HAARLEM'S DAGBLAD.
TWEEDE BLAD.
Haarlemsche
Handelsvereniging
PARIjSCHE BRIEVEN.
Haarlemmer Halletjes
ZA.TEBÈAG 1« OCTOBER 190»
Ooidgek. bij Kon. Baal. van li Not.18&9.
De HaarLemsch© H andelsvereeni-
g\ng hi ar ter ste de, opgericht 10 Mei
1892, heeft La den loop vam den tijd,
Wel haar recht van bestaan bewezen.
'In zeer vele gevallen, zaken van ver
schillenden aatrd betreffende, la zij
'opgetreden en dikwijls met groot
guccès. Jamnter echter, dat men alge-
itneen niet meer blijk geeftt dit te
Waardeeren, door als lid der Vereeni
ging toe te treden. Er zijn wel meer
dan 600 leden, maar dat ia niet vol
doende. Elk handelaar, neringdoen
de, ja zelfs particulieren, moesten lid
.Worden, om ten minste te laten gevoe
len, dat men het werk op prijs stelt,
dat de Haarlemsche Handelsvereeni
ging steeds opneemt, als doende, wat
hare hand vindt om te doen.
De voordeelen, die de Varteen iging
buiten hare bemoeiingen van ver
schillenden aard, haren leden aan
biedt, zijn zeer vele en zeer groote
tegenover de geringe jaariijksche
contributie van 8.60, die gevraagd
'wordt..
De Haarlemsche Handelsvereeni
ging bemoeit zich in de eerste plaats
er mede, de belangen van harte leden
te bevorderen, door onwillige beta
lers voor hen tot betaling aan te
manen en information voor hen in te
winnen. Bovendien hebben de leden
het recht, het hun gratis te verstrek
ken advies van den rechtsgeleerden
adviseur der Vereeniging te vragen,
die ook in proceduxen en faillisse
menten gratis voor hen optreedt, na
tuurlijk alleen voor zaken betreffende
den handel en het bedrijf der leden.
Als proef kunnen voortaan nieuwe
leden voor een half Jaar worden aan
genomen, doch slechts het 2e halfjaar
(van 1 November tot en met 30 April)
ad J 1.75 de halve contributie.
Rechtsgeleerde adviseurs der Ver
eeniging zijn de heeiten Mrs. Th. de
Haan Hugenholtz en A. H. J. Merens,
Spaarne 94, alhier, die voor de leden
eiken werkdag van 24 uur des na
middags zijn te spreken.
Het bureau der Vereeniging is ge
vestigd Jansweg 11.
Voor incasso's door bemiddeling
der Vereeniging wordt een vast
recht van 5 pet. dor vordering bere
kend.
Bovendien moet 10 cent voor port
steeds worden bijgevoegd, bij inzen
ding van vorderingen door bemidde
ling der advocaten te innen.
De kosten van lnformatiën naar
buiten de stad woonachtige personen
bedragen 60 ets. per informatie, plus
vijf cents porto-vergoeding. lnforma
tiën naar binnen de stad wonende
personen worden gratis verstrekt.
Pretention op bulten de stad wo
nende personen worden niet behan
deld, wanneer niet 10 ets. voor porto-
vergoeding is toegevoegd.
Ruim 1748 lnformatiën en rechts
geleerde adviezen werden in het af-
goloopen jaar gegeven.
In Augustus en September 1909 zijn
49 vorderingen tot een bedrag van
1477.38 1/2 betaald; 11 vorderingen
worden afbetaald; 9 vorderingen zijn
uitgesteld.
Volgens art. 7 dient het geheim der
(ijsten van wanbetalers ongeschon
den te blijven.
Alle brieven, aanvragen, réclames
of wat ook, moeten worden geadres
seerd aan het bureau, dat geopend
is dagelijks van 's morgens 9 tot 1 uur
en 's namiddags van 2 tot 4 uur,
waar dan ook verdere inlichtingen
zijn te bekomen.
Het Bestuur heeft bemerkt, dat men
(soms meent, dat men, hoewel geen
lid der H. H. V., toch van haar infor
mation kan bekomen, en brengt nu
nogmaals en uitdrukkelijk ter kennis
dat alleen aan leden der Vereeniging
Information door haar worden ver-
strekt, en dat voor information op
hier ter stede woonachtige personen
nooit betaling mag worden gevor
derd.
