BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD fl.20 PEB 8 MAANDEN OF 10 CENT PEB WEEK. Rubriek voor Vrouwen Het Rijke Natuurleven Op 'n dienst uit. Als 't oiet aaders kan 27e Jaargang Na. 8011. DE ZATERDAGAVOND HAARLEM'S DAGBLAD KOST ADiSlNISTIiA'nE GROOTE HOUTSTRAAT DRUKKERU ZUIDER BUITENSPAARNE 6. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJM ADVERTENTIÊN DOELTREFFEND, ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT. Boeden. Rouw. De hoed, is en blijft dit seizoen de •ensatie der mode. Nauwelijks is men 't er over eens geworden, dat de on mogelijke reuzenmodellen hebben In geslagen en zijn onze oogen er in zooverre aan gewoon getraakt, dat we ze zelfs mooi gaan vinden, of er ko men nieuwe berichten uit Parijs, die ons den kleinen hoed aankondigen. Mevrouw Mode houdt nu eenmaal van uitersten, en zoodra eene har er scheppingen in het volksbewustzijn la doorgedrongen, is zij niet tevreden met de behaalde overwinning, doch stelt ze onmiddellijk, de trouw barer slaafsciie onderdanen op een nieuwe proef. Zoo biedt ze ons plotseling, in het midden van een seizoen, nieuwe modellen aan; en alhoewel we ons nu niet onmiddellijk bereidverklaren aan hare grillen te gehoorzamen, zoo staat ons toch een toekomstbeeld voor oogen, dat geheel het tegenover gestelde is, van dat, waaraan we nu pas weer gewoon waren. Het gevolg van een prijsvraag, die te Parijs werd uitgeschreven, was een reeks kleine modellen, die het midden hielden tusschen een kleine toque zonder noemenswaardigen ïand en een tulband, die als klein ste mode den eersten ptrijs verwierf. Een tweede prijs werd toegekend voor een baret van geel stroo, om boord met een tule galon, dat gebor duurd was met gouddraad en ge kleurde zijde. Als deze, inderdaad ko kette hoedjes, bevallig op de gtroote kapsels bevestigd zijn, kleeden ze ui terst chic, zoodat de groote rollen en geonduleerde haren voorloopig nog modern blijven. Een derde model, dat eveneens be kroond werd, was versierd met een touffe 'reigerveer-en. Tot zoover de laatste Paxijzer be richten, de hoedmode betreffende. Het zou vermetel zijn, nu reeds over de mantels of japonnen voor het komend seizoen te willen schrijven; wat in dezen zomer gedragen wofrdt, hebben we reeds tot in uiterste dé tails medegedeeld. Wat voor de ko mende herfst gebracht wordt, mogen en kunnen we nog niet verraden en zullen het ons derhalve tot een vol gend artikel voorbehouden. We willen daarom „den stillen tijd" in de mode benutten om de rouwdra- genden van dienst te zijn. Elk eenvoudig model eigent zich uit den aard der zaak voor rouwkleed, mits het van zwarte, doffe stof ver vaardigd en met Engelsch krip ge garneerd is. Vooral de robes prin- cesse en empire-modellen eigenen zich dank zij hunne strenge lijnen, uitstekend voor den rouw. Voor het kiezen van passende rouwkleeren is steeds veel tact vereischt; want elke buitensporigheid in snit of garnee- xing dient vermeden tc worden. De rouwdragende vrouw moet er Toor zorgen, dat ze in geen enkel op zicht in het oog loopt of do aan dacht trekt; haar zwart gewaad moet slechts naar de heerschende mode ge sneden zijn. Om het rouwkleed een nog ernstiger karakter te geven, werkt men, in navolging der Engel- sche mode, de hals- en mouwboorden met zuiver, wit krip af; het contrast van wit en zwairt maakt een stemmi- gen indruk. De witte blouses zijn voor den rouw niet uitgesloten en worden vooral door jonge dames zéér veel gedragen. Het spreekt van zelf, dat hiervoor geen kant ofborduursel in aanmerking komt, doch dat er alleen sprake Ls van eene eenvoudige overhemdblou- se van wit