BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD Vie Jaargang ÏA.TJ5BDAQ 25 SKPTBMBSB 1909 Ho. 804S ZATERDAGAVOND HAARLEM'S DAGBLAD KOST ff.20 PEB 3 MAANDEN 10 CENT PEB WEEK. ADM1NKTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT DRUKKERU ZUIDER BUITENSPAARNE 6. IN HAARLEM'S DAGBLAD Zl£4 ADVERTENTIÊN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKX Rubriek voor Vrouwen Onze Dochters.. Daar staan zij vóór ons: jong en elanV. vol bruisend leven en wij moe ders begeleiden ze, met weemoedigen glimlach, want er is zooveel anders geworden, sinds we ze als baby op den arm droegen en ze ln ons nog haar heole wereld zagen. Als we eer lijk zijn, dan moeten we erkennen, dat de gevallen van innige verstand houding, tussclien moeder en doch ter, tegenwoordig veel zeldzamer zijn dau vroeger. En waarom is dait ei genlijk zoo? Men weet toch, dat men uILes gedaan heeft, wat in zijn ver mogen was, dat men geheel verant woord is voor zijn geweten en toch hlijft het een feit, dat Innige, warme gevoel van verstandhouding tus- schcn moeder en dochter ontbreekt tegenwoordig. Toch geloof ik, dat er één middel Is, om liet weer te herstellen; de kin deren reeds in hun prilste jeugd door velerlei banden aan zich te bin den, onmerkbaar en door ze nooit uit het oog te verliezen. In den beginne zal het misschien wel wat taai zijn, al die onbeduidende kinderachtighe den te moeten aanhooreu, maar hei geldt hier een hooger doel: nl. het on beperkt vertrouwen te bezitten van het aankomend meisje. Juist in die ontwikkelingsjaren, als er allerlei onstuimige gedachten ontwaken in 't bakvischjes-brein, eischt die verhoog de gevoeligheid van het kind ook ver hoogde oplettendheid van de zijde der moeder. Ik bedoel daarmee geen verwennen en vertroetelen; slechts een nauwkeurig acht geven op aller lei aandoeningen, een zorgvuldig vermijden van alles, wat een te vroeg rijp zijn kan bewerken, en een alles doorstralende teederheid, waardoor het kind met zijn behoefte aan liefde, niet elders, aan de zijde van het an dere geslacht missehien gaat zoeken, wat het thuis mist Samen lezen, samen genieten, flin ke lichamelijke inspanning en zoo mogelijk, scherp afgebakende werk uren, dat zijn allemaal zoovele facto ren, die veel helpen, om die intieme verstandhouding tusschen moeder en dochter te bevorderen. En als dan de eigenlijke bruisende Jeugdtijd gomt, met al haar geest driftige energie, die het jonge meisje voortdurend in hooger sfeer doet le ven, haar gedichten doet reciteeren bij de eenvoudigste huishoudelijke bezigheid, enz., laat moeder dan voor al ook weer voorzichtig zijn, dat ze dien bloeitijd niet stoort door bitter heid of droefheid, waarmee ze soms aan eigen jeugd terug denkt en laat ze toch vooral weer veel liefde schen ken, veel van de hoogste, onzelfzuch tige moederliefde, die alleen juicht in het heerlijk genieten van haai* kind! Een andere periode is dan ook inge treden: moeder mag en kan niet meer verlangen, dat haar autoriteit uit sluitend geldt. De jeugd gaat nu op eigen kracht vertrouwen en waar die overschat wordt daar is het weer de taak der moeder, daar kalm aan wat de remmen, zooals een oudere vrien din, van wie men ook gaarne terecht wijzing aanneemt, overtuigd als men is van de oprechte, liefdevolle bedoe ling. Al moeilijker is het intusschen worden voor de tegenwoordige moe ders, om zich geheel te verplaatsen in het gemoeds -en zielelcven barer dochters, want veelal blijven ze niet in huis, maar hebben elders haar werkkring, verdienen haar eigen brood en worden dus veel onafhanke lijker dan vroeger, maar des te ster ker moet daarom de innerlijke band gevoeld worden. Moeder zal zich langzamerhand gaan scharen onder degenen, die niet meer wenschen voor zichzelf, voor ei gen geluk, maar naar het algemeen welzijn streven; en de dochter zal moeten omvatten de roeping die zij In het leven heeft te vervullen, de omvangrijkheid van de taak als vrouw en moeder, die haai- misschien