BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD f 1.20 PER 8 MAANDEN OF 10 CENT PER WEEK. Rnbriek voor Vrouwen Het Rijke Natuurleven De Weddenschap. 87o Jaargang, ZATERDAG 20 NOVEMBER 1609 HAARLEM'S DAGBLAD KOST, ADMINISTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. IN HAARLEM S DAGBLAD ZUN ADVERTENTlEN DOELTREFFEND, ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT. DE TIJD VAN SPINNEN IS VOORBIJ. Elk jaar, als de dagen zoo kort wor den, en er zoo'n gezellige lange sche mering komt, valt mij weer een her innering uit mijn kindsheid in, een van de gemoedelijk-intiemste Om de zen tijd maakte Moeder altijd de spin newielen gereed, 's Zomers stonden die boven, op een zorgvuldig afgeflo ten kamertje van den ruimen zolder, waar wij kinderen zoo gezellig konden stoeien en ravotten en dikwijls de gek ste dingen uitgehaald hebben. Maar als de eerste vorst inviel, als het laat ste tuinwerk gedaan was, dan werd het tijd van spinnen. Met do grootste belangstelling zagen wij kinderen toe, hoe de sierlijk gedraaide raderen dat van Moeder's wiel was van zwart hout, rijk met paarlemoer ingelegd met de grootste zorg afgestoft werden, daarna met fijne olie ingewreven en dan met veel moeite blank gepoetst. Dan kwamen er de darmsnaren weer 'op, die er gedurende den zomer afge nomen waren en dan kon er met spin nen begonnen worden. En dat was een heel feest, want op den eersten spin- avond, waren er ook de eerste gebra den appelen en de eerste pepernoten. De appelen werden naar behooren rerdeeld, maar om de pepernoten speelden we met Vader het altijd aar dige lottospel. En als dan na het eten de groote ronde tafel afgeruimd werd en al de toebereidselen begonnen voor de inwijding van het spinseizoen, dan was het haast even gezellig als met het schoone Kerstfeest. Cathrien en Marie, onze beide dienstmeisjes, kwa men dan ook binnen, met glad geste ven schorten en rood gewasschen han den, altijd een beetje verlegen voor dien eersten keer, ofschoon ze toch al jes jaar 's winters avonds bij Moeder in de kamer sponnen. En dan kwam het interessante oogenblik, dat Moe der het vlas op de klossen deed. Dan kwam er zoo'n prachtige glinsterende zilverglans over het draad, onder het opwinden en gelijkmatig begonnen de drie wielen te snorren. Gewoonlijk kwam onze Mies dan ook van achter de kachel te voorschijn en stemde mee in, zoo hard als ze maar kon. De appelen sisten intusschen verlei delijk en de pepernoten zagen er ook zoo smakelijk uit. Het leek wel een wedren zóó hard gingen de wielen rond, want ieder wou graag het eerst haar spoel vol hebben en Moeder, die een erg bedreven spinster was, liet die eer toch altijd aan een van de meisjes; en dan begon de pret eerst recht. Op dien eersten avond volgden dan nog vele andere; maar natuurlijk werden «iie niel zoo feestelijk gevierd. Gezel lig waren ze toch altijd, want er was zooveel te zien voor ons kinderen. Dikwijls vlochten we reepjes gekleurd papier door Je wielen en dat gaf dan een prachtig bont effect bij het rond draaien. En toen ik wat ouder werd, was het mijn grootste verlangen, om zelf ook spinnen te leeren. Wat dikwijls heb ik bij Cathrien of Marie het vlas in de war gemaakt want aan Moeder's ■wiel waagde ik mij niet. Moeder spon bijzonder netjes en met trots liet ze het fijne tafelgoed zien, dat ze zelf ge sponnen had. Onze linnenkast was een pracht, want elk jaar kwam er weer nieuwe voorraad bij. En ik had er toch ook mijn aandeel in, want ik had tenminste de spoelen heipen af wikkelen, en, als het linnen op de bleek lag, had ik het met mijn gieter besprenkeld, en waargenomen, hoe 't mei den dag witter werd en van dat linnen werd toen later mijn uitzet ge naaid. Dit is nu al dertig jaar gele den, maar nog kan ik nooit mijn lin nenkast