HET BESTUUR.
GUI,
Wat zal, zoo vroeg onlangs een der
Parijsche tijdschriften aan sommige
beroemdheden en beroemdheldjes
wat zal de „aviation", de luchtscheep
vaart, op Paschen 1915 te beteekenen
hebben?
Bij zulke toekomstmuziekerige vra
gen bekommert men er zich heele-
niaal niet om, of de personen, tot wie
men de vragen richt, al of niet des
kundigen zijn. Mits de namen der on
dervraagden maar zekeren klank heb
ben, is de zaakkundigheid Van niet
het minste belang.
Wat zal, vroeg ik aan een der
weinige groote dichters hier, de
luchtscheepvaart te beteekenen heb
ben op Paschen 1915?
De poëet keek me vorschend aan,
als wilde hij weten, of ik hem in het
ootje nam, en antwoordde, na zich
te dien aanzien gerustgesteld te heb
ben, op een toon van oprechtheid:
Dat kan IK toch zelfs bij benade
ring niet weten.
Een baasje uit Groot-Mokum zou
gemompeld hebben: „Weet ik véél?"
Natuurlijk hebben zich niet alle on
dervraagden even zwijgzaam gehou
den als oinze dichter.
Paul Adam, de talentvolle, doch
weinig schoenvaste schrijver, van
wien Victor Méric terecht getuigde,
dat men in zijn wei-kon reminiscen-
siën kan vinden van Zola, de Gon-
court, Hugo, Balzac en zélfs Stend
hal, liet zich niét onbetuigd en
schreef:
„Ik vrees een weinig, dat de aero
plane in 1915 nog niets anders is dan
een voorwerp van sport. Stellig zul
len vermetele personen er prachtige
records meè volbrengen; maar zal de
aëroplane geregeld burgerzielen ver
voeren, die zoo op veiligheid gesteld
zijn? Het komt mij voor, dat de be
stuurbare luchtballon meer practi-
sche diensten zal verrichten. De aëro
plane zal een wondere Pegasus blij
ven, dien slechts de dichters der
luchtruimten zullen bestijgen."
Ik vrees, dat zeer velen de vrees
'van Paul Adam deelen.
Edmond Haxaucourt, die voortdu
rend naar de onsterfelijkheid der
Académie Fran^aise aspireert, doch
er wel nimmer in opgenomen zal
worden, dank zij een werkje uit zijn
veel bewogen „Jugendzeit" Ed
mond Haraucourt is nog veel scepti
scher:
„Over vijf jaar zal de aëroplane,
denk ik, nog maar een weeldeding
zijn van rijkaards, snobs en man-
slaglustigen; naar verhouding zal
men veel uiteenspatten, men zal vol
doende verdrinken, en pleuris zal
veel voorkomen. De Paaschvacantie
van 1915 zal tot nog toe onbekende
gemengde berichten hebben te boek
staven, betreffende voorvallen tus-
schen de Riviera en Corsica, en ook
op de oevers van den Nijl. Ik zie on
bemiddelde menschen in de lucht kij
ken: morituri te salutant (stervend
groeten wij u.)
En de toekomst zal zich voortzet
ten: de dood van anderen heeft nooit
de veroveringen verhinderd, noch
zelfs vertraagd."
De laatste alinea zal denkelijk da
delijk onderschreven worden door
den 'redacteur van „Le Matin", die
hoogst veilig op zijn kantoorstoel ge
zeten naar aanleiding van de
ramp te Avrilly, waarbij de vier
luchtschippers der „République" het
leven lieten, in vette letters liet druk
ken: „Niet versagon! Doorgaan op
den ingeslagen weg!! De heele wereld
houdt het oog op Frankrijk geves
tigdlll Laten wij er voor sterven!!II'
Eenige minuten daarna hield de man
onversaagd zijn oogen gevestigd op
een schoteltje Stervende oesters.
De humorist Grosclaude uitte zich
als volgt:
„Ik beschik niet over juiste inlich
tingen met betrekking tot de kwes
ties, waaromtrent gij mij de eer aan
doet, me te ondervragen.
