HAARLEM'S DAGBLAD.
FEUILLETON
De roode Pimpernel
in Gevaar.
OM ONS HEEN
No. 1007,
Be\ Brongebouw en zijn Buren
n.
Op welke manier zouden, zoo vroeg
Sk in het vorige artikel, tegelijkertijd
het groote publiek en de buren van
het Brongebouw kunnen worden ge
baat?
Vóór we dat nagaan dient de betee-
Icenis van 't Brongebouw zelt nader
te worden beschouwd.
Opgericht met de bedoeling een
plaats van uitspanning te zijn, zoo
wel voor de gehoopte badgasten als
voor de burgerij heelt het aan dit eer
ste deel van zijn roeping niet kunnen
voldoen, omdat het Staalbad Haar
lem geen badgasten heelt kunnen
trekken. En toen na jaren tobbens een
Raadscommissie werd benoemd om
pa te gaan, ol en zoo ja op welke wij-
te aan het Staalbad nieuw leven zou
kunnen worden ingeblazen, zooals
men een prolessor roept bij het bed
van een doodzieke, heelt deze ver
klaard, dat er geen hoop meer be
staat
Het Staalbad Haarlem, otticleel de
Maatschappij tot Exploitatie van
S taaiwaterbronnen, is ten doode op-
^eCven. Wanneer
Omeher, dat xij liquideert met. En Ik
jou denken, dat wanneer te avond ol
morgen zich voor het Bwmgebouw
een kooper opdoet met een redelijk
bod, commissarissen en aandeelhou
ders dat niet zullen alslaan. Hun be
zit hebben ze toch al algeschreven,
wal er van komt is winst.
tVeliswaar zullen de lielhebbers niet
talrijk kunnen wezen. Wat zou een
particulier met het gebouw kunnen
doen, aangenomen al dat hij een per
ceel wou koopen, op erfpachtBgrond
gebouwd en waaraan dus allerlei las
tige bepalingen zijn verbonden? Een
winkel? Het is geen stand. Een la-
briek De gemeente zou er geen ver
gunning voor geven. De eenige be
stemming van het Brongebouw, in
dien het geen uitspanningsplaats
meer wezen mocht, zou zijn een
stichting van algemeen nut. Geen
school, geen gomeentebureau, geen
arbeidsbeurs het is voor dat alles
ongeschikt of ongunstig gelegen. Het
Brongebouw is bij uitstek geschikt
voor museum.
lederen dag waudelt de directeur
yan het Koloniaal Museum, Dr. Gres-
lioff, er vier maal langs. Hoe vaak hij
in gedachten in 't groote gebouw al de
nuttige artikelen heeft gerangschikt,
die in 't tegenwoordige museum op
en over elkander staan en daardoor
niet tot hun recht komen, zal Ik niet
tellen. Maar beschikt het mu
seum over de noodige fondsen? Ik
meen te weten, dat de nuttige stich
ting de einden met moeite aan elkaar
knoopt en Ik betwijfel, of bij de heer-
schende tekorten de regeering in den
Haag geld zou geven voor wat nu
eenmaal, ten onrechte, Yoor weelde
doorgaat.
Maar Haarlems gemeenteraad zoekt
een museum voor zijn schilderijen.
Op gevaar af van te worden uitge
lachen (we hebben In gedachten de
schilderijen al op zoo verschillende
plaatsen ondergebracht) zou ik willen
vragen, of niet het Brongebouw daar
voor uitnemend geschikt zou wezen.
„De vestibule", zoo werd mij gezegd
door den man, die het denkbeeld ver
zon, „is ruim genoeg, de tegenwoordi
ge groote zaal kan worden ingericht
als hall, met een marmeren vloer,
heelden in de hoeken en een andere
kap en daarachter kunnen in den tuin
schilderijzalen of kabinetten worden
uitgebouwd, zoo ruim en zoo goed be
licht als men zelf maar wil. Een wo
ning voor den concierge is in 't ge-
houw ruim aanwezig, zelfs kan er als
men wil een kleine zaal voor verver-
echingen ingericht worden, zooals dat
hier en daar in 't buitenland gevon
den wordt. Bovendien staat 't gebouw
totaal vrij en heeft dus zoogoed als
geen gevaar voor brand 1"
Zoo sprak hij. En ik voegde er aan
toe, dat er een mooie oprit is, dat de
Amsterdamsche tram er langs komt
en de nieuwe electrlsche lijn Station-
Dreef vlak in de buurt.
