w m ff m m m mjÊ en een oud man, met een langen grlj- len baard verschijnt. Schreeuw toch niet zoo, voor den drommel Je zult haax wakker ma ken. Wie i Mijn vrouw. Ze ie ziek". Louise Wat scheelt haar Ze heeft de koorts. Dat is leelijk. Wij kwamen Yoor Iets geheel anders. Wat dan Do dochter van den ouden Tra- Mchet trouwt vandaag. Wat heb ik daarmee te maken K alm I Speel Je geen viool Wat zou dat Er zal vanavond gedanst wor den. En vannacht. De harmonica speler is onder dienst. Er blijft dus niets anders over dan jouw viool. Mijn vrouw ligt op sterven. Eon buurvrouw kan haar wel op passen Ik heb geen buurvrouw. Geef haar dan hot drankje in en sluit de deur. Ik heb niet het hart, nu viool te spelen. Je speelt ook niet met Je hart, oude Ik kan Louise niet alleen laten. Voor een stervende kan je niets -doen. Ik kan haar tenminste bijstaan. Stervenden hebben met het leven niets meer te maken. Denk aan het gold, spoelman. Ik moet daar wel aan denken. De oude Trabichet is schatrijk. Hij zal een goudstuk geven. Eou goudstuk, voor mijn smart Hij zal j© twee goudstukken ge- yen. Twee goudstukken voor al mijn ellende De smart kan niet betaald wor den, oude. Dan zal de kist betaald kunnen worden. Hij zal Je drie goudstukken ge ven. Dat is een mooie fooi. voor de zen tijd. Je bent alleentrek er je voordeel uiL De harmonika zal terug komen. Eiken dag trouwt er geen mooi meisje. Eiken dag ontvangt men niet den dood in zijn huis. Kom je, of kom je niet Ik zal gaan. ik zal gaan. Ik kan «det weigeren. Om vijf uur zal ik er zijn. Om twaalf uur zal ik weg zijn. Tot vanavond, speelman, tot vanavond. II. Om vier uur leeft Louise nog, ze Is in vrede met de eeuwigheid en zonder hoop op iiersiel, waarom wacht ze dan nog l Ze is reeds niet meer bij kennis, maar ze gaat voort mei adem halen, te zwaar en te snel als de mo len in liet üeaje. Er is voor geen stui ver waaide meer in het hoe ie huis geneesmiddelen en zorgen hebben het geld verslonden, en de viool zal heel wat koeien moeten krassen om haar een behoorlijke begrafenis te geven. Maai' men laat een stervende niet aan haar lot over. De vioolspeler slaat haar gade, zacht, behoedzaam. Maar, 't is droe vig om te zeggen, hij slaat ook den dag gade, den dag, die "verloopt, en hij bespiedt de teekenen van den na derenden dood. Hij houdt de kleine Catherine, hun eeuig kind, bij de hand. Hij is iaat getrouwd, en hij bluft over, en dat is niet rechtvaar dig. In hun leven van ellende bracht de jeugd zijner vrouw een glimlach, als een bloem op een rots. Zal hij zich overgeven aan zijn smart De armen hebben niet het recht daartoe. Hij heeft honger, ondanks zijn verdriet het kleintje heeft honger, al heeft ze ook korter geleden dan hij gegeten voor den apotheker heeft hij zich liet noodige moeten ontzeggen. En den timmermanmoet hij daaraan niet denken Wat een zware vracht op de schou ders van een oud man 1 De vijf slagen van de dorpsklok heb ben geklonken. En Louise leeft nog. Zal ze inslapen, Louise, in vrede, opdat je man het geld kan gaan ver dienen, om je te begraven Vandaag trouwt de dochter van boer Trabichet, weet jeHet is een rijke pachter; hij betaaJl guetl. Maar dat kan je nu niet meer scheleoje voelt het leven niet meer. en de dood wacht. Ginds in de hoeve, die met bloemen versierd is, worden de gasten onge duldig. Wout zonder muziek kan je niet dansen. Eu die ongeluksvogel van een muzikant. Zou hij komen of niet Drie goudstukken gooi je toch too maai' niet weg De harmonica is onder dienst. Er is niets anders dan zijn viool. De jongens en meisjes gaan om beurten den langen weg op, die zich in de verte verliest, om te zien, of hij nog niet komt. En ze zijn woedend want hun beeuen jeuken om te dan sen Om zes uur een laatste zucht, dan weer een, na een lange tusschenpoos dan nog een en dat is de laatste. Louise is dood. De vioolspeler heeft haar, zonder een minuut te verliezen, de oogen ge sloten. Hij heeft haar bedekt met het mooiste laken. Hij heeft geen moeite gehad het te vinden in de kast was geen ander dan dat. Arme Louise 1 Arme Louise I Rust maar, ik ga werken En Catherine aan de een© hand en de viool in de andere, gaat hij heen langs den straatweg, in den dalenden nacht. Hij heeft de deur niet met den 6leulcl gesloten. De dood is voldoende om de huizen te bewaken. En met het kind, dat klaagt en hijgt, aan de hand, met liet hout, dat zingen moet, snelt hij voort, om zijn drie goudstuk ken niet te verliezen. III. Je kunt niets meer zien buiten. Niets meer. 