wacht en ook do onaangename kanten van het leven zal zij moeten kennen, om er tegen op haar hoede te kunnen zijn, zoodat zij werkdadig haar jonge lcracht aanwendt, in wel ke richting dan ook. Natuurlijk is er nu een oplossing piogelijk waarbij beide partijen lang zamerhand leer en berusten, toegeven en elkander verdragen; maar zegen en geluk is toch alleen denkbaar bij een wederzijdsch verstaan van moe der en dochter, die zich naar lichaam en ziel, met onverbreekbare banden aan elkander verhonden gevoelen. MARIE .VAN AMSTEL, Het Rijke Natuurleven. KLEINE VRIENDEN. Op half verschrompelde eenjarige en houtig geworden overblijvende planten, op rijk met hauwtjes getooi de raketstengels en zelfs tegen muren en schuttingen zien wij in dezen lijd vaak zonderlinge zijdeachtige hoop jes, wieu- gele tint nog al spoedig de aandacht trefcL Het zijn kleine, uit fijne zij gespon nen doosjes, die te zamen deze gele hoopjes vormen. Doode dingen op het eerste gezicht bevatten zij allen toch een toekomstig gevleugeld insect en hoe vredig zij nu ook bijeen zitten, zij hebben ieder voor zich een beele lijdensgeschiedenis meegemaakt, waarbij zij zelf de beulsrol hebben vervuld. Het slachtoffer is wellicht nog in de nabijheid, in de meeste gevallen zijn do gele doosjes op en om een zwart ding gegroepeerd, dat in betere dagen een snel groeiend, gezond xup- senlichaam was. Alles ging naar wensch. Nadat de rups uit hot ei was gekropen, daar gelegd door een vlug vlinderwijfje, begon al spoedig bet luilekkerland le ven. In den rijstebrijberg, in dit geval de eischaal was gemakkelijk een bies gebeten en zonder veel moeite was het land van belofte bereikt. Dicht toch bij de plaats, waar de eieren waren gelegd, groeide 't heer lijke frissche groen en heel wat hon gerige rupsjes werden zelfs geboren op die bladeren zelf. Wat wisten de kleine, maar scherp gepunte kaken zich snel langs den bladrand te bewegen. Bij één neer- waartschc beweging van den kop was een miniatuur-sikkeltje bemachtigd en eerst, nadat dit heel wat keeren was herhaald, werd een oogenblikje gerust. Snel groeide ons klein monstertje. Vijanden vreesde het niet erg. Wel vloog af en toe een vogel voorbij, een enkele maal werd zelfs een even vraatzuchtig familielid door zoo'n ge vederden vijand vastgepakt en ver werkt, maar zelf genoot het diertje tot nu toe nog al een ongestoorde «rush Het huidje werd spoedig te klein voor het steeds zwellende lichaampje. De eetlust, die tot nu toe niets te wenschen overliet, verminderde maar daar het oude pakje spoedig was af geworpen en het nieuwe huidje weer ruim genoeg was, duurde de onge steldheid niet lang en weldra begon de eetlust weer te vermeerderen. Maar het bestendig geluk is zeld- zaa mop dit ondermaansche eu zelfs onze kleine bladverslinder moest dit ondervinden. Op zekeren dag toch, dat hij als gewoonl k een onderzoek iDstelde naar de deugdelijkheid dei' bladeren natuurlijk van het rupsenstandpunt bekeken, gevoelde hij een lichte aan raking, maar daar deze niet zeer he vig was, werd het onderzoek voortge zet. Enkele dagen daarna evenwel voel de ons diertje zich niet erg wel en dit ziektegevoel verergerde met den dag. Wat toch was er gebeurd. Een beel klein vliegje, of systematisch juister uitgedrukt, een miniatuurwespje had zijn fijno legboortje in den weeken rupsenrug gestoken en er een twin tigtal eitjes ingelegd. De aanvaller was weggevlogen en behalve liet weinigje pijn had de rups er voorloopig nog niet veel hinder van, ten minste do eetlust werd er niet minder op. Nu echter weid de pijn steeds he viger. De uitgekomen maden voedden zich eerst met het xupsenbloed en begon nen daarna aan de lichaamsweefsels. Als kleine mijnwerkers maakten zij gangen links en rechts en bewerkten zoo den noodzakelijken ondergang van hun slachtoffer. Naarmate dit zieker werd, groeiden zij aan en eindelijk gevoelden zij be hoefte den doolhof te verlaten oan te genieten van de frissche lucht. Dit was