opendoen, of ik gedenk de vlijtige handen van mijn Moeder op die gezellige winteravonden. Nu is het spinnen uit de mode; wel dient het antieke spinnewiel nog hier en daar als versiering, maar waarom zou die handenarbeid niet even goed in zijn eer hersteld worden als het weven, waar toch tegenwoor dig weer aan gedaan wordt. Spinnen is juist een van de aardigste handwer ken, het is volstrekt niet zwaar een kind kan het doen en het gelijkmatige spinnen, zelfs van den fijnsten draad, is eenvoudig een zaak van oefening. Men kan heerlijk spinnen en praten tegelijk het maakt lang niet zoo ze nuwachtig als andere handarbeid, omdat het ook niet zoo onverdeeld de aandacht eischt. Gerust kan de spin ster intusschen met haar gemaal be raadslagen, haar oudsten jongen zijn Latijnsche werkwoorden overhooren of haar jongste een verhaaltje vertel len. Dat zal haar volstrekt niet teveel afleiden van het gemoedelijke spin nen. En is het dan geen schoon oogen blik, als in het vroege voorjaar het gesponnen draad in een schoon stuk linnen herschapen is? Al worden er nu ook maar grove handdoeken, of eenvoudige lakens van gemaakt, ook deze kunnen evenzeer den trots van de spinnende huisvrouw uitmaken, als het mooiste duurste handwerk. Zoo wordt ook de wnsch ongemerkt telkens weer aangevuld want hetvlas woTdt geleidelijk gekocht, zoodat cr nooit zulke zware uitgaven in eens zijn. Onze groot- en overgrootmoeders hadden niet voor niets het spinnen zoo liefwant ze waren lang niet zoo bekrompen en kleingeestig, als men zlcü dat nu dikwijls voorstelt En al hadden ze nu ook niet zoo veel boeken wijsheid als de tegenwoordige vrou wen, ze bezaten toch des te meer le venswijsheid en, bleef haar werk kring ook meer beperkt, oneindig veel deden ze voor hun eigen gezin. Van haar spinnewiel sloegen ze haar man en kinderen '-ade, overlegden alle huiselijke aangelegenheden, bestuur den haar dienstpersoneel en haddon toch ook nog den tijd, om te dwepen met een enkel schoon gedicht van haar lievelingspoëet. En dan waren ze nóg ietsvóór alles waren ze „stijlvol", die echt „vrouwelijke" vrouwen, In het midden der negentiende eeuw, aan haar geraoedelijk-genoeglijk spin- MARIE VAN AMSTEL. EEN KLEINE BLADLUIZEN- VIJAND. Heel dikwijls komt bij het zien van het een of ander natuur-object de ge dachte bij ons op, „waartoe zou dat nu nuttig kunnen zijn?" Wij zijn zoó heel gauw geneigd, te twijfelen aan de diensten die planten of dieren be wijzen, als wij er niet direct voordeel van hebben. Het nut der insecten-etende zang vogels wordt door niemand betwist, wij weten, van hoeveel belang de mi croscopisch kleine plantjes, de stik stofbacteriën voor de grondbemesting zijn, maar weet gij ook, welk nut het fraai gekleurde kevertje, het lieven heersbeestje voor ons heeft? En toch, dit regelmatig gevormde diertje, dit rood- of geelgepantserde torretje is een onzer getrouwste bondgenooten in den strijd tegen den niet te verdel gen vijand, tegen de vernietigende bladluizen. Wat al middelen worden er aange wend, wat al wenken gegeven, om die ramp te keeren. Do meest zorgzame plantenvriend i zoekt in het voorjaar dag uit dag in naar de bevruchte wijfjes, die een leger van nakomelingen zullen heb ben, als zij niet spoedig worden ge dood, 'le tuinlieden spulten met al lerlei middelen, snijden zelfs heele takken weg en toch, als zij een paar; dagen verzuimen is er reeds weer een kolonie gesticht. Tegen dat kleine volk is nog niet veel uit te richten, zij vermenigvuldi gen zich te snel, zij treden te talrijk op. De lievenheersbeestjes weten er echter wel raad op. Zij voeden zich; voor het meerendeel uitsluitend meti deze kleine insecten en het is aardig' te zien, hoe een paar dezer roodrok- jes soms huis kunnen houden onder die rozenverknoeiers. Aardig is liet