Wat dat kosten zou? Aan een be
grooting waag ik mij niet. Maar ik
denk, dat de Maatschappij tot Exploi
tatie van Staalwaterbronnen schappe
lijk zou zijn en dat een paar eenvou
dige talen niet zooveel behoeven te
kosten. Alles hij elkaar zou zeker
veel goedkooper wezen, dan de ver
bouwing van het voormalige Wees
huls aan 't Heiligland, dat niet ge
makkelijk te bereiken zal zijn en wel
in gevaar van brand verkeeren.
De tuin van 't Brongebouw, het on
volprezen park, zou wanneer de hek
ken waren weggenomen, een prachti
ge wandelplaats zijn. Zelfs zou er een
strook van afgenomen kunnen wor
den om den weg te verbroeden. Heb
Ik niet onlangs in de buurt opraetln-
gen zien doen De gemeente moet er
te eenlger tijd toch een weg maken,
die Frederikspark en Florapark ver
bindt..
Hoe zouden de 35 juichen, wanneer
dit plan verwezenlijkt en daarmee de
rust in hun omgeving verzekerd we
zen kon Maar waar blijft nu hot pu
bliek, dat, aan de deur gezet, met een
variant op den uitroep van een Ro-
meinschen KeLzer, klagen zou„geef
ons onze zalen, geef ons onzen tuin
toch weerom 1"
Welnu, daarvoor is een afdoend
middel. Geen gebedel bij particulie
ren, of deze duizend gulden geeft en
die vijfhonderd, maar eenvoudig een
kloek besluit gonomende gemeente
zet een eenvoudig feestgebouw, legt
er een mooien tuin omheen en ver
huurt dat alles aan exploitanten, die
wanneer ik mijn zin krijg, Van. Gas
teren en Chabot moeten heeten.
Daarin steekt niets bijzonders. In
't buitenland hebben gemeenten dik
wijls feestgebouwen gesticht en als
men dichter bij wil blijven niet ver
der weg dan Leiden bestaat de Stads
gehoorzaal. Weelderig behoeft het niet
te wezen, als 't maar netjes is en gé-
zellig. Met een concertzaal zonder
hinderlijke kolommen, waarin het or
kest niet tusschen coulissen behoeft
te spelen en met een bovenzaal, waar
men dansen kan. Met een tuin, zij hjj
ook wat kleiner dan de tegenwoordi
ge, maar waarin van tijd tot tijd ook
amusementen gegeven xnogen worden,
die wat onschuldige drukte veroorza
ken.
Midden in de stad zal dus dit feest
gebouw niet kunnen liggen. Waar het
dan wel geplaatst zou moeten worden,
Iaat ik voor ditmaal eens aan de fan
tasie van den lezer over. Zelfs zou het
zoo erg niet wezen, wanneer het even
over de grens van Heemstede stond.
Waarschijnlijk zou zoo'n gebouw
ook hierin het Brongebouw nog over
treffen, dat het door zijn beknoptheid
beter ondex-houden kon worden.
Ziedaar twee denkbeelden, die lk
gaarne aan belangstellenden in over
weging geef. Ze zijn, als de Siamee-
sche tweeling, innig aan elkaar ver
kleefd. Wilde men het eerste uitvoe
ren zonder het tweede, dan zou ik dat
zeer onbillijk achten en niet in 't be
lang van de gemeente. Want men mag
van den overlast zeggen wat men wil,
maar ik herhaalop oud-Haarlems
marktplein hebben duizenden uit
Haarlem en omstreken een volmaakt
onschuldig genoegen gesmaakt.
Er zijn er onder de adressanten, die
wanneer in het Brongebouw weer ru
moerige feesten gegeven worden, de
omgeving dreigen te verlaten en bui
ten de stad willen gaan wonen.
De ervaring heeft geleerd, dat zulke
booze plannen maar zelden tot uitvoe-
ring komen. Er zijn allerlei dingen.
die mensclien aan een woonplaats
doen hechten en die één bezwaar niet
overwinnen kan. Maar daarvan afge
scheiden ls de klacht der 35 toch wel
de overweging waard en het kan zeer
wel zijn, dat wanneer de denkbeelden
combinatie, die ik hier aangaf, tot ver
wezenlijking kwam, alle partijen er
in de practijk mee zouden zijn ingeno
men, de pachters van de Bron niet het
minst, die onder de gegeven omstan
digheden, op den zwakken basis van
de Maatschappij tot Exploitatie van
Staalwaterbronnen, toch ook geen be
staanszekerheid hebben.
