BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
Vie Jaargang
ÏA.TJ5BDAQ 25 SKPTBMBSB 1909
Ho. 804S
ZATERDAGAVOND
HAARLEM'S DAGBLAD KOST
ff.20 PEB 3 MAANDEN
10 CENT PEB WEEK.
ADM1NKTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT
DRUKKERU ZUIDER BUITENSPAARNE 6.
IN HAARLEM'S DAGBLAD Zl£4
ADVERTENTIÊN DOELTREFFEND.
ONZE ANNONCES
WORDEN OPGEMERKX
Rubriek voor Vrouwen
Onze Dochters..
Daar staan zij vóór ons: jong en
elanV. vol bruisend leven en wij moe
ders begeleiden ze, met weemoedigen
glimlach, want er is zooveel anders
geworden, sinds we ze als baby op
den arm droegen en ze ln ons nog
haar heole wereld zagen. Als we eer
lijk zijn, dan moeten we erkennen,
dat de gevallen van innige verstand
houding, tussclien moeder en doch
ter, tegenwoordig veel zeldzamer zijn
dau vroeger. En waarom is dait ei
genlijk zoo? Men weet toch, dat men
uILes gedaan heeft, wat in zijn ver
mogen was, dat men geheel verant
woord is voor zijn geweten en toch
hlijft het een feit, dat Innige, warme
gevoel van verstandhouding tus-
schcn moeder en dochter ontbreekt
tegenwoordig.
Toch geloof ik, dat er één middel
Is, om liet weer te herstellen; de kin
deren reeds in hun prilste jeugd
door velerlei banden aan zich te bin
den, onmerkbaar en door ze nooit uit
het oog te verliezen. In den beginne
zal het misschien wel wat taai zijn,
al die onbeduidende kinderachtighe
den te moeten aanhooreu, maar hei
geldt hier een hooger doel: nl. het on
beperkt vertrouwen te bezitten van
het aankomend meisje. Juist in die
ontwikkelingsjaren, als er allerlei
onstuimige gedachten ontwaken in 't
bakvischjes-brein, eischt die verhoog
de gevoeligheid van het kind ook ver
hoogde oplettendheid van de zijde
der moeder. Ik bedoel daarmee geen
verwennen en vertroetelen; slechts
een nauwkeurig acht geven op aller
lei aandoeningen, een zorgvuldig
vermijden van alles, wat een te vroeg
rijp zijn kan bewerken, en een alles
doorstralende teederheid, waardoor
het kind met zijn behoefte aan liefde,
niet elders, aan de zijde van het an
dere geslacht missehien gaat zoeken,
wat het thuis mist
Samen lezen, samen genieten, flin
ke lichamelijke inspanning en zoo
mogelijk, scherp afgebakende werk
uren, dat zijn allemaal zoovele facto
ren, die veel helpen, om die intieme
verstandhouding tusschen moeder en
dochter te bevorderen.
En als dan de eigenlijke bruisende
Jeugdtijd gomt, met al haar geest
driftige energie, die het jonge meisje
voortdurend in hooger sfeer doet le
ven, haar gedichten doet reciteeren
bij de eenvoudigste huishoudelijke
bezigheid, enz., laat moeder dan voor
al ook weer voorzichtig zijn, dat ze
dien bloeitijd niet stoort door bitter
heid of droefheid, waarmee ze soms
aan eigen jeugd terug denkt en laat
ze toch vooral weer veel liefde schen
ken, veel van de hoogste, onzelfzuch
tige moederliefde, die alleen juicht in
het heerlijk genieten van haai* kind!
Een andere periode is dan ook inge
treden: moeder mag en kan niet meer
verlangen, dat haar autoriteit uit
sluitend geldt. De jeugd gaat nu op
eigen kracht vertrouwen en waar die
overschat wordt daar is het weer de
taak der moeder, daar kalm aan wat
de remmen, zooals een oudere vrien
din, van wie men ook gaarne terecht
wijzing aanneemt, overtuigd als men
is van de oprechte, liefdevolle bedoe
ling.
