HAARLEM'S DAGBLAD. TWEEDE BLAD. Haarlemsche Handelsvereniging PARIjSCHE BRIEVEN. Haarlemmer Halletjes ZA.TEBÈAG 1« OCTOBER 190» Ooidgek. bij Kon. Baal. van li Not.18&9. De HaarLemsch© H andelsvereeni- g\ng hi ar ter ste de, opgericht 10 Mei 1892, heeft La den loop vam den tijd, Wel haar recht van bestaan bewezen. 'In zeer vele gevallen, zaken van ver schillenden aatrd betreffende, la zij 'opgetreden en dikwijls met groot guccès. Jamnter echter, dat men alge- itneen niet meer blijk geeftt dit te Waardeeren, door als lid der Vereeni ging toe te treden. Er zijn wel meer dan 600 leden, maar dat ia niet vol doende. Elk handelaar, neringdoen de, ja zelfs particulieren, moesten lid .Worden, om ten minste te laten gevoe len, dat men het werk op prijs stelt, dat de Haarlemsche Handelsvereeni ging steeds opneemt, als doende, wat hare hand vindt om te doen. De voordeelen, die de Varteen iging buiten hare bemoeiingen van ver schillenden aard, haren leden aan biedt, zijn zeer vele en zeer groote tegenover de geringe jaariijksche contributie van 8.60, die gevraagd 'wordt.. De Haarlemsche Handelsvereeni ging bemoeit zich in de eerste plaats er mede, de belangen van harte leden te bevorderen, door onwillige beta lers voor hen tot betaling aan te manen en information voor hen in te winnen. Bovendien hebben de leden het recht, het hun gratis te verstrek ken advies van den rechtsgeleerden adviseur der Vereeniging te vragen, die ook in proceduxen en faillisse menten gratis voor hen optreedt, na tuurlijk alleen voor zaken betreffende den handel en het bedrijf der leden. Als proef kunnen voortaan nieuwe leden voor een half Jaar worden aan genomen, doch slechts het 2e halfjaar (van 1 November tot en met 30 April) ad J 1.75 de halve contributie. Rechtsgeleerde adviseurs der Ver eeniging zijn de heeiten Mrs. Th. de Haan Hugenholtz en A. H. J. Merens, Spaarne 94, alhier, die voor de leden eiken werkdag van 24 uur des na middags zijn te spreken. Het bureau der Vereeniging is ge vestigd Jansweg 11. Voor incasso's door bemiddeling der Vereeniging wordt een vast recht van 5 pet. dor vordering bere kend. Bovendien moet 10 cent voor port steeds worden bijgevoegd, bij inzen ding van vorderingen door bemidde ling der advocaten te innen. De kosten van lnformatiën naar buiten de stad woonachtige personen bedragen 60 ets. per informatie, plus vijf cents porto-vergoeding. lnforma tiën naar binnen de stad wonende personen worden gratis verstrekt. Pretention op bulten de stad wo nende personen worden niet behan deld, wanneer niet 10 ets. voor porto- vergoeding is toegevoegd. Ruim 1748 lnformatiën en rechts geleerde adviezen werden in het af- goloopen jaar gegeven. In Augustus en September 1909 zijn 49 vorderingen tot een bedrag van 1477.38 1/2 betaald; 11 vorderingen worden afbetaald; 9 vorderingen zijn uitgesteld. Volgens art. 7 dient het geheim der (ijsten van wanbetalers ongeschon den te blijven. Alle brieven, aanvragen, réclames of wat ook, moeten worden geadres seerd aan het bureau, dat geopend is dagelijks van 's morgens 9 tot 1 uur en 's namiddags van 2 tot 4 uur, waar dan ook verdere inlichtingen zijn te bekomen. Het Bestuur heeft bemerkt, dat men (soms meent, dat men, hoewel geen lid der H. H. V., toch van haar infor mation kan bekomen, en brengt nu nogmaals en uitdrukkelijk ter kennis dat alleen aan leden der Vereeniging Information door haar worden ver- strekt, en dat voor information op hier