J. C. P.
De Haarlemmermeer uit haar
ïerkeersisolement.
ui.
Een reiziger in een „busje* naar de
Meer maakt altijd herinneringen
wakker aan prentjes uit Dickens* of
aan het reisgezelschap, dat In de Di
ligence naar D. reed en in Beets' „Ca
mera" geschetst wesrd. Naarmate de
Inzittende deftiger van kleedij is en
dus het armelijke van zoo'n vervoer
middel meer in het oog springt,
neemt het potsierlijke der tegenstel
ling in evenredige mate toe.
Als je in de Groote Houtstraat zulk
een wagentje verward geraakt ziet
in een op een alleronmogelijkste ma
nier in elkaar geraakt stel rijtuigen
en karren en je ziet dan plotseling
uit het achterportiertje een hoogen
hoed te voorschijn komen, om een
daaronder gehouden en gedeeltelijk
daarin vervat hoofd, dat blijkt toe te
behooren aan een meneer in 't zwart,
gelegenheid te geven belangstellend
de oorzaak van de stoornis te bekij
ken, krimpt onwillekeurig een breede
lach je onderste gezichtsspieren bij
elkaar.
Zoo'n deftigen en dus zulk een lach-
wekkenden indruk, schijn 'k Zater
dag niet gemaakt te hebben. Maar
toch leken mij de blikken van de
voorbijgangers, als ze nog er eens
omkeken veel beteekenend. Vooral de
jeugd scheen pleizier in het geval te
hebben. En dat ik zelf en geen ander
die genoeglijke aandoeningen opwek
te, moet 'k wel aannemen, daar zich
niemand tot reisgezel of gezellin had
aangeboden.
Te tien minuten over half drie wa
ren we afgereden. Rijlaarsdam had,
voor hij op den bok van zijn wagen
tje klom en het rijsignaal „hort' uit
riep, eerst den weg verkend. De Dam
straat was veilig, die draaiden we in.
Op de keibestrating schokte het rij
tuig wat, maar daaraan wen je wel,
en 'k kreeg toen gelegenheid, om het
interieur wat op te nemen. Langs de
lengtewanden zijn binnenin twee
Lange banken geplaatst, voorzien van
paardeharen kussens, waarvan de
inhoud door versleten zeildoek hier
en daar nauwelijks bedwongen wordt.
Die kussens bieden een niet-ongemak-
kelijk zitje, maar het dubbele latje,
dat een rugleuning voorstelt, Lokt
niet uit, om den geboelen rit ex te
gen aan te zitten.
'k Verdenk er dan ook menig passa-
gier, 't zij voor, 't zij na mij, van, dat
hij in horizontalen stand de onge
makken van een reis tot een mini
mum trachtte te beperken.
Overigens valt er van den wagen
niet veel te vertellen. Groene gor
dijntjes zijn er voor de ruiten en de
grijs geschilderde bak veroorlooft je
niet er reebtop in te staan. Twee
bruine zakken, die de grutterij als
plaats van oorsprong verraadden,
een geheimzinnig kussensloop en
twee in matwerk gepakte voorwerpen
waren overgebleven, toen Rijlaars
dam straks een plaatsje voor me in
ruimde. Dat 'k geen levend gezel
schap had, verdroot me aanvankelijk
,,'s Maandags dan is de wagen gere
geld vol," had de voerman me ge
zegd, en 'k had spijt, dat 'k dien dag
niet had afgewacht, tot 'k in de Meer
een specimen kreeg van „allerlei
slag", zooals Rijlaarsdam z'n passa
giers met een verzamelnaam betitel
de. Maar zoo haastig waren we niet
in den polder. Dat scheelde nog veel.
De Damstraat uit, waren we de Oude
Groenmarkt op gehobbeld. Bij den
slager Daudey hielden de pao/rden
Stil. De koetsier had blijkbaar op
dracht van vrouwlief, om een stukje
vleesch voor den Zondag moe te bren
gen. De Inkoopen waren spoedig ge
daan, en voort ging 't de Spekstraat
door en de Groote Houtstraat in. In
zoo'n ouderwetschen atmosfeer krijg
je zoo, als je wat aan je primitieve
omgeving gewend geraakt bent, het
gevoel, dat je In een vroegeren tijd
leeft.
