elkaar öm te doen zien, welk 'éen öM- vang roo'n boom wel kan krijgen, en haar gezicht stond daarbij zóó ern stig, dat zij zelf volmaakt overtuigd scheen van de waarheid van haar woord en haar gebaar. De vader echter schudde afkeurend het hoofd, momnel cLe zoo iets van „onzin" en verdiept© zich weer in zijn courant, waar een hoogst belang wekkend artikel over kamer-aquaria en het beste voedsel voor visschen stond. Op de kinderen, die reeds mei de oogen de heerlijke vruchten gretig verslonden, maakten de waarschu wende woorden blijkbaar weinig in druk. Alleen de kleine Benno. een aardig, druk kereltje van zes jaar, had met open mond naar zijn moe der geluisterd en dadelijk was zijn kinderfantaisie aan het werk gegaan. Hij stelde zich voor hoe zulk een boom wel moest groeien. Zouden er ook wortels aan komen En waar zouden de takken wel uit komen, uit den neus, den mond, of de ooren Nauwkeurig ging de kleine kerel zich den groei van den boom voor den geest halen, zooals hij dezen had gezien bij een klein boompje in het tuintje voor aan de straat. Daar had in de lente eerst een heel klein, dun, groen boompje gestaan, en toen waren de knoppen opengebarsten en er wa ren blaadje® voor den dag gekomen, en die waren glad en groot geworden! en thans had het boompje een dik, rond hoofd, zoo dik en zoo rond. dat daarvoor in zijn eigen klein buikje Zeker geen plaats was. Zoo peinsde en iantazeerde de dreumes en at half werktuigelijk de sappige roode vruchten. En voordat hij er om dacht was er een gladde ronde pit mee naar beneden gegle den Hij bemerkte duidelijk hoe het harde ding door den hals gleed, 6teeds dieper zakte, en eindelijk lig gen bleef, op de plaats waar zijn sportriem zat. Het deed heelemaal geen pijn, maar de kledne kerel werd erg bang en zoo wit als het tafellaken. Ru zou die pit een boom worden, zoo groot als mama piet de armen aangewezen had. En dan zou hij moeten sterven I Wat dal eigenlijk wel was, dat sterven, wist hij niet recht. Maar het moest iets verschrikkelijks zijn, daar van was hij overtuigd. Zijn kersen liet hij verder onaangeroerd en niet graag zou hij zijn moeder de waro roden hiervan hebben medegedeeld. Met was Inmiddels tijd geworden, pm zich klaar te maken voor de wan deling, want het was Zondag en des Zondags ging men altijd uit Niemand lette dus op het gedrag van den kleinen Benno. Vader scheeu nog druk bozig met zijn aquarium en moeder had handen te kort om de drie dochtertjes netjes aan te klee- den. Men zou een oom bezoeken, die dok ter was en die zich nog maar sinds korten tijd in de groote stad geves tigd had, voornamelijk om te studee- ren en op de hoogte blijven van de zich snel ontwikkelende wetenschap. Nu waren er natuurlijk meer dan te veel doktoren in de stad en moest er door extra middeltjes geprobeerd wor- den patiënten te krijgen. Een van die middelen was het thuis blijven op den Zondagmiddag. Nietwaar, dan waren de meeste collega's uit, zich niet storend aan de lijdende mensch- heid. Later als hij goed in de praktijk zat, zou hij dit voorbeeld volgen, want ook een dokter heeft behoefte aan een vrijen Zondagmiddag, maar nu wilde hij gaarne deze uren thuis blijven, om aanwezig te zijn. als hij eens gehaald mocht worden, nadat men eerst te vergeefs de hulp van een anderen dokter had ingeroepen. Zijn broeder kwam hem met. vrouw en kinderen nog al dikwijls door zoo'n vervelendon Zondagmiddag helpen en een beetje leven en vroolijk- heid In de brouwerij brengen. Voor de kinderen was