De Dief. Een aardige vergissing DAMRUBRIEK. Hal <eo dufvöH ZuBen die beesten dan noodt bij tem? Ha, daar heb ik er een. Da kerel haalt zijn lijn langzaam in. Bij elke trek met zijn krachtige Yuisttoa hei-haalt hij onheilspellend: „Ik heb ei' een te pakken." Hij heeft 'ïen albatros tot aan boord getrokken en laaï hem op de btrug neerploffen. De verdoofde vogel poogt nog een paai* stapjes te zetten, hapt naar lucht, maakt nog wat beweging met dij ne vleugels, staat dan eensklaps stil, draait een paar keeren rond, tuimelt naar voren, nekt den hals, klokt nog eens, en braakt het lokaas uit. Slcovitz begint hardop te lachen met zijn broeden mond: „Ben je ziek, beestje? Dan bukt hij eensklaps en pakt den vogel bij den nek, en houdt hem ter hoogte van zijn oogen, kijkt hem lang aan en gaat naai- het ach terschip waar de albatrossen het schip volgen. Zijn slachtoffer worstelt met den moed der wanhoop en slaat zijn bek in zijn blooten arm: „Holal dat zal ik u betaald zetten." Hij knijpt hem langzaam met zijn ruwe hand, tot het bloed hem uit den snavel sijpelt, tot dJe beenderen kraken en eindelijk de kop van den romp scheidde. Terwijl de reus zijn hand, bevlekt met bloed, schudt, komt op eenige vademen van den achtersteven een .witte gedaante neerstrijken voor het oog van Sicovitz. „Nog een van daar straks! Ditmaal guit gij niet ontkomen. Een magere als gij heeft wat vet noodig. Ik zal je helpen. En het net plonst weer In het wa ter. Aanstonds laat de albatros zich neer en valt op het aas aan. „Gevangen", de zeevogel slaat zijn Vlerken uit en strekt zijn platte poo len uit. Het touw wordt strak ge spannen, het zal breken en Sicovitz laat het nu vieren. Een kwartier lang strijden de bed de vijanden met verwoedheid. Sico-' yitz heefi een dertigtal meters gewon- nen en zijn oogen schitteren met svoesten en vxeeswekkenden glans. Toch duurt de strijd voortl Na ver loop van weer een kwartier is Sico vitz weer GO meter vooruit. Groote z w eetdroppeLen vallen van zijn ge laat: Nog enkedie vademen!" Hot werk wordt moeilijker. Naar mate de vogel dichterbij komt, is de reus verplicht al zijn behendigheid te ontplooien ten einde zijn prooi niet te verliezen. Hij gooit zijn eenen been over het rahout en met de barst naar de zee overhellend, haalt hij het touw in. Eensklaps rolt de „Pluto" zwaar en helt over naar stuurboord. Sicovitz glijdt uit, wankelt en verdwijnt met een plof in zee. „Een man overboord! De luitenant 'overboord 1" De kapitein komit toegeloop en; .Vooruit jongens, aan H werk. „Geen antwoord, Hoe nu, vooruit dan... De bootsman verschijnt op het ach terdek: Kapitein, de duivels weigeren om der wille van de albatrossen; zij zijn overtuigd dat het ongeluk zou aanbrengen als men hem poogde te redden en ex 1» niemand die bet wil wagen. i Zeurkous, als de ezels weigeren, slaat men er op losl Volg mij en gij1 zult zien, hoe men vee vooruitdrijft." Zonder verder een woord af te wachten, loopt de kapitein naar den voorsteven en grijpt den eersten den, besten matroos bij de keel: „Aan 't werk, vervloekt gespuis!" De man verdedigt zich, de oude Slaat er op los; de makkers van den 1 matroos vliegen hem te hulp en de Schot staat alleen tegenover twintig man: „Schurken, lafaards, vooruit of ik zal je... zoowaar ik Fergus heet...' En een ijzeren rondhout pakken- j de, slaat hij