ook, dat deze schild- vleugeligen zich vrij snel vermenig vuldigen. Het wijfje zet aan takjes en blade ren kleine gele eitjes af, waaruit heel kleine monstertjes te voorschijn ko men. Deze diertjes zijn niet sierlijk van vorm, niet mooi van kleur, niet! vlug van beweging, maar voor al die goede eigenschappen hebben zij één slechte in de plaats, zij zijn uiterma te vraatzuchtig. Nu, zij moeten ook heel wat stof be reiden om als pop niet te verschrom pelen, zij zijn maar de grondvormen waaraan nog geboetseerd, gepolijst en geschilderd moet worden om te komen tot de kleine juweeltjes uit on zen tuin; al die zwartgevlekte blad- luisdooders waren eens zulke onoog lijke dikbuikige larven. Hebben deze diertjes genoeg gege ten, hebben zij enkele malen hun te nauw geworden rokje voor een rui mer verwisseld, dan zoeken zij een stil plekje op aan de voedsterplant, een beschut hoekje waa/r zij vrij kun nen verpoppen. De wijze, waarop dit geschiedt is heel belangrijk. In het laatste huidje heeft tegen dien tijd een gewichtige verandering plaats. Langzaam verandert de et- genlijke larve in een wit diertje, dat reeds pooten en sprieten heeft even- j als het volwassen dier, maar al deze declen zijn nog teer en niet in staat i oenigen arbeid te verrichten. Uitwen dig zijn zij, in tegenstelling met de vlindc-poppen, heel goed te zien, daar j zij niet door een harde chitinehuid zijn bedekt. Zoo komt het, dat de lar-1 vohuid, die eerst onafscheidelijk met het lichaam was verbonden, langza- merhand overbodig wordt. Geheel verdwijnt zij intusschen niet. De larve plakt haar vast aan de blad- of takoppervlakte en als de pop te voorschijn Is gekomen, hangt dus de larvehuid er nog gedeeltelijk als een beschuttend dekentje naast. Zoo'n larveleven loopt In een paar maanden af. De meikever heeft on geveer drie jaren noodig om zich uit het ei, via larve- en poptoestand te ontwikkelen. Het lievenheershaantje levert min stens twee generaties per jaar. Dat hun aantal in vergelijking met dat der meikevers toch nog vrij klein is, moeten wij dan ook wijten aan de scherpkïjkende vogeltjes, die zelden in de nabijheid van een toekomstig kevertje kunnen komen, zonder onderzoek aan den lijve in te stellen, dat natuurlijk steeds in 't nadeel van de zwakste partij eindigt en als niet de donkere vlekjes wat te hulp kwa men, zouden onze kleine cupido's zooals ze in 't Oosten van ons land genoemd worden, reeds lang zijn uit gestorven. De volwassen insecten zijn niet zoo geheel weerloos. De kleur is zoo vreemd en de vorm zoo eigenaardig, dat een vogel op 't eerste gezicht niet eens merkt, met een Insect te doen te hebben. Pooten zijn bijna niet te zien, zelfs niet als het diertje loopt en de sprieten zijn onmerkbaar klein. Daarbij hebben de cupido's nog ei genaardige verdedigingsmiddelen. Heeft een vogel na heel wat over peinzingen het besluit tot den aanval genomen, dan schijnt het plotseling, alsof alle leven uit het vreemde ding is geweken. De randen van het roode pantser zijn plat op den bodem drukt, de kleine zwarte pootjes die eerst nog gedeeltelijk zichtbaar-wa ren, zijn geheel ingetrokken en niets doet meer vermoeden dat men hier met een levend wezen te doen heeft. I-Iet is meer een fraai gekleurd knoop je dan een kever. Laat de aanvaller zich door dit dood houden niet van de wijs bren gen, en grijpt hij het diertje vast, dan beproeft dit een laatste middel. Snel wordt eenig geel bloed uit het lichaam geperst, maar of dat voor enkele vogels werkelijk een reden is om het dier de vrijheid te geven is mij niet bekend. Wel heb ik enkele malen gezien, dat een vogel vreemd naar zoo'n haas tig naar boven klauterend torretje keek, wel heb ik opgemerkt, dat niet alle vogels zich met onzen kleinen vriend inlaten maai* do uitwerking van die