het begin van het einde. Na eonige moeite hadden zij zich een opening gemaakt in de huid van het zoo wreed uitgemergelde dier en weldra kwamen zij op den rug en de zijden daarvan aan. Maar in de vrije lucht pasten *ij niet te best. Pooten, om eens een wan deling te maken waren niet aanwe zig en de groote drijfveer van al het levende, de honger werd niet meer gevoeld. Stil en instinctmatig begonnen zij fijne zijdendraadjes om zich te spin nen en toon het gele coeonnet je klaar was begon de verandering van het kleine ding. Daar in dat zijden doosje groeit onze made uit tot een kleine pop, veel gelijkende op een volwassen wesp, maar alle doelen zijn nog teer en niet in staat, eenig werk te verrichten. Neem zoo'n coconhoopje mee naar huis, leg het in een fleschje of glas en na eenige weken komen de kleine wespjes te voorschijn, ten minste bij de vroego generaties. De latere over winteren vaak om in 't voorjaar te verschijnen. Gij begrijpt, dat die sluipwespen vaak nuttige dieren zijn, ten minste het meerendeel. Wel zijn er onder, die andere sluipwespen aantasten eu zoodoende dus het rupsenvolvje be schermen, maar het grootste aantal onder hen behoort toch tot de vrien den van land- en tuinbouw te wor den gerekend. In rupsen jaren zien wij het vaak gebeuren, dat ook het sluipwespen- aantal zeer groot is en dan hebben deze kleine diertjes heel wat werk om de geheele vernietiging van groen en bloemen tegen te gaan. H. PEUSENS. VRAGENRUS. Den Heer O. te H. Duindoorn- bessen zijn werkelijk eetbaar en wan neer zij zijn geconfijt, smaken zij heerlijk. U bent hier genoeg in de ge legenheid het eens te probeeren. Den Heer G. v. D. te H. Boven staand opstel zal u de gevraagde in lichtingen wel geven. Mej. S. v. D. te Z. De zwarte, of liever metaalblauwe kevers zijn mest kevers, zoo genoemd, omdat het vrou welijk dier onder mest van koeien gangen graaft en daarin naast een hoeveelheid mest, eieren legt. Den Heer D. to H. Sperwers overwinteren, koekoeken vertrekken. Dit en de overeenkomst in vederkleur heeft het bekende bijgeloof in het le ven geroepen, dat koekoeken in sper wers veranderen. H. PEUSENS. De gestolen Blenkinsop Mijnheer Hector Bushell was een jongmensch van fortuin, met niets ter wereld omhanden, behalve dat hij er steeds op uit was,, zijne vrienden een dienst te bewijzen en hen vooruit te helpen in de wereld, soms tegen hun zin in. Want hij was een zeer luidruchtig jongmensch, die dikwijls met veel ophef en overdreven geba ren, porren in de ribben, klappen op den schouder, enz., zijne belangstel ling voor iemand aan den dag legde, ook al was deze er liefst van ver schoond gebleven. Hij gaf zich liet aanzien van een kunstkenner te zijn, steunende op zijn tweejarige studie aan de schilderacademie te Parijs en hield er zelfs een atelier op na, weel derig gemeubeld en waar hij zijne vele vrienden ontving en soms wel eens aan een schilderstukje begon. Doch vooruit wijdde hij zijno krach ten aan degene onder zijne kennis sen, die de kunst beoefenden om te leven. Hij vertelde hun, in welken aard ze moesten werken, om hunne schilderijen van de hand te kunnen doen; maai- beter nog hij wist koo- pers op te sporen en diende hun van raad bij het kiezen van een doek. De schoonste kans in uw leven, mijnheei-, zei hij dan den een of an deren rijken vriend bij de jas vast houdende, en de andere hand in de hoogte als zou die zoo dadelijk met kracht neerkomen op den schouder. Uwe eenige kans! De man van de toekomst, dat verzeker ik u. 