in het rond: Wie? Daarli pak aan, vlegels! En schedels verbrij- pelend, hersens beukend stroomt het bloed over het dek. Maar een tegen twintig gaat niet, zelfs ndet wanneer die een kapitein Fergus heet. Een men sc henklomp hangt aan zijn schouders, verlamt zijn bewegingen; zijn armen hangen bewegingloos neer; zijn lichaamskracht zucht, ploft neer en Sicovitz zal niet gered wor-, den. In de verte, zeer ver weg, strijdt de luitenant, de boei vasthoudend tegen de golven en tegen de vogels, die hem in massa aanvallen. Hij zwemt in een kolk van schuim en uitgerukte veeren, in bloedrood wa ter, met gebroken kracht maar zon der vrees. Zooals een fier zeeman be taamt, slaat hij woedend rond. De duisternis omhult het bloedbad, en werpt een sluier over het slagveld, en daags daarna was de groote vogel boven liet schip komen zweven, waar uit het scheepsvolk moest opmaken, dat de albatrossen die overwinnaars waren. Fergus kwam om toen men de haven bereikte. Vier muiters werden opgehangen, de anderen naar die galeien verwe stert; men gaf dien scheepsjongen aan zijne moeder terug. De Pluto had twee zielen: beide waren dood, nie mand durfde het schip nemen, en het 'Spookschip verdween omdat het geen imemsch meer vond, die er bevel op wilde voeren. (Noordbrab anter) De vreemdste en belangrijkste ge beurtenissen, die plaats hebben, fetaan doorgaans niet in de dagbla den Vermeld. Het is moeilijk te zeg- $pen waarom; misschien wel omdat *lj te zonderling zijn. Ik twijfel er bijvoorbeeld zeer aan of lemalnd ooit gehoord heeft van het vreemde voor val, dat eenige jaren geleden in de deftigst© kringen te Londen plaats had. Een vooi-name dame, mevrouw Bar mouth, Idet mij op een Junimorgen bij zich roepen. Ik heb uw hulp als detective noo dig, mijnheer Lowe, begon zij. Mis schien zijt gij er niet onkundig van gebleven, dat op verscheidene bals en diners, welke dit jaar hebben plaats gehad, van gasten juweelen en sieraden gestolen zijn. Het heeft na tuurlijk veel onaangenaamheden veroorzaakt. In verscheidene geval len heeft men de kleinoodiën aan de draagsters ontnomen, zonder dat zij er iets van bemerkt hebben, wie het deed of hoe het gebeurde. Ik bad vreemde verhalen gehoord van voorwerpen, die op deftige par tijen ontvreemd waren, en men had den schuldige trachten te ontdekken. In den regel evenwel was het ontsto len© niet van bijzonder groote waar de, zoodat men het zoeken spoedig opgaf, en al had de politie ook enke-le keeren nasporingeu gedaan, zij wa ren alle vergeefsch geweest. Er kon geen twijfel meer bestaan, of de dief schuilde onder de gasten; hoogst waarschijnlijk was het een dame, die Verzot was op kostbaarheden, Me dunkt, mevrouw, dat de dief iemand uit het gezelschap ia? zei ik op vragendien toon. Ik ben er ook bang voor, was het antwoord. Op een bal, dat ik verleden week gaf, werden ook twee of drie voorwerpen vei1 mist. Mijn plan is, aanstaanden Donderdag weer een bal te geven, en ik zou voor geen geld willen, dat er dan weer wat vermist werd. Het dacht mij het verstandigst, u voar dien avond te vragen; misschien kunt gij iets ont dekken. Gij zult natuurlijk behan deld warden als gast. Wij maakten verschillende afspra ken en kwamen overeen, dat ik voor gesteld zon worden als een Ameri kaan, kapitein Bunk genaamd. Ik veronderstel, mevrouw Bar mouth, zei ik achteloos, dat