ter stede woonachtige personen nooit betaling mag worden gevor derd. HET BESTUUR. GUI, Wat zal, zoo vroeg onlangs een der Parijsche tijdschriften aan sommige beroemdheden en beroemdheldjes wat zal de „aviation", de luchtscheep vaart, op Paschen 1915 te beteekenen hebben? Bij zulke toekomstmuziekerige vra gen bekommert men er zich heele- niaal niet om, of de personen, tot wie men de vragen richt, al of niet des kundigen zijn. Mits de namen der on dervraagden maar zekeren klank heb ben, is de zaakkundigheid Van niet het minste belang. Wat zal, vroeg ik aan een der weinige groote dichters hier, de luchtscheepvaart te beteekenen heb ben op Paschen 1915? De poëet keek me vorschend aan, als wilde hij weten, of ik hem in het ootje nam, en antwoordde, na zich te dien aanzien gerustgesteld te heb ben, op een toon van oprechtheid: Dat kan IK toch zelfs bij benade ring niet weten. Een baasje uit Groot-Mokum zou gemompeld hebben: „Weet ik véél?" Natuurlijk hebben zich niet alle on dervraagden even zwijgzaam gehou den als oinze dichter. Paul Adam, de talentvolle, doch weinig schoenvaste schrijver, van wien Victor Méric terecht getuigde, dat men in zijn wei-kon reminiscen- siën kan vinden van Zola, de Gon- court, Hugo, Balzac en zélfs Stend hal, liet zich niét onbetuigd en schreef: „Ik vrees een weinig, dat de aero plane in 1915 nog niets anders is dan een voorwerp van sport. Stellig zul len vermetele personen er prachtige records meè volbrengen; maar zal de aëroplane geregeld burgerzielen ver voeren, die zoo op veiligheid gesteld zijn? Het komt mij voor, dat de be stuurbare luchtballon meer practi- sche diensten zal verrichten. De aëro plane zal een wondere Pegasus blij ven, dien slechts de dichters der luchtruimten zullen bestijgen." Ik vrees, dat zeer velen de vrees 'van Paul Adam deelen. Edmond Haxaucourt, die voortdu rend naar de onsterfelijkheid der Académie Fran^aise aspireert, doch er wel nimmer in opgenomen zal worden, dank zij een werkje uit zijn veel bewogen „Jugendzeit" Ed mond Haraucourt is nog veel scepti scher: „Over vijf jaar zal de aëroplane, denk ik, nog maar een weeldeding zijn van rijkaards, snobs en man- slaglustigen; naar verhouding zal men veel uiteenspatten, men zal vol doende verdrinken, en pleuris zal veel voorkomen. De Paaschvacantie van 1915 zal tot nog toe onbekende gemengde berichten hebben te boek staven, betreffende voorvallen tus- schen de Riviera en Corsica, en ook op de oevers van den Nijl. Ik zie on bemiddelde menschen in de lucht kij ken: morituri te salutant (stervend groeten wij u.) En de toekomst zal zich voortzet ten: de dood van anderen heeft nooit de veroveringen verhinderd, noch zelfs vertraagd." De laatste alinea zal denkelijk da delijk onderschreven worden door den 'redacteur van „Le Matin", die hoogst veilig op zijn kantoorstoel ge zeten naar aanleiding van de ramp te Avrilly, waarbij de vier luchtschippers der „République" het leven lieten, in vette letters liet druk ken: „Niet versagon! Doorgaan op den ingeslagen weg!! De heele wereld houdt het oog op Frankrijk geves tigdlll Laten wij er voor sterven!!II' Eenige minuten daarna hield de man onversaagd zijn oogen gevestigd op een schoteltje Stervende oesters. De humorist Grosclaude uitte zich als volgt: „Ik beschik niet over juiste inlich tingen met betrekking tot de kwes ties, waaromtrent gij mij de eer aan doet, me te ondervragen. Eerste vraag. Wat zal de aëro plane over vijf