elkaar öm te doen zien, welk 'éen öM-
vang roo'n boom wel kan krijgen, en
haar gezicht stond daarbij zóó ern
stig, dat zij zelf volmaakt overtuigd
scheen van de waarheid van haar
woord en haar gebaar.
De vader echter schudde afkeurend
het hoofd, momnel cLe zoo iets van
„onzin" en verdiept© zich weer in
zijn courant, waar een hoogst belang
wekkend artikel over kamer-aquaria
en het beste voedsel voor visschen
stond.
Op de kinderen, die reeds mei de
oogen de heerlijke vruchten gretig
verslonden, maakten de waarschu
wende woorden blijkbaar weinig in
druk. Alleen de kleine Benno. een
aardig, druk kereltje van zes jaar,
had met open mond naar zijn moe
der geluisterd en dadelijk was zijn
kinderfantaisie aan het werk gegaan.
Hij stelde zich voor hoe zulk een
boom wel moest groeien.
Zouden er ook wortels aan komen
En waar zouden de takken wel uit
komen, uit den neus, den mond, of
de ooren
Nauwkeurig ging de kleine kerel
zich den groei van den boom voor
den geest halen, zooals hij dezen had
gezien bij een klein boompje in het
tuintje voor aan de straat. Daar had
in de lente eerst een heel klein, dun,
groen boompje gestaan, en toen waren
de knoppen opengebarsten en er wa
ren blaadje® voor den dag gekomen,
en die waren glad en groot geworden!
en thans had het boompje een dik,
rond hoofd, zoo dik en zoo rond. dat
daarvoor in zijn eigen klein buikje
Zeker geen plaats was.
Zoo peinsde en iantazeerde de
dreumes en at half werktuigelijk de
sappige roode vruchten. En voordat
hij er om dacht was er een gladde
ronde pit mee naar beneden gegle
den Hij bemerkte duidelijk hoe het
harde ding door den hals gleed,
6teeds dieper zakte, en eindelijk lig
gen bleef, op de plaats waar zijn
sportriem zat.
Het deed heelemaal geen pijn, maar
de kledne kerel werd erg bang en zoo
wit als het tafellaken. Ru zou die pit
een boom worden, zoo groot als mama
piet de armen aangewezen had. En
dan zou hij moeten sterven I
Wat dal eigenlijk wel was, dat
sterven, wist hij niet recht. Maar het
moest iets verschrikkelijks zijn, daar
van was hij overtuigd. Zijn kersen
liet hij verder onaangeroerd en niet
graag zou hij zijn moeder de waro
roden hiervan hebben medegedeeld.
Met was Inmiddels tijd geworden,
pm zich klaar te maken voor de wan
deling, want het was Zondag en des
Zondags ging men altijd uit
Niemand lette dus op het gedrag
van den kleinen Benno. Vader scheeu
nog druk bozig met zijn aquarium en
moeder had handen te kort om de
drie dochtertjes netjes aan te klee-
den.
Men zou een oom bezoeken, die dok
ter was en die zich nog maar sinds
korten tijd in de groote stad geves
tigd had, voornamelijk om te studee-
ren en op de hoogte blijven van de
zich snel ontwikkelende wetenschap.
Nu waren er natuurlijk meer dan te
veel doktoren in de stad en moest er
door extra middeltjes geprobeerd wor-
den patiënten te krijgen. Een van die
middelen was het thuis blijven op
den Zondagmiddag. Nietwaar, dan
waren de meeste collega's uit, zich
niet storend aan de lijdende mensch-
heid. Later als hij goed in de praktijk
zat, zou hij dit voorbeeld volgen,
want ook een dokter heeft behoefte
aan een vrijen Zondagmiddag, maar
nu wilde hij gaarne deze uren thuis
blijven, om aanwezig te zijn. als hij
eens gehaald mocht worden, nadat
men eerst te vergeefs de hulp van
een anderen dokter had ingeroepen.
Zijn broeder kwam hem met. vrouw
en kinderen nog al dikwijls door
zoo'n vervelendon Zondagmiddag
helpen en een beetje leven en vroolijk-
heid In de brouwerij brengen. Voor
de kinderen was zulk een Zondag
middag een waar feest. Er bevonden
zich zulke prachtige dingen in de
spreekkamer 1 Daar was een tafel met
een glazen blad. een groote ïnstru-
Oientenkast met allerlei „zilvergoed'
en een pracht van een stoel voor on
derzoek, waarmee zoo heerlijk auto
mobieltje gespeeld kon worden.