gij geen •reden hebt, iemand bijzonder te ver denken? Neen, volstrekt niet, sprak zij, maar ik merkte toch op, dat zich bij dit gezegde een angstige trek op haar gelaat vertoonde. Toen ik haar verliet, sprak me vrouw Barmouth. Gij begrijpt, mijnheer Lowe, dat hier niets mag openbaar gemaakt worden. Als ge mogelijk iets ontdekt moet ge het geheim houden. Ge ziet wel in, dat er liter geen ruchtbaar heid kan gegeven worden. Terwijl Ik naar mijn kantoor te rugkeerde, kruisten twee gedachten mij door het hoofd: ten eerste, dat mijn taak niet een van de gemakke lijkste was en veel tact eischte; ten tweede dat mevrouw Barmouth meer van de zaak wist, of althans meer giste, dan zij wilde bekennen. De Donderdagavond kwam en ik begaf mij naar het bal. Het was mijn plicht, mij onder de gasten te men gen, mij aangenaam voor te doen en inijn oogen wijd open te houden. Niets scheen onwaarschijnlijker, dan dat er zich een dief zou bevinden on dier het schitterend gezelschap, dat zich in de kamers bewoog. Er heerschte groote pracht en weelde; een Hongaarsch orkest speel de zoete melodieën en de gasten be hoorden tot de hooggeplaatsten van het land. Gedurende geruimen tijd gebeurde er niets, dat opmerking verdiende. Maar omstreeks twee uu'r in den morgen, toen ik verscholen zat in een hoekje van den wintertuin, bezig een sigaret te rooken zag ik een paar plaats nemen in den tegenovergestel- den hoek. Zij waren beiden jong en oogenschijnlijk zeer verliefd op el kaar. Het meisje was mood, gekleed en droeg kostbare kleinoodiën. Bij zonder vielen mij een paar diaman ten oorknoppen op. Hoewel ik geen groot kenner was van edelgesteen ten, begreep ik toch, dat deze zeer kostbaar waren en eenige duizenden guldens vertegenwoordigden. De twee jongelieden hieven gedu rende den volgenden dans en ook ge durende de quadrille zitten praten, wat hen in het minst niet scheen te vervelen. Ten laatste stonden zij op en begaven zich weer in de bal zaal. Op den stoel, waai' het meisje gezeten had, lag iets schitterends. Ik liep er heen en bekeek het. Het was haar flacon, dien zij waarschijnlijk bij ongeluk had laten liggen. Ik leg de hem weer neer, denkende, dat hij misschien als lokaas kon dienen voor den deftigen dief, zoo hij in de buurt was en ging weer in mijn hoekje zit ten, waar ik bijna onzichtbaar was. Juist kwam er een oude heer aan met het plan, een sigaar te rooken. Hij was een groote, knappe, verstandig uitziende man, met liet uiterlijk van een echten aristocraat. Ik wist zijn naam niet, maar had hem met de gasten in gesprek gezien. Oogen schijnlijk was hij iedereen bekend en scheen een man van beteekenis. Juist viel zijn oog op den met ju weelen versierden flacon. Hij keek zorgvuldig rond in den wintertuin, of er iemand was die op hem lette en nam den flacon op. Ilij stond met zijn rug naar mij gewend en Ik was juist op het punt naar hem toe te stappen, toen hij zich omkeerde. Den flacon weer neerleggend, verwijder de hij zich langzaam. Het was gelukkig, dat Ik mij niet bewogen had, want ik zou er zeker f dwaas JiebbèS uitgezien. Als bij fn- stinct begaf ik mij uit mijn schuil hoek weer naar den stoel, nam den flacon ter hand en zondier er bij te denken, bracht ik dien aan den neus. Het eerste, wat ik mij na dien tijd herinnerde, was, dat ik op een stool zat. Langzamerhand werden