jaar te beteekenen hebben? Ik zit met het antwoord erg ln verlegenheid. Zullen de aeroplanes even gr.oot zijn als de dameshoeden? Zullen ze vleugels hebben als die hoe den, of wel „plans" als wijlen Tro- cher of mijnheer Picard. Ik ben om trent niets daarvan zeker. De 'toe komst zal het ons leer en, en ik wacht haar onderricht met een geduldige onverstoorbaarheid af. Tweede vraag: Hoe zal het met de aëroplane gesteld zijn, uit een oogpunt van vervoer en uit een van sport, op Paschen 1915? Gij kunt mij evengoed vragen, hoe het met dat alles gesteld zal zijn op een anderen feestdag in hetzelfde jaar. Vergeef mij do vaagheid van dit ant woord1, en publiceer het niet, bid ik u, dan ingeval het u toeschijnt dien stig te kunnen zijn tot het begunsti gen der ontwikkeling van een indus trie, in welker vooruitgang ik leven dig belang stel." Doodjammer, dat niet meer „gens notoires" de ontstellende dwaasheid en flauwiteit dier vragen zoo fijntjes op de kaak heeft gesteld. Het spreekt vanzelf, dat ook mada me de Thèbes in dezen „questionnai re" moest worden betrokken mada me de Thèbes, de vrouwelijke astro loog, de kaartlegster, de handlezeres, de profetes, de.... „tooverkol", zou ik er haast aan toegevoegd hebben, in dien zij er niet zoo knap uitzag (het geen niet weinig tot haar roem heeft bijgedragen). Deze befaamde „magicienne" dan sprak, orakelend op z'n Delpliisch „De menseh zal de lucht niet ver meesteren op de wijze, die de moedige proefnemingen aankondigen, welke u dagelijks in vervoering brengen. Hij kan glijden over de oppervlakte der watexenhij kan het vloeibaar ele ment op een uiterst geringe diepte en voor korten tijd doordringen maar hij zal evenmin den hemel als de aar de als overwinnaar ingaan.: Men gaat niet, mijnheer, tegen de natuur in. En de natuur heeft de vo gels niet anders geschapen dan om •■ons een weinig meer te verplichten tot het opheffen der oogen naar de onein digheid en tot het denkbeeld, dat die lonexindigheid slechts het domein is der zielen en der onzichtbare geesten". Merci, madame nu weten wij het. Al het bovenstaande behoort tot de „note gaie" van de aktualiteiten der aviatiek. Ik vrees echter, dat voorshands de aviatiek meer de „note triste" zal doen weerklinken. Na den dood van den koenen Lefebvre, het omkomen van Marchal, Chauré, Vincenot en Réaux, de militaire luchtloodsen. Wie volgen Wie zullen in de naaste toekomst de eeuwigheid worden binnengebracht En bi] het tellen der slachtoffers be kruipt ons allicht de droevige gedach te, dat, naar alle waarschijnlijkheid de aëroplanes, noch de bestuurbare luchtballons ooit vervoermiddelen zul len worden, zuiver maatschappelijke diensten zullen verrichtendat de aëroplanes langen tijd sportdingen zullen blijven, en de bestuurbare luchtballons bijkans uitsluitend zullen gébruikt worden bij....- oorlogsman noeuvres. Niettemin doet het je goed aan, tot de ontdekking te komen, dat moed en offerzucht de wereld nog niet uit zijn en ook ten deze op het appèl zijn ver schenen. Bij de begrafenis van de vier omge komen luchtschippers der „Républi que" sprak de b'sschop van Versailles onder meer „Gij leért ons, dat groote dingen waard zijn, dat men er voor lijdt en sterft. Wij zullen uw voetsporen druk ken. Wij zullen uw voorbeeld volgen. Mannen van den krijg, mannen der wetenschap, mannen der kerk, Fran- schen van eiken leeftijd en eiken stand, wij zullen er een eer in stellen, aan het vaderland ons