't Is eene goedö geldbelegging, een stuk, waar ze den een of anderen dag dui zenden voor zullen bieden en ik kan 't voor u krijgen voor een paar hon derd. Kom mee kijken, voor do een of andere schacheraar het in bezit heeft. Het was ongeveer op die manier, dat hij den heer Fewston aansprak, den margfüfinekoning, die nog vol was over hetgeen hij in de dagbladen had gelezen over den diefstal van het Gainsborough portret uit het huis in Charles Street. Mijnheer Fewston stelde geen belang in schilderijen als kunststukken, maai* wel om hunne geldswaarde, en de bladen schatten het vermiste doek op 20.000 pond en dat was zeer belangrijk. Toen dan Hector Bushell hom bij den arm pak te en hem meevoerde in de richting van Sedney Blenkinsop's atelier, bood hij minder tegenstand dan an ders het geval zou geweest zijn. Een man met name Blenkinsop declameerde Hector, een aardige ke rel, en hij schildert, als, als... een Ru bens. Zijn studio is hier in de buurt. Natuurlijk behoeft er niet over koo- pen gesproken te worden, maar ge moet bepaald eens even gaan#zien. Ik zal voorgeven, dat we toevallig eens oploopcn. Go hebt nu dezelfde kans, als de menschen in Gainsborough's tijd. Ook hij heeft misschien niet meer dan een paar honderd pond ge kregen voor het portret, waar de bladen nu zoo over aan het doorslaan zijn. En zoo liet mijnheer Fewston zich voortsleuren door verscheiden stra ten want het was niet zoo dichtbij als Hectotr beweerd had in tegenwoor- digheid van Sedney Blenkinsop, den schilder. Deze was, vergeleken bij Hector, een doodkalm, jonkman, niet zonder eenige ongerustheid omtrent de gevolgen der toewijding van zijn vriend, want men kon nooit weten, welke gekke dingen Hector soms wel van iemand vertelde. Wel, Sedney, oude jongen, zoo roept Hector; hoe hebt ge het ge maakt al dien tijd? ze hadden el kander den vorigen dag nog gespro ken we wilden maar eens even op- loopen. Ziet ge? Dat is mijn vriend, mijnheer Fewston, een liefhebbei- van kunst. Maar niet de eerste de beste, hoor! Hij heeft meer kennis van schil derijen dan een dozijn critici te za men. Wat nieuws onderhanden?Maar wat ik zeggen wilde ge hebt dat stuk toch nog niet verkocht, hoop ik, ge weet wel, van Keston-Heide? O, dat, zei Blenkinsop, die nog nooit van zijn leven een schilderij had verkocht, neen, dat heb ik nog. Ah, dan is Agnew bier onlangs niet weer geweest. Ik zou het nog wel de kans niet meer voor hebben, of het eens willen zien. Ik zal er misschien moest naar iemand gaan, die ik ken. Ha, daar is liet. Kijk nu maar. Mijnheer Fewston zag er naar met twijfelachtigen blik. Het is... een landschap, zei hij ten laatste. Het gestolen schilderij was een portret. En mijnheer Few ston hield er van, in alles naar de mode te zijn. Een landschap, dat zou ik den ken. En een prachtstuk, antwoordde Hector. Ik wist wel, dat het u zou be vallen, kenner als ge zijt. Hij ging een paar passen achter den margarinevorst staan, sloeg de armen over elkander en heiden be schouwden het wonder stilzwijgend. De een hield het hoofd een beetje op zij, als in overmaat van verrukking, de ander had veel van een koe, die voor eene geschilderde weide staat, waar niets op te eten is. Blenkinsop scheen niet erg op zijn gemak. Wat stelt het voor? vroeg mijn heer Fewston eindelijk.. Keston heide, zei Sedney met zachte stem en... Keston heide, her haalde Hector luide, met een klank, die op onbegrensde bewondering moest lijken. Daarna wees hij op de prachtige lichteffecten, de lucht, het Wazige van de atmosfeer, en andere verdienstelijke eigenschappen van 't doek. Mijnheer Fewston luisterde gedul dig toe. Ei- volgt weer een pauze, drukkender dan de eerste, tot Sedney Blenkinsop dacht, dat er iets in hem barsten zou. Ten laatste sprak de margarine-magnaat op gewichtigen toon: Keston! Het is eene plaats, die me niet bevalt. De aansluiting der treinen is daar zoo slecht, Zoo'n critiek was zelfs Hector te machtig. Hij wist niet wat er op to antwoorden en begon alweer over do „waarde" uit te weiden. Maar elke vermelding van waarde, zonder bepaalde cijfers, maakte niet veel indruk op den geest van mijn heer Fewston, die weldtra vertrok, begeleid door zijn vriend. Hector ver gezelde den Macenes een eindwoegs, sloeg toen eene zijstraat in, en was weldra weer bij Blenkinsop, die woe dend bezig was een ledepop te schop pen^ t— Breng nooit weer zoo'n vent bij mij, of ik zal hem het venster uitwer pen. Beste