de voor werpen om mij heen duidelijker en zag ik den flacon naast mij liggen. Men had er een verdoovend middel In gedaan, waardoor ik een paar mi nuten bewusteloos geweest was. Ik voelde mij nog duizelig en ziek, maar begrijpend dat alles van mijn tegen woordigheid van geest zou afhangen, spande ik al mijn krachten in, om mij staande te houden. Toen kwam de vraag bij mij op: Wat moet ik nu het eerst doen? Rechtuit op den man afgaan, dien ik den flacon in handen had zien ne men? Na een oogen blik nagedacht te hebben, begreep ik, dat het nutbeloo- ze moeite zou zijn. Ik had immers volstrekt geen bewijs. Er moest nog meer gebeuren, vóór ik tusschenbei- de kon komen. Ik besloot naar de balzaal terug te gaan, waar ik zien kon wat er voorviel. In ieder geval moest ik echter de eigenares van den flacon niet uit het oog verliezen. Gedurende bijna een half uur wachtte ik te vergeefs. Zij danste met twee of drie verschillende heeren, maar scheen haar eigendom nog niet gemist te hebben. Ten laatste, na afloop van een dans scheen zij naar Iets te zoeken. Na zich, naar ik giste, hij haar danser verontschuldigd te hebben, liep zij naar het andere eind der zaal, waar een groepje meisjes stond. Waarschijnlijk vroeg zij, of iemand haar flacon ook gezien had. Geduren de eenigen tijd scheen zij geen inlich tingen te krijgen, maar juist ging er een meisje voorbij, leunend op den arm van een heer, die haar iets zeide en met haar waaier wees in de richting van den wintertuin. De ei genares van den flacon knikte met net hoofd, als dankbetuiging, en spoedde z.ch naar de aangewezen plaats. Al dien tijd had ik opgemerkt, dat de man, die den flacon had opgeno men en nu met eenige gasten stond te praten, net meisje voortdurend met den blik volgde. Zoodra zij dan ook de danszaal verlaten had, maakte hij een einde aan het gesprek en spoedde zich naar den wintertuin. Toen hij er b.nnen- ging, keek hij eerst nog eens rond of iemand hem volgde. Die handeling gaf mij zekerheid: ik had mijn man gevonden en moest dadelijk handelen. Mevrouw Bar mouth stond bij de piano. Mij herin nerende, dat zij mij gezegd had, on der geen voorwaarde eenig opz.en te verwekken, was het noodzakelijk, dat ik zeer behoedzaam optrad. Zon der moeite gaf ik haar een wenk. Zij begreep dadelijk dat ik haar iets te zeggfcn had, en brak het gesprek met haar vrienden af. Wilt gij mij volgen in den win tertuin? ze, ik zacht tot haar. Ik ge loof, dat ik het geheim heb opgelost. Zij werd zeer bleek en sprak: Goed. Geef mij uw arm. Wees voorzichtig in uw handelingen, mijnheer Lowe, voegde zij er met heesche stem bij. Toen wij in den wintertuin kwa men, vonden wij, zooals ik verwacht lxad, de jonge dame bewusteloos op den stoel liggen. Haar oorknoppen waren verdwenen. Juffrouw Dainton ligt in on macht, sprak mevrouw Barmouth. Een oogeabLik, sprak ik, er moet geen ruchtbaarheid aan de zaak ge geven worden, want ziet ge niet, wat er gebeurd is? Haar diamanten oor knoppen zijn verdwenen. Weet gij, wie het gedaan heeft? fluisterde zij. Ja, haar flaoon heeft men met een verdoovend raiddel gevuld; ik heb het gezien. Maar zij zal er toch wel goed afkomen. Wat moet ik doen? Wilt gij mijn man roepen, dan moet die ons maar raden. Wie is mijnheer Barmouth? Zij liep naar de deur en wees hem mij aan. Heel goed, sprak ik. Doe gij uw best, om