offerdeel te brengen". Honderdtallen Fransche officieren hebben gesolliciteerd en solliciteeren nog naar den post van luchtschipper op de dirigeables in aanbouw. Door alle eeuwen heen, zelfs in de tijden van vroote corruptie, heeft het Frankrijk niet aan „beaux gestes" ontbroken. En deze hebben vaak het land uit de grootste gevaren gered. OTTO KNAAP. Amsterdamsche Kont. CCCV. Spreken ls zilver, zwijgen is goud! In verband met het plan tot oprich ting van een corps rijksrechercheurs, maakte ik in mijn jongsten Kout ge wag van onze tegenwoordige geheime Rijkspolitie: de onbezoldigde rijks veldwachters. Ik wees er op dat een enkele uit groote liefde voor het vak wel eens optrad in gevallen, waaraan niet was gedacht geworden toen hem zijn aanstelling gewerd. Doch dit is slechts een uitzondering on met het echte soort-type bracht ik eens een genoeglijke twintig minuten door in den trein van Amsterdam naar Haarlem. Het regende dien dag dat het goot en iemand die op 't laat ste oogenblik nog was komen binnen stormen, vertelde dat het maar zus of zoo gescheeld had of hij had een rijwielbekeuring opgeloopen, wijl hij een der bekende roode borden niet ge zien had door den regen die hem in 't gelaat sloeg en dus een verboden straat had bereden. Het had maar zus of zoo gescheeld of de agent die hem op zijn verzuim opmerkzaam maak'te, had zijn excuses niet aanvaard en met een: „onthoud je dag," zijn naam in hét boekje opgeschreven. Ziedaar stof te over voor een geanimeerd trein-discours over de meerdere of mindere tact ten toon gespreid door Amsterdamsche en Haarlemsche poli tiedienaren in casu fietsmlsdrijven. De Lnleidor was al spoedig op den achtergrond gedrongen door een dik buikig heertje, die met smaak van zijn ervaringen verslag deed, hoe hij agenten die eerst grof tegen hem wa ren opgetreden, wel eens geprest had proces-ver baal tegen hem op te ma ken, maar hij 't nooit zoover had kunnen brengen., 't Zou anders wel aardig zijn geweest, zeide hij, want ik ben zelf onbezoldigd rijksveldwach ter, maar maak van mijn bevoegd heid buiten mijn werkkring nooit ge bruik. Toch was de verleiding wel eens heel groot voor hem geweest. Bijv. toen hij met eenige heeren aan 't fietsen zijnde op een buitenweg bij Haarlem, door „de jeugd" op steenen werd onthaald. En met die jeugd was volgens spreker tegenwoordig niets meer aan te vangen, nu de kna pen beneden den leeftijd weten dat zij toch niet gestraft warden, doch er met een berisping van den kanton rechter afkomen, waar ze ook al glad maling aan hebben. De agent die hun namen opschrijft, als zij straat schenderij gepleegd hebben, wordt nog op den koop toe uitgelachen. Onze onbezoldigde was echter boos geworden, zijn fiets afgesprongen en had een der kwajongens bij den kraag gevat. Geslagen had hij hem niet, maar wel een flinke boetpredikatie gehou den, waarvan het indrukwekkend slot was, dat de jongen niet wist wie hij gegooid had, dat hij hem direct naar 't politiebureau kon brengen, omdat hij zelf van de politie was. Het aapje van een jaar of tien was blijkbaar niet heel erg onder den indruk, want het merkte op „dat iedereen dat wel kon zeggen", waarop de groote, dikke man zijn penning liet zien. „Jao", riep een misschien 9-jarige kleuter uit, die op een afstand het'spelletje volg de, „zoo'n blikkie kan iedereen wel in zijn zak dragen, maar je moot hem naar zijn pampieren vragen." De groo te man lachte, was ontwapend, fietste verder. Maar één keer had hij een jong- mensch door zijn bevoegdheid bloed doen zweeten. 