Je hebt een anderen, bezadigder
kijk cp de dingen. Een stnpvoetschen
paoirdengang vind je de normale snel
heid. Je kijkt misnoegd naar een voor
bijganger, die in zijn haast harder
loopt, dan die maatstaf aangeeft, de
paardentram, die je wagentje voor-
bijrolt vervult je met stijgenden wre
vel en de automobiel, dié wel een
tien kilometers maakt, doet je vol
ontzetting afvragen, wat er wel moet
terechtkomen vun een maatschappij,
waarin de overheid zulke abnormale
snelheden toestaat!
Als Je je niet met hand en oog van
het tegendeel overtuigen kondt, zou
je geneigd zijn, om aan le nemen,
dat je een witgepoederde pruik droeg
en een korten, fluweelen broek aan
hadt.
De Groote Houtstraat bood geen
avonturen. Een paar verwonderde
menschen en wat stil gegrinnik op
oolijke jongensgezichten tellen niet
mee. Over het Verwulft kwamen we
langs de Botermarkt. Weer scheen
een hiaat in de huiselijke provisie
kast aanvulling te behoeven, want bij
een vroeg opgezet kaasstalletje gin-
een we een zoetemelksch kaasje in
slaan. We, d. w. z. Rijlaarsdam. Mijn
aandeel in deze handeling was zeer
negatief, daar 'k slechts afwachtte,
tot het accoard gesloten was.
Gierstraat en Groote Houtstraat re
den we kalm aan door zonder op
onthoud. Toen draaide de wagen de
Kampervest op. 'k Was al bang, dat
we verkeerd gingen; maar m"n
Yrees bleek ongegrond.
Do reden van deze zijdelingsche af
dwaling van den goeden weg was
een zak, waarmee Rijlaarsdam uit
een poortje kwam om bet vrachtgoed
te vermeerderen. Toen zeulden we
omstreeks drie uur de Iloutbrug over
en den Wagenweg op. De tocht was
niet bijster merkwaardig. Dat de
keien in den Wagenweg nu bijna ge
heel door klinkers vervangen zijn,
was wel het eenige, dat op te merken
was.
Buiten werd hot ritje aangenamer,
als j>e reed langs do boomenrijeu
dichtbij en ver met do weilanden eu
landhuizen er tusschen. In dezen
fraaien nazomertijd kunnen de hoo
rnen zoo rustigjes weg het bladgroen
terughalen uit de bladeren, zonder
dat een herfstig© stormvlaag de blad
stelen van do twijgen scheurt. Stil
aan zijn er nu de pracht-tooien van
bot najaar gekomen over de boomen-
kruineu. Beuk en kastanje vlammen
in het wijkende dof-groen van roomig-
geel tot vurend rood. De wilde win
gerden druipen van kleur in het na
middag-zonlicht en het lage eikenhak
hout begint ook b1 mee te doen in zijn
stompvingerig gebladerte. Maar voor
natuurbeschouwing loenen zich de
omstandigheden niet te best, want
m'n gezichtsveld is naar boven be
grensd door vijf witte planken, dio
bovenop het voortuig gebonden zijn
en naar achteren een paar meters
uitsteken. De schimmels hebben er
ondertusschen een drafje ingezet en
te kwart over drieën rijden we de
Van Merlenlaan in. Heemstede kwam
met het Wilhehninapiein, waar je
vlak over de kerk den Meerweg op
gaat.
De Cruquius voorbij kreeg 'k gezel
schap. Een geelharig jongske werd in
geladen en daarna een dito zusje,
waarna moeder den wagen besteeg.
De vrouw en haar dochtertje bleken
meer stabiel aangelegd dan het knaap
je, dat een onaigebroken zwerftocht
over het zeildoeken bankje ondernam
en er, tot zijn spijt waarschijnlijk,
niet in slaagde zijn laarzen op mijn
knie te loggen. Het meisje veroor
zaakte heel geen last. Haar openhan
gende mond en neusvorm wezen on
miskenbaar adenoïde vegetatis aan,
u weet wel, die neus-keelholte-aan
doening, die een paar jaren geleden
zooveel opgang maakte bij de onder
wijzers, toen zij op jacht werden ge
stuurd in hun klassen, om de lijde
resjes en lijdertjes op te sporen.