juffrouw Dainton bij te brengen, maar zend nog niet om an dere hulp. Ik geloof niet dat ik zooveel weer zin heb gevoeld, om een zaak door te zetten, als op dat oogenblik. De mian, dien mevrouw Barmouth mij als haar echtgenoot had aangewe zen, was dezelfde, die de oorknop pen van juffrouw Dainton ontvreemd had. Mijnheer Barmouth was de dief. Wilt gij mij even in den winter tuin volgen, mijnheer Barmouth? zei ik. Terwijl ik sprak, keek ik hem doordringend aan. Hij werd doods bleek en keek zenuwachtig om zich neen. Wat is er? vroeg hij stamelend. Is er een ongeluk gebeurd? Juffrouw Dainton ligt in zwijm. Zoo, mompelde hij, een weinig verlicht En haar diamanten oorknoppen zijn verdwenen, voegde ik er bij. Een oogenblik dacht ik, dat hij zou vallen; ik stak dus mijn arm door den zijnen en leidde hem naar den wintertuin. Hij beefde als een riet Toen wij achter de gordijnen ver borgen waren, stond ik stil en zei: Mijnheer Barmouth, als gij een goeden raad wiLt aannemen, geef ze mij dan dadelijk terug. Wat meent ge? zed hij schor,-.. De oorknoppen. De wil alles voorkomen. Hij stak zijn bevende hand in den zak van zijn jas en gaf mij de knop pen. Hij deed het alles in een droom, en ik geloof ook werkelijk, dat hij op dat oogenblik niet wist, wat hij deed. Toen keerde hij zich om en ver dween door de deur. Wil hij niet komen? vroeg me vrouw Barmouth met een verschrik ten blik in haar oogen. Mijnheer Barmouth is niet wel, antwoordde ik; hier zijn de oorknop pen. Toen viel zij in zwijm. (L. en V.) Nadat de Marchess en de Marche- sa van Cacciaselva de villa „Maria" hadden gekocht, die vlak naast villa Antonietta lag, had Antonietta Vag- liero de vrouw van denGavaliene Vag- liero en eigenares van villa Antoniet ta, geen rustig oogenblik meer. Daar op vijftig pas afstand®, enkel ge scheiden door ©en eenveudigen tuin muur, een Mare hese en eene Mar chesa te hebben, wat een groot geluk! Want de mogelijkheid bestond toch, dat men al was het maar door een of andier achterdeurtje regelrecht in het hart van de aristocratie zou kannen binnendringen. Dan maar op middelen peinzen, om mot elkaar in aanraking te komen. Maar hoe? Waar een voorwendsel te vinden. om de aristocratie oen uitnoodigtng te zenden en vooral om hun een voor stelling te geven van eigen beteekeni© en eigen rijkdom? Op zekeren nacht kreeg mevrouw Antonietta een goeden inval: ze zou aan de kinderen van de Alpen-kolonie een picnic of een tuinfeest kunnen geven; dat zou een prachtige gelegen heid zijn om de bewoners dor ver schillende villa's uit te noodige®, En als ze dan de Marches! oak daarbij vroeg, dan kon men hun laten zien, hoe grootmoedig en weldadig de Vag- liero's tegen de armien waren, hoe ze bij alle bewoners dor plaats, te be ginnen met den burgemeester :<n 1-oog aanzien stonden en hoe ze te hem üd era waren om hun villa en hun rijkdom. Mevrouw Antonietta bepaalde den volgenden Zondag voor het feest en was de heele week bezig met visites, brieven en allerlei toebereidselen. Ze moedigde veertig menschec, lAt, allen, die tot de allerbeste kringen, behoorden; de grootheid van he*, huis VaglLero moest in Ieder opz'-ht im- ponoeren. Zaterdags liet ze naar het juiste aantal kinderen vragen, en dw juffrouw antwoordde, dat er lijf en veertig zouden komen. Vijf en veertigl Dat is hieusch wel wat heel