Al moeilijker is het intusschen
worden voor de tegenwoordige moe
ders, om zich geheel te verplaatsen in
het gemoeds -en zielelcven barer
dochters, want veelal blijven ze niet
in huis, maar hebben elders haar
werkkring, verdienen haar eigen
brood en worden dus veel onafhanke
lijker dan vroeger, maar des te ster
ker moet daarom de innerlijke band
gevoeld worden.
Moeder zal zich langzamerhand
gaan scharen onder degenen, die niet
meer wenschen voor zichzelf, voor ei
gen geluk, maar naar het algemeen
welzijn streven; en de dochter zal
moeten omvatten de roeping die zij
In het leven heeft te vervullen, de
omvangrijkheid van de taak als
vrouw en moeder, die haai- misschien
wacht en ook do onaangename
kanten van het leven zal zij moeten
kennen, om er tegen op haar hoede
te kunnen zijn, zoodat zij werkdadig
haar jonge lcracht aanwendt, in wel
ke richting dan ook.
Natuurlijk is er nu een oplossing
piogelijk waarbij beide partijen lang
zamerhand leer en berusten, toegeven
en elkander verdragen; maar zegen
en geluk is toch alleen denkbaar bij
een wederzijdsch verstaan van moe
der en dochter, die zich naar lichaam
en ziel, met onverbreekbare banden
aan elkander verhonden gevoelen.
MARIE .VAN AMSTEL,
Het Rijke Natuurleven.
KLEINE VRIENDEN.
Op half verschrompelde eenjarige
en houtig geworden overblijvende
planten, op rijk met hauwtjes getooi
de raketstengels en zelfs tegen muren
en schuttingen zien wij in dezen lijd
vaak zonderlinge zijdeachtige hoop
jes, wieu- gele tint nog al spoedig de
aandacht trefcL
Het zijn kleine, uit fijne zij gespon
nen doosjes, die te zamen deze gele
hoopjes vormen. Doode dingen op het
eerste gezicht bevatten zij allen toch
een toekomstig gevleugeld insect en
hoe vredig zij nu ook bijeen zitten,
zij hebben ieder voor zich een beele
lijdensgeschiedenis meegemaakt,
waarbij zij zelf de beulsrol hebben
vervuld.
Het slachtoffer is wellicht nog in
de nabijheid, in de meeste gevallen
zijn do gele doosjes op en om een
zwart ding gegroepeerd, dat in betere
dagen een snel groeiend, gezond xup-
senlichaam was.
Alles ging naar wensch. Nadat de
rups uit hot ei was gekropen, daar
gelegd door een vlug vlinderwijfje,
begon al spoedig bet luilekkerland le
ven.
In den rijstebrijberg, in dit geval
de eischaal was gemakkelijk een
bies gebeten en zonder veel moeite
was het land van belofte bereikt.
Dicht toch bij de plaats, waar de
eieren waren gelegd, groeide 't heer
lijke frissche groen en heel wat hon
gerige rupsjes werden zelfs geboren
op die bladeren zelf.
Wat wisten de kleine, maar scherp
gepunte kaken zich snel langs den
bladrand te bewegen. Bij één neer-
waartschc beweging van den kop was
een miniatuur-sikkeltje bemachtigd
en eerst, nadat dit heel wat keeren
was herhaald, werd een oogenblikje
gerust.
Snel groeide ons klein monstertje.
Vijanden vreesde het niet erg. Wel
vloog af en toe een vogel voorbij, een
enkele maal werd zelfs een even
vraatzuchtig familielid door zoo'n ge
vederden vijand vastgepakt en ver
werkt, maar zelf genoot het diertje
tot nu toe nog al een ongestoorde
«rush
Het huidje werd spoedig te klein
voor het steeds zwellende lichaampje.
De eetlust, die tot nu toe niets te
wenschen overliet, verminderde maar
daar het oude pakje spoedig was af
geworpen en het nieuwe huidje weer
ruim genoeg was, duurde de onge
steldheid niet lang en weldra begon
de eetlust weer te vermeerderen.
Maar het bestendig geluk is zeld-
zaa mop dit ondermaansche eu zelfs
onze kleine bladverslinder moest dit
ondervinden.