vochtafscheiding heb ik niet kunnen nagaan. De onaangename opiumachtige lucht, die men er aan toekent kon ik evenmin goed waarne men. Intusschen is dat dood houden, la ten vallen en bloedspuiten gemakke lijk te zien als wij zelf de dieren wil len aanraken. De volwassen insecten overwinte ren op beschutte plaatsen. Wie in het voorjaar enkele dezer diertjes vangt, kan er thuis heel wat genoegen van beleven, daar de kweekerij er van nog al eenvoudig is en gemakkelijk g lukt. Voor gebrek aan voedsel hoevi wij helaas nog niet te vreezen. H. PEUSENS. door WERNER GRANVILLE SCHMIDT. Een warme herfstdag liep ten ein de. De laatste stralen der ondergaan de zon overgoten de witte muren van de huizen der kleine Engelsche ha- venstad Goole meteen purperen gloed. In het dok heerschte een vredige stilte. Het was na zes uur en op de schepen werd niet meer gewerkt. Zacht kabbelend sloegen de golfjes te gen de ijzeren rompen der weinige stoombooten, die aan de pier vastge maakt lagen. Des te levendiger echter was het in Kents Hotel. Hier plachten de kapi teins der in de haven liggende Duit- sche, Engelsche en Nederlandsche schepen bij elkaar te komen en ook lieden was een talrijk gezelschap in de gezellige gelagkamer bijeen. In een half verborgen hoekje haddendrie heeren het zich gemakkelijk gemaakt. Alle drie waren geboren Hambur gers en voeren reeds sedert verschei dene jaren als kapitein geregeld tus- sclien Hamburg en Goole. De jongste was Rolf Gadchens, een groote, forsche man. Maar zijn door de lucht gebruind gezicht was van een bijna meisjesachtige teederheid en in zijn oogen lag een droomerige glans, zooals die bij de geharde zee lieden niet dikwijls te vinden is. Het was zijn vrienden niet onbe kend gebleven, dat Rolf Gadchens een groot verdriet in zijn hart droeg, een verdriet, dat den krachtigen man, die in den bloei zijner jaren stond, dik wijls in zichzelven gekeerd en geslo ten maakte. Ongeveer drie laar geleden leerde Rolf bij zijn verblijf In Goole een En- gelschen kapitein, John Macgregor, kennen. De heide mannen bevielen el kaar en de vrij wat oudere Macgregor bracht den jongen Dintschen kup'lem Ln zijn huis. Daar leerde deze Mac- gregor's eenige dochter Elisabeth ken nen en weldra vatten de beide jonge lieden een innige genegenheid voor elkander op en werd tusschen hen overeengekomen, dat Rolf, nadat hij zijn zaken in D.uitschland had gere geld, weer naar Engeland zou komen om aan Macgregor de hand zijner dochter te vragen. Maar door het noodlot was iets an ders over de minnenden besloten. In opgeruimde stemming begon Rolf Gadchens de thuisreis en kon nauwe lijks het oogenbl'k afwachten, dat zijn „Gelderland" wederom Hamburg ver bet om naar het door de zee ombruis te Albion terug te keeren. In een donkeren, mistigen nacht werd nu echter de „Gelderland" reeds in de nabijheid der Engelsche kust, door een vreemde stoomboot aangeva ren en zwaar beschadigd. Op de te genkomende boot had men in weerwil van den mist de machine met volle kracht laten werken, ook was naar 't scheen niet voldoende uitkijk gehou den Dit vreemde stoomschip nu heette de „Lady Ada" en zijn kapitein heette John Macgregor Voor Rolf brak er thans een moei lijke tijd aan De aanvaring werd voor de recht bank voor zeezaken behandeldde ijzeren plicht dwong Rolf om tegen den vader van zijn geliefde als aan klager op te treden en ternauwernood ontkwam Macgregor aan het lot, dat hem zijn diploma als kapitein werd ontnomen Al zijn toorn richtte zich nu op den onschuldigen Rolf, die in Macgregors oogen zijn beschuldiger en laarmee ook zijn tegenstander en vijand ge worden was Zijn eerste werk was Rolf*te schrij ven, dat hij zijn dochter elke verbin ding met den minnaar verbood en dat verschoond wenschte te blijven van elke popring