Langs moeder heen begluurde bet
kind metoen bet onderzoek waar
schijnlijk gunstig was uitgevallen,
grinnikte het me toe met een onbe
schrijfelijk lachje.
De vrouw leek me het type van oen
daggeldersvrouw. Ze droeg een bur
gervrouwsmantel en een hoed, die het
best te vergelijken was met een dek
sel van een bus, van zwarte stof ge
maakt. Aan de voorzijde bungelde
een wit-papierachtige roos telken
maal over den rand van den hoed
lieen, als ze haar stem uitzette. Daar
was iets uittartends in dat harde ge
luid, waarmee ze sprak. Iets, om al
tijd neen te antwoorden als ze ja wil
de hooren. Al dadelijk had ze dispuut
met een jongen, die op den opstap was
gaan hangen, en allerlei geluiden
uitstootte aan het adres van zijn
hond, die voor een karretje liep. Want
de wagen stond nog stil en de vrouw
was bang, dat de paarden er van door
zouden gaan, door het geschreeuw
van den jongen, zonder den voerman,
die bij een der huisjes nog zaken
schoen te verrichten te hebben.
En werkelijk, de schimmels stapten
op. Bijtijds kwam Rijlaarsdam er
aan, zoodat 't zonder ongevallen af
liep.
Gebeuren er wel eens ongeluk
ken vroeg 'k m'n reisgenoote.
Met die bussies Nou, dük zat 1
antwoordde ze.
Dat „dük zat" is plattelandsch voor
„vaak genoeg".
Onderlest gong d'r nog een ln de
sloot, lichtte ze verder ln.
Hier np het land stond iets groe
nigs. Met m'n stads-oogen kon 'k
niet veel meer er van zien, dan dat
het groote blaren waren.
ls dut kool? informeerde 'k.
wa-lie Yroeg ze onzeker terug,
of ze wel goed verstaan had.
K-oo-1 accentueerde 'k, een dom
me vruag vermoedend.
Ikd-ueee, dat bid biete Maar ze
staan hier niks inooi hoor l critiseer-
de ze. Nou venavend, vertelde de
vrouw verder, neme d'r een heele boel
losse mannen, die aan de spoor aan
't werk zijn, gedaan. Want nou be
gint het biete-rije en daar verdiene ze
goed an, daarom gaan ze nou van de
spoor vandaan. Ja, verzekerde ze, de
biete binne goed voor den boer en
voor den daglooner.
We weken nog eens van den rech
ten weg af, om ergens vrachtgoed te
brengen. Toen do voerman met uitla
den bezig was, kwam er achter ons
een auto aan.
Fedorie jó, schreeuwde do vrouw
onthutst, kom nou toch, d'r komp de
autau van den dokter an 1
Jó bleef kalmpjes z'n murgarine-
doozen wegdragen.
'k Gaan d'r uitbesloot de juf
frouw resoluut. Maar de auto was ons
al voorbij gegaan en de paarden had
den niets anders gedaan, dan hun i
koppen ©ven geschud.
Toon draaiden we op den smullen i
weg en ging 't op Hoofddorp aan. De
vrouw moest niet op „Kruis" zelf zijn,
en zoo' verloor 'k haar gezelschap
voor het einde van den tocht. Nog een 1
paar minuten, toen hield, te half 5 on
geveer, de wagen voor hotel „De
Beurs" stil.
'k Bleek Rijlaarsdam dertig centen
schuldig te zijn „voor de vracht" en
vijf centen voor m'n fiets. Niet te duur
dit uitstapje d.us. En als je met den
wagen heen en weer gaat, dan kosten
de twee ritten eon halven gulden sa
men.
Maar 'k was toch blij, dat 'k niet in
't wagentje mee terug moest en toen
'k een kwartier later met een prettig
gangetje langs de vaart wielerde, be
sefte 'k, dat in het goede seizoen in
deze streken de fiets het beste ver
keersmiddel is.
Bij den dijk, even buiten Hoofd
dorp, ziet men de arbeiders bezig aan
de spoorwerken. Veel te zien valt er
niet. De dijk is doorgegraven en \oor-
luopig is men met zund eu klei een
spoordam aan het maken. In de vaart
zijn twee hardsteenen iandhoofden ge
metseld, waarop een brug komt te
rusten. Verder is er voorloopig niets
merkwaardigs waar te nomen. Later,
als men het station te Hoofddorp gaat
bouwen, zal er meer zijn, wat de be
langstelling gaande maakt.