batist, met lange zwarte das van doffe zijde. Een groote moeilijkheid voor rouwdragenden le veren de tegenwoordige hoeden op, want do groote modellen kunnen na tuurlijk niet in aanmerking komen. De kleine ka.pothoed met aangehech- ten sluier wordt zoowel door Jongere als oudere dames gedragen; de wedu we past ook hierbij de smalle witte ruche van Engelsch krip toe, dat aan het toilet een zekere distinctie geeft. De garneering dor rouwhoeden be staat voor den eersten tijd uitsluitend uit zwart krip, later garneert men doffe houten kralen, zwarte bloemen en doffe zijde. Bljouteriën warden steeds tot een minimum terug ge bracht en behooren van hout of dof git te zijn.- Handschoenen draagt men van peau de suède of zwart linnen. Menigmaal komen bij ons vragen In, hoe lang men over verschillende familieleden rouw draagt; hetgeen wèl beschouwd min of meer afhanke lijk is van eigen gevoel en plaatselijk gebruik. Toch bestaat er een alge meens rouw tijd, dien we hieronder la ten volgen: De weduwe rouwt twee volle jaren, een dochter over hare ouders één jaar z waren rouw en vervol gons lich ten of halxen rouw, voor lxroers en zusters wordt gedurende een half jaar rouw gedragen. MARIE VAN AMSTEL. ONDERZEESCHE GIFBOOTJES. Ieder, die wel eens een kijkje heeft genomen hij de Maandagsche en Za- terdagsche uitstallingen op de Boter markt, heeft stellig wel bij de afdee- ling gerookte visch twee eigenaardi ge vischjes gezien. De eene soexri met fabelachtige groote koppen, en moordkuilachtige mondopening, de tweede soort voor zien van een harde leerachtige huid en hooggeplaatste oogen. Bij een oorlog onder de visschen zouden de eersten uitstekende dien sten kunnen verrichten als zelf be wegende stormrammen, de gepantser de kopepn waren beslist ondoordring baar voor allerlei visschenprojectie- len en daar deze diertjes bijna enkel kop zijn zouden er weinig sneuvelen. Bij een verdeeling van den dienst werd de tweede groep ingedeeld bij 't leger der verraderlijke, ondergrond- sche piekeniers. Knorhanen of poonen beeten de stormrammen; de piekeniers dragen den weldschen naam van pieterman. Herhaaldelijk komt bij ons naams verwarring voor, wel een bewijs, dat de beteekenis niet duidelijk is.- De Latijnsche naam voor den pie terman Trachinus draco zegt wat meer, ofsehoon ik, lettende op het mo del, de pantserkoppen liever den naam draak zou geven, want als het waar is, dat deze dieren wegjagers- gezichten hadden, dan moet een knor- hanenkop wel een goed gelijkende verkleining zijn. Ik kan mij moeilijk afzichtelijker vlsschenkop denken en ik geloof dat de zeeduivel het alleen van hem wint. Alles is liau'd, stekelig en wanstaltig. De kleur van het levend exemplaar is intusschen prachtig. Om dit te zien raad ik u een reisje naar het Amsterdamsch Aquarium aan. Daar in dat visschenheiligdom zwemmen zij rond in hun veelkleurig pakje, daar zien wij ze heel anders dan op de Botermarkt. Het zondenregister der pieterman nen is erg uitgebreid. Van de vroegste tijden af beschuldigde men hemt en Piinius, een Romeinsch natuurkundi ge uit de eerste eeuw na Christus deed zijn besit om ons vischje zoo zwart mogelijk te maken. Ook deze zeeroover zwemt in de bassins van het genoemde visschen- paleis en willen wij zijn gewoonten goed leefren kennen, dan moeten wij hem daar gaan bestudeeren. Zijn kleur zou ik, als ik van het diertje verder niets wist, niet erg ver- tróuwen. Er ligt zoo iets venijnigs in die geel en motaalblauwe strepen der zijden, iets dat afkeer wekt.