zulk een Zondag middag een waar feest. Er bevonden zich zulke prachtige dingen in de spreekkamer 1 Daar was een tafel met een glazen blad. een groote ïnstru- Oientenkast met allerlei „zilvergoed' en een pracht van een stoel voor on derzoek, waarmee zoo heerlijk auto mobieltje gespeeld kon worden. Voor Benno was deze spreekkamer de mooiste kinderkamer, welke hij zich kon voorstellen, en hij kon zijn oom in een uur soms meer vragen, dan zeven wijzen in een week hadden kunnen beantwoorden. Op den bewusten Zondag echter ging de kleuter als op looden schoe nen naar bet huis van zijn oom. Als in oen droom liep hij over de straat, en alle pogingen van de anderen, om hem tot spoed aan te zetten, bleven .vruchteloos. .Met angst en beven wachtte hij af, wat er in zijn lichaampje zbu gebeu ren, en hij meende af en toe al. iets waar te nemen. Zou men het wel kunnen merken, als de pit barstte Zou hij oom er strakjes naar vragen Ja, dat moest hij maar doen moe der behoefde er niets van te weten. Maar toen men bij oom was, zonk hem de moed toch weer in de kinder schoentjes. Hij wist niet recht hoe hij moest beginnen om zijn gooien oom zijn groote zonde op te biechten. De dokter had hem alweer ln den grooten stoel geplaatst en hem voor gedaan, hoe men menschen beenen afzet. Hoe kunnen de menschen dan loopen zonder beenen vroeg Benno. Zij krijgen houten beenen, luid de het antwoord. Hoe krijgen ze dan houten beo lie n Die krijgen ze in een grooteh winkel aan de Markt. Maar hoe kunnen ze dan naar <le Markt gaan, als ze geen beenen hebben Zij lachten allemaal, maar de klei ne kerel bleef ernstig en zochi naar een geschikt middeltje, om oom zijn groot geheim te vertellen. Marie, de huishoudster, kwam met een klein gietertje binnen en begoot hel palmboompje, dat in een mooien porceleinen pot naast hei schrijfbu reau stond. - Marie, zet de pot in de zon, zoi^ d© dokter, en een klein beetje pedant liet hij er op volgen warmte en vochtigheid bevorderen het best de groei. Niemand lette verder op deze waar heid als een koe. Alleen de klein© Benno dacht er over na, wat dit wel veter kende. lieg, oom, is het ln den buik ook fcrarm en vochtig 'Onder Algemeen gelacfi bevestigde oom deze grappig© vraag en legde de hand van het ventje op diens buikje tusschon het hemd en het broekje. Inderdaad, hot was warm, heel warm. De warmte brandde hot kerel tje zelfs in de keel I Erg vochtig scheen bet tot zijn geluk daarbinnen niet te zijn. maar oom, die dokter was, zou hot wel beter weten. De kersenboom zou dus wol boel gauw groeien I Hij moast nu maar met zijn geheim voor den dag komen. Oom kon mis schien helpen. Als d© anderen nu maar weggingen I En de anderen gingen werkelijk wog, om bij het ge reed maken van de koffietafel te hel pen. Benno was mot zijn oom alleen, maar hij durfde niet. Angstig keek hij door het venster, naar een paar boomen, die daar ln den warmen zon neschijn met hun dicht gebladerte prijkten. Oom, vroeg hij aarzelend, zijn dat kersenboomen Neen, jongen, kastanjes. Een poosje Later Worden kersenboomen ook" wel zoo groot Neen, die blijven veel kleiner, Benno. Dat was een lichtstraaltje in de droefenis van den kleinen man. Mis schien was het dan toch nog niet zoo erg en zou hij het wel kunnen zeg1- Hij klom op een stoel, naast oom, sloeg zijn armpjes om diens hals en wou juist zijn vreeselijke daad beken nen, toen zijn zusje binnen kwam en met ten zeker air zeide. dat de „hee- ren" aan de koffietafel verwacht wer den. Mis was het weer