veel, dacht" ze, maar zulke menschen kennen geen bescheidtea- heid. Alsof 't nu juist noodig was, ze allemaa Ite laten aamrukkenl Maar enfin, nu moest ze „bono© min»" ina- i ken. Verder had ze er voor gezorgd, dwt de lieve kleinen niet hun maag ken den bederven. H Zou toch jammer zijn als ze smaak kregen in lekkernij en en later den neus optrokken voor eenvoudigen kost. Ze zou hun daar om maar brood met worst voorzet ten, met een rood limonadetje als ver- frissching, en dat zou over en i'ornr voor hen zijn. Daarentegen besloot ze met de ver snaperingen voor de gasten niet ka rig te zijn. - Al kost het nog zoo v&al, had mevrouw Antonietta gezegd, Ik zal hun laten zien, dat we geld hebben geen „parvenu's" zijn. Ze had ai haar zilver, haar mooi- tafelgoed uit Vlaanderen en haar Boheemsch kristal voor den dag ge haald ten een overvloedig, prachtig menu in Turijn besteld bij Baratti en Milan©, o.a.: een groote taart a la ChantiÜy crème, bergen koekjes; bo terhammetjes met allerlei fijne vles- zen, mandjes met bonbons en fon dants, pyramid©® van d« heerlijkste vruchten en glazen met prachtig team >zengelei en marmelade»! Ja, 't was een opzetje, zooaJs men het niet kostbaarder hebber, 'ion, aelfs in 't koninklijk paled». Het was alles zoo vorstelijk, dat. de gastvrouw, toen naast deze schitterende tafel die voor de kinderen bestemde mand zag, die zoo onvervalscht- rook naar worst, vaag de schietrpe tegenstelling voelde. Deze knoflooklucht is onaange naam, zei ze tegen, de keukenmeid, neem de mand maar roes naar de keuken en houd haar dear tot het oo genblik gekomen Is; ik ml etr wei om laten vragen. Ze stak twee Jongens uit do zaak ieder in een afged ankten rok van haar man en stelde ze aan als be dienden; toen lfó ze onderzoekend den blik rondgaan en dacht met vol doening, dat het geen kwaden indruk maakte. En eindelijk mee si bear ma® nog eens zijn toespraak herhalen, die met den volgenden schoenen volzin eindigde: Zoo zal de aanwezigheid dezer waarde gasten, zog zal ons lief derijk pogen er toe bijdragen In deze1 kinderlijke gemoederen dat gevoel van achting en liefde voor de bevoor rechte klassen te doen binnendrin gen, dat gedurig in ons volk mot op zet wordt ondermijnd. Leve Italië, le ve de Koning! Dat was om de Marchesa te too men; dat ze noch radioalen, noch hef tige republikeinen waren. De eersten, die oan drie uur aan kwamen met de onderwijzeressen aan het hoofd, waren de kinderen.. ir$t nieuwsgierige oogen en met snuf- telende neusjes els uitgehongerde kleine wolven. Na een kwartiertje giug mevrouw Antonietta naar hen toe, om hen met een genadig lachje te ontvangen Ze groette de onderwijzeressen, doch noodigde ze niet uit te gaan zitten, om niet familiaar met hen te zijn Ze zijn veel te vroeg gekomen, dacht ze knorrig, hoewel ze zelf dat uur had bepaald. Eerst om vier uur begonnen de „echte" gasten te komen: de burge meester, de notaris en de verdere ge- iioodigden, alleen de Marchesa crat- txrak nog. De kinderen hadden gezongen, gymnastische oefeningen gedaan, versjes opgezegd en... een vei'bazen- den honger gekregen. Maar de gast vrouw dacht absoluut niet aan hen, het uitblijven der Marchesa nam al haar aandacht in beslag; deze had toch uit haar eigen tuin kutmen hoo- nen, dat de gasten er al waren! Eindelijk kwam een der pseudo-be- dienden hard aanioopen. Daar