- Toch is het diertje uitstekend geschikt voor de consumptie en jaarlijks worden er dan ook duizenden op onze kusten ge vangen. In dezen tijd vooral is de visscherij op pietermannen te IJmuiden In vol len gang. Daar zitten zij bij tientallen op de pieren, de golven en wind trotseeren- de hengelaars. Hun tuig is stevig, hun oog is scherp en snel achter el kaar worden do hongerige visschen opgehaald. Naast de vischverschalkers ligt een onmisbaar luguber hoopje, bestaande uit stuk geslagen schelpen en glibbe rige mossellijken. Groote bromvliegen betwisten elkaar ieder plekje op deze sterk riekende heerlijkheid. Wat moe ten die visschers hardvochtig zijn. Niomand gaat voor zijn genoegen slachten, Kèt rookende bloed en het doodsgerochel zou weldra zachtere ge voelens opwekken, maar het martelen der pietermannen is een heel gewone zaak. Men moet dat schoppen, slaan en steken der arme dieren zien om te walgen van zooveel wreedheid. Met vorken en spijkers worden de visschen bewerkt, nog levend worden zij vaak stuk gesneden, ora als aas te dienen voor de toekomstige slachtof fers. En het ergste is, dat dit martelen met een zekeren wellust geschiedt. Het is, alsof alle visschers wraak ne men voor de uit zelfverdediging toe gebrachte steken van vroegere water bewoners terwijl bovendien bet ge vaar de vangst aantrekkelijk maakt. Maar om tot de visschen zelf terug te koeren. De oorzaak van hun lang- zamen marteldood, moet worden ge zocht in de groote levensenergie der dieren. Zij hebben dit met alle diep zwemmers gemeen. Een haring zwemt in groote scholen aan de op pervlakte van het water, zijn lichaam schijnt veel meer zuurstof noodig te hebben en het gevolg daarvan is, dat het dier oogenhlikkelijk dood is, zoo- chra het naar boven wordt gehaaid, De bot, de aal en de karper leven nog lange nadat zij zijn gevangen. Pietermannen behooren tot de ste- kelvinnigen en zijn na verwant aan onze zoet waterbaars. Men vangt ze zoowel in de Oost- als in de Middellandsche zee en overal zijn zij even gevreesd en berucht. Verraderlijk liggen zij, diep in het bodemzand gedrongen, te wachten op hun prooi. De groengele oogen alleen stelten boven het zand uit. Komit er een klein vischje of een onachtzaam voortroeiende garnaal in de nabij heid, dan schiet de roover uit zijn schuilplaats te voorschijn en in een oogwenk is de argelooze buit bemach tigd. Uitstekend is hij op zelfverdediging ingericht. Bij den minsten aanval maakt hij gebruik van het zoo ge vreesde wapen. Dit is geplaatst ach ter den kop en is eigenlijk de stekelig geworden eerste rugvin. Over dit zespuntig moordtuig is al heel wat geschreven. Onderzoekingen brachten heel weinig aan het licht. Een eigenlijk gifreservoir kon men niet ontdekken en toch zag men tel kens de vreeselijke gevolgen van een toegehrachten steek. Do vinstralen zijn onderling ver bonden door een dubbel vlies, waar- tusschen een zwarte kleurstof wordt gevonden. Hun vorm reeds maakt, dat de ver oorzaakte verwonding moeilijk ge neest. Onze ouderwetsche bajonetten waren driehoekig, de daarmee gesto ken wond -ging heel moeilijk weer dicht en nu is het merk waardig,dat ook de stekels van den pieterman dien bajonetvorm vertoonen. De dirie zijden, vooral die der groot ste stekels zijn gogroefd, zoodat er tusschen deze zijden en het uiterst dunne hen omringende vliesje fijne kanaaltjes ontstaan. Beneden, aan den voet der stekels en ook in de ka naaltjes bevindt zich nu een giftige vloeistof, die dooi' drukking in de ge maakte wondjes wordt geperst. De uitwerking van het ingespoten gif is direct merkbaar. Enkele weken geleden nog was ik in IJmuiden in de gelegenheid dit waar te nemen. De getroffene voelde hevige pijnen in de gestoken