en treurig ge stemd sloop de knaap naar zijn plaats aan de koffietafel. Met zijn bevend handje streek hij over het porceleinen kopje. Hij had wel gevreesd de kof fie was heel wurm en heel nat. Het schreien stond hem nader dan het lachen, toen hij zeide, dat hij van daag geen koffie lustte. Hij was niet te bewegen tot het drinken van de koffie, de vriendelijke woordjes van zijn oom hielpen evenmin als de strenge woorden van zijn vader. Een kind, dat zijn koffie niet wil drinken, krijgt natuurlijk ook geen stuk te art, en het ventje moest met betraande oogen zien, hoe van de lekkere driehoeken de een na den an der verdween. Er ontstond een harde strijd in zijn kleine, bange ziel. Aan den eenen kant dreigde de kersen boom met een dikken stam en lange, dunne takken, aan den anderen kant lokte de taart, die daar zoo lekker geel «'n zoet op de groote schaal lag ©n steeds meer versmolt. De kersenboom behaalde de over- winning. Maar de kleine maag, niet gewoon om vier uur verwaarloosd te wor den, begon zijn recht rammelend op te eischen. De jongen kromp ineen. Had er niet Iets in zijn lichaam be wogen En daar was het alweer, he viger dan den eersten keer. De pit begon zeker al te groeien. Smeekend gingen de kinderoogen van den een naar den ander. Dikke tranen welden op en liepen over de bleeke wangen. Maar niemand toon de medelijden. Opvoeding moet er zijn en zonder koffie geen taart. Toen liet koffiedrinken afgeloopen was, verdween Benno in een hoekje, waar hij angstig luisterde naar liet rommelen van zijn maag. En toen het ventje, aangegrepen door de bange vrees, ook nog weigerde het mooie versje op te zeggen, dat hij voor va ders verjaardag geleerd had, en dat hij anders altijd met zekeren trots opzei, waren de oudera het er over eens, dat de jongen kwaad en onwil lig was en tot straf moest het kinder meisje, dat vroeger naar huis ging, hem meenemen, met het strenge be vel Dadelijk naa-r bed I Toen later moeder met een lampje nog even naar het kinderbedjp keek, had zij dat voorwerp bijna laten val len. Het ventje lag daar met open gespalkte, vreemd glanzende oogen, hoogrood© gloeiende wangen. De be vende handjes tastten ongeduldig over het zweelende lichaam, alsof zij iets zochten. De half geopende lippen spraken onsamenhangende zinnen, waarin de woorden kersenboom, taart en koffie steeds terugkeerden. Benno, lief kereltje 1 riep moe der onthutst. Maar de jongen scheen het niet te hooren en sc-heen zijn moeder niet te herkennen. Lusteloos gleden de hand jes heen en weer, de oogen staarden wezenloos voor zich uit. Dadelijk werd de dokter gehaald, en de vriendelijke man zat spoedig aan het kinderbedje. Een poedertje bracht het ventje tót bedaren en hij viel aJ heel gauw fn slaap. Midden in den nacht werd hij wakker en toen zijn verbaasde oogen den goeien oom herkenden, die hem onderzoekend aankeek, sloeg hij zijn moede armp jes om diens hals en fluisterde hem angstig toe Ik heb een kersenpit doorgeslikt en dat wordt een boom en daarom moet ik sterven. Toe, beste oom, haal hem er toch als 't u blieft uit. Ik wil nog zoo graag blijven leven. Voel, voel eens daar zit hij. Hij bracht oom's hand naar de maagstreek, waar de pit stellig moest zitten. Oom begreep onmiddellijk alles, Zal ik hem er dadelijk uithalen, beste jongen, of wil je tot morgen wachten Haastig smeekte hij Dadelijk oom» als 't u blieft, da delijk. Da dokter hegaf zich naar de huis kamer, waar de vader en moeder met bange blikken aan zijn lippen hingen. Toen