Voor Benno was deze spreekkamer
de mooiste kinderkamer, welke hij
zich kon voorstellen, en hij kon zijn
oom in een uur soms meer vragen,
dan zeven wijzen in een week hadden
kunnen beantwoorden.
Op den bewusten Zondag echter
ging de kleuter als op looden schoe
nen naar bet huis van zijn oom. Als
in oen droom liep hij over de straat,
en alle pogingen van de anderen, om
hem tot spoed aan te zetten, bleven
.vruchteloos.
.Met angst en beven wachtte hij af,
wat er in zijn lichaampje zbu gebeu
ren, en hij meende af en toe al. iets
waar te nemen. Zou men het wel
kunnen merken, als de pit barstte
Zou hij oom er strakjes naar vragen
Ja, dat moest hij maar doen moe
der behoefde er niets van te weten.
Maar toen men bij oom was, zonk
hem de moed toch weer in de kinder
schoentjes. Hij wist niet recht hoe hij
moest beginnen om zijn gooien oom
zijn groote zonde op te biechten.
De dokter had hem alweer ln den
grooten stoel geplaatst en hem voor
gedaan, hoe men menschen beenen
afzet.
Hoe kunnen de menschen dan
loopen zonder beenen vroeg Benno.
Zij krijgen houten beenen, luid
de het antwoord.
Hoe krijgen ze dan houten beo
lie n
Die krijgen ze in een grooteh
winkel aan de Markt.
Maar hoe kunnen ze dan naar
<le Markt gaan, als ze geen beenen
hebben
Zij lachten allemaal, maar de klei
ne kerel bleef ernstig en zochi naar
een geschikt middeltje, om oom zijn
groot geheim te vertellen.
Marie, de huishoudster, kwam met
een klein gietertje binnen en begoot
hel palmboompje, dat in een mooien
porceleinen pot naast hei schrijfbu
reau stond.
- Marie, zet de pot in de zon,
zoi^ d© dokter, en een klein beetje
pedant liet hij er op volgen warmte
en vochtigheid bevorderen het best de
groei.
Niemand lette verder op deze waar
heid als een koe. Alleen de klein©
Benno dacht er over na, wat dit wel
veter kende.
lieg, oom, is het ln den buik ook
fcrarm en vochtig
'Onder Algemeen gelacfi bevestigde
oom deze grappig© vraag en legde de
hand van het ventje op diens buikje
tusschon het hemd en het broekje.
Inderdaad, hot was warm, heel
warm. De warmte brandde hot kerel
tje zelfs in de keel I Erg vochtig
scheen bet tot zijn geluk daarbinnen
niet te zijn. maar oom, die dokter
was, zou hot wel beter weten. De
kersenboom zou dus wol boel gauw
groeien I
Hij moast nu maar met zijn geheim
voor den dag komen. Oom kon mis
schien helpen. Als d© anderen nu
maar weggingen I En de anderen
gingen werkelijk wog, om bij het ge
reed maken van de koffietafel te hel
pen.
Benno was mot zijn oom alleen,
maar hij durfde niet. Angstig keek
hij door het venster, naar een paar
boomen, die daar ln den warmen zon
neschijn met hun dicht gebladerte
prijkten.
Oom, vroeg hij aarzelend,
zijn dat kersenboomen
Neen, jongen, kastanjes.
Een poosje Later
Worden kersenboomen ook" wel
zoo groot
Neen, die blijven veel kleiner,
Benno.
Dat was een lichtstraaltje in de
droefenis van den kleinen man. Mis
schien was het dan toch nog niet zoo
erg en zou hij het wel kunnen zeg1-
Hij klom op een stoel, naast oom,
sloeg zijn armpjes om diens hals en
wou juist zijn vreeselijke daad beken
nen, toen zijn zusje binnen kwam en
met ten zeker air zeide. dat de „hee-
ren" aan de koffietafel verwacht wer
den.
Mis was het weer en treurig ge
stemd sloop de knaap naar zijn plaats
aan de koffietafel. Met zijn bevend
handje streek hij over het porceleinen
kopje. Hij had wel gevreesd de kof
fie was heel wurm en heel nat. Het
schreien stond hem nader dan het
lachen, toen hij zeide, dat hij van
daag geen koffie lustte. Hij was niet
te bewegen tot het drinken van de
koffie, de vriendelijke woordjes van
zijn oom hielpen evenmin als de
strenge woorden van zijn vader.