hand die zich weldra voortplantten tot in het schoudergewricht, In dikke druppels parelde het zweet op het voorhoofd en na enkele minuten viel hij als versuft neer, hevig kreunend. Allerlei middeltjes werden genoemd. De lever van het schuldige dier moest op het wondjo worden gelegd, deze zou het gif opzuigen, een ander ried aan, het dier te verbranden, ook dan zou het gevaar zijn geweken. De pa tient zelf liep cf liever kroop naar den dokter en zal daar waarschijnlijk wel verstandiger raad hebben ontvan gen. Het beste schijnt nog, door een insnijding een bloeding te veroorza ken, zoodat de vergiftige stoffen ver dwijnen. Levensgevaar schijnt er in- tuschen zelden te zijn, zoodat het hier alleen de pijn en de angst is, die het gevaar oplevert. De smarten zijn echter zoo hevig, dat ik alleen daarom al geen liefheb ber van deze eigenaardige sport zou zijn. H. PEUSENS. Het stijf gestrekon japonnetje hing over ©en stool. Op een anderen lag het witto, met entre-deux versierde schortje, met lange schouderbanden. Jaantje stond voor moeder, die met een bijna t-andelooze kam haar rood bruine haren kamde. Ho udt je hoofd wat op ik kon do schei niet in 't midden krijgen. Ze nam de kan met water, die bij de hand stond en bewerkte da haren verder. Ik word net zoo nat, klaagde Jaantje. Dat geeft niks, dan blijft 't goed zitten. Ziezoo, draai je maar om. De oneeliike Diek-haren werden nu naar de hoogte gekamd, toen draaide moeder ze tot een armzalig dotje rond en spelde het op de kruin vast Mooi zoo, dat is klaarzoo toon je al dadelijk wat. Jaantje hekeek zich nu in het keu kenspiegeltje. De schel in 't midden staat erg ouwelijk zoo lieeft grootmoeder 't ook op 'r portret en zoo hebben ze het geen van allen. Het staat juist netjes zoo slordig naar achteren gekamd is niet ordelijk; nou ziet mevrouw dadelijk, dat 'r net heid bij je zit. Jaantje plakt© een paar weerbarsti ge haern achter het oor en pruttelde nog wat tegen. Je moet maar eens je pantoffels aandoen, dan je handen wasschen, en dan je japon aan. De zwart leeren pantoffels glom men als een spiegelwel een half uur waa moeder ex op bezig geweest. Wat moet ik allemaal zeggen, moeder l Wat je zeggen moet Wel, je be gint natuurlijk met te bellen, niet hard, maar zachiesdan. doet de meid je open en dan zeggie „Meis- sie, kan ik mevrouw effen spreken?" Zij zegt dan Kom maai' in de gan^, wie k-an ik zeggen dat 'r is? Dan zeg jij „Jaantje Bos" meer zeg je niet, meor gaat die meid niet an. Dus niet zeggen; dat ik.... Nee, eend, je versla me toch wel? Meer raakt die meed niet. Dan komt de meid terug en dan zegt ze „ga ma a rmce", en dan brengt ze Je in den salon bij mevrouw. 'k Wou, dat ik er al geweest was, zuchtte Jaan, terwijl ze de handen on der de kraan vvascht. - Meid, spat niet zoo, 'k heb 't for nuis pas gepoetstde zeep hoef je ook niet zoo Le verknoeien. Is me dat een bonk. Al geweest was.... al ge weest was.... WaaromZe zullen je toch niet opeten, of mot mevrouw soms naar jou toe komen? Wat mot 'k zeggen als ik binnen kom? Goeien avond, of.... Je zegt heel fatsoenlijk „dag mevrouw", meer niks, trek je kou sen wat op, je blijft staan en wacht op 't geen 'je gevraagd wordt. Me vrouw zegt dan „Zoo Jaantje Bos, kom je soms op dat advertentie T' Dan zeggia„Ja, mevrouw". Overal zeggie mevrouw achter altijd mot je met twee woorden spreken, begrijp- pie Je mot altijd toonen, dat je moe der je fesoen het geleerd. Mot die kraan blijven loopen - Wat zegt ze dan nog meer Dan zal mevrouw je wel vragen: „Kan je al netjes werken Natuurlijk zeg ik dan ja. Neen, dan zeggie „Jawel, me vrouw, me moeder het 