keerde hij met een kersepit in de holte van dé hand terug, ging weer naar het bedje en toen begon de moeilijke operatie. Met beide hon- de moest de knaap zijn lichaampje, juist daar waar hij de pit voelde, sa menpersen. Oom hielp hem drukken, en zoo schoof de pit langzaam aan hooger. Telkens vroeg oom, of de pit wel omhoog ging. Vaak zei het patiëntje van noen en dan moest men voorzichtig een paar vingers breed terugkeeren. Ten slotte was men ech ter gelukkig tot aan den hals geko men. En nu opgepast, beste Jongen, nu moet de pit door den hals en dat doet een beetje pijn. Hou je nu de pit ste- yig vast, andere valt zij weer in de maag. Zoo 1 En nu stil hoor I Dei doMöf 11U& artjff met Sen kersenpit in het geopende mondje, terwijl hij met de andere hand het halsje eventjes klemde, zoodat den kleinen man een paar eeoouden hoo- ren en zien vergingen. Nu blazen I riep oom en zijne stem klonk, alsof hij de moeilijkste operatie luist volbracht had. Benno Mes en de pit kwam duide lijk hoorbaar tegen het spiegeltje aan, dat oom voor zijn mond had gehou den. Het lastige werk was volbracht. In de huiskamer had. toen Benno al weer sluimerde, nog een ernstig tooneeltj o plaats. De vader wierp zijn omvangrijke literatuur ovar kamer aquaria in den uitersten boek van zijn boekenkast, de moeder beloofde onder een stroom van tranen, dat ze de kinderen nooit weer „onder het voorspiegelen van valsche dingen" zou opvoeden. Grootmoeders offer. Dus je blijft „neen" zeggen, moe- dier Nanette Moeder Nanette zat als naar ge woonte voor haar deur te spinnen: met een enkele vingerbeweging deed zij haar wieltje stilstaan, en den man, die vóór haar stond, met haar helde re oogen aanziende, zei ze Komaan, dat ik een oude vrouw, grootmoeder nog wei, mijn haren zou verkoopen, dat zou toch te gek zijn. Ik heb „neen" gezegd, en daar hlijf ik bij. Antoine Hutln wierp een begeerigen blik op do zilverwitte haren der oude vrouw. Moeder Tauzia, zei hij, je hebt ongelijkik bied je een fortuintje er voor aan. Bruine en blonde haren zijn er genoeg te krijgen, maar rij-achtige, zilverwitte haren, zooal3 die, zijn zeld zaam. Des te meer reden om ze niet te verkoopen, lachte het oudje. Neen, neen, zei de koopman, je laat een moo»e gelegenheid voorbij gaan, dat is alles. Hoor eens, Ik heb je 150 franks geboden en doe er nog 50 bij 200 hanks, dat. is een kapitaal tje. Kom, sla toe. Hij stak zijn hand uit, maar vrouw schudde het hoofd. Neen, man, ik blijf er bij. Mijn grijze haren zijn de kroon van nüjn ouden dag, en ik hen er op mijn ma nier trotsch op. Luister nog eens, drong de koop man aan, iedereen weet, dat gij niet rijk zijt. En wat zal er gebeuren, als je eens ziek wordt? Met 200 franks kan je heel wat doen. En bovendien, niemand zal het weten, dat gij je ha ren verkocht hebt, want je draagt toch altijd je groote niuta. Neen, neen, laat het iwi uit zijn. Ik ben wel niet rijk, maar verdien met werken toch mijn brood. En bo vendien heeft mijn kleinkind te Parijs een goede betrekking gekregen. Als hij wat overgespaard heeft, komt hij terug, we koopen een stukje land en hebben niemand meer noodig. Zooals je wilt, hernam bij, maar denk er aan, dat je bij mij altijd 200 franks kan krijgen. En heengaande keerde hij zich nog eens om en herhaalde - Denk er aantweehonderd franks I De oude vrouw schudde onverschil lig het hoofd en de koopman ver dween bij een kromming van den weg. Het was Zaterdagmiddag en zooals zij het al twintig jaren gewoon was, ging moeder