kerel, stel u niet zoo dom aan, ge hebt geen verstand van za ken doen. Het is er een, die alles zou koopen, als ge hem maai* op rechte manier weet aan te pakken. Hm! Ge zljt een ondankbare. Ik be loof u dat doek voor u te verkoopen wat u zelf nooit zou gelukken. Steek er voor mijn part een gat in of verbrand liet. Ik heb er lang ge noeg van. Tut, tut, dat zou nergens goed voor wezen. Ik zal het voor u verkoo pen. als ge hel ten minste toestaat. Ge kunt er moe doen wat ge wilt. Ge zult er toch nooit iemand voor vinden. - Zeg dat niet. Ik zal cr uw naam mee beroemd maken en u een hoop gel din den zak jagen. Ik heb een ge dachte, waar gij nooit zoudt opko men. Sluit nu den boel en we zullen er samen verder over spreken in het café Royal. II. De avondbladen stonden weer vol over de vermiste Gainsborough en den volgenden ochtend nam het aan tal berichten nog toe. Blenkinsop stond op met niets, dat hem van an dere menschen onderscheidde dan eene geweldige hoofdpijn, maar te gen den middag was hij even be roemd als Gainsborough zelf, want er was wederom een schilderij ge stolen. De dagbladen hadden or weer over te doen. 's Avonds verschenen er met het opschrift ln vette letters: Een tweede schilderijendiefstal. En verder: „Eene gevaarlijke bende aan het werk. Het meesterwerk van een jong schilder verdwenen." De schilder was Sedney Blenkinsop en het gezicht op Keston heide liet vermiste meesterstuk. In de oogen van honderden eerzame lieden was Blenkinsop een kunstenaar, die slechts weinig beneden Gainsbo rough stond en hij zelf, allesbehalve op zijn gemak over het ongehoorde succes vau Hector's gedachte, zou het land uitgevlucht zijn, als zijn vriend niet steeds in zijne nabijheid was ge bleven. Journalisten verdrongen zich in het studio en maakten aanteekeningen voor alle bladen in het land. Sedney had de deur willen sluiten, maar Hector liet broodjes met kaviaar, ocs- terpastijtjes en eene kist champagne komen en was de ziel van het gezel schap. Wanneer Sedney eens verle gen was om een voldoende antwoord to geven, wat telkens gebeurde, was Hector dadelijk klaar. De geschiede nis was eenvoudig genoeg en werd op gevatte wijze voorgesteld als ge heel op de medodeelingen der politic te berusten. Een agent had vroeg in den ochtend bespeurd, dat een ven ster van het atelier open stond en een ruit was gebroken. Er scheen niemand binnen te zijn. De politie man had dus gewacht, tot hij hulp kreeg, en toen was bevonden, dat ex een dief ingebroken en zich daarna verwijderd had. Men had zich niet in verbinding kunnen stellen met mijnheer Blenkinsop voor de dag al ecnigszins gevorderd was en nie mand het adres van zijne kamers had opgegeven. Toen had men hem ontmoet, op weg naar zijn studio, in gezelschap van mijnheer' Bushell. Alles in het atelier lag in wanorde en ,,een ge zicht op Keston heide" was uit de lijst verdwenen. Tot zoover de voor stelling van het gebeurde dooi- do politie. Maar de ornamentjes, de kantjes, do kwastjes, leverde Hector Bushell er bij. Hij nam elke journalist afzon derlijk ter zijde en deelde hem ver rassende bijzonderheden mee over bet wonderbare genie van Sedney Blenkinsop en de ontzaglijke waarde, die zijno stukken eenmaal hébben zouden. Blijkbaar was de dief een gewiekste snuiter, die voor de toe komst werkte en wist, dat bij aldus als het ware een kapitaal belegde voor later. En met eon wijs gezicht deed Hector dan een oog toe; tikte met den vinger op zij tegen zijn neus en verbaasde den begunstigden re porter met een van zijne gewone xib- bes tooien. Do bladen verzuimden' niets van hun kant. Gainsborough en Blenkin sop, hadden ieder een afzonderlijk kolommetje naast elkaar. Is er dan geen meesterstuk vei lig meer? vroeg de pers. En zoo las men niets dan over Gainsborough en Blenkinsop, tot men in de war ge raakte, wie eigenlijk de grootste meester was van die twee. Maar als de beide vrienden een poosje alleen waren, toonde Sedney zich in het ge heel niet