Op zekeren dag toch, dat hij als
gewoonl k een onderzoek iDstelde
naar de deugdelijkheid dei' bladeren
natuurlijk van het rupsenstandpunt
bekeken, gevoelde hij een lichte aan
raking, maar daar deze niet zeer he
vig was, werd het onderzoek voortge
zet.
Enkele dagen daarna evenwel voel
de ons diertje zich niet erg wel en
dit ziektegevoel verergerde met den
dag.
Wat toch was er gebeurd. Een beel
klein vliegje, of systematisch juister
uitgedrukt, een miniatuurwespje had
zijn fijno legboortje in den weeken
rupsenrug gestoken en er een twin
tigtal eitjes ingelegd.
De aanvaller was weggevlogen en
behalve liet weinigje pijn had de rups
er voorloopig nog niet veel hinder
van, ten minste do eetlust werd er
niet minder op.
Nu echter weid de pijn steeds he
viger.
De uitgekomen maden voedden zich
eerst met het xupsenbloed en begon
nen daarna aan de lichaamsweefsels.
Als kleine mijnwerkers maakten zij
gangen links en rechts en bewerkten
zoo den noodzakelijken ondergang
van hun slachtoffer.
Naarmate dit zieker werd, groeiden
zij aan en eindelijk gevoelden zij be
hoefte den doolhof te verlaten oan
te genieten van de frissche lucht.
Dit was het begin van het einde.
Na eonige moeite hadden zij zich een
opening gemaakt in de huid van het
zoo wreed uitgemergelde dier en
weldra kwamen zij op den rug en
de zijden daarvan aan.
Maar in de vrije lucht pasten *ij
niet te best. Pooten, om eens een wan
deling te maken waren niet aanwe
zig en de groote drijfveer van al het
levende, de honger werd niet meer
gevoeld.
Stil en instinctmatig begonnen zij
fijne zijdendraadjes om zich te spin
nen en toon het gele coeonnet je klaar
was begon de verandering van het
kleine ding.
Daar in dat zijden doosje groeit
onze made uit tot een kleine pop, veel
gelijkende op een volwassen wesp,
maar alle doelen zijn nog teer en niet
in staat, eenig werk te verrichten.
Neem zoo'n coconhoopje mee naar
huis, leg het in een fleschje of glas
en na eenige weken komen de kleine
wespjes te voorschijn, ten minste bij
de vroego generaties. De latere over
winteren vaak om in 't voorjaar te
verschijnen.
Gij begrijpt, dat die sluipwespen
vaak nuttige dieren zijn, ten minste
het meerendeel. Wel zijn er onder,
die andere sluipwespen aantasten eu
zoodoende dus het rupsenvolvje be
schermen, maar het grootste aantal
onder hen behoort toch tot de vrien
den van land- en tuinbouw te wor
den gerekend.
In rupsen jaren zien wij het vaak
gebeuren, dat ook het sluipwespen-
aantal zeer groot is en dan hebben
deze kleine diertjes heel wat werk
om de geheele vernietiging van groen
en bloemen tegen te gaan.
H. PEUSENS.
VRAGENRUS.
Den Heer O. te H. Duindoorn-
bessen zijn werkelijk eetbaar en wan
neer zij zijn geconfijt, smaken zij
heerlijk. U bent hier genoeg in de ge
legenheid het eens te probeeren.
Den Heer G. v. D. te H. Boven
staand opstel zal u de gevraagde in
lichtingen wel geven.
Mej. S. v. D. te Z. De zwarte, of
liever metaalblauwe kevers zijn mest
kevers, zoo genoemd, omdat het vrou
welijk dier onder mest van koeien
gangen graaft en daarin naast een
hoeveelheid mest, eieren legt.
Den Heer D. to H. Sperwers
overwinteren, koekoeken vertrekken.
Dit en de overeenkomst in vederkleur
heeft het bekende bijgeloof in het le
ven geroepen, dat koekoeken in sper
wers veranderen.