Een kind, dat zijn koffie niet wil
drinken, krijgt natuurlijk ook geen
stuk te art, en het ventje moest met
betraande oogen zien, hoe van de
lekkere driehoeken de een na den an
der verdween. Er ontstond een harde
strijd in zijn kleine, bange ziel. Aan
den eenen kant dreigde de kersen
boom met een dikken stam en lange,
dunne takken, aan den anderen kant
lokte de taart, die daar zoo lekker
geel «'n zoet op de groote schaal lag
©n steeds meer versmolt.
De kersenboom behaalde de over-
winning.
Maar de kleine maag, niet gewoon
om vier uur verwaarloosd te wor
den, begon zijn recht rammelend op
te eischen. De jongen kromp ineen.
Had er niet Iets in zijn lichaam be
wogen En daar was het alweer, he
viger dan den eersten keer. De pit
begon zeker al te groeien.
Smeekend gingen de kinderoogen
van den een naar den ander. Dikke
tranen welden op en liepen over de
bleeke wangen. Maar niemand toon
de medelijden. Opvoeding moet er
zijn en zonder koffie geen taart.
Toen liet koffiedrinken afgeloopen
was, verdween Benno in een hoekje,
waar hij angstig luisterde naar liet
rommelen van zijn maag. En toen het
ventje, aangegrepen door de bange
vrees, ook nog weigerde het mooie
versje op te zeggen, dat hij voor va
ders verjaardag geleerd had, en dat
hij anders altijd met zekeren trots
opzei, waren de oudera het er over
eens, dat de jongen kwaad en onwil
lig was en tot straf moest het kinder
meisje, dat vroeger naar huis ging,
hem meenemen, met het strenge be
vel
Dadelijk naa-r bed I
Toen later moeder met een lampje
nog even naar het kinderbedjp keek,
had zij dat voorwerp bijna laten val
len. Het ventje lag daar met open
gespalkte, vreemd glanzende oogen,
hoogrood© gloeiende wangen. De be
vende handjes tastten ongeduldig
over het zweelende lichaam, alsof zij
iets zochten. De half geopende lippen
spraken onsamenhangende zinnen,
waarin de woorden kersenboom,
taart en koffie steeds terugkeerden.
Benno, lief kereltje 1 riep moe
der onthutst.
Maar de jongen scheen het niet te
hooren en sc-heen zijn moeder niet te
herkennen. Lusteloos gleden de hand
jes heen en weer, de oogen staarden
wezenloos voor zich uit.
Dadelijk werd de dokter gehaald,
en de vriendelijke man zat spoedig
aan het kinderbedje. Een poedertje
bracht het ventje tót bedaren en hij
viel aJ heel gauw fn slaap. Midden in
den nacht werd hij wakker en toen
zijn verbaasde oogen den goeien oom
herkenden, die hem onderzoekend
aankeek, sloeg hij zijn moede armp
jes om diens hals en fluisterde hem
angstig toe
Ik heb een kersenpit doorgeslikt
en dat wordt een boom en daarom
moet ik sterven. Toe, beste oom, haal
hem er toch als 't u blieft uit. Ik wil
nog zoo graag blijven leven. Voel,
voel eens daar zit hij.
Hij bracht oom's hand naar de
maagstreek, waar de pit stellig moest
zitten.
Oom begreep onmiddellijk alles,
Zal ik hem er dadelijk uithalen,
beste jongen, of wil je tot morgen
wachten
Haastig smeekte hij
Dadelijk oom» als 't u blieft, da
delijk.
Da dokter hegaf zich naar de huis
kamer, waar de vader en moeder met
bange blikken aan zijn lippen hingen.
Toen keerde hij met een kersepit in
de holte van dé hand terug, ging
weer naar het bedje en toen begon
de moeilijke operatie. Met beide hon-
de moest de knaap zijn lichaampje,
juist daar waar hij de pit voelde, sa
menpersen. Oom hielp hem drukken,
en zoo schoof de pit langzaam aan
hooger. Telkens vroeg oom, of de
pit wel omhoog ging. Vaak zei het
patiëntje van noen en dan moest men
voorzichtig een paar vingers breed
terugkeeren. Ten slotte was men ech
ter gelukkig tot aan den hals geko
men.