Nanette het gesponnen vlas naar de hoeve op den heuvel brengen, waar zij haar gewone loon kreeg voor de week een groot brood en een zilverstukje. Tegen den avond kwam de vrouw terug, vlug en vrooiijk ondanks haar zeventig jaren, blij met haar brood en het zilverstukje in den zak van baar zwarten voorschoot, onafhankelijk en tevreden met haar lot. Bij haar wo ning gekomen, zag zij haar buur vrouw Mauri© Costii op den drempel staan met een brief, dien de postbo de tijdene haar afwezigheid had ge bracht Het frisch gezicht der oude vrouw straalde van blijdschap. - Die is van Jeantou, mijn kleln- zoon." De buurvrouw schudde het hoofd. Ik weet bet niet.... ik ken zijn schrift niet. En Jeantou zou toch uw adres wel wetenzie maar, het is slecht geschreven en de brief is op verscheidene plaatsen geweest, alvo rens hier aan te komen. Het adres wa3 met onbeholpen hand neergekrabbelddoor onverschillige beambten was de brief her- en der waarts gestuurd, de enveloppe was besmeurd, gevlekt, overdekt met stempels en bekrast met blauw pot lood „onbekend", en eindelijk toch door een of ander wonder terecht ge komen om zijn boodschap van goede of slechte tijding over te brengen. De oude vrouw schrok. Zeker Marie, hij is van Jeantou. Wie zou mij andere schrijven. Maar toch indien de jongen den naam van zijn grootmoeder en van zijn dorp niet op het papier "kan zetten, dan moet hij ziek zijn. Hemel, mijn jongen ziek... alles wat ik nog op de wereld heb. Lees eens gauw, Marie. Zij gingen het buis van de buur vrouw binnen en Marie las voor „Beste grootmoeder, Ik was te gelukkig. Ik had. een goe de betrekking en hoopte spoedig bij u terug te komenmaar hier in Parijs is 't altijd trap op trap af en 's avonds voelt men zijn beenen niet meer. H» ermee wil ik zeggen, dat ik ziek geworden ben, de dokter zegt, dat het van vermoeienis is en ook van heim- mee. O, ik had zoo graag ons dorp weer teruggezien en ook u, beste grootmoeder. Maar nu is het misschien to laat. De patroon kon mij niet meer houden en heeft mij naar het gasthuis ge stuurd. De dokter schudt altijd het hoofd als hij me ziet. Dus, moeder, zeg ik u vaarwel. Sterven zonder u te omhei zen. Is wel hard, maar we zijn te arm en u kan <la dure reis niet betalen. Door dezen brie! w©*i gij, fctf vw M lot Kek laatste eon u gedacht heeft. Uw dierbare kleinzoon» JEAN TAUZIA, Hoprftel la Chairité, Parijs. De oude vrouw eat onbeweeglijk op haar stoel, rij weende niet, maar staarde vlak voor zich uit, eindelijk stond zij op sü snelde naar huis. Bijna zonder te weten wat zij deed, ging moeder Nanette naar haar kast en wierp eenige zilverstukken op ta fel, alles wat zij bezat. Maar het was niet genoeg om de reis naar Parijs te betalen daar was zij te arm voor. Ja. zij was te arm om haar stervend kind te gaan omhelzen. Dertig franks kostte de reis: waar die vandaan halen? Toen dacnt zij opeens aan den koopman, die haar gezegd had„Je kan altijd 200 franks van me kregen. Denk er aan." Moe der Nanette stormde naar bulten, zonder zelfs haar deur te sluiten. Antoine Hu tin zat juist aan tafel en keek verwonderd op, toen de vrouw binnentrad. Tweehonderd franks, niet waar riep zij met schorre stem. Ja... Ja, antwoordde hij inwendig blij. De oude vrouw rukte haar muts af en haar zilverwitte haren golfden over haar schouders. Vooruit dan... vlug, beval zij. De koopman had niets liever en wel dra knarste de schaar door haar zij ige lokken, de glorie van haar ouden dag, de kroon van haar jaren. Groot moeder