Eerste vraag. Wat zal de aëro
plane over vijf jaar te beteekenen
hebben?
Ik zit met het antwoord erg ln
verlegenheid. Zullen de aeroplanes
even gr.oot zijn als de dameshoeden?
Zullen ze vleugels hebben als die hoe
den, of wel „plans" als wijlen Tro-
cher of mijnheer Picard. Ik ben om
trent niets daarvan zeker. De 'toe
komst zal het ons leer en, en ik wacht
haar onderricht met een geduldige
onverstoorbaarheid af.
Tweede vraag: Hoe zal het met
de aëroplane gesteld zijn, uit een
oogpunt van vervoer en uit een van
sport, op Paschen 1915?
Gij kunt mij evengoed vragen,
hoe het met dat alles gesteld zal zijn
op een anderen feestdag in hetzelfde
jaar.
Vergeef mij do vaagheid van dit ant
woord1, en publiceer het niet, bid ik
u, dan ingeval het u toeschijnt dien
stig te kunnen zijn tot het begunsti
gen der ontwikkeling van een indus
trie, in welker vooruitgang ik leven
dig belang stel."
Doodjammer, dat niet meer „gens
notoires" de ontstellende dwaasheid
en flauwiteit dier vragen zoo fijntjes
op de kaak heeft gesteld.
Het spreekt vanzelf, dat ook mada
me de Thèbes in dezen „questionnai
re" moest worden betrokken mada
me de Thèbes, de vrouwelijke astro
loog, de kaartlegster, de handlezeres,
de profetes, de.... „tooverkol", zou ik
er haast aan toegevoegd hebben, in
dien zij er niet zoo knap uitzag (het
geen niet weinig tot haar roem heeft
bijgedragen).
Deze befaamde „magicienne" dan
sprak, orakelend op z'n Delpliisch
„De menseh zal de lucht niet ver
meesteren op de wijze, die de moedige
proefnemingen aankondigen, welke u
dagelijks in vervoering brengen. Hij
kan glijden over de oppervlakte der
watexenhij kan het vloeibaar ele
ment op een uiterst geringe diepte en
voor korten tijd doordringen maar
hij zal evenmin den hemel als de aar
de als overwinnaar ingaan.:
Men gaat niet, mijnheer, tegen de
natuur in. En de natuur heeft de vo
gels niet anders geschapen dan om
•■ons een weinig meer te verplichten tot
het opheffen der oogen naar de onein
digheid en tot het denkbeeld, dat die
lonexindigheid slechts het domein is
der zielen en der onzichtbare geesten".
Merci, madame nu weten wij het.
Al het bovenstaande behoort tot de
„note gaie" van de aktualiteiten der
aviatiek.
Ik vrees echter, dat voorshands de
aviatiek meer de „note triste" zal
doen weerklinken. Na den dood van
den koenen Lefebvre, het omkomen
van Marchal, Chauré, Vincenot en
Réaux, de militaire luchtloodsen.
Wie volgen
Wie zullen in de naaste toekomst de
eeuwigheid worden binnengebracht
En bi] het tellen der slachtoffers be
kruipt ons allicht de droevige gedach
te, dat, naar alle waarschijnlijkheid
de aëroplanes, noch de bestuurbare
luchtballons ooit vervoermiddelen zul
len worden, zuiver maatschappelijke
diensten zullen verrichtendat de
aëroplanes langen tijd sportdingen
zullen blijven, en de bestuurbare
luchtballons bijkans uitsluitend zullen
gébruikt worden bij....- oorlogsman
noeuvres.
Niettemin doet het je goed aan, tot
de ontdekking te komen, dat moed en
offerzucht de wereld nog niet uit zijn
en ook ten deze op het appèl zijn ver
schenen.
Bij de begrafenis van de vier omge
komen luchtschippers der „Républi
que" sprak de b'sschop van Versailles
onder meer
„Gij leért ons, dat groote dingen
waard zijn, dat men er voor lijdt en
sterft. Wij zullen uw voetsporen druk
ken. Wij zullen uw voorbeeld volgen.
Mannen van den krijg, mannen der
wetenschap, mannen der kerk, Fran-
schen van eiken leeftijd en eiken
stand, wij zullen er een eer in stellen,
aan het vaderland ons offerdeel te
brengen".