En nu opgepast, beste Jongen, nu
moet de pit door den hals en dat doet
een beetje pijn. Hou je nu de pit ste-
yig vast, andere valt zij weer in de
maag. Zoo 1 En nu stil hoor I
Dei doMöf 11U& artjff met Sen
kersenpit in het geopende mondje,
terwijl hij met de andere hand het
halsje eventjes klemde, zoodat den
kleinen man een paar eeoouden hoo-
ren en zien vergingen.
Nu blazen I riep oom en zijne
stem klonk, alsof hij de moeilijkste
operatie luist volbracht had.
Benno Mes en de pit kwam duide
lijk hoorbaar tegen het spiegeltje aan,
dat oom voor zijn mond had gehou
den. Het lastige werk was volbracht.
In de huiskamer had. toen Benno
al weer sluimerde, nog een ernstig
tooneeltj o plaats. De vader wierp zijn
omvangrijke literatuur ovar kamer
aquaria in den uitersten boek van
zijn boekenkast, de moeder beloofde
onder een stroom van tranen, dat ze
de kinderen nooit weer „onder het
voorspiegelen van valsche dingen"
zou opvoeden.
Grootmoeders offer.
Dus je blijft „neen" zeggen, moe-
dier Nanette
Moeder Nanette zat als naar ge
woonte voor haar deur te spinnen:
met een enkele vingerbeweging deed
zij haar wieltje stilstaan, en den man,
die vóór haar stond, met haar helde
re oogen aanziende, zei ze
Komaan, dat ik een oude vrouw,
grootmoeder nog wei, mijn haren zou
verkoopen, dat zou toch te gek zijn.
Ik heb „neen" gezegd, en daar hlijf
ik bij.
Antoine Hutln wierp een begeerigen
blik op do zilverwitte haren der oude
vrouw.
Moeder Tauzia, zei hij, je hebt
ongelijkik bied je een fortuintje er
voor aan. Bruine en blonde haren zijn
er genoeg te krijgen, maar rij-achtige,
zilverwitte haren, zooal3 die, zijn zeld
zaam.
Des te meer reden om ze niet te
verkoopen, lachte het oudje.
Neen, neen, zei de koopman, je
laat een moo»e gelegenheid voorbij
gaan, dat is alles. Hoor eens, Ik heb
je 150 franks geboden en doe er nog
50 bij 200 hanks, dat. is een kapitaal
tje. Kom, sla toe.
Hij stak zijn hand uit, maar
vrouw schudde het hoofd.
Neen, man, ik blijf er bij. Mijn
grijze haren zijn de kroon van nüjn
ouden dag, en ik hen er op mijn ma
nier trotsch op.
Luister nog eens, drong de koop
man aan, iedereen weet, dat gij niet
rijk zijt. En wat zal er gebeuren, als
je eens ziek wordt? Met 200 franks
kan je heel wat doen. En bovendien,
niemand zal het weten, dat gij je ha
ren verkocht hebt, want je draagt
toch altijd je groote niuta.
Neen, neen, laat het iwi uit zijn.
Ik ben wel niet rijk, maar verdien
met werken toch mijn brood. En bo
vendien heeft mijn kleinkind te Parijs
een goede betrekking gekregen. Als
hij wat overgespaard heeft, komt hij
terug, we koopen een stukje land en
hebben niemand meer noodig.
Zooals je wilt, hernam bij, maar
denk er aan, dat je bij mij altijd 200
franks kan krijgen.
En heengaande keerde hij zich nog
eens om en herhaalde
- Denk er aantweehonderd
franks I
De oude vrouw schudde onverschil
lig het hoofd en de koopman ver
dween bij een kromming van den weg.
Het was Zaterdagmiddag en zooals
zij het al twintig jaren gewoon was,
ging moeder Nanette het gesponnen
vlas naar de hoeve op den heuvel
brengen, waar zij haar gewone loon
kreeg voor de week een groot brood
en een zilverstukje.
Tegen den avond kwam de vrouw
terug, vlug en vrooiijk ondanks haar
zeventig jaren, blij met haar brood en
het zilverstukje in den zak van baar
zwarten voorschoot, onafhankelijk en
tevreden met haar lot. Bij haar wo
ning gekomen, zag zij haar buur
vrouw Mauri© Costii op den drempel
staan met een brief, dien de postbo
de tijdene haar afwezigheid had ge
bracht
Het frisch gezicht der oude vrouw
straalde van blijdschap.