is de Marchesa, daar is de Marchesa! Allen, met mevrouw Antonietta, die van opgewondenheid blauwrood ziet, vooraan gaan de Marchesa tege moet, de in 't gelid staande jongens geven den militairen groet. Dit hiior zijn onzo kleine gaston, zoo stelt mevrouw Antonietta voor, 't zijn de kinderen dear Alpehkoloiite, ons aller lievelingen. Het is half zö3 de lievelingen zin gen alweer en herhalen hun versjes. Nu zulten we hen maar eens aan hun lot overlaten, dan kunnen ze hun avondeten krijgen, zegt de gastvrouw. De Marchesa wil zeker wel zoo vrien delijk zijn, de waterwerken in den tuin eens te gaan bekijken, ze lijken veel op die van villa Palaricini in PeglL Het gezelschap begaf zich op weg daarheen. Dokter, wilt u er als 't u belieft voor zorgen, spreekt mevrouw Antoi- nietta onder het heengaan, dat de kinderen een versnapering krijgen? De arme wezentjes zuilen hongerig zijn. De dokter, een flink man, arts van het gebeele district, en die een goed oogje heeft op de jonge onderwijzeres van de kolonie, ijlt heen. zeer ingeno men met deze opdracht. In een oogen blik is hij bij de giroep van onderwij- essen en kinderen, die nog met een léege maag vóór de gedekte tafel staan waar heerlijke geuren van op stijgen. - Vooruit, kinderen, nu maar met lust! Nou komt het eten! luidt de aan sporing van den dokter, die tot zijn vreugde eenige heerlijk© flessche® muskaatwijn ontdekt Vertel me eens, hebben jullie ooit zulke heerlijke ga ven geproefd? en hij begirut taart te snijden. Maar, waagt nog een van de ge ïmproviseerde bedienden in het mid den te brengen, moet er ntet gewacht worden op mevrouw? Ze heeft mij zelf hierheen ge stuurd, verzekert heem de goed© dok ter en gaat rustig voort met zijn be zigheid. U krijgt het eerst, en hij geeft aan d© jong© onderwijzeres een opgehoopt vol boird, en nu u, en jij, en jij, vooruit maar kinderen! Het prachtig kunststuk van Bairat- tl verdwijnt in minder dan geen tijd in de gretige kleine mondjes. Op de taart volgen de pasteitjes, de koek jes, de fondants, d© vruchten Nooit van hun teven hadden de kinderen zich zooveel heerlijkheid, zulk een slemppartij kunnen voorstellen. Hiier Likt er een zijn bord af, daar verslikt zich een ander, uit vrees, dat iemand hem d© brokken uit den mond zou kunnen nemen. Dat kleintje daar probeert een restje taart ln zijn buis je te verbergen., een ander brengt zijn buit op een stiller plekje om dien rustig te kunnen verorberen, of er vindt eeai ruilhandel plaats, om ook de lekkernijen van een kameraadje te kunnen proeven. Kortom, na tien minuten blijft van het prachtig menu niets meer over, geen enkele flesch, geen druppel, geen kruimel... alles Is verdwenen,. De vroolijkheid is ten top gestegen.. 1 De kinderen, opgewonden door den wijn, beginnen te zingen, te dansen en ook wel te vechten. Met hun s®m- lende oogjes en rood© wangen schij nen ze in deze tien minuten veel dj*. kar dan straks, Ieder oogenblik stij- gch als roketten luid© hoera's ui* hunne kelen op. Wat zijn ze vroolijkl zegt die Marchesa, die van uit de verte hun gelach hoort, hun boterham schijnt ben in een goede luim te hebben ge bracht. Wil u misschien omkeenen, om hen te zien, Moirchesa? Vooral daar ook wij wel een kleine verfrissching noodig hebban. Toen mevrouw Antonietta reeds van verre de aldus toegetakelde tafel zag, meend© ze blind