't ls te donker. Zoo laat zal hij niet meer ko men. Er zal niet gedanst worden. Alle prei is er af. Wat is een brifiloft, waarop niet is gedanst De meisjes en jongens twisten. Hoer Trabichet is woedend. Er is veel gedronken om den tijd te korten, en men windt zich dadelijk op onder bet spreken. Daar is hij Daar is hy 1 Weet je 't zeker Op j© plaats, od je Dlaats. we gaan dansen-' De speelman ls er. Ondanks het harde loopen en 't zweeten, tiet hij bleek, zoo wit als een molenaar. Je hebt je niet overhaast, speel man. Ik heb gedaan, wat Ik kon. Je krijgt geen drie goudstukken. Geef me wat ge goed vindt. Ik zal je er twee geven en dat Is veel. Ik zal er twee nemen in plaats drie. Een glas wijn, oude Ik zou liever brood hebben, als ge het goedvindt Daar heb je brood en kaas, en hier is nog een glas wijn bovendien. En je dochtertje een stuk van de koek. Hij was zoo groot, dat er nog van over is. Gij zijt goed, gij zijt edelmoedig. Er is eten in overvloed. Maar je krijgt slechts twee goudstukken. 't Doet goed te eten. 't Doet goed. Op mijn woord, ik zou zeggen, dat je honger hebt Ik heb hard geloopen om te ko men. En neem nu je viool, je kunt wel spelen met een vollen mond. IV. Verkwikt neemt hij zijn instrument en beklimt de estrade. Een streek met den strijkstok die snaar moet wat gespannen, en dan deze ook. Nt is de viool gesterad, als men tenminste niet al te fijn is van gehoor. Wilt u polka's, walsen, vroolijke dansjes, quadrilles U kunt krijgen wat u wilt en nog meer. Die drominelsche speelman, hij heeft vuur in de vingers. Ziju doch tertje zit tusschen zijn knieën. Zij heeft koek gegeten voor de eerste maal van haar leven zandt ge het gelooven Het is warm in de zaal. Al dw> menschen, die daar ronddraaien, zijn vroolijk. Ze spert de oogen wijd open om ze beter te kunnen zien. Ze opent den mond om te lachen. Ze denkt niet meer aan haar moeder, die heel alleen is in het donkere huis. Ben je moe, speelman Ik ben hier om u te dienen. Drink dan dien warmen wijn en ga voort Hij gaat voort, maar spant zich niet meer in. In hel begin paste hij op, dat hij afwisseling bracht in de dansen, opdat hij zijn geld eerlijk zou verdienen. Maar zijn repertoire is be perkt. Hij speelt dezelfde deuntje© en let ternauwernood er op. Zijn strijk stok gaat heel alleen, als een blind paard den weg, dien het alle dagen loopt. Hij denkt nu voor zichzelf, dat wil zeggen aan Louise, die koud wordt en verstijfd, zonder haar man, zonder haar kind. Hij herinnert zich een lied, ja, een lied, dat hij eens opving van voorbij trekkende zigeuners op den grooten weg voortloopend, zongen ze 't. Het was een lied van ellende, met noten, die zich voortsleepten als gewonde dieren door de struiken, en andere, zóó hevig ontroerend, dat de borst, die ze voortbracht, er bijna vaa n oest breken als van een vurig ver langen naar iets verhevens. O 1 't wa<s geen dansdeuntje, wat hij nu speelde. Die muziek, dat was zijn hart en al de ellende, die daarin was en die hij nog niet had geuit. Het is niet gemakkelijk voor den armen man, de smart, die hij voelt in zijn ziel, te uiten. Met een viool gaat dat heel wat gemakkelijker. Hei lied, waarvan hij zoo dikwijls de noten ge zocht heeft als hij alleen was, daalt uit zijn herinnering naar zijn vingers. Hij speelt het voor zijn eigen genoe gen nu, voor zijn genoegen, dat tege lijkertijd zijn smart is. En Catherine, die tussclien zijn knieën staat, keert zich verschrikt naar hem toe. Want het is geen dansdeuntje. De dansende paren raken met de beenen iu de war. Ze gaan op en neer als zwaar beladen barken, die stampen op een woeste zee, en langzamerhand staan ze geheel stil. Hpla, speelman I Oude dan Je bent van de wijs Wat beteekent die