- Die is van Jeantou, mijn kleln-
zoon."
De buurvrouw schudde het hoofd.
Ik weet bet niet.... ik ken zijn
schrift niet. En Jeantou zou toch uw
adres wel wetenzie maar, het is
slecht geschreven en de brief is op
verscheidene plaatsen geweest, alvo
rens hier aan te komen.
Het adres wa3 met onbeholpen hand
neergekrabbelddoor onverschillige
beambten was de brief her- en der
waarts gestuurd, de enveloppe was
besmeurd, gevlekt, overdekt met
stempels en bekrast met blauw pot
lood „onbekend", en eindelijk toch
door een of ander wonder terecht ge
komen om zijn boodschap van goede
of slechte tijding over te brengen.
De oude vrouw schrok.
Zeker Marie, hij is van Jeantou.
Wie zou mij andere schrijven. Maar
toch indien de jongen den naam
van zijn grootmoeder en van zijn
dorp niet op het papier "kan zetten,
dan moet hij ziek zijn. Hemel, mijn
jongen ziek... alles wat ik nog op de
wereld heb. Lees eens gauw, Marie.
Zij gingen het buis van de buur
vrouw binnen en Marie las voor
„Beste grootmoeder,
Ik was te gelukkig. Ik had. een goe
de betrekking en hoopte spoedig bij
u terug te komenmaar hier in Parijs
is 't altijd trap op trap af en 's avonds
voelt men zijn beenen niet meer.
H» ermee wil ik zeggen, dat ik ziek
geworden ben, de dokter zegt, dat het
van vermoeienis is en ook van heim-
mee. O, ik had zoo graag ons dorp
weer teruggezien en ook u, beste
grootmoeder.
Maar nu is het misschien to laat.
De patroon kon mij niet meer houden
en heeft mij naar het gasthuis ge
stuurd.
De dokter schudt altijd het hoofd
als hij me ziet.
Dus, moeder, zeg ik u vaarwel.
Sterven zonder u te omhei zen. Is wel
hard, maar we zijn te arm en u kan
<la dure reis niet betalen. Door dezen
brie! w©*i gij, fctf vw M lot Kek
laatste eon u gedacht heeft.
Uw dierbare kleinzoon»
JEAN TAUZIA,
Hoprftel la Chairité, Parijs.
De oude vrouw eat onbeweeglijk op
haar stoel, rij weende niet, maar
staarde vlak voor zich uit, eindelijk
stond zij op sü snelde naar huis.
Bijna zonder te weten wat zij deed,
ging moeder Nanette naar haar kast
en wierp eenige zilverstukken op ta
fel, alles wat zij bezat. Maar het was
niet genoeg om de reis naar Parijs te
betalen daar was zij te arm voor. Ja.
zij was te arm om haar stervend kind
te gaan omhelzen.
Dertig franks kostte de reis: waar
die vandaan halen? Toen dacnt zij
opeens aan den koopman, die haar
gezegd had„Je kan altijd 200 franks
van me kregen. Denk er aan." Moe
der Nanette stormde naar bulten,
zonder zelfs haar deur te sluiten.
Antoine Hu tin zat juist aan tafel en
keek verwonderd op, toen de vrouw
binnentrad.
Tweehonderd franks, niet waar
riep zij met schorre stem.
Ja... Ja, antwoordde hij inwendig
blij.
De oude vrouw rukte haar muts af
en haar zilverwitte haren golfden
over haar schouders.
Vooruit dan... vlug, beval zij.
De koopman had niets liever en wel
dra knarste de schaar door haar zij
ige lokken, de glorie van haar ouden
dag, de kroon van haar jaren. Groot
moeder kon een rilling niet onder
drukken en twee tranen rolden over
liaar doodsbleek© wangen.
Ziezoo, al klaar, moeder Nanette,
zei de koopman triomfantelijk. Zet Je
muts weer op, dan kan niemand er
iets van zien.
Mijn geld vroeg de vrouw.
Hutiu telde haar die goudstukken
voor en haastig verliet zijnde woning
van den koopman.
Dienzelfden avond nog zat zij in
den trein naar Parijs. Zij had geen
andere bagage dan de onafscheidelij
ke hengselmand der Fransche boerin
nen en haar groote omslagdoek.