JAC, C. M. Jr.
?n. Dal
i phuf
n, dia.
Luïtenlandsch Overzicht
DE OORLOG IN MAROKKO.
Drie kwart gedeelte van het vredes-
effectief van het Spaansche leger
dus ongeveer een 60.000 man zijn
nu in Marokko aan het vechten,
hun leiders uog heel wat van
zijn, blijkt uit de versterkingen,
overal worden aangelegd en de reu®-'
achüge krijgsvoorraden en levens-
middelen, die getransporteerd wor»
den Alleen te Seloeac zijn 350 00Q
rantsoenen en 2.000.000 Mauser-patro.
nen opgestapeld. Dit is slechts één
der vele depóts.
Ook de Marokkanen weten nog van
geen kamp geven. Geregeld duiken
berichten up, dat in het binnenland
DE HEILIGE OORLOG tegen de
Spanjaarden gepredikt wordt Of hot
waar is, valt nog niet na te gaan
wel is het een feit. dat de Mooien ge
regeld belangrijke versterkingen krij
gen. En bet zijn gevaarlijke strijders.
Van den modernen oorlog houden ze
niet, want ze brengen bun oude be
proefde methode in toepassing. Een
sterke troep valt de Spanjaarden on
verwachts aan, brengt dezen meestal
aanzienlijke verliezen toe, en, wan
neer de Spanjaarden zich dan willen
gaan verweren, zijn de Mooren ver
dwenen gevlucht heet 't dan
in de telegrammen, die naa Madrid
gezonden worden.
In Spanje zelfs hoort men niet veel
van den oorlog. De bladen daar ver
schijnen met een enkel bericht over
de „straf-expeditie", dat eerst door
den militairen censor bewerkt en ver
volgens nog eens goedgekeurd is door
hot departement van binnenlandsch®
zaken. Niemand in Spanje weet het
juiste cijfer der geleden verliezen,
laat staan de namen der geeneuvel-
den en gewonden.
Voor de onderdanen, die familie
leden onder de krijgers hebben, is 't
een angstige ongerustheid; vooral om
dat geruchten uit het buitenland ern
stige berichten over den oorlog en het
aantal verliezen brengen.
Groote verontwaardiging heeft ook
do ontdekking der talrijke lijken in
de Goeroegoe-stellingen gewekt, daar
hieruit blijkt, dat vele officieren en
soldaten verdwenen waren, zonder
dat daarvan iets vermeld was
Terecht worden internationale ver
wikkelingen gevreesd.
Tot nog toe kon, hetgeen ginds ge»
schiedde, plaats vinden onder het
voorwendsel, dat de Sultan Moulay
Hafid niet erkend is in hot Rifgebied,
en daar dus niet voor do rust kan in
staan, waarom Spanje zich zelf recht
moest verschaffen. De regcoriug te
Fez (en daarmede de geheele beruchte
Algeciras-acte) kon dus geacht wor
den buiten spel te blijven.
Blijkt een bezetting van Tetuan
(welke stad in 1859 door de Span
jaarden ingenomen, doch weder aan
det, Sultan werd teruggegeven) wer
kelijk in de bedoeling van de regee-
rln°r te Madrid te liggen, dan krijgt
de geheele quaestie ineens een ge
heel ander aanzien, omdat dan Mou
lay Hafid rechtstreeks er in betrokken
wordt, ©n met hem de onderteeke-
naars van de Acte van Algeciras, die
borg staan voor de integriteit van hot
rijk van den Sultan. De mogendheden
hebben wel in antwoord op de laatste
nota van den Sultan verklaard, dat
zij zich niet wenschen te mengen in
de regeling van de hangende oneenig-
heden, welke uitsluitend toekwam
aan Spanje en de regeering te Fez
maar het is niet waarschijnlijk, dat
Z'i dit 6tandpunt zullen blijven inne
men, nu Spanje, niettegenstaande do
eerste geruststellingen, toch oen soort
roofpolitiek gout irijven
Eu wat /.al i*e doen
Zal de door Allah uitverkoren pro
feet en heerscher over de geen dwin
gelandij-duldende Marokkanen, het
goedvinden, dat de Spanjaarden een
deel van zijn gebied bezetten, zij het
dan ook als pandrecht, tot de oor
logskosten betaald zijn. We gelooveu
niet, dat Moulay Hafid er over denkt
aan Spanje a© kosten van het avon
tuurtje te vergoedeu. Men moet bo
denkeu, dat t-ij in zijn brief aan de
mogendheden verzekert, Spanje in
dertijd gewaarschuwd te hebben voor
de ontginning dar mijnen tegen
dei wil der Rifkaids, waarbij hij aile
verantwoordelijkheid voor een even
tueel verzet van te voren afwees
Wanneer Spanje al te brutaal gaat
optreden, zou het nog wel eens een
formeele oorlog tegen alle Marok
kanen met den Sultan aan het hoofd,
kunnen worden.