't me geleerd". Je kan ook wel zeggen „Thuis doe ik alles, want mijn moeder is fijnstrijk ster." Dan begrijpt ze meteen dat je van fesoenlijke kom-af bent. Je zegt maar, dat ik dienstbodemutsen en fijn goed strijk. Misschien krijg ik dan ook van haar de klandizie. Maar ik kan toch niet zoo maar uit gaan pakken as me niks gevraagd wordt. Nee, dat spreekt, maar als dege- legenlieid zich voor doet, kan je je mond gebruiken. Je hoeft nou niet als een Jan Salie te staanje kan ook wel is wat zeggen, al vragen ze je niks. Maak wat an, je zanikt zoo. Wat toon je al groot met die japon. Je ziet er helder en frissies uit, hoor. Hoe laat is het al Half zevenover een half uur mot je d'r zijn. Snappie al wat je zeg gen mot? Zie je, daar draait het nu maar om, dat mevrouw begrijpt, dat je al wat kondat je geen schoolkind meer bentdat je thuis al wat uitge voerd hebtdat je geen linkscho han den en je lijf hebtdat je van fesoeur lijke familie bentdat je geen a tra a t- fleuk bent, dat je weet waar je staan motbegrijp je, dat is 't 'm maar aL leen, de reet komt van zelf, dat redt zich wel. Zooals je 'r uitziet, sol Je best bevallon, dat heb ik al lang in de gaten, snuit je neus uit l Hè-je geen zakdoek Hoe oud was u, toen u ging die nen? Twee Jaar jonger dan jij, 'k was twaalf toen 'k al loopmeissie was. Maar da ai* zou ik'je nooit an willen hebben. Dat is een hondenbaantje. Den heelen dag door met 'n doos an je arm, door weer en wind, dik en dun, altijd maar vooruit op een draf neen hoor, dat is niks. Zou het anders niet beter geweest zijn ais ik mot 'n dienssio voor halve dagen bij nette bdrgermenschen be gonnen was. Ik durf baast niet naar zoo'n groot huis. Je lijkent wel gek. Daar mot je veel harder poot-aan spelen, daar mot je alles alleen doen, en voor 't eten kan je opmarcheeren. Eerst kan je de tafel dekken en don met een leege maag naar huis. Hier krijg je lekker eten en drinken, alles op z'n tijd. Ook verdien je veel meer. Of dacht-Le dat je in zoo'n klein diensale 1.50 's weeks krijgt. Frommel toch niet zoo an je boord, het zit goed. Nee, laten we nou verstandig wezen en dank op ie knieën als ie T krijgt. Je kan niks mooier bedenken. Je hoeft alleen maar de groote medd behulp zaam te zijn wat wil je nog meer Jaantje, hoewel niet van de mooi heid overtuigd, pruttelde niet langer tegen. Ze was nu geheel gekleed. Zoo als ze daar zat, was ze net een be knopte uitgave van een oude vrouw. De lange japon, de schort met de schouderbanden en het strak-wegge- kaïnde haar hadden al het kinderlijke aan haar ontnomen. Blijft maar zitten, anders kreuk je je japon. Wat zie je er benauwd uit, dat dient toch nergens voor I -- Ik zie er zoo tegen op, om an te bellen an zoo'n groot hui9, en don zoo'n groote meld, die open doei, en dan zoo'n mensch, die je zoo opneemt en uithoorl, en dan die lange stijve rok, 't zit me niks gemakkelijk. En dat haar hè-je zoo strak getrokken, ik heb 'r pijn in me hoofd van, en dan die schel in 't midden is ook al zoo gek. Oh, was ik toch maar terug Opeens was alle „benauwdheid" er uit. Moeder hoorde den huiltcon, had eerst lust om ze een pats te geven, om dat eeuwige gezanik, maar be dacht bijtijds, dat het dan op een huilpastij uit zou draaien, en ze kon toch niet met roode oogen bij zoo'n mensch aankomen. Ik vin je een misselijke, flauwe meid. Ben jij nou flink Je hoeft toch niet naar 't hoi En al mos je er naar toe, wat zou bet dan nog Je bent toch een net fesoenlijk moissio, je beni tocb zoo maar geen Jan-alle man je moeder is toch „fijnstrijk ster", ik strijk toch maar alleen fijn goed en tule mutsen ik kan toch voor den dag kammen. 