Des Zondagsmorgens kwam zij aan
de gare de Lyon aan en volgde half
versuft den stroom van reizigers.
Waar nu heen Buiten ln het gewoel
van voetgangers en rijtuigen, 'Vroeg
zij aan een kruier
Het hospitaal la Charitó, als 't u
blieft?"
Dat 's heel ver, moedertje dat
zal je nooit vinden. Als je een rijtuig
kon nemen
Dat kan ik, dat kan, haastte zij
zich.
Goed, wacht dan maar even.
De man wenkte een koetsier en in
vliegende vaart bracht hij de arme
vrouw naar de stille rue Jacob voor
de poort van het hospitaal.
Met kloppend hart trad zij binnen.
Zou zij haar kind nog levend vinden
in dit gevangenisachtig gebouw Een
man in uniform hield haar tegen.
Gij moet later terugkomen, zei
hij, t is nu nog te vroeg voor bezoe«-
ken.
De oude vrouw wrong de handen.
Mijnheer, zei ze, heb medelijden.
Ik kom van verre en heb den heelen
nacht gereisd, en mijn eenig kind ligt
hier op sterven.
De man zag haar een ©ogenblik aan
en zei toen vriendelijker
't Ia goed. Ga die deur rechts de
trap op.
Een tweede beambte wees haar den
weg, maar de arme vrouw was wel
dra verdwaald in den doolhof van
gangen. Aarzelend vroeg zij een zie
kenverpleger, die haar voorbij kwam,
waar Jeantou was.
Jeantou?.... o ja, Jean Tauzia,
no. 22... Die is in mijn zaalik ver
zorg hem. Gij zijt zijn grootmoeder
misschien
Zij knikte bevestigend.
Dat zal beter voor hem zijn dan
alle medicijnen, zei de jonge verple
ger verheugd. Kom maar mee. Hij
heeft zoo om zijn moeder geroepen en
dacht niet, dat gij komen zoudt. Ik
wed, dat hij aanstonds beter wordt.
Maar zachtjes loopen, want hij
slaapt
Stil schoof hij de gordijnen weg van
een bed, waai- een jonge man sluimer
de met vermagerd, doodsbleek gelaat
Was dat Jeantou, de blozende jongen
van voorheen
Met tranen in de oogen zag groot
moeder hem aan. Opeens ontwaakte
Jeantou en zag haar verwonderd aan.
Neen, je droomt niet, zei de ver
pleger, t ls wel degelijk je grootmoe
dertje.
De oude vrouw boog zich voorover
en drukte een kus op de vermagerde
wagen van haar kleinkind.
Hij sloeg zijn armen om haar hals
en fluisterde als een kind
Grootmoeder ah grootmoe
der.
De verpleger zette een stoel bij het
bed.
Ga nu hier ritten, moedertje,
maar niet veel spreken tegen den jon
gen. Elkaar aankijken is genoeg. Het
gaat al boter met den zieke, ik sta er
voor in, dat hij gauw geneest. Maar
kalmte is noodzakelijk.
Moe van ontroering viel Jeantou
weer in slaap. Moeder Nanette bleef
bij het bed zitten met haar mand op
de knieënzij keek naar haar klein
zoon, en was gelukkig, dat zij haar
offer gebracht had.,
(N.-Br.)
EEN GELUKKIG VENTJE.
Een jeugdige geluksvogel is de 11-
jarige Engelschman Anthony Low-
ther, de nieuw-benoemde page van ko
ning Edward. De knaap ontvangt een
jaartractement van 8000 gld. en beeft
daarvoor slechts zesmaal per jaar
„dienst" te doen. De koning laat hem
dan met een hofrijtuig van school ha
len en weer terugbrengen zoodra de
plechtigheid, waar de page zijn taak
heeft, afgeloopen is. De jeugdige An
thony geniet nog een voorrecht, het
geen hem niet 't minst verheugt
Door zijn hofwaardigheld heeft hij
recht op 6 weken langer vacantia.
Verdienste behoeft belooning 1
DA1HRUBRIEK.
HAARLRMSCHE DAMCLUB/
rAlle correspondentie deze rubrieB
betreffende, gelieve men te richten
dan den heer J. Meyer, Kruisstraat Si»
Tedephoon 1543.
.Verbeterde plaatsing van Probleem
No. 78, van M. Coe, Amsterdam.