tot toenadering: Minnenden vinden echter, zooals be kend is, altijd middelen en wegen om met elkaar in verbinding te komen en zoo vernam Rolf ook al spoedig dat hij vast op Elisabeths trouw mocht steu nen Sedert die dagen waren er nu drie jaren verloopen Tevergeefs had Rolf dezen namiddag in de slraten van Goole rondgewan deld in de hoop, het beminde meisje weer eens enkele oogenblikken te kun nen spreken Hij had haar niet te zien gekregen en eerst met het vallen van dedu's- ternis had hij haar dienstmeisje ont moet, hetwelk hem vertelde, dat Eli sabeth bij haar tante in Hamburg op bezoek was. Tamelijk ontmoedigd begaf hij zich naar Kents Hotel en hier was het, waar hij toevallig met de twee met hem bevriende Hamburger kapiteins Griffel en Erbrecht in gezelschap kwam. Hoe later het op de oude staande klok werd, des te voller werd het lo kaal en ten slotte stond er alleen nog maar bij de tamelijk verborgen tafel der drio Hamburgers een ledige stoel. De drie zeelieden hadden elkaar veel te vertellen en Rolf bemerkte zoo doende n'et, hoe zoo pas nog weer een nieuwe gast 't lokaal binnentrad, naar alle kanten rondkeek om een plaats te vinden en eindelijk koers zette naar den eenigen stoel, die nog leeg was. Eerst toen de nieuw aangekomen gast ging zitten, keek hij op en een plotselinge blos kleurde zijn gelaat nog een tintje donkerder. Naast hem zat John Macgregor. Ook in de gelaatstrekken van den Engelschen kapitein kwam plotseling beweging. Vast rustten hun blikken eenige se conden »n elkaar. Voor een ooeenblik scheen Macgregor het met zichzelven niet eens te" zijn of hij zou blijven, maar na een vluchtigen blik over het overvulde lokaaj schoof hij zijn stoel terecht en bestelde Iets. Een pijnlijke stilte ontstond en toen begon de oude kapitein met Griffel, dien hij kende, een onschuldig ce- sprek. Macgregor gaf door geen enke le beweging te kennen, of hij door de onaangename ontmoeting onaange naam verrast of misschien zelfs boos geworden was, maar hij dronk de zwak verdunde whisky haastiger dan zijn gewoonte was. "Mijn dochter ken je immers ook, Griffel? Ze is in Hamburg bij kennis sen en komt morgen of overmorgen weer, zei hij, in den loop van het ge sprek zoo luide, dat Roif het hooren moest. Rolf werd rood van ergernis. Aha, dacht hij, dat beteekent voor mij doe geen moeite mijn jon gen, mijn dochter is voor jou in vei ligheid, en eer je in Hamburg komt, is ze al lang weer op weg naar Enge land. Hoe meer Macgregor dronk, des te opgewondener en luidruchtiger werd hij en met een onaangenaam gevoel dacht Rolf er aan, dat de oude 1b dronkenschap zeer prikkelbaar was en geneigd om de handen uit te steken. Hii zou oen nieuwen strijd gaarne ontweken hebben, maar aan den an deren kant wilde hij ook niet dooreen ontijdig vertrek dea indruk geven, dat hij op de vlucht ging. Voorloopig bestond hiervoor ook in het geheel geen aanleiding, want Mac gregor had tot dusver naar 't scheen nog in 't geheel geen acht op hem ge slagen. Eindelijk begon men te spTeken over de schepen, die in de haven lagen. Gemiddeld worden heen- en te rugreis door alle bijna in denzelfden tijd gedaan, liet Griffel zich hooren. Ja, maar wij Engelschen maken toch meestal snellere reizen dan jullie Duitschers, antwoordde Macgregor. De Engelsche en Duitsche kapiteins aan de tafeltjes in de buurt staakten hun gesprekken en luisterden. Een waarschuwende blik uit Rolfs oogen trof Griffel. Dat is wel mogelijk gaf deze toe. Maar gij moet erkennen, Macgre gor, dat er tusschen Goole en Ham- bur~ ook Duitsche booten varen, die... Noem mij er een viel de oude hem in de rede. Zijn stem had een uitdagenden klank en een ironische glimlach lag op zijn rood geworden gezicht. Wel, antwoordde Griffel dadelijk, bijvoorbeeld de „Frida Sidenburg" en