't Was even na den Transyaal-oorlog. Hij zat in den trein van Haarlem naar Alkmaar en. met hem reisde iemand, die door den oor log zijn betrekking in Transvaal was kwijtgeraakt, nu eenigen tijd bij zijn fam'lie in Noord-Holland doorbracht en dan een post in Amerika zou krij gen. Hij was echter al naar Zuid- Afrika gegaan vóór hij zijn dienst plicht had vervuld hij was dus deser teur. De gezellige prater merkte op, dat dit nog al gevaarlijk was, want •als hij gesnapt werd, zou hij niet al leen met de gevangenis kennis ma ken, maar moest hij ook z'n volle vijf jaar uitdienen, zoadat van de betrek king in Amerika wel niets zou komen. Daar was hij echter niets bang voor, eerstens letten ze er hier niet zoo streng op en tweedens was hij veel te slim om zich te laten snappen. Met dit laatste vooral was onze onbezoldigde het heelemaal niet eens, het „blikkie" kwam weer uit den vestzak en hij merkte op, dat wanneer hij een under voorgehad had, hij in Alkmaar bij aankomst aan het station zeker gear resteerd zou geworden zijn. Zoo'n praats als het jonge mensch zooeven had gehad, zoo geslagen was hij nu. Zelfs de geruststellende verzekering monterde hem niet op en de vader- landsche grond moet hem wel onder de voeten gebrand hebben, tot hij de boot betrad, die hem naar 't vrije Amerika zou brengen. Intusschen had onze praatgrage „onbezoldigde" niet nagelaten den „deserteur" er op te wijzen, hoe gevaarlijk het is in den trein over andere dan doodonschuldi ge onderwerpen te praten, omdat men nooit niet zekerheid weet, wie hij u in de coupé zit. Ik was dit volmaakt met den ge- achten spreker eens, maar.... daoht toch.... als er nu eens een dienstuoe- nerig bezoldigd politiebeambte bij ons zat, die aldus vernam, dat deze onbezoldigde iemand, die in elk geval door de justitie werd gezocht, moed willig de gelegenheid had gegeven om te ontsnappen, nog wei nu /.ijne qualiteit bekend gemaakt te hebben- zou de „onbezoldigde" dan niet groo te kans beloopen zijne aanstelling te verliezen, omdat hij hot spreekwoord vergeten had dat spreken zilver, maar zwijgen goud is Spreken doen de Amsterdammers dezer dagen veel over het fusilleeren van Ferrer in Barcelona. Eenig zijn de Amsterdammers hierin niet, want blijkens de Duitsche bladen moet de stemming in Berlijn nog heel wat meer anti-Spaansche regeering zijn. Natuurlijk wordt ook veel gesproken over de betooging voor het Spaansche consulaat en hierover zijn de meenin gen nogal verschillend. Zoo aangenaam het vermoedelijk onzen Spaanschen consul zal zijn als spoedig over hem wordt gezwegen, zoo heerlijk vindt Dumas het blijk baar, als over hem wordt gesproken. Ik bedoel natuurlijk den komiek en Reuter-coupletten-vertaler Bonifang, die als „dichter-humorist Dumas" in het Circus optreedt en die zoo uit muntend de lunst van reclame-ma- ken verstaat, dat men in eiken siga renwinkel bijna zijn portret kan aan schouwen. Op sommige ziet men hem naast een bloemstuk, grooter nog dan hij zelf is, en dat hem door vereerders werd aangeboden voor een couplet, dat door actualiteit in den smaak viel. Nu ik toch met Hollandsehe ar- tisten dezen Kout eindig, herinner ik er aan, dat deze halve maand in Flo ra een nieuw heeren-duet in 't genre van Solser en Hesee is opgetreden, namelijk dat van Carels en Orvan. Hun repertoire is nieuw en frisch en vooral een parodie op de Dollar-prin