Zwart
46 47 4» 49
ZwArt schijven op3, 6, 8, 9, 14, 18, 26, 35 en dam op 39
Wik schijven op 16, 24, 28, 36, 40, 41, 44, 45 en dam op
Probleem No. 79.
(Eindspel)
Zwart
46 47 48 49 50
Wit
Zwart schijf op 80.
Oplossingen van deze problemen
worden ingewacht aan bovengenoemd
adres, uiterlijk Woensdag 8 Septem
ber e. k.
Oplossing van probleem No. 76 van
de auteursWit 22 - 18, 23 - 19,
44 - 40, 34 - 29, 33 - 28, 38 49,
25 1, 1: 47
Goed opgelost door de heerenL.
F. Wiegman te SchevenLngen, R.
Bouw, J. Jacobson Azn., D. G. Ko
ning, W. J. A. Matla, C. Serodhri, Pa-
trlzio Ottolini.
Oplossing van probleem No. 77 van
de auteursWit 30 - 24, 40 - 34,
39 - 33, 27 - 22, 26 - 31, 31 15 I
Goed opgelost door de heerenL.
Wit schijven op 23, S3 en 48*
F. Wiegman te Scheveningen, R.
Bouw, J. Jacobson Azn., D. G. Ko
ning, W. J. A. Matla, C. Serodini, Pa
trizio Ottolini, Joh. H. Blom.
GEWIJZIGDE CENTRUM
OPENING.
(Vervolg van vorige rubriek).
Aan 't slot van de vorige studieheb
ben wij gezegd, dat Zwart weder drie
varianten kan ontwikkelen, en wij
het noodig achtten ook deze uit te
werken, omdat daarin nog veel
schoons verborgen ligt. Deze afwij
kingen zijn de zetten 3 - 8, 14 - 20
en 6 - 11, en beurtelings zullen wij ze
behandelen»
Stand na 39 33 van Wit.
Zwart
46 47 46 49 bU
Wit
lé. variant (zie diagram)
3-8
48 - 42
Ham nemen met 33 - 29 enz., is niet
gewenscht.
e U-20
Op 6-11 zou weder volgenWit
34 - 29, (dam nemen is ook thans min
der goed), Z. 23 34 gedw., Wit
30 39, Z. 19 30, W. 35 24, met
sterke stelling, terwijl op 8 - 12 zou
volgen W. 33 - 29 enz., met .winst-
stelling f
S3 - 29 10 - 14 of?
18 13 S3
2 14-19 of?
29 27 47
24 enz.
2© variant (zie bovenstaand dia
gram).
ji 14 20
28 - 22 1 20 29
gedwongen, want op 27 18 volgt
weder W. 33 - 28, 37 - 31. 32 41,
34 5, 48 30 11
22 31
en Zwart heeft weinig meer te ver
tellen l
8e. variant (zie bovenstaand dia
gram)
6-11 de beste
34 - 29 23 34 gedwongen
30 89 19 30
85 241
Mei krachtig spel, waarin Zwart
heel wat moet aanbrengen om de re
mise ta ontwikkelen, wijl hij nog ge-
duxic; in een valstrik kan loonem.
Zou b.v. Zwart thans mei 14-20
voortgaan, trachtende de schijf 24
weg te krijgen, dan won Wit weder
het spel, als volgt:
14 - 20
24 - 1913 24
28 - 22 27 18
37 - 31 26 28
33 411
Dergelijke strikken kunnen nog dik
wijls gespannen worden, en Zwart
dient dus voortdurend voorzichtig ta
spelen om buiten gevaar te blijven»
Do betere stelling ia evenwel steeds
aan Wit's zijde, en d&t is toch het oor-
tje, waar het kannetje aan hangt»
(Wordt vervolgd.)
WEDSTRIJD VOOR
PROBLEMISTEN.
H. H. Problemisten worden er nog
maals aan herinnerd, dat zij hunne
composities ter deelneming in dezen
wedstrijd nog tot 15 September e. k»
kunnen inleveren onder „motto" bij
den heer J. Meijer, Kruisstraat 34, al
hier. (Zie voor de conditiën tot deel
name de rubriek van 14 Aug. l.L).
Do Baarlemsch© Damclub houdt ha*
re bijeenkomsten lederen Maandag»-
avond van 8 tot 12 uur in de boven
zaal van Café Suisse, Smedestraat 19,
(ingang naast het Café).
Liefhebbers van het damspel zijtt
daar steeds welkom.