Honderdtallen Fransche officieren
hebben gesolliciteerd en solliciteeren
nog naar den post van luchtschipper
op de dirigeables in aanbouw.
Door alle eeuwen heen, zelfs in de
tijden van vroote corruptie, heeft het
Frankrijk niet aan „beaux gestes"
ontbroken. En deze hebben vaak het
land uit de grootste gevaren gered.
OTTO KNAAP.
Amsterdamsche Kont.
CCCV.
Spreken ls zilver, zwijgen is goud!
In verband met het plan tot oprich
ting van een corps rijksrechercheurs,
maakte ik in mijn jongsten Kout ge
wag van onze tegenwoordige geheime
Rijkspolitie: de onbezoldigde rijks
veldwachters. Ik wees er op dat een
enkele uit groote liefde voor het
vak wel eens optrad in gevallen,
waaraan niet was gedacht geworden
toen hem zijn aanstelling gewerd.
Doch dit is slechts een uitzondering
on met het echte soort-type bracht ik
eens een genoeglijke twintig minuten
door in den trein van Amsterdam
naar Haarlem. Het regende dien dag
dat het goot en iemand die op 't laat
ste oogenblik nog was komen binnen
stormen, vertelde dat het maar zus
of zoo gescheeld had of hij had een
rijwielbekeuring opgeloopen, wijl hij
een der bekende roode borden niet ge
zien had door den regen die hem in 't
gelaat sloeg en dus een verboden
straat had bereden. Het had maar zus
of zoo gescheeld of de agent die hem
op zijn verzuim opmerkzaam maak'te,
had zijn excuses niet aanvaard en
met een: „onthoud je dag," zijn naam
in hét boekje opgeschreven. Ziedaar
stof te over voor een geanimeerd
trein-discours over de meerdere of
mindere tact ten toon gespreid door
Amsterdamsche en Haarlemsche poli
tiedienaren in casu fietsmlsdrijven.
De Lnleidor was al spoedig op den
achtergrond gedrongen door een dik
buikig heertje, die met smaak van
zijn ervaringen verslag deed, hoe hij
agenten die eerst grof tegen hem wa
ren opgetreden, wel eens geprest had
proces-ver baal tegen hem op te ma
ken, maar hij 't nooit zoover had
kunnen brengen., 't Zou anders wel
aardig zijn geweest, zeide hij, want
ik ben zelf onbezoldigd rijksveldwach
ter, maar maak van mijn bevoegd
heid buiten mijn werkkring nooit ge
bruik. Toch was de verleiding wel
eens heel groot voor hem geweest.
Bijv. toen hij met eenige heeren aan
't fietsen zijnde op een buitenweg bij
Haarlem, door „de jeugd" op steenen
werd onthaald. En met die jeugd was
volgens spreker tegenwoordig
niets meer aan te vangen, nu de kna
pen beneden den leeftijd weten dat
zij toch niet gestraft warden, doch er
met een berisping van den kanton
rechter afkomen, waar ze ook al glad
maling aan hebben. De agent die
hun namen opschrijft, als zij straat
schenderij gepleegd hebben, wordt
nog op den koop toe uitgelachen.
Onze onbezoldigde was echter boos
geworden, zijn fiets afgesprongen en
had een der kwajongens bij den kraag
gevat.
Geslagen had hij hem niet, maar
wel een flinke boetpredikatie gehou
den, waarvan het indrukwekkend slot
was, dat de jongen niet wist wie hij
gegooid had, dat hij hem direct naar
't politiebureau kon brengen, omdat
hij zelf van de politie was. Het aapje
van een jaar of tien was blijkbaar niet
heel erg onder den indruk, want het
merkte op „dat iedereen dat wel
kon zeggen", waarop de groote, dikke
man zijn penning liet zien. „Jao",
riep een misschien 9-jarige kleuter uit,
die op een afstand het'spelletje volg
de, „zoo'n blikkie kan iedereen wel in
zijn zak dragen, maar je moot hem
naar zijn pampieren vragen." De groo
te man lachte, was ontwapend, fietste
verder.