kon een rilling niet onder drukken en twee tranen rolden over liaar doodsbleek© wangen. Ziezoo, al klaar, moeder Nanette, zei de koopman triomfantelijk. Zet Je muts weer op, dan kan niemand er iets van zien. Mijn geld vroeg de vrouw. Hutiu telde haar die goudstukken voor en haastig verliet zijnde woning van den koopman. Dienzelfden avond nog zat zij in den trein naar Parijs. Zij had geen andere bagage dan de onafscheidelij ke hengselmand der Fransche boerin nen en haar groote omslagdoek. Des Zondagsmorgens kwam zij aan de gare de Lyon aan en volgde half versuft den stroom van reizigers. Waar nu heen Buiten ln het gewoel van voetgangers en rijtuigen, 'Vroeg zij aan een kruier Het hospitaal la Charitó, als 't u blieft?" Dat 's heel ver, moedertje dat zal je nooit vinden. Als je een rijtuig kon nemen Dat kan ik, dat kan, haastte zij zich. Goed, wacht dan maar even. De man wenkte een koetsier en in vliegende vaart bracht hij de arme vrouw naar de stille rue Jacob voor de poort van het hospitaal. Met kloppend hart trad zij binnen. Zou zij haar kind nog levend vinden in dit gevangenisachtig gebouw Een man in uniform hield haar tegen. Gij moet later terugkomen, zei hij, t is nu nog te vroeg voor bezoe«- ken. De oude vrouw wrong de handen. Mijnheer, zei ze, heb medelijden. Ik kom van verre en heb den heelen nacht gereisd, en mijn eenig kind ligt hier op sterven. De man zag haar een ©ogenblik aan en zei toen vriendelijker 't Ia goed. Ga die deur rechts de trap op. Een tweede beambte wees haar den weg, maar de arme vrouw was wel dra verdwaald in den doolhof van gangen. Aarzelend vroeg zij een zie kenverpleger, die haar voorbij kwam, waar Jeantou was. Jeantou?.... o ja, Jean Tauzia, no. 22... Die is in mijn zaalik ver zorg hem. Gij zijt zijn grootmoeder misschien Zij knikte bevestigend. Dat zal beter voor hem zijn dan alle medicijnen, zei de jonge verple ger verheugd. Kom maar mee. Hij heeft zoo om zijn moeder geroepen en dacht niet, dat gij komen zoudt. Ik wed, dat hij aanstonds beter wordt. Maar zachtjes loopen, want hij slaapt Stil schoof hij de gordijnen weg van een bed, waai- een jonge man sluimer de met vermagerd, doodsbleek gelaat Was dat Jeantou, de blozende jongen van voorheen Met tranen in de oogen zag groot moeder hem aan. Opeens ontwaakte Jeantou en zag haar verwonderd aan. Neen, je droomt niet, zei de ver pleger, t ls wel degelijk je grootmoe dertje. De oude vrouw boog zich voorover en drukte een kus op de vermagerde wagen van haar kleinkind. Hij sloeg zijn armen om haar hals en fluisterde als een kind Grootmoeder ah grootmoe der. De verpleger zette een stoel bij het bed. Ga nu hier ritten, moedertje, maar niet veel spreken tegen den jon gen. Elkaar aankijken is genoeg. Het gaat al boter met den zieke, ik sta er voor in, dat hij gauw geneest. Maar kalmte is noodzakelijk. Moe van ontroering viel Jeantou weer in slaap. Moeder Nanette bleef bij het bed zitten met haar mand op de knieënzij keek naar haar klein zoon, en was gelukkig, dat zij haar offer gebracht had., (N.