H. PEUSENS.
De gestolen Blenkinsop
Mijnheer Hector Bushell was een
jongmensch van fortuin, met niets
ter wereld omhanden, behalve dat hij
er steeds op uit was,, zijne vrienden
een dienst te bewijzen en hen vooruit
te helpen in de wereld, soms tegen
hun zin in. Want hij was een zeer
luidruchtig jongmensch, die dikwijls
met veel ophef en overdreven geba
ren, porren in de ribben, klappen op
den schouder, enz., zijne belangstel
ling voor iemand aan den dag legde,
ook al was deze er liefst van ver
schoond gebleven. Hij gaf zich liet
aanzien van een kunstkenner te zijn,
steunende op zijn tweejarige studie
aan de schilderacademie te Parijs en
hield er zelfs een atelier op na, weel
derig gemeubeld en waar hij zijne
vele vrienden ontving en soms wel
eens aan een schilderstukje begon.
Doch vooruit wijdde hij zijno krach
ten aan degene onder zijne kennis
sen, die de kunst beoefenden om te
leven. Hij vertelde hun, in welken
aard ze moesten werken, om hunne
schilderijen van de hand te kunnen
doen; maai- beter nog hij wist koo-
pers op te sporen en diende hun van
raad bij het kiezen van een doek.
De schoonste kans in uw leven,
mijnheei-, zei hij dan den een of an
deren rijken vriend bij de jas vast
houdende, en de andere hand in de
hoogte als zou die zoo dadelijk met
kracht neerkomen op den schouder.
Uwe eenige kans! De man van
de toekomst, dat verzeker ik u. 't Is
eene goedö geldbelegging, een stuk,
waar ze den een of anderen dag dui
zenden voor zullen bieden en ik kan
't voor u krijgen voor een paar hon
derd. Kom mee kijken, voor do een
of andere schacheraar het in bezit
heeft.
Het was ongeveer op die manier,
dat hij den heer Fewston aansprak,
den margfüfinekoning, die nog vol
was over hetgeen hij in de dagbladen
had gelezen over den diefstal van het
Gainsborough portret uit het huis in
Charles Street. Mijnheer Fewston
stelde geen belang in schilderijen als
kunststukken, maai* wel om hunne
geldswaarde, en de bladen schatten
het vermiste doek op 20.000 pond en
dat was zeer belangrijk. Toen dan
Hector Bushell hom bij den arm pak
te en hem meevoerde in de richting
van Sedney Blenkinsop's atelier,
bood hij minder tegenstand dan an
ders het geval zou geweest zijn.
Een man met name Blenkinsop
declameerde Hector, een aardige ke
rel, en hij schildert, als, als... een Ru
bens. Zijn studio is hier in de buurt.
Natuurlijk behoeft er niet over koo-
pen gesproken te worden, maar ge
moet bepaald eens even gaan#zien. Ik
zal voorgeven, dat we toevallig eens
oploopcn. Go hebt nu dezelfde kans,
als de menschen in Gainsborough's
tijd. Ook hij heeft misschien niet
meer dan een paar honderd pond ge
kregen voor het portret, waar de
bladen nu zoo over aan het doorslaan
zijn.
En zoo liet mijnheer Fewston zich
voortsleuren door verscheiden stra
ten want het was niet zoo dichtbij als
Hectotr beweerd had in tegenwoor-
digheid van Sedney Blenkinsop, den
schilder. Deze was, vergeleken bij
Hector, een doodkalm, jonkman, niet
zonder eenige ongerustheid omtrent
de gevolgen der toewijding van zijn
vriend, want men kon nooit weten,
welke gekke dingen Hector soms wel
van iemand vertelde.
Wel, Sedney, oude jongen, zoo
roept Hector; hoe hebt ge het ge
maakt al dien tijd? ze hadden el
kander den vorigen dag nog gespro
ken we wilden maar eens even op-
loopen. Ziet ge? Dat is mijn vriend,
mijnheer Fewston, een liefhebbei- van
kunst. Maar niet de eerste de beste,
hoor! Hij heeft meer kennis van schil
derijen dan een dozijn critici te za
men. Wat nieuws onderhanden?Maar
wat ik zeggen wilde ge hebt dat
stuk toch nog niet verkocht, hoop ik,
ge weet wel, van Keston-Heide?
