42, 43 en 48.
PROBLEEM No. 47,
va%
K. C. de Jonge.
Zwart
Wit
Zwart. Schijven op 2. 4, 7, 8, 9, 12, 14, 16,
36.
Wit. Schijven op 11, 18, 22, 23, 5
o» 49.
5 en dammen 'op Z4 wï
34, 35, 39. 45. 46, 47 en dam
PROBLEEM No. 48,
van
J. Rem.
Zwart
Wit
z-wart Schijven op 2, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 15, 16, 19 en dam op 26.
Wit Schijven op 11, 22, 24, 25, 28, 29, 32, 33, 38, 41. 43 en 47.
Oplossing van probleem 42 van den
auteur Wit 24 - 20, 28 - 23, 22 - 18,
47 - 41, 48 - 43, 32 - 28, 43 - 39, 37 - 31,
46 26 1
Een schoon probleem, met vrij na
tuurlijken stand en moeilijke oplos
sing.
Goed opgelost door de Heeren J.
Jacobson Azn.. W. J. A. Matla, F. Th.
Timmer.
Oplossing van probleem No. 43 van
den auteur Wit 36 - 31, 38 - 33,
48 - 43. 41 - 36. 49 - 43, 31 - 26, 26 8,
36 20 I
Goed opgelost door Mevrouw Wieg
man te Scheveningen en de Heeren
P. Geldorp, J. Jacobson Azn., W. J.
A. Matla, F. Th. Timmer, F. M. v. d.
Werff, J. F. Spanjaard.
Op.lossing van stand „meeste stuk
ken moeten geslagen worden", zie vo-
ige rubriek Wil 29 - 23. 27 - 22,
23 4 I
Een goede ontleding ontvangen van
mevr. Wiegman te Scheveningen.
GEWIJZIGDE KORTE CENTRUM
OPENING,
door
C. H. Broekkamp.
Voorheen werd geen enkele ope
ning met een eigennaam aangeduid.
Wel zag men tn Holland veeltijds
33 - 28 ais le zet gespeeld, en in
Frankrijk het spel op de meest ver-
sclul Lende manieren geopend, doch
de reden hiervan was hoofdzakelijk,
omdat in Holland F. van Embden in
zijn „verhandelingen over het dam
spel", slechts den openingszet 33 - 28
heeft behandeld, terwijl in het buiten
land toen reeds elke openingszet werd
toegepast. Van Embden was echter
iai geen geval de eerste auteur, die
33 - 28 aLs een beste openingszet in
praktijk bracht. Zelfs kunnen wij
oantoonen, dat bij het samenstellen
zijner verhandelingen, hij enkele
Fransche werken geraadpleegd heeft,
en ook kt het bezit moet zijn ce-
weest van het studie-werk van „Man-
noury", dat toen al meer dan. dert g
jaren bestond.
Het is niet om aan de verdienste
van „Van Embden" iets te kort te
doen, of ook maar het geringste aan
de groote waarde van zijn werk af te
dingen. Wij hebben het uitsluitend
vermeld, om te bewijzen, hoe mis
plaatst het was, toen het maandblad
„het Damspel" twee jaren geleden
met den naam „Hollandsche ope
ning" voor den dag kwam. Zelfs „Van
Embden" zou eeu dergelijke hande
ling niet aangedurfd hebben, wijl hij
zeer goed wist, dat meer dan veertig
jaren vóór liem. deze openingszet ai
vrij algemeen in het buitenland werd
toegepast, en dat vóór liet verschijnen
van zijn wérk in 1785, reeds vele ge
speelde partijen bestonden, waarin
het spel met 33 - 28 is geopend.
Het goede der theoretische behan
deling der ver-schillende openingen
steeds op prijs stellende, bevreemdde
het ons te meer, dat voorheen geen
enkele openingszet met een eigen
naam werd aangeduid, zooals in liet
schaakspel steeds geschiedde. Wel
zag men vele in het spel ontwikkelde
standen en stellingen met een naam
aangegeven, vooral in Frankrijk,
.doch direct eeu opening aangeven,
deed men niet.
Toen wij in Februari 1904 het voor
recht hadden, een damruhriek in de
„Amsterdammer" te openen, was ook
ons eerste werk, om hierin verande
ring te brengen, omdat wij maar al
te goed het noodzakelijke er van in
zagen voor de theoretische studie. In
de rubriek van 27 Maart 1904 gaven
wij reeds aan eiken inleidingszet een
eigen naam. Gelijktijdig gingen wij
er toe over, om de Hollandsche ma
nier van noteeren, met die der Fran-
sche te verwisselen. Velen zuilen zich
nog goed herinneren, dat voorheen
in Holland het veld onderaan links
1- en bovenaan rechts 50 was. ter
wijl in Frankrijk het veld bovenaan
Links met 1- en onderaan rechts met
50 wordt aangegeven, dus precies
omgekeerd. De oorzaak hiervan was
hoogstwaarschijnlij k omdat„Mannou-
xy". die deze manier van het bord-