-Br.) EEN GELUKKIG VENTJE. Een jeugdige geluksvogel is de 11- jarige Engelschman Anthony Low- ther, de nieuw-benoemde page van ko ning Edward. De knaap ontvangt een jaartractement van 8000 gld. en beeft daarvoor slechts zesmaal per jaar „dienst" te doen. De koning laat hem dan met een hofrijtuig van school ha len en weer terugbrengen zoodra de plechtigheid, waar de page zijn taak heeft, afgeloopen is. De jeugdige An thony geniet nog een voorrecht, het geen hem niet 't minst verheugt Door zijn hofwaardigheld heeft hij recht op 6 weken langer vacantia. Verdienste behoeft belooning 1 DA1HRUBRIEK. HAARLRMSCHE DAMCLUB/ rAlle correspondentie deze rubrieB betreffende, gelieve men te richten dan den heer J. Meyer, Kruisstraat Si» Tedephoon 1543. .Verbeterde plaatsing van Probleem No. 78, van M. Coe, Amsterdam. Zwart 46 47 4» 49 ZwArt schijven op3, 6, 8, 9, 14, 18, 26, 35 en dam op 39 Wik schijven op 16, 24, 28, 36, 40, 41, 44, 45 en dam op Probleem No. 79. (Eindspel) Zwart 46 47 48 49 50 Wit Zwart schijf op 80. Oplossingen van deze problemen worden ingewacht aan bovengenoemd adres, uiterlijk Woensdag 8 Septem ber e. k. Oplossing van probleem No. 76 van de auteursWit 22 - 18, 23 - 19, 44 - 40, 34 - 29, 33 - 28, 38 49, 25 1, 1: 47 Goed opgelost door de heerenL. F. Wiegman te SchevenLngen, R. Bouw, J. Jacobson Azn., D. G. Ko ning, W. J. A. Matla, C. Serodhri, Pa- trlzio Ottolini. Oplossing van probleem No. 77 van de auteursWit 30 - 24, 40 - 34, 39 - 33, 27 - 22, 26 - 31, 31 15 I Goed opgelost door de heerenL. Wit schijven op 23, S3 en 48* F. Wiegman te Scheveningen, R. Bouw, J. Jacobson Azn., D. G. Ko ning, W. J. A. Matla, C. Serodini, Pa trizio Ottolini, Joh. H. Blom. GEWIJZIGDE CENTRUM OPENING. (Vervolg van vorige rubriek). Aan 't slot van de vorige studieheb ben wij gezegd, dat Zwart weder drie varianten kan ontwikkelen, en wij het noodig achtten ook deze uit te werken, omdat daarin nog veel schoons verborgen ligt. Deze afwij kingen zijn de zetten 3 - 8, 14 - 20 en 6 - 11, en beurtelings zullen wij ze behandelen» Stand na 39 33 van Wit. Zwart 46 47 46 49 bU Wit lé. variant (zie diagram) 3-8 48 - 42 Ham nemen met 33 - 29 enz., is niet gewenscht. e U-20 Op 6-11 zou weder volgenWit 34 - 29, (dam nemen is ook thans min der goed), Z. 23 34 gedw., Wit 30 39, Z. 19 30, W. 35 24, met sterke stelling, terwijl op 8 - 12 zou volgen W. 33 - 29 enz., met .winst- stelling f S3 - 29 10 - 14 of? 18 13 S3 2 14-19 of? 29 27 47 24 enz. 2© variant (zie bovenstaand dia gram). ji 14 20 28 - 22 1 20 29 gedwongen, want op 27 18 volgt weder W. 33 - 28, 37 - 31. 32 41, 34 5, 48 30 11 22 31 en Zwart heeft weinig meer te ver tellen l 8e. variant (zie bovenstaand dia gram) 6-11 de beste 34 - 29 23 34 gedwongen 30 89 19 30 85 241 Mei krachtig spel, waarin Zwart heel wat moet aanbrengen om de re mise ta ontwikkelen, wijl hij nog ge- duxic; in een valstrik kan loonem. Zou b.v. Zwart thans mei 14-20 voortgaan, trachtende de schijf 24 weg te krijgen, dan won Wit weder het spel, als volgt: 14 - 20 24 - 1913 24 28 - 22 27 18 37 - 31 26 28 33 411 Dergelijke strikken kunnen nog dik wijls gespannen worden, en Zwart dient dus voortdurend voorzichtig ta spelen om buiten gevaar te blijven» Do betere stelling ia evenwel steeds aan Wit's zijde, en d&t is toch het oor- tje, waar het kannetje aan hangt» (Wordt vervolgd.) WEDSTRIJD VOOR PROBLEMISTEN. H. H. Problemisten worden er nog maals aan herinnerd, dat zij hunne composities ter deelneming in dezen wedstrijd nog tot 15 September e. k» kunnen inleveren onder „motto" bij den heer J. Meijer, Kruisstraat 34, al hier. (Zie voor de conditiën tot deel name de rubriek van 14 Aug. l.L). Do Baarlemsch© Damclub houdt ha* re bijeenkomsten lederen Maandag»- avond van 8 tot 12 uur in de boven zaal van Café Suisse, Smedestraat 19, (ingang naast het Café). Liefhebbers van het damspel zijtt daar steeds welkom.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1909 | | pagina 12