O, dat, zei Blenkinsop, die nog
nooit van zijn leven een schilderij
had verkocht, neen, dat heb ik nog.
Ah, dan is Agnew bier onlangs
niet weer geweest. Ik zou het nog wel
de kans niet meer voor hebben, of het
eens willen zien. Ik zal er misschien
moest naar iemand gaan, die ik ken.
Ha, daar is liet. Kijk nu maar.
Mijnheer Fewston zag er naar met
twijfelachtigen blik.
Het is... een landschap, zei hij
ten laatste. Het gestolen schilderij
was een portret. En mijnheer Few
ston hield er van, in alles naar de
mode te zijn.
Een landschap, dat zou ik den
ken. En een prachtstuk, antwoordde
Hector. Ik wist wel, dat het u zou be
vallen, kenner als ge zijt.
Hij ging een paar passen achter
den margarinevorst staan, sloeg de
armen over elkander en heiden be
schouwden het wonder stilzwijgend.
De een hield het hoofd een beetje op
zij, als in overmaat van verrukking,
de ander had veel van een koe, die
voor eene geschilderde weide staat,
waar niets op te eten is.
Blenkinsop scheen niet erg op zijn
gemak.
Wat stelt het voor? vroeg mijn
heer Fewston eindelijk..
Keston heide, zei Sedney met
zachte stem en... Keston heide, her
haalde Hector luide, met een klank,
die op onbegrensde bewondering
moest lijken. Daarna wees hij op de
prachtige lichteffecten, de lucht, het
Wazige van de atmosfeer, en andere
verdienstelijke eigenschappen van 't
doek.
Mijnheer Fewston luisterde gedul
dig toe. Ei- volgt weer een pauze,
drukkender dan de eerste, tot Sedney
Blenkinsop dacht, dat er iets in hem
barsten zou. Ten laatste sprak de
margarine-magnaat op gewichtigen
toon:
Keston! Het is eene plaats, die
me niet bevalt. De aansluiting der
treinen is daar zoo slecht,
Zoo'n critiek was zelfs Hector te
machtig. Hij wist niet wat er op to
antwoorden en begon alweer over do
„waarde" uit te weiden.
Maar elke vermelding van waarde,
zonder bepaalde cijfers, maakte niet
veel indruk op den geest van mijn
heer Fewston, die weldtra vertrok,
begeleid door zijn vriend. Hector ver
gezelde den Macenes een eindwoegs,
sloeg toen eene zijstraat in, en was
weldra weer bij Blenkinsop, die woe
dend bezig was een ledepop te schop
pen^
t— Breng nooit weer zoo'n vent bij
mij, of ik zal hem het venster uitwer
pen.
Beste kerel, stel u niet zoo dom
aan, ge hebt geen verstand van za
ken doen. Het is er een, die alles zou
koopen, als ge hem maai* op rechte
manier weet aan te pakken.
Hm!
Ge zljt een ondankbare. Ik be
loof u dat doek voor u te verkoopen
wat u zelf nooit zou gelukken.
Steek er voor mijn part een gat
in of verbrand liet. Ik heb er lang ge
noeg van.
Tut, tut, dat zou nergens goed
voor wezen. Ik zal het voor u verkoo
pen. als ge hel ten minste toestaat.
Ge kunt er moe doen wat ge
wilt. Ge zult er toch nooit iemand
voor vinden. -
Zeg dat niet. Ik zal cr uw naam
mee beroemd maken en u een hoop
gel din den zak jagen. Ik heb een ge
dachte, waar gij nooit zoudt opko
men. Sluit nu den boel en we zullen
er samen verder over spreken in het
café Royal.
II.
De avondbladen stonden weer vol
over de vermiste Gainsborough en
den volgenden ochtend nam het aan
tal berichten nog toe. Blenkinsop
stond op met niets, dat hem van an
dere menschen onderscheidde dan
eene geweldige hoofdpijn, maar te
gen den middag was hij even be
roemd als Gainsborough zelf, want
er was wederom een schilderij ge
stolen. De dagbladen hadden or weer
over te doen. 's Avonds verschenen
er met het opschrift ln vette letters:
Een tweede schilderijendiefstal.