dooden- morsch Maar Catherientje fluistert, zonder zich aan de boeren te storen Moeder De vioolspeler schrikt huiverend op. Hij had alles om zich heen vergeten. Hij verdient zijn geld niet. Als je be taald wordt, moet je je werk doen. Neem me niet kwalijk Wat zal lk u zeggen, ik was in de war. Ik zal spelen alles wat ge wilt. Als het middernacht is, wordt hij weggezonden, met slechts twee goud stukken het derde is voor het te laat komen. Met het kind snelt hij voort en verdwijnt in den beschermenden, donkeren nacht. Vader, vader, u loopt zoo hard. Tk zal je op mijn rug dragen, Catherine. En zoo beladen snelt hij naar zijn vrouw, die hem niet meer wacht.... De bruiloftsgasten, die een laatste glas drinken, praten over den ouden speelman. Hij begint oud te worden. Hij krast leelijk valsch. We zullen hem maar niet meer nemen. Het kind van den machinist. (Uit hot Fransch van Pierro Duo). Jean Marie Legorec was een kleine Bretngner van het. echte ras, moedig van hart en flink lichamelijk ontwik keld. Het geheele spoorwegpersoneel hield van het aardige, intelligente ventje met zijn donkere oogen en blond krullend haar. Zijn voder Yves Marie Legorec was machinist. ,,een trouwe, eerlijke man, op wien men kon rekenen, zooals hem zijn kameraden en zijn superieuren noemden. Zijne moeder, van zichzelve een ltermaidec stamde af van een der rijkste en edelste geslachten uit Cornwallisvan haar had hij zijn aristocratisch bleek gezichtje en de gouden lokken, zooals men ze op af beeldingen van sommige voorname Celtische personeu ziet. De kleine Jeau Marie was steeds de eerste van zijne klasse en hij genoot nu van een vrijen middag. Een oude vrouw, die sinds den dood der moeder voor het huishouden zorgde, hield de vier andere kleinen bezig, maar hij vond zich zeiven al veel te groot voor al die k'nderachtige spelletjes - met de handen in de zak ken liep hij dus den kant naar den spoorweg op. Je vader is vandaag op Nr. 8672, niet waar vroegen hem een paar conducteurs, terwijl hij op den Pont de l'Alma naar het rangeeren der treinen, beneden hem, stond te kijken. Ja, en morgen is vader op Nr. 19. Hij heeft er waarLijk ook al ver stand vankom kameraad, gaat gij mede een borreltje drinken En Jij, kleine wijsneus, zal ik je ook eens trakteer en Een echte Bretagner, ook al is hij nog slechts 12 jaar, bedankt nooit, wanneer men hem den eenen of ande ren geestrijken drank aanbiedt. Trotsch volgde het kind de beide mannen in de herbergin één teug dronk hjj een groot glas tot de helft toe ledig. Met een knipoogje tegen zijn kameraad, zond de een het vent je naar een naburige® w'nkel om ta bak te holen. Toen Jean Marie terug kwam en argeloos rijn glas verder uiL dronk, wist hij niet, dat de beide man nen er vier glaasjes cognac in gegoten hadden. Men wilde den jon een eens dron ken maken 1 Welk een kostelijke grap! Werkelijk, zij hadden niets geestigers en aardigers kunnen bedenken 1 En de beide slechtaards keken elkaar ze gepralend aan, toen het kind, dat iets scheen te bemerken hen angstig aan zag. Trots weerhield hem echter iets te Laten blijken beleefd nam hij zijn pet af, bedankte voor het genotene. Hij wilde nu zijn vader opzoeken. De machinist was echter in dien tusschentiid al aangekomenver moeid van zijn tien oren zwaar werk, had hij den stoker opgedragen de lo comotief Nr. 3672 in de loods te bren gen, en was zelf naar zijn woning ge- goon om zich te reinigen van hot stof en daarna te gaan slapen. II. Of de kleine Jean Marie die locomo tief kende 1 Men liet hem immers al tijd in de loods komen langs den weg, die speciaal was voor de beambten, evenais men oogluikend de kinderen toelaat ra de stallen van hun vader. Er is altijd wel een stalknecht, die op hen let en die een ongeluk kan voorkomen. Hij stond nu vlak voor de machine en als een kenner draaide hij er om heen en bezag die nauwkeurig van al le kanten. Welk een grootschen indruk gaf hem die locomotief met de enorme wielen, de dikke cylinders, den reus- achtigen ketel en het blinkend koper, dat als goud schitterde Jean Marie gevoelde zich zoo vreemd, hij begreep niet wat