te zijn. Ze scheidt zich af van het gezelschap, vliegt naderbij en vraagt: Wat is er toch gebeurd? Het volgend oogenblik ontspint zich een opgewonden gesprek tus- schen de bedienden, de keukenmeid en den dokter', die van weerskanten elkaar beschuldigen en zich zelf ver dedigen. Het woordje „mand" komt wel twintigmaal in liet gesprok voor, tot een ijverige dienstbode haar uit de keuken voor don dag haalt Zij is met haar vijf en veertig broodjes met wc,rot. nog gehee lonaaugetast Het op eenigen afstand staand© gezelschap woont heimelijk lachend dit tooneel bij. De jonge onderwijzeres is zóó ont steld over het door de kolonie aange richte onheil, dat ze maar dadelijk den terugtocht wil aanvaarden en de kinderen, zoo goed als 't gaat weer tot de erde geroepen,, defileeren voor bij, als herschapen door die smulpar tij, die hun in zulken overvloed niet zoo liicht weer ten deel zal vallen. Mevrouw Antonietta doet haar best aan ha ar gasten ©en uitlegging, te ge ven van „d© vergissing". Ze is haar hoofd totaal kwijt, maar mem moet er zich ook eens indenken... de taart alleen heeft vijf en dertig lirto gekost, en er waren niet meer of minder dan zes pond koekjes! Hoe is 't eigenlijk mogelijk, dat zo dat alles hebben kunnen, verorberen! En wat mevrouw Antonietta maar heelemaal niet begrijpen kon, hoe konden ze toch ook maar een oogen blik denken, dat zulk eten voor hen bestemd was? (Pr. N. B. Ct.) BEHANDELING VAN GLOEI KOUSJES. Bij het uitnemen van een gloeikous U'ilt liet kartonnen doosje moet men deze nooit aan het oog van asbest beetpakken, daar dit gemakkelijk af breekt men moet eerder trachten de gloeikous uit het doosje op de hand te schudden. Ook is in het algemeen nog te weinig bekend, dat men een met collodium behandelde gloeikous niet drukken mag elke indruk of knik geeft na 't aansteken een scheur. Het afbranden moet. zoo mogelijk, gebeuren vóór men de gloeikous op den brander zet, daar het maar al t© dikwijls voorkomt, dat bij het af branden op den brander, de kous op de plaats, waar zij tegen den bran- derkop aanligt, niet goed afbrandt, waardoor de kous aan den brander- kop gaat kleven, waardoor belet wordt het later in elkaar krimpen, van de kous, tengevolge waarvan de kous onvermijdelijk moet scheuren. Verder moet men, na de kous op den brander gezet te hebben, nooit verzuimen het licht eenigen 'tijd zon der glas te laten branden, omdat daardoor de kous min of meer ge hard wordt, zoodat de kans van be schadigen bij het opzetten van liet glas minder wordt. Ook is dikwijls t eerste aansteken, van bovenaf door 't glas, voor de kous gevaarlijk wil toen zeker gaan, dan draait men het licht, nadat het eenigen tijd zonder glas gebrand heeft, neer, zet dan 't glas op, waarna men de kraan open zet. Daardoor vermijdt men de bij 't aansteken altijd voorkomende kleine ontploffing in 't glas, die echter al leen nadeel kan doen, als men de kous voor 't eerst gebruikt. (G. en W.) HAARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie, deze rubriek' betreffende, gelieve men te richten oan den Heer J. Meyer, Kruisstraat 34. Teiephoon 1543. Probleem Nd. 51 van B. Zwart Wit Zwart «Blijven op3, 10, 14, 18, 23, 27, 28, 30 en dam op Wit schijven op 17, 35. 38, 39, 40, 41, 42, 44, 48 en dam op 4&

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1909 | | pagina 14