En verder:
„Eene gevaarlijke bende aan het
werk. Het meesterwerk van een jong
schilder verdwenen."
De schilder was Sedney Blenkinsop
en het gezicht op Keston heide liet
vermiste meesterstuk. In de oogen
van honderden eerzame lieden was
Blenkinsop een kunstenaar, die
slechts weinig beneden Gainsbo
rough stond en hij zelf, allesbehalve
op zijn gemak over het ongehoorde
succes vau Hector's gedachte, zou het
land uitgevlucht zijn, als zijn vriend
niet steeds in zijne nabijheid was ge
bleven.
Journalisten verdrongen zich in het
studio en maakten aanteekeningen
voor alle bladen in het land. Sedney
had de deur willen sluiten, maar
Hector liet broodjes met kaviaar, ocs-
terpastijtjes en eene kist champagne
komen en was de ziel van het gezel
schap. Wanneer Sedney eens verle
gen was om een voldoende antwoord
to geven, wat telkens gebeurde, was
Hector dadelijk klaar. De geschiede
nis was eenvoudig genoeg en werd
op gevatte wijze voorgesteld als ge
heel op de medodeelingen der politic
te berusten. Een agent had vroeg in
den ochtend bespeurd, dat een ven
ster van het atelier open stond en
een ruit was gebroken. Er scheen
niemand binnen te zijn. De politie
man had dus gewacht, tot hij hulp
kreeg, en toen was bevonden, dat ex
een dief ingebroken en zich daarna
verwijderd had. Men had zich niet
in verbinding kunnen stellen met
mijnheer Blenkinsop voor de dag al
ecnigszins gevorderd was en nie
mand het adres van zijne kamers
had opgegeven.
Toen had men hem ontmoet, op
weg naar zijn studio, in gezelschap
van mijnheer' Bushell. Alles in het
atelier lag in wanorde en ,,een ge
zicht op Keston heide" was uit de
lijst verdwenen. Tot zoover de voor
stelling van het gebeurde dooi- do
politie.
Maar de ornamentjes, de kantjes,
do kwastjes, leverde Hector Bushell
er bij. Hij nam elke journalist afzon
derlijk ter zijde en deelde hem ver
rassende bijzonderheden mee over
bet wonderbare genie van Sedney
Blenkinsop en de ontzaglijke waarde,
die zijno stukken eenmaal hébben
zouden. Blijkbaar was de dief een
gewiekste snuiter, die voor de toe
komst werkte en wist, dat bij aldus
als het ware een kapitaal belegde
voor later. En met eon wijs gezicht
deed Hector dan een oog toe; tikte
met den vinger op zij tegen zijn neus
en verbaasde den begunstigden re
porter met een van zijne gewone xib-
bes tooien.
Do bladen verzuimden' niets van
hun kant. Gainsborough en Blenkin
sop, hadden ieder een afzonderlijk
kolommetje naast elkaar.
Is er dan geen meesterstuk vei
lig meer? vroeg de pers. En zoo las
men niets dan over Gainsborough en
Blenkinsop, tot men in de war ge
raakte, wie eigenlijk de grootste
meester was van die twee. Maar als
de beide vrienden een poosje alleen
waren, toonde Sedney zich in het ge
heel niet dankbaar.
Ge hebt me er schoon ingewerkt,
zei hij. Hoe denkt ge, dat ik die inen-
sclien in hun gezicht moet zien?
Hoe? Wel, op de gewono manier.
Doodgewoon, dat is het beste, Ik
vind het niets moeilijk.
Gij. neen, gij hebt er pleizier iö'.
Gij durft alles. Ik ben bedrogen. Ik
sla daar en moet den inspecteur van
politie een hoop leugens in het oor
draaien over die verwenschte zaak.
Leugens? De enkelo waarheid,
man. Ge hebt gisterenavond met mij
in café Royal gedineerd, na uw stu
dio als uaar gewoonte gesloten te
hebben. Den volgenden morgen komt
ge hier, als naar gewoonte, en ge
vindt de politie op wacht. Natuur
lijk werd u niets gevraagd over mij.