hein scheelde als vuur stroomde het bloed door zijne aderen en overal zag hij bliksem schichten. Met de grootste moeite hield hij zich rechtop. Toch wild© hij, al was 't maar voor één oogenblik, ,,de Nacht" zoo was No. 3672 gedoopt beklimmen. Met alle macht verzette hij zich tegen het overmeesterend gevoel van duizelig heid, dat hem beving. Behoedzaam keek hij om zich heen. Op verren afstand zag hij een man be zig' eon kuil te graven werktuigelijk wierp hij met zijn schop de aarde naar boven. Dit was het gewone uur van rust voor het spoorwegpersoneel; straks zou hier weder alles leven en bedrijvigheid zijn. In de verte hoorde hij het tikken van een electrisch schel letje, het eenige geluid, dat de stilte verbrak. In twee sprongen was hij op de lo comotief. Was hij het werkelijk, die daar nu alleen op „de Nacht' was? Nu was hij, Jean Marie Legorec, dus haar heer en meester. Voorzichtig, zonder geraas te ma ken, opende nij de deur van het for nuis. Welk een hitte 1 En wélk een ontzettende omvang van fornuis 1 Den wijzer van den luchtdicht- heidsmeter en het waterpas moet men nooit uit liet oog verliezen, had zijn vader gezegd. En de rails dun, die men steeds recht voor zich zag, door de groote ronde glazen, duidelijk te midden der duisternis l Als hij eens even, heel zacht maar, aan de regulateur trok, dan zou do locomotief een eindje verder gaan. Hij wilde slechts even probeeren, No. 3672 slechts één enkelen meter la ten gaan. Een guip stoom en nog een, maar veel korter, veel fluitender, daarna een dikke rookpluim en de zware ko los beweegt zich statig voorwaarts. Het kind verbleekt van schrik bij de gedachte aan wat hij gedaan heeft; half krankzinnig van angst wil hij de machine terug laten stoomenin zijn onkunde vergist hij zich echter, drukt op den -verkeerden knop en als een paard door reusachtige sporen voort gedreven, vhegt het logge gevaarte pijlsnel vooruit. Op ©enigen afstand komt een be ambte aansnellen, verbaasd door het ongewone gedruisch op dit anders zoo stille uur. Steeds sneller en sneller wentelen de wielen, als in dolle opgewonden heid. Zij. die gewoon is, meer dan honderdduizend kilo's achter zich aan te voeren, gevoelt zich nu eindelijk vrij en van die vrijheid zal zij ge bruik makenhoor, nu hinnikt ze als lu'de om haar genot te kennen to geven. Doodelijk ontsteld vliegt de baan wachter van het kruispunt der lijnen naar Brest, Redo en Saint-Malo uit zijn huisje; eer hij echter de roode vlag heeft kunnen ontplooien, is de ioenmotief de barrière reeds voorbij- gestoomd, trillend en snuivend vliegt zij den onderchef voorbij, die tever geefs heftig de armen zwaait. Een seconde was voldoende voor den ouden baanwachter om in het lijkwitte, vertrokken gelaat op de ma chine, den kleinen Jean Marie te her kennen. Met wijdgeopende oogen en als versteend van schrik stond hij op de gewone plaats zijns vaders genageld; zijn blonde haren vormden een lichtkrans oni zijn hoofd. Heel in do verte vertoonden zich be ambten, de conducteurs, die, heftig met de armen bewegend, roode vlag gen zwaaienonverstaanbare kreten dringen slechts even tot het kind door. Maar wie zou den moed hebben zich voor het woedende monster te wer-! pen Uitdagend sist de stoom, dié zich In groote Yiükkoü over de rails v spreidt. IEL De onderchef van het station te Rennes is naar het telegraafbureau gesneld. Nauwelijks zijn de woorden overgese'nd of de stationschef van Betton ziet „de Nacht" als een oerkaan voorbijvliegen. Heiaas, er is niets te doen I Wist het kind slechts hoe de machine tot staan te brengensiechts zijn zwakke hand kan nu het monster remmen. Men roept niet langer, men brult het hem toe. Tevergeefs l Eer de locomotief het volgend sta tion bereikt kan hebben, moet er een onvermijdelijke botsing plaats grij pen met den trein No. 22, die nu juist van Combourg zal vertrokken zijn. Nog eens ijlt de chef naar de tele graaf. Laat de enkele locomotief deraiL leeren, leg een steen op <Le rails. Goed begrepen. Drie mannen weder met roode vlag gen zwaaiend, wagen z»ch tot op ge- ringen afstand gevaarlijk dicht voor de machineeen van