Hoe "t dan zou gaan
In den gisteren gehouden geheimen
ministerraad drongen twee generaals
aan op de uitzending naar Marokko
van 150.000 man, met behoud van een
reserve van 50.000 .nan, op grond van
de mededeeling van oen bekend poli
tiek persoon, dat aan het gevecht
van den SOsten September troepen van
den Sultan hebben deelgenomen.
Achteraf zal Spanje wellicht spijt
hebben, de handen in het Marokkaan
se!.© wespennest te hebben gesto
ken
rtïnar he>t Engelsch, door
Barones Oxczy.
?3)
Het uur van het openen der poorten,
Van de algemoene amnestie ©n van
het vrij in- en uitgaan van de haven,
Was door geheel Boulogne bekend ge
maakt.
Chauvelin zag lijkkleurig van woe-
de, vrees on teleurgestelde wraak
zucht Hij was plotseling haastig naar
de deur geloopen in een blind verlan
gen om hulp, maar Sir Percy had
•lang genoeg met zijn prooi gespeeld.
De tijd ging voort; Hébert en eeni
ge van zijn soldaten zouden terug
kunnen komen, en het werd tijd om
&an veiligheid en vluchten te den-
hen.
Snel als een opgejaagde tijger had
»ij zijn lange gestalte tusschen zijn
A ij and en de deur geplaatst, daarop
greep hij den kleinen man bij de
schouders en duwde hem achteruit in
dat deel van de kamer waar Margué-
rite en de Abt Foucquet nog kort ge
leden gezeten hadden.
Do prop en touwen, die bestemd
waren geweest voor een vrouw, lagen
vlak bij op den grond, op de plek waar
Hébert ze had laten vallen, toen hij
met den ouden Abt wegging naar de
kerk.
Snel en handig veranderde Sir Per
cy Chauvelin in een machteloozen,
zwijgenden bundel. De ex-gezant was
door vier dagen pijnlijke zenuwover
spanning gevolgd door zoo'n vernede
rend slot, gooslelijk en lichamelijk
zeer verzwakt, terwijl Blukeney
krachtig, lenig en altijd onverstoor
baar kalm, frisch was naar lichaam
en geest. Hij had den geheelen mid
dag kalm geslapen, zijn plannen be
daard overdacht, niets aan het toeval
overgelaten en in volmaakte rust ge
regeld en snel gewerkt.
Na zich goed overtuigd te hebben,
dat de touwen stevig waren vastge
maakt, de mond goed gesloten, en
Chauvelin volkomen hulploos was,
nam hij de nu onbewegelijke massa in
zijn armen op en droeg haar naar de
aangrenzende kamer, waar Marguéri-
te twaalf uur lang een hevig marte
laarschap had uitgestaan.
Hij legde de vormlooze massa op het
bed, en keek er even met een vreemd
gevoel van medelijden totaal vrij van
minachting op neer. Het licht van de
lamp in de andere kamer viel vaag
op de machtelooze gestalte van Chau
velin. Hij scheen zijn bewustzijn te
hebben verloren, want de oogen wa
ren gesloten, alleen de handen, die
stijf tegen zijn lichaam waren gebon
den, trilden bijna onmerkbaar.
Met een goedhartig schouderopha
len keerde de onverstoorbare Sir Per
cy zich om, om heen te gaan, maar
eerst nam hij nog een stukje papier
uit zijn vestzak en Het het tusschen de
bevende vingers van Chauvelin glij
den. Op het papier waren de vier re
gels van het versje gekrabbeld, dat
binnen de volgende vier en twintig
uur Robespierre en zijn collega zou
den lezen.
Toen ging Blakeney eindelijk de
kamer uit.