Het komt me voor, dat gij het gemak
kelijkste karweitje hebt. Ik doe al het
mogelijke werk, en wat het pleizier
betreft, wel, dat heb ik verdiend..
Waarom gij niet?
Ik? Groote goedheid, man!
Ik had volstrekt niet zoo'n standje
verwacht. Ik ben een gek geweest met
naar u te luisteren.
Dat noem ik nu eens ondank
baarheid, riep Hector met een tra
gisch gebaar van bcloedigd gevoeL
Ik heb u tot den beroemds ten schil
der gemaakt van onzen tijd en dat
wel iu een paar uren cn gij... gij doet
of ge er niets mee zijt gediend! Zie,
bet heele land is vol van u. De men
schen lezen van niets anders meer,
dan van u en Gainsborough. En dat
heb ik gedaau.
En hoe zal dit alles eindigen,
en waar hebt ge het doek, en waar
om wilt ge mij dat niet zeggen
Ik was baug, dat iemand u zou
vragen, of go vermoeden kondt, waar
het was en ik wilde, dat ge met een
gerust geweten kondt antwoorden,
neen.
Toen ik sisterenavond thuis kwam,
met liet dook opgerold onder don arm,
nam ik het mee naar bed tot vanoch
tend. Na mijn ontwaken dacht ik er
over na en herinnerde mij een ouden
traplooper, die opgerold op den zol
der stond op eene plek, waai- nooit
iemand kan komen. Ik er naar toe.
Een paar el van den looper afge
rold, het schilderstuk er voorzichtig
ingestoken, weer toegerold, en alles
tussclien den ouden rommel opgebor
gen. En daar is het veilig, tot we het
weer noodig hebben.
En wanneer zal dat zijn
Als wo het verkocht hebben. G#
weet. dut er leven gemaakt is over dat
portret van Gainsborough en hoeveel
grooter waarde het daardoor gekre
gen heeft. Laat mij er maar voor zor
gen, beste jongen. Ik zal dat stuk;
voor u verkoopen en u beroemd ma
ken ca* bij. Hoor, alweer een reporter*
Blijf zoo stuurscll eu verslagen kij
ken. Dat is juist iets voor een besto
len genie.
Maar de bezoeker was geen repor
ter. Het was mijnheer Fewston, veel
opgewekter en vriendelijker dun gis
teren en verlangend, dieuws te hoo-
ren omtrent het schilderstuk.
Is er kans liet terug te krijgen
Heeft de politie al een spoor gevon
den vroeg hij.
Neeu, zei Bushell bedaard.
Maar ik hoop toch, dut we eindelijk
het doek wel zullen vinden.
Ge wilt een belooning uitloven
Daarover zullen we denken, 't
Is nog wat vroeg.
Zeg eens, antwoordde de mil-
lionnair, kan liet schilderstuk
weer goed in orde gebracht worden
Zo is uit de lijst gesneden, nietwaar
Ja, doch dat is niets, dat kan
gemakkelijk verholpen worden.
Zoo. Maar.... e.... nog iets. Ik
herinner nie, op den voorgrond vau
liet stuk bloemen tc hebben gezien.
Gele, zijn dat boterbloemen
Ja, juist, zei Hector, zon
der dat liij het eigenlijk wist, want
Sedney had hier en daar een toetsje
geel aangebracht zonder dat liij eigen
lijk goed wist waarvoor.
En zouden er meer op kunnen
geschilderd worden 'i
Ik geloof niet, dat er meer noo
dig zijn, viel Sedney in.
Neen.... e.... misschien niet, liet
was maar een vraag. Ik dacht, dat
er nogal veel boterbloemen op de hei
de voorkwamen. Maar daar het merk
l)o Boterbloem van.... c.... lim.... van
het artikel, waarin ik in doe, nog al
bekend is, zouden wo er meteen eene
reclame van kunnen maken. Men
moet zoo van alles in het oog houden,
ziet ge, en ik zou misschien wel lust
hebben, het sohilderij te koopen. Wat
denkt ge van den prü® 1