ses, gewagneriaaust voor de groote opera met Lohengrin en Elsa doet het wel, zoodat ook Haarlem van deze nieuwe grappenmakerij wel spoedig zal kunnen genieten. II. HENNING Jr Esperanto. XXV. DAGELIJKSCHE GESPREKKEN. Ik geloof, dat wij onweer krijgen. Mi kredas, ke ni havas fulmotou- cLroii. Het begint te donderen. Jam komencas tondri. Hoort gij het donderen? Cu vi andas Ia tondradon? Het weerlicht. Fulmas. De bliksem is Ingeslagen. La fulmofajro trafis. Wat een hevige slag! Kia fortega batol Het regent bij stroomen. Ik ben doornat. Laten wij een schuilplaats zoeken. Pluvas torente. Mi estas tute mat* seka. Ni sercu sirmayon. Goddank! Het houdt op te regenen. Dank'al Dio! Cesas pluvi. Het onweer is voorbij. Pasis la fulmatrondo. Daar breekt de zon weer door. Jen la suno reekbrilas. Kijk eens! Wat mooie regenboog. Rigardu! Kia bela cielarko. Het is drommels koud heden! Estas diable malvarma hodiaul Vindt gij het niet koud? Cu ne estas al vi malvarma? Toch niet; ik ben warm gekleed. Tute ne mi estas vairme vestita. Wij hebben 10 graden onder nul. Ni havas dek gradojn sub nulo. Het heeft gevroren; wij hebben mooi ijs. Frostis; ni havas belan glaeïon. Het sneeuwt. Negas. Het dooit; de sneeuw smelt. Mulfrostas; la ne^o Huidigs». In de laatste weken gaat de Espe* ra,n to beweging ook in ons land merk baar vooruit. Te Rozendaal Ls opgericht de Espe rantisten-Vereen iging „La Limpioni- roj", welke een afdeeling is geworden van de Nederl. Esperantisten-Vereo- niging. Te Blairicum is 1.1. Zondag als re sultaat van een causerie over Espe ranto toegelicht met lichtbeelden, een en ander gegeven door den heer H. Blok uit Amsterdam, opgericht do „Gooische Esperantistenclub". Als leidster dier club zal voorloopig op treden Mevrouw E. Hamburger—Cor- des, Blaricum. In navolging van Amsterdam zullen thans ook te 's-Gravenhage een aan tal politieagenten cursussen in Espe ranto volgen. Het gemeentebestuur van 'Amster dam heeft aan de afd. Amsterdam der Ned. Esp. Ver. vergunning gegeven tot gebruik van ©enige schoollokalen tot het geven van Esperanto-cursus sen door die afdeeling. Te Haarlem volgen 20 leerlingen den Esperanto-cursus, gegeven van wege da Toynbee-Vereeniging. Het onderwijs wordt gegeven door Me vrouw Habermehl—Sevenhuijsen. Voor den cursus in Esperanto, uit gaande van de Toynbee-Vereeniging te Alkmaar hebben zich zestig deelne mers, waaronder vijftien dames doen insclirijven. Het orgaan van de Ned. Esp. Ver. tot heden uitgegeven als tijdschrift, zal na '15 Oct. verschijnen als cou rant. EEN ZATERDAGAVONDPRAATJE. Hoewel af en toe het publiek wel meent, dat er groote naijver bestaat tusschen journalisten onderling, is in werkelijkheid de collegialiteit vrij groot, zoodat dan ook menig Luiten- staander wel eens verbaasd staat te kijken, wanneer hij toevallig op merkt, dat de een den ander een dienst bewijst. Het spreekt dus van zelf, dat ik zeer vriendschappelijk zind ben ten opzichte van die jonge leden van den Raad, aan wie in de vergadering der afdeelingen de taak is opgedragen, om als verslaggever van de beraadslagingen op te treden of, zooals dat hier deftiger heet, als rapporteur. Zóó vriendschappelijk zelfs, dat ik Innig modelijden met hen heb. Wat saaie bezigheid is datl Vooreerst moet alles beknopt worden opgeteekend, anders wordt het te lang. Bovendien mag er geen enkele naam in genoemd worden. Vele leden, enkele leden, een lid.... ziedaar de geheimzinnige ter