Maar één keer had hij een jong-
mensch door zijn bevoegdheid bloed
doen zweeten. 't Was even na den
Transyaal-oorlog. Hij zat in den trein
van Haarlem naar Alkmaar en. met
hem reisde iemand, die door den oor
log zijn betrekking in Transvaal was
kwijtgeraakt, nu eenigen tijd bij zijn
fam'lie in Noord-Holland doorbracht
en dan een post in Amerika zou krij
gen. Hij was echter al naar Zuid-
Afrika gegaan vóór hij zijn dienst
plicht had vervuld hij was dus deser
teur. De gezellige prater merkte op,
dat dit nog al gevaarlijk was, want
•als hij gesnapt werd, zou hij niet al
leen met de gevangenis kennis ma
ken, maar moest hij ook z'n volle vijf
jaar uitdienen, zoadat van de betrek
king in Amerika wel niets zou komen.
Daar was hij echter niets bang voor,
eerstens letten ze er hier niet zoo
streng op en tweedens was hij veel te
slim om zich te laten snappen. Met dit
laatste vooral was onze onbezoldigde
het heelemaal niet eens, het „blikkie"
kwam weer uit den vestzak en hij
merkte op, dat wanneer hij een under
voorgehad had, hij in Alkmaar bij
aankomst aan het station zeker gear
resteerd zou geworden zijn. Zoo'n
praats als het jonge mensch zooeven
had gehad, zoo geslagen was hij nu.
Zelfs de geruststellende verzekering
monterde hem niet op en de vader-
landsche grond moet hem wel onder
de voeten gebrand hebben, tot hij de
boot betrad, die hem naar 't vrije
Amerika zou brengen. Intusschen had
onze praatgrage „onbezoldigde" niet
nagelaten den „deserteur" er op te
wijzen, hoe gevaarlijk het is in den
trein over andere dan doodonschuldi
ge onderwerpen te praten, omdat men
nooit niet zekerheid weet, wie hij u
in de coupé zit.
Ik was dit volmaakt met den ge-
achten spreker eens, maar.... daoht
toch.... als er nu eens een dienstuoe-
nerig bezoldigd politiebeambte bij
ons zat, die aldus vernam, dat deze
onbezoldigde iemand, die in elk geval
door de justitie werd gezocht, moed
willig de gelegenheid had gegeven
om te ontsnappen, nog wei nu /.ijne
qualiteit bekend gemaakt te hebben-
zou de „onbezoldigde" dan niet groo
te kans beloopen zijne aanstelling te
verliezen, omdat hij hot spreekwoord
vergeten had dat spreken zilver, maar
zwijgen goud is
Spreken doen de Amsterdammers
dezer dagen veel over het fusilleeren
van Ferrer in Barcelona. Eenig zijn
de Amsterdammers hierin niet, want
blijkens de Duitsche bladen moet de
stemming in Berlijn nog heel wat
meer anti-Spaansche regeering zijn.
Natuurlijk wordt ook veel gesproken
over de betooging voor het Spaansche
consulaat en hierover zijn de meenin
gen nogal verschillend.
Zoo aangenaam het vermoedelijk
onzen Spaanschen consul zal zijn als
spoedig over hem wordt gezwegen,
zoo heerlijk vindt Dumas het blijk
baar, als over hem wordt gesproken.
Ik bedoel natuurlijk den komiek en
Reuter-coupletten-vertaler Bonifang,
die als „dichter-humorist Dumas" in
het Circus optreedt en die zoo uit
muntend de lunst van reclame-ma-
ken verstaat, dat men in eiken siga
renwinkel bijna zijn portret kan aan
schouwen. Op sommige ziet men hem
naast een bloemstuk, grooter nog dan
hij zelf is, en dat hem door vereerders
werd aangeboden voor een couplet,
dat door actualiteit in den smaak
viel. Nu ik toch met Hollandsehe ar-
tisten dezen Kout eindig, herinner ik
er aan, dat deze halve maand in Flo
ra een nieuw heeren-duet in 't genre
van Solser en Hesee is opgetreden,
namelijk dat van Carels en Orvan.
Hun repertoire is nieuw en frisch en
vooral een parodie op de Dollar-prin
ses, gewagneriaaust voor de groote
opera met Lohengrin en Elsa doet
het wel, zoodat ook Haarlem van deze
nieuwe grappenmakerij wel spoedig
zal kunnen genieten.