'k Ben toch ook maar met de eerste de beste en zie je cr niet helder en netjes uit Je bent toch al 'n h&ele meld. Waarvoor ben je bang Dat groote huis zal Je niet óp je hoofd kommen vallen, en die mevrouw is toch ook maar een gewoon mensch met arreme en bcene, ze praat toch ook met haar mond, en die meid nou, die is omraers ook blij, dó-zo "t leven het. Ben jij nou «en flinke meid Om te beginnen Yin 'k zoo eng... Waarom?.... Ne© hoor, dan was je moeder anders. Toen ik veertien jaar was, diende ik ook als derde meissie, maar ik kon d'r zijn, hoor- Ik durfde best m'n mond open doen ook zei ik, wat me niet aanstond, maar altijd netjes, zie je, een mensch mot weten, waar-ie staan mot. Pluk niet zoo an je schort, je ver frommelt 'm, laat 'm hangen, zeg ik je. Ze hadden, altijd respect voor ine. 'k Heb zes jaar bij een jonkheer gediend, daar ben 'k uit getrouwd, 'k Heb dat kassie van ze gehad, 't had wel wat meer mogen wezen, maar all oh.... Daar was ik linnenmeid, yraar of 'k tegen de freules, tegen hem cf tiaar bezig was, dat was rne toet- mem. Nee, dan mot ik zeggen, dat je niks van je moeder kèt. Ja, maar om te beginDpn. Later zal het wel gaan. Om voor 't eerst an te bellen, dat vin ik zoo... Weot je wat, lane we is net doen of ik mevrouw ben, dan valt hel je straks niet zoo rauw op je dak. Ga jij dan in de alkoof staan en doe dau net of je anbelt. Jaantje met rammelende rokken de alcoof in. Moeder i$ vierkant-plomp op een stoel gaan zitten, trekt het ge zicht in deftige plooien, zoodat haar vette onderkin op lxaar borst rust Jaantje klopt aan de deur. BelLea kan 'k natuurlijk niet. Dat snap ik. Oh, wacht effe, eerst ben ik ds meid, dat is waar ook. Onderkin ei vriendelijke plooien doen voorloopig geen dienst. Moeder sloft paar de alkoof en doet open. Dau zegt ze met een zacht stemme tje Zoo meissie, wat had u -r- Mifg 'k mevrouw effe spreken Kom maar in de gang. Kan ik do boodschap niet overbrengen Neen, ik wpu... Verkeerd, uil l Je mot zeggen „Zeg u maar aan mevrouw, dut Jaantje Bog er is". O jal Dus nou nog 'ns... Kan ik de boodschap niet overbrengen Zeg u maar aan mevrouw, dat Jaantje Bo& er is. Juist, zoo is 't good. Zie je wel, dat 't goed gaat? Nou ben ik me vrouw, pas op. Ga achter de deur en doe not of je deu salon binnenkomt. Moeders gelaat is weer mevrmnv- like verwrongen. Jaantje komt bin nen, met den linkerarm stijf afhan gend, met de rechtorhand peutert ze aan liet entre-deux ven het schort. La-jo schort maar hangen, dat kan 't niet heipon, zegt moeders na tuurlijke basstem, en dan met een piepstem, overdreven vriendelijk Zoo meissie, bent u Jaantje Bos. Wat wilde u? Ik kom over uw dienst praten, mevrouw. Zooj kom je op 't advertentie Kan je al goed werken Me moeder heeft net me netjea geleerd... Die strijkt fijn goed, ziet u. Juust, zegt do basstem. Daar hebbie 't er al aardig in geflansd. Zie le nou hoe 't gaat En dan weer Zoo Jaantje, hèt je moeder 't Je zoo fijn geleerd? Dan mot Je maar goed je best doen en kom de volgende week dan maar. - Is het zoo gauw afgeloopen. Misschien niet, maar je moÈ weg, 't is kwart voor zeven. Zie ja wel, dat het zal gaan Och ja, bij umaar als ik" la zoo'n groot huis ben en dan zoo'n' vreemde.... Och, klets toch niet. Zet je hoed op en ga. Weet*je nouw, waar het is? Ja, Groenegracht, nommer twaalf Juust, onthoud het goed, 't is net een dozijn, twee meer dan je lingers. Heb je een zakdoek in je zak, dat ja niet met een guotneus slaat Ja. Kijk toch niet zoo beteuterd. Wat mot zoo'n mensch wel denken. Je hoed goed recht zetten... Zoo, ga nou maar gauw, anders haal