men, waarin onze vertegenwoordi gers worden aangeduid. Waar dat kiekebos-spelen voor dient, zal wel niemand goed beseffen, want als de begrooting aan de orde komt, vei> klapt menig Raadslid zichzelf. Mis schien dient het alleen om ona een beetje te laten raden en wanneer dat zoo is., kon ik er in deze dagen, nu de lange avonden alweer beginnen, wat voor gevoelen. Maar tegen den rapporteur van de eerste afdeeling moet ik toch een be zwaar inbrengen. Hij schrijft o. a. „MEN acht het gewenscht, dat de verlichting aan do Leidschevaart wordt verbeterd," Daar heb ik tegen. Niet tegen betere verlichting, wel te verstaan, maar tegen dat woord m e n.- „Men" zijn wij, het groote publiek, de massa, do menigtemen kan een Raadslid nooit zijn, en dus „vele" leden en „verschillende" leden nog minder. Do rapporteur heeft het natuurlijk zoo niet bedoeld, maar 't woord lijkt me een kleineerimg van den Raadsheerlijken stand. Dat hij het zoo kwaad niet meende, blijkt wel uit den gemoedelijken toon, die ln dit rapport heerscht. „De •meening werd uitgesproken, dat het gewenscht is, dat de klokken, die van wege do gemeente aan don openbaren weg zijn geplaatst, don juisten tijd, aanwijzen." Zachter kan hot al niet gezegd worden. Inderdaadhet is ge wenscht. De gemeente-administratie dient te gaan volgons één onberispe lijk rechte lijn, maar die door do ge meentelijke uurwerken wordt getrok ken, doet meer denken aan een gra- phische voorstelling. Er heerscht zoo veel verschil van meening, alsof doze klokken geen ambtenaren, ma ai- Raadsleden waren, welke laatste ver gelijking nog hierdoor bevestigd wordt, dat ze soms al te hard loopen, een anderen keer achteraan komen. en nu en dan totaal stilstaan, juist wanneer je noodig hebt, dat ze voor uit gaan. Maar er is nog een andere vraag. Wat is de juiste tijd Die van de een©, of die van de andere klok Het is geen pessimisme, dat me deze vraag doet stellen, maar ervaring. Waar kun je het slechtst to weten komen, hoe laat het is In een hor logemakerswinkel. Het wemelt er van klokken, maar er zijn nauwelijks twee het over den tijd eens. Slaat de een, dan is de ander er nog lang niet aan toe en de derde al vijf minuten ver der. En vraag je aan den horloge maker, hoe laat het is, dan kijkt hij ook niet op een van die eigenwijze klokken, maar haalt een gewoon zil veren horloge (een gouden draagt hij zoo goed als nooit) uit zijn vestzak en antwoordt niet met de beslistheid, die je van een vakman verwachten zou „het is kwartier over vieren", maar ,,het zal kwartier over vieren zijn I", of „ik heb het kwartier over vie ren." Hij is dus tot bescheidenheid ge neigd. En als je hem vraagt, wat de juiste tijd is, dan zal hij er zich met een Jantje van Leiden afmaken. Wij menschen mogen dan meenen, dat we wonder knap zijn en precies weten hoe laat het is, als het er op aankomt, zou binnen zes weken de grootste verwarring in onze tijdreke ning zijn ontstaan, wanneer we ons niet, figuurlijk gesproken, konden vasthouden aan de zon. Het groote licht, waaraan we zoo ontzaglijk veel hebben te danken, en dat we in ons kunstlicht zooveel mo gelijk trachten nabij te komen. Of is niet in een van de afdeelingen ge vraagd om ruimer toepassing in onze straten van electrisch licht of invoe ring van parsgas Op dat gebied is de mensch nooit verzadigd. Toen en kele Jaren geleden de eleotrische straatverlichting werd ingevoerd, keek ieder in stomme en ook wel in bespraakte verwondering naar die groote, fel-gloelende bollen nu zijn we daaraan al gewend en vragen om meer. 