II. HENNING Jr
Esperanto.
XXV.
DAGELIJKSCHE GESPREKKEN.
Ik geloof, dat wij onweer krijgen.
Mi kredas, ke ni havas fulmotou-
cLroii.
Het begint te donderen.
Jam komencas tondri.
Hoort gij het donderen?
Cu vi andas Ia tondradon?
Het weerlicht.
Fulmas.
De bliksem is Ingeslagen.
La fulmofajro trafis.
Wat een hevige slag!
Kia fortega batol
Het regent bij stroomen. Ik ben
doornat. Laten wij een schuilplaats
zoeken.
Pluvas torente. Mi estas tute mat*
seka. Ni sercu sirmayon.
Goddank! Het houdt op te regenen.
Dank'al Dio! Cesas pluvi.
Het onweer is voorbij.
Pasis la fulmatrondo.
Daar breekt de zon weer door.
Jen la suno reekbrilas.
Kijk eens! Wat mooie regenboog.
Rigardu! Kia bela cielarko.
Het is drommels koud heden!
Estas diable malvarma hodiaul
Vindt gij het niet koud?
Cu ne estas al vi malvarma?
Toch niet; ik ben warm gekleed.
Tute ne mi estas vairme vestita.
Wij hebben 10 graden onder nul.
Ni havas dek gradojn sub nulo.
Het heeft gevroren; wij hebben mooi
ijs.
Frostis; ni havas belan glaeïon.
Het sneeuwt.
Negas.
Het dooit; de sneeuw smelt.
Mulfrostas; la ne^o Huidigs».
In de laatste weken gaat de Espe*
ra,n to beweging ook in ons land merk
baar vooruit.
Te Rozendaal Ls opgericht de Espe
rantisten-Vereen iging „La Limpioni-
roj", welke een afdeeling is geworden
van de Nederl. Esperantisten-Vereo-
niging.
Te Blairicum is 1.1. Zondag als re
sultaat van een causerie over Espe
ranto toegelicht met lichtbeelden, een
en ander gegeven door den heer H.
Blok uit Amsterdam, opgericht do
„Gooische Esperantistenclub". Als
leidster dier club zal voorloopig op
treden Mevrouw E. Hamburger—Cor-
des, Blaricum.
In navolging van Amsterdam zullen
thans ook te 's-Gravenhage een aan
tal politieagenten cursussen in Espe
ranto volgen.
Het gemeentebestuur van 'Amster
dam heeft aan de afd. Amsterdam der
Ned. Esp. Ver. vergunning gegeven
tot gebruik van ©enige schoollokalen
tot het geven van Esperanto-cursus
sen door die afdeeling.
Te Haarlem volgen 20 leerlingen
den Esperanto-cursus, gegeven van
wege da Toynbee-Vereeniging. Het
onderwijs wordt gegeven door Me
vrouw Habermehl—Sevenhuijsen.
Voor den cursus in Esperanto, uit
gaande van de Toynbee-Vereeniging
te Alkmaar hebben zich zestig deelne
mers, waaronder vijftien dames doen
insclirijven.
Het orgaan van de Ned. Esp. Ver.
tot heden uitgegeven als tijdschrift,
zal na '15 Oct. verschijnen als cou
rant.
EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE.
Hoewel af en toe het publiek wel
meent, dat er groote naijver bestaat
tusschen journalisten onderling, is in
werkelijkheid de collegialiteit vrij
groot, zoodat dan ook menig Luiten-
staander wel eens verbaasd staat te
kijken, wanneer hij toevallig op
merkt, dat de een den ander een
dienst bewijst. Het spreekt dus van
zelf, dat ik zeer vriendschappelijk
zind ben ten opzichte van die jonge
leden van den Raad, aan wie in de
vergadering der afdeelingen de taak
is opgedragen, om als verslaggever
van de beraadslagingen op te treden
of, zooals dat hier deftiger heet,
als rapporteur.