je 't niet on benneu d'r al geweest. Jaantje met rammeiende rokken en looden beeneu op haar eerste dienst- je uit. Stijf langs de huizen liep ze, durldn niemand aan te kijken, hod aan da straatstoenen wel haar nood willen klagen. Waarom moest ze toch zoo'n langen rok aan hebben En dis pantoffels knepen haai' zoo, en wat kraakten ze. Waarom moesten die er met aüo geweld bij Dat hoort zoo, zei moeder, wat kon 't haar sche len, dat liet zoo hoorde En die haren naar de hoogte, zoo'n kcuden nek kreeg ze er van. En dan, achter zoo'n meid aanzeulen, zoo'n laDge gang door naai- den salon. Dat» in eens in zoo'n verlichte kamer. Wie weèt wat er nog meer binnen was.- Misschien wol visite, een hoop defti ge visite. Daar hadden ze thuis niet aan gedacht. Wat zouden die men- schen naar haar kijken, naar haar natte haren en die schei in liet mid- deu. En die gekke, lange rok. Was ze maar dood of een vogel, dan hoefde ze niet te dienen. Waarom niet eerst bij nettö burger manschon Wat kou haar liet eten schelen Moeder kon gemakkelijk praten, die zat op d'r stoei en behoefde er niet op uit. Ze begon, hoe meer ze 't doel na derde, langzamer te loopeo. Het sloeg zeven uur. Ze ging een hoek om en Jaantjo was op de Groenegracht Nommer twaalf moest ze hebben, waar was no. twaalf Als 't maar eva aardige meid was en niet zoo'n feeks. Zachies zou ze bellen. Ze stond nu op de stoep van nom mer twaalf, met de bel in de hand. „Meissie, wil u zeggen, dat Jaantje Bos er is?" herhaalde ze nog eens.- Dan trok ze aan de bel, innerlijk als met lood op 't hart. J£»n glundere meid, mot goedig rood gezicht, deed open. Bedeesd en beverig klonk hei stemmetje van Jaantje. Och, kind, kom je soms ook al om dat dieustje? Ja, knikte Jaantje. -r- We bennen al lang voorziend'e bennen cr wel twintig geweest Oh I (N. V. Ct.) Sodort Paschen was liet onderwerp „zomerreis" bij de Bunzemann's aan de urde van den dag. En alle bloed verwanten en kennissen hielpen! daarbij. De eene met goede raadge vingen, een ander met wijze voor zichtigheid, een derde met sombere profetieën. De Bunzemann's waren wel vaker een heele vacantia uit de stad gc- weost, naar Tegel, naar Zehlendorf of Fried nchahagé, naar de voorste den van Berlijn telden eigenlijk niet mee, als men van een „reis" sprak. Dezen keer zou men verder weg gaan. Dezen keer zou het een echte badreis worden, naar de zee, naar eea deftige badplaats, want wat de Ziel-, leke's konden... dat konden de Bunze mann's al lang. Mevrouw Zielleke was een zeer goe de vriendin van mevrouw Bunze* mann. Ze hadden haar gemeenschap pelijk koffickransjo, de mannen wa ren leden van dezelfde kegelclub en de kinderen gingen met elkander om., Do Ziel leke's waren het vorig jaar ook aan de Oostzee geweest. Wonde re dingen vertelden zo van deze vijf weken. Het had weliswaar een heele bom geld gekost, inaar men had daarvoor ook letterlijk „vorstelijk" gewoond, dicht bij het strand, met een prachtig uitzicht op de zee. De Zielleke's bleven dit jaar thui9j De heer Zielleke, timmerman en met sel aai-, had dit jaar in eeitder vooiw steden van Berlijn zelf gebouwd, mem had nu een tuin en een serre en nu zou liet toch letterlijk zonde zijn ge weest uit zulk een Idyllisch verblijf weg to trekken. De Bunzemann's hadden geen tuin en geen balkon. Men tiad daarom be sloten naar dezelfde badplaats la gaan, welke de Zielleke's zoo hadden geroemd. En eenige dagen voor da vaoantie, toen het lautste koffie, kransje voor de vacantia werd ge houden, kwamen ook do vriendinnen nog eenmaal gezellig bijeen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1909 | | pagina 11