dan de „Gelderland". Rolf kromp vun schrik in elkaar. Het was hem hoogst onaangenaam, dat zijn vriend juist den naam van zijn boot en indirect dus hem zeiven mee in het debat betrok, dat steeds vinniger werd. Macgregor dronk zijn glas whisky in eens leeg en riep zoo lu'de, dat men het overal in het vertrek kon hooren En ik wed om vijftig pond, dat de „Lady Ada." gauwer in Hamburg is dan de „Gelderland". Aan de tafeltjes in het rond was men opgestaan en er vormde zich een kring om de twistenden. Op dit oogenblik rustten aller oogen op Rolfs gezicht; men wist immers, dat hij de gezugvoerder van de „Gel derland" was. Een oogenblik verkeerde Rolf in tweestrijd. Hij was geen vriend van zulke wedvaarten, waarvan in den re gel niets dan ongelukken komen. Maar hier lag de zaak anders. De woorden van Macgregor vormden een openlijke uitdaging. Hij had op de meerderheid van zijn „Lady Ada" ge wezen en tegelijk twijfel uitgesproken aan de flinkheid van de „Gelderland". Rolf moest de weddenschap aanne men, dat was hij, naar zeemansbe grip, aan zijn kapiteinseer verplicht. Na een kort oogenblik bedenken le digde Rolf Gadchens zijn glas lang zaam tot den bodem en zette het met stevigen druk op den eiken tafel neer. Lk. neem de weddenschap aan, zei hij op ernstigen toon. Een gemompel van bijval ging in den kring op en bewees den jongen kapitein, dat ook ieder ander zoo voor de eer van zijn schip zou zijn opgeko men en men zijn besluit billükte. De beide tegenstanders hadden elkander den ganschen tijd niet aangezien. De voorwaarden werden ook door de niet belanghebbenden vastgesteld. Den volgenden avond zouden de „Lady Ada" en de „Gelderland" met het intreden van de ebbe Goole verla ten om tegelijkertijd koers te zetten naar Hamburg. Kapitein Griffel, die nog dezen nacht men zijn „Vesta' naar Ham burg in zee ging, zou de honderd pond welke de beide kapiteins moesten stor ten, meenemen en in Hamburg in het „Commercial Hotel", het stamlokaal der Engelsche kapiteins deponeeren. Wie van de wedders het eerst zijn vaartuig aan de Keizerkade vast maakte, kon die som gaan halen. In machtige deiningen ademt de schijnbaar oneindige zeehel schitte ren van het firmament de sterren neer op de waterwoestijn, waardoor geen gebaande wegen loopen. Een tamelijk groote stoomboot zoekt haar weg door de hooggaande golven. Rechts en links werpen de zijlichten hun bonten weerschijn op het water en als een breede, zilveren ster bor relt hei kielwater onder den spiegiA weg. Boven op de brug staan kapitein Gadchen en de eerste stuurman. Nu en dan weerklinkt een kort commundowoord. Dan draait de man aan 't roer de spaken een eind rond en krakend iegt het roer zich een wei nig naar stuurboord of naar bak boord. Rolf Gadchens geeft zich geheel over aan de bekoring der zee, die in haar nachtelijke eenzaamheid zoo onbe schrijfelijk zwaarmoedig werkt. Menigmaal ontwaakt hij uit zijn ge peins, maar als hij dan een haastigen onderzoekenden blik achter zich inde duisternis heeft geworpen, speelt er een glimlachje om zijn mond. Sedert de „Gelderland" den mond van de Humber heeft verlaten, is de „Lady Ada" meer en meer achterge bleven en reeds sedert uren zijn haai; lichten in de verte verdwenen. Kapitein, zijn dat geen noodsig nalen Deze onverwachte vraag van den stuurman doet Rolf plotseling uit zijn gepeins ontwaken. Haastig neemt hij den kijker, die hem toegereikt wordt, en brengt dien voor de oogen. Het is geen bedrog. Daar gaat weer een vuurpijl omhoog. In gespanneD aandacht volgt Rolf haar op haar weg. Als een komeet laat ze een vurige streep achter zich, staat dan voor een oogenblik onbe weeglijk in de achterruimte en ver andert dan in een blinkenden sterren regen, die langzamerhand uitdooft. Daar ginds aan de Hollandsche kust bevindt