dankbaar. Ge hebt me er schoon ingewerkt, zei hij. Hoe denkt ge, dat ik die inen- sclien in hun gezicht moet zien? Hoe? Wel, op de gewono manier. Doodgewoon, dat is het beste, Ik vind het niets moeilijk. Gij. neen, gij hebt er pleizier iö'. Gij durft alles. Ik ben bedrogen. Ik sla daar en moet den inspecteur van politie een hoop leugens in het oor draaien over die verwenschte zaak. Leugens? De enkelo waarheid, man. Ge hebt gisterenavond met mij in café Royal gedineerd, na uw stu dio als uaar gewoonte gesloten te hebben. Den volgenden morgen komt ge hier, als naar gewoonte, en ge vindt de politie op wacht. Natuur lijk werd u niets gevraagd over mij. Het komt me voor, dat gij het gemak kelijkste karweitje hebt. Ik doe al het mogelijke werk, en wat het pleizier betreft, wel, dat heb ik verdiend.. Waarom gij niet? Ik? Groote goedheid, man! Ik had volstrekt niet zoo'n standje verwacht. Ik ben een gek geweest met naar u te luisteren. Dat noem ik nu eens ondank baarheid, riep Hector met een tra gisch gebaar van bcloedigd gevoeL Ik heb u tot den beroemds ten schil der gemaakt van onzen tijd en dat wel iu een paar uren cn gij... gij doet of ge er niets mee zijt gediend! Zie, bet heele land is vol van u. De men schen lezen van niets anders meer, dan van u en Gainsborough. En dat heb ik gedaau. En hoe zal dit alles eindigen, en waar hebt ge het doek, en waar om wilt ge mij dat niet zeggen Ik was baug, dat iemand u zou vragen, of go vermoeden kondt, waar het was en ik wilde, dat ge met een gerust geweten kondt antwoorden, neen. Toen ik sisterenavond thuis kwam, met liet dook opgerold onder don arm, nam ik het mee naar bed tot vanoch tend. Na mijn ontwaken dacht ik er over na en herinnerde mij een ouden traplooper, die opgerold op den zol der stond op eene plek, waai- nooit iemand kan komen. Ik er naar toe. Een paar el van den looper afge rold, het schilderstuk er voorzichtig ingestoken, weer toegerold, en alles tussclien den ouden rommel opgebor gen. En daar is het veilig, tot we het weer noodig hebben. En wanneer zal dat zijn Als wo het verkocht hebben. G# weet. dut er leven gemaakt is over dat portret van Gainsborough en hoeveel grooter waarde het daardoor gekre gen heeft. Laat mij er maar voor zor gen, beste jongen. Ik zal dat stuk; voor u verkoopen en u beroemd ma ken ca* bij. Hoor, alweer een reporter* Blijf zoo stuurscll eu verslagen kij ken. Dat is juist iets voor een besto len genie. Maar de bezoeker was geen repor ter. Het was mijnheer Fewston, veel opgewekter en vriendelijker dun gis teren en verlangend, dieuws te hoo- ren omtrent het schilderstuk. Is er kans liet terug te krijgen Heeft de politie al een spoor gevon den vroeg hij. Neeu, zei Bushell bedaard. Maar ik hoop toch, dut we eindelijk het doek wel zullen vinden. Ge wilt een belooning uitloven Daarover zullen we denken, 't Is nog wat vroeg. Zeg eens, antwoordde de mil- lionnair, kan liet schilderstuk weer goed in orde gebracht worden Zo is uit de lijst gesneden, nietwaar Ja, doch dat is niets, dat kan gemakkelijk verholpen worden. Zoo. Maar.... e.... nog iets. Ik herinner nie, op den voorgrond vau liet stuk bloemen tc hebben gezien. Gele, zijn dat boterbloemen Ja, juist, zei Hector, zon der dat liij het eigenlijk wist, want Sedney had hier en daar een toetsje geel aangebracht zonder dat liij eigen lijk goed wist waarvoor. En zouden er meer op kunnen geschilderd worden 'i Ik geloof niet, dat er meer noo dig zijn, viel Sedney in. Neen.... e.... misschien niet, liet was maar een vraag. Ik dacht, dat er nogal veel boterbloemen op de hei de voorkwamen. Maar daar het merk l)o Boterbloem van.... c.... lim.... van het artikel, waarin ik in doe, nog al bekend is, zouden wo er meteen eene reclame van kunnen maken. Men moet zoo van alles in het oog houden, ziet ge, en ik zou misschien wel lust hebben, het sohilderij te koopen. Wat denkt ge van den prü® 1

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1909 | | pagina 13