't Is een vliegen naar de zon, gelijk Icarus, en al hebben wij ook geen vleugels, die af kunnen smelten, het geld in onze portemonnaie smelt wel degelijk weg, wanneer maar voortdu- rend meer licht gevraagd wordt en we die lichtweelde terugvinden in onze belastingen 1 En wei-den de menschen met dte toeneming van licht zelf verlichter, dan zouden we ons de uitgaven nog kunnen getroosten, maar daarvoor schijnt weinig zekerheid te bestaan. Of heeft niet onze burgemeester zelf gezegd, dat met de invoering van het electrisch licht de ongeregeldheden in de Groote Houtstraat zijn begonnen Je zou zeggen, dat het licht op dikke schedels dan wel afstuit. Maar niet enkel in onze hooMstro- ten. Ik heb dezer dagen een ernstige klacht gehoord over het fietsen op voetpaden in den Hout. Wanneer dat strafbaar wezen zal, dan moeten er borden staan en hoe bevallig van vorm en kleur je ook probeert die te maken, het blijven altijd leelijke din gen in een bosch. Wie fietsen daar nu Jongelui, die beter moesten weten, die verontwaar digd zouden wezen, wanneer ze niet tot de beschaafden werden gerekend, maar die toch nog niet schijnen te beseffen, dat een van de kenmerken van beschaving is liet eerbiedigen van wet en verordening ook zonder waarschuwingsborden. Mijn zegsman sprak zoo'n voetpa den-renner er over aan. „Hebt u nu juist zoo'n bord noodig om van de voetpaden af te blijven vroeg hij. „Ja", zei het jonge ventje, „zoo'n bord heb ik noodig". Wat kun je na zoo'n antwoord an ders doen dan de schouders ophalen en constateeren, dat Ret ook in den Hout aan licht ontbreekt, maar dat door electriciteit, noch door persgas kan worden aangebracht. Met belangstelling heb ik opge merkt, dat er- weer voorgesteld wordt om naambordjes te zetten op onze bruggen. Daar ben ik glad voor. Hing het van mij af, dan kwamen er nog veel meer bordjes, t Is er immers om te doen, het den menschen gemakkelijk te maken welnu, ik vraag, waar je aan zien kunt, welk gebouw de Vleeschhal is en welk ons stadhuis. Bordjes moeten er aan, desnoods af neembaar, wegens de nachtlucht Als de ophaiieer ze 's morgens verwisselt. krijgt hij boete. 't Is me wel gebeurd, dat ik in de electrisch© tram hoorde vragen „hoe heet dat water Er moeten du3 grooto harden langs den waterkant gezet worden met SPAARNE er op. Zelfs geloof ik, dat er nergens een aanduiding staat aan 't station. Een bordje moet er aan. Zijn we eenmaal zoover, dat de cLoode natuur bebord is, dan kan met de levende worden begonnen. Hoe ge makkelijk zou 't niet wezen, wanneer alle inwoners een naambordje om den hals droagen. Gebeurt het niet vaak, dat je denkt„wie zou dat wezen, dia daar voorbij gaat Voortaan is die onzekerheid opgeheven. Je gaat naar hem toe, vraagt„och, blijjt u even staan 1" en leest zijn naam af van 't bordje. Jarenlang komt dat bruggenbord- jas-idée eenmaal 'sjaars in bespre king. Bij een ander onderwerp zou ik het saai vinden, hierbij niet. Het is een geniale gedachte, een denk beeld van ontzaglijke toekomst. De verbroedering en verzustering van d« menschen zal door de naambordjes een voldongen feit worden. Iedereen zal Iedereen konnen, vreemdelingen zullen er niet meer zijn. Naast de vliegmachine zal het naambordje de grootste gedachte zijn van 1 begin der twintigste eeuw I

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1909 | | pagina 5