zich blijkbaar een schip jn nood, daar worstelen in den eenza men nacht menschen om het behoud van hun leven. Als hij die thans te hulp snelt, als hij den koers van zijn schip veran dert, verliest hij veel kostbaren tijd. De „Lady Ada" 'zal dan de „Gelder land" zonder moeite voorkomen en Macgregor zal triomfeeren. Als met een stomme vraag op de lippen kijkt Roif den man aan 't roer en den stuurman aan. Beiden halen zwijgend de schouders op. Ze weten, dat deze reis eeü wed vaart is, en ze zouden het schip zoo gaarne zien winnen. Rolf Gadchen strijdt een zwaren strijd. Weer gaat aan den horizont een vuurpijl omhoog. Langzaam, bijna weerstrevend, openen zich Rolfs lippen voer een kort commando. De man aan het' roer herhaalt het bevel, ten teeken. dat hij het verstaan heeft. Het rad draait rond en do Gelderland draait langzaam naair bakboord. Nu gaat het full speed vooruit door de duisternis naar de plek, waar do nu uitgedoofde signalen werden ge zien. Op de brug turen de beide man nen In de duisternis uit De sterren hebben zich achter de jagende wol ken verborgen. Van minuut tot mi- nutt neemt de wind in kracht toe en de Gelderland komt op ©en plek, waar wind en stroom elkander tegen werken. Nu en dan slingert en stampt de stoomboot en als een enke len keer het achterste gedeelte hoog op wordt geheven, is het alsof do ijzeren romp kreunt en het trilt In alle naden. Eindelijk ontdekt men zeewaarts den romp van een zinkenden stoom boot. De golven spoelen reeds over het voordek, op het hooger gelogen achterste gedeelte beweegt zich een donkere massa. Rolf Gladchens slaat de hand aan een der blanke geel koperen hefboo- men, helder klinkt de bel van de mar chinetelegraaf een „geef achtl" galmt het naar beueden. De machinisten weten nu, dat ef boven iets bijzonders gebeurt en dat de volgende bevelen snel en nauw keurig opgevolgd moeten worden. Langzaam nadert men het wrak Do wacht te kooi is eveneens aan dek gekomen. Met touwen en reddings- gordels voorzien nemen de matrozen langs de verschansing plaats. Maar weldra blijkt het, dat het vol komen onmogelijk is, langs zij van het zinkende stoomschip te komen. Men moet beproeven de booten te wa ter te brengen, wat bij deze zware zee een doldrieste onderneming is. Scherp^ klinken Rolfs bevelen over het dek. Een ijzeren wilskracht spreekt uit zijn anders zoo zachte trekken. De heide booten, die zich in lij be vinden, worden overboord gezet.Maar de volgende golf verbrijzelt ze tegen den scheepswand. Als we nu nog maar een paair booten meer haddenl zegt Rolf wan hopig tot den tweeden stuurnvau, die op de brug is gesneld, omdat de eer ste het opzicht houdt bij het uitzet ten der andere booten. Opeens heldert het gezicht van den jongen kapitein op. In do verte komt een rood licht, het bakboordslicht van een passeerende stoomboot in 't zichi. Dat kan geen andere dan de Lady Ada zijnl Vergeten is op dit oogenblik de wedvaart, vergeten de vijandschap met Macgregor. Rolf gevoelt slechts een hartelijke blijdschap, dat daar 'n nieuwe helper komt en do redding der ongelukkige schipbreukelingen nu moet gelukken. Zoo vlug mogelijk laat hij een paar vuurpijlen opgaan. Hun schittering over een groote op pervlakte verspreidend, schieten de vurige slangen door de lucht. Maar de vreemde stoomboot ver volgt haair koers zonder zich aan iets te storen. Rolf Gladchens' gelaat verduistert. De nacht is wel donker, maar de lucht is niet „dik." Men moet de vuur pijlen daar ginds bepaald hebben gezien. Nog eenmaal stijgt de eene vuur pijl na de andere van de Gelderland omhoog en ook op de zinkende stoom boot wordt een laatste noodsignaal afgestoken, maar op steeds gelijken afstand schemert het toplicht van 't

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1909 | | pagina 13