HOOFDSTUK XXXV*
Marguérite.
Toen hij de groote kamer weer bin
nenkwam, stond zij naast de tafel,
met. éen fijngevormde hand rustend
op de leuning van den stoel, haar be
vallige gestalte voorovergebogen als
was zij in vurige verwachting.
Geen moment had zij in dat ge
wichtig oogenblik, toen haar kostbaar
leven op het spel stonJ, gewankeld
in moed of tegenwoordigheid van
geest.
Van het oogenblik af, dat hij op
sprong en de kandelaars in de hand
nam, had zij plotseling begrepen, wat
hij van plan was to doen, hoe hij zou
willen, dat zij handelde.
Toen de kamer in duisternis gehuld
was, bleef zij doodstil staan; toen zij
het geschuifel op den vloer hoorde,
beefde zij heelemaal niet, want haar
hartstochtelijk hart had haar al ver
teld, dat hij nooit van plan was ge
weest zijn vijanden dien schandelij
ken brief in handen te (reven. Toen er
nu een algomeene opschudding kwam,
toen do soldaten wegsnelden, toen de
kamer leeg werd en Chauvelin alleen
bleef, trok zij zich stilletjes in den
donkerslen hoek der kamer terug,
nauwelijks zonder adem te halen, al
leen wachtend.... wachtend op een
teeken van hem
Zij kon hem niet zien, maar zij
voelde zijn beminde tegenwoordig
heid daar, ergens vlak bij haar, en zij
wist dat hij zou willen, dat zij wacht
te... Zij bleef kalm op haar post
klaar om te helpen als hij riep
evenzeer klaar om zich stil te houden
en te wachten.
Eeret toen het hulpelooze lichaam
van haar doodelliken vijand goed en
wel uit den weg was, kwam zij uit de
duisternis te voorschijn, en nu stond
zij daar, terwijl het volle licht van de
lamp haar schitterend gouden haar
de fijne blos op haar wangen, den
liefdegloed in haar mooie oogen ver
lichtte.
Zoo zag hij haar, toen hij de kamer
weer binnenkwam, en even bloef hij
bij de deur staan, want het genot van
haar daar te zien, scheen iiem groo-
ter vreugde dan hij kon dragen.
Vergeten was de zielepijn, die hij
had uitgestaan, de vernederingen on
gevaren, waarmee bij bedreigd was
hij herinnerde zich alleen, dat zij hem
liefhad en dat hij haar vereerde.
Hot volgend oogenblik lag zij in
zijn armen. AUes was stil om hen
heen, behalve het zachte gekletter van
den regon op de boomen van het bol
werk en van de verte uit dc echo Yan
gelach cn muziek der feestvierders.
En toen de kreet van den zeemeeuw,
driemaal herhaald vlak onder het
venster.
Het is Tony, als ik mij niet ver
gis, zei hij haastig, terwijl hij teedcr
de kap om haar hoofd vastmaakte.
Lord Touy fluisterde zij.
Juistmet Hastings cn nog twee
anderen. Ik heb hun gezegd, dat zij
vanavond op ons wachten moesten,
zoo gauw als het hier kalm was.
Was je dan zoo zeker succes.
Percy? vroeg zij verwonderd.
Zoo zeker, antwoordde hij eeo»
voudig.
Toen bracht hij haar naar het ven
ster en tilde haar op do vensterbank*
liet was niet hoog van den grond cn
twee paar bereidwillige armen waren
klaar om haar te helpen.
Toen volgde hij zelf ook en kalm
ging het kleine gezelschap den kant
uit van de poort
Het bolwerk zelf zag er nu vreemd,
verlaten en stil uitde pretmakers
waren ver weg, alieer. een cl twee
voorbijgangers liepen zoo nu cr. dan
haastig voorbij met bundels onderden
arm, blijkbaar beslaten gebruik ma
ken van het welkome verlof om do
zen gevaarlijken grond te vcrlateu.
Het kleine gezelschap ging zwijgend
verder, Margdérite'e kleine baud rus.
tend op den arm van haar echtgenoot.
Nu kwamen zij een troep soldaten te
gen, die ietwat aarzelend en besluite
loos vlak b'jj dc epen poort van het
fort stonden.
Kijk, dat is de Eugelscliman zei
er een.
Jahij is op weg naar Engeland,
voegde een ander er onverschillig bij.
(Slot volgt)