Zóó vriendschappelijk zelfs, dat ik
Innig modelijden met hen heb. Wat
saaie bezigheid is datl Vooreerst moet
alles beknopt worden opgeteekend,
anders wordt het te lang. Bovendien
mag er geen enkele naam in genoemd
worden. Vele leden, enkele leden, een
lid.... ziedaar de geheimzinnige ter
men, waarin onze vertegenwoordi
gers worden aangeduid. Waar dat
kiekebos-spelen voor dient, zal wel
niemand goed beseffen, want als de
begrooting aan de orde komt, vei>
klapt menig Raadslid zichzelf. Mis
schien dient het alleen om ona een
beetje te laten raden en wanneer dat
zoo is., kon ik er in deze dagen, nu de
lange avonden alweer beginnen, wat
voor gevoelen.
Maar tegen den rapporteur van de
eerste afdeeling moet ik toch een be
zwaar inbrengen. Hij schrijft o. a.
„MEN acht het gewenscht, dat de
verlichting aan do Leidschevaart
wordt verbeterd," Daar heb ik tegen.
Niet tegen betere verlichting, wel te
verstaan, maar tegen dat woord
m e n.- „Men" zijn wij, het groote
publiek, de massa, do menigtemen
kan een Raadslid nooit zijn, en dus
„vele" leden en „verschillende" leden
nog minder. Do rapporteur heeft het
natuurlijk zoo niet bedoeld, maar 't
woord lijkt me een kleineerimg van
den Raadsheerlijken stand.
Dat hij het zoo kwaad niet meende,
blijkt wel uit den gemoedelijken
toon, die ln dit rapport heerscht. „De
•meening werd uitgesproken, dat het
gewenscht is, dat de klokken, die van
wege do gemeente aan don openbaren
weg zijn geplaatst, don juisten tijd,
aanwijzen."
Zachter kan hot al niet gezegd
worden. Inderdaadhet is ge
wenscht. De gemeente-administratie
dient te gaan volgons één onberispe
lijk rechte lijn, maar die door do ge
meentelijke uurwerken wordt getrok
ken, doet meer denken aan een gra-
phische voorstelling. Er heerscht zoo
veel verschil van meening, alsof doze
klokken geen ambtenaren, ma ai-
Raadsleden waren, welke laatste ver
gelijking nog hierdoor bevestigd
wordt, dat ze soms al te hard loopen,
een anderen keer achteraan komen.
en nu en dan totaal stilstaan, juist
wanneer je noodig hebt, dat ze voor
uit gaan.
Maar er is nog een andere vraag.
Wat is de juiste tijd Die van de
een©, of die van de andere klok Het
is geen pessimisme, dat me deze
vraag doet stellen, maar ervaring.
Waar kun je het slechtst to weten
komen, hoe laat het is In een hor
logemakerswinkel. Het wemelt er van
klokken, maar er zijn nauwelijks twee
het over den tijd eens. Slaat de een,
dan is de ander er nog lang niet aan
toe en de derde al vijf minuten ver
der. En vraag je aan den horloge
maker, hoe laat het is, dan kijkt hij
ook niet op een van die eigenwijze
klokken, maar haalt een gewoon zil
veren horloge (een gouden draagt hij
zoo goed als nooit) uit zijn vestzak en
antwoordt niet met de beslistheid, die
je van een vakman verwachten zou
„het is kwartier over vieren", maar
,,het zal kwartier over vieren zijn I",
of „ik heb het kwartier over vie
ren."
Hij is dus tot bescheidenheid ge
neigd. En als je hem vraagt, wat de
juiste tijd is, dan zal hij er zich met
een Jantje van Leiden afmaken. Wij
menschen mogen dan meenen, dat we
wonder knap zijn en precies weten
hoe laat het is, als het er op
aankomt, zou binnen zes weken de
grootste verwarring in onze tijdreke
ning zijn ontstaan, wanneer we ons
niet, figuurlijk gesproken, konden
vasthouden aan de zon.
Het groote licht, waaraan we zoo
ontzaglijk veel hebben te danken, en
dat we in ons kunstlicht zooveel mo
gelijk trachten nabij te komen. Of
is niet in een van de afdeelingen ge
vraagd om ruimer toepassing in onze
straten van electrisch licht of invoe
ring van parsgas Op dat gebied is
de mensch nooit verzadigd. Toen en
kele Jaren geleden de eleotrische
straatverlichting werd ingevoerd,
keek ieder in stomme en ook wel in
bespraakte verwondering naar die
groote, fel-gloelende bollen nu zijn
we daaraan al gewend en vragen om
meer.
't Is een vliegen naar de zon, gelijk
Icarus, en al hebben wij ook geen
vleugels, die af kunnen smelten, het
geld in onze portemonnaie smelt wel
degelijk weg, wanneer maar voortdu-
rend meer licht gevraagd wordt en
we die lichtweelde terugvinden in
onze belastingen 1
En wei-den de menschen met dte
toeneming van licht zelf verlichter,
dan zouden we ons de uitgaven nog
kunnen getroosten, maar daarvoor
schijnt weinig zekerheid te bestaan.
Of heeft niet onze burgemeester zelf
gezegd, dat met de invoering van het
electrisch licht de ongeregeldheden in
de Groote Houtstraat zijn begonnen
Je zou zeggen, dat het licht op dikke
schedels dan wel afstuit.
Maar niet enkel in onze hooMstro-
ten. Ik heb dezer dagen een ernstige
klacht gehoord over het fietsen op
voetpaden in den Hout. Wanneer dat
strafbaar wezen zal, dan moeten er
borden staan en hoe bevallig van
vorm en kleur je ook probeert die te
maken, het blijven altijd leelijke din
gen in een bosch.
Wie fietsen daar nu Jongelui, die
beter moesten weten, die verontwaar
digd zouden wezen, wanneer ze niet
tot de beschaafden werden gerekend,
maar die toch nog niet schijnen te
beseffen, dat een van de kenmerken
van beschaving is liet eerbiedigen van
wet en verordening ook zonder
waarschuwingsborden.
Mijn zegsman sprak zoo'n voetpa
den-renner er over aan.
„Hebt u nu juist zoo'n bord noodig
om van de voetpaden af te blijven
vroeg hij.
„Ja", zei het jonge ventje, „zoo'n
bord heb ik noodig".
Wat kun je na zoo'n antwoord an
ders doen dan de schouders ophalen
en constateeren, dat Ret ook in den
Hout aan licht ontbreekt, maar dat
door electriciteit, noch door persgas
kan worden aangebracht.
Met belangstelling heb ik opge
merkt, dat er- weer voorgesteld wordt
om naambordjes te zetten op onze
bruggen.
Daar ben ik glad voor. Hing het
van mij af, dan kwamen er nog veel
meer bordjes, t Is er immers om te
doen, het den menschen gemakkelijk
te maken welnu, ik vraag, waar je
aan zien kunt, welk gebouw de
Vleeschhal is en welk ons stadhuis.
Bordjes moeten er aan, desnoods af
neembaar, wegens de nachtlucht Als
de ophaiieer ze 's morgens verwisselt.
krijgt hij boete.
't Is me wel gebeurd, dat ik in de
electrisch© tram hoorde vragen
„hoe heet dat water Er moeten du3
grooto harden langs den waterkant
gezet worden met SPAARNE er op.
Zelfs geloof ik, dat er nergens een
aanduiding staat aan 't station. Een
bordje moet er aan.
Zijn we eenmaal zoover, dat de
cLoode natuur bebord is, dan kan met
de levende worden begonnen. Hoe ge
makkelijk zou 't niet wezen, wanneer
alle inwoners een naambordje om den
hals droagen. Gebeurt het niet vaak,
dat je denkt„wie zou dat wezen, dia
daar voorbij gaat Voortaan is die
onzekerheid opgeheven. Je gaat naar
hem toe, vraagt„och, blijjt u even
staan 1" en leest zijn naam af van 't
bordje.
Jarenlang komt dat bruggenbord-
jas-idée eenmaal 'sjaars in bespre
king. Bij een ander onderwerp zou
ik het saai vinden, hierbij niet. Het
is een geniale gedachte, een denk
beeld van ontzaglijke toekomst. De
verbroedering en verzustering van d«
menschen zal door de naambordjes
een voldongen feit worden. Iedereen
zal Iedereen konnen, vreemdelingen
zullen er niet meer zijn.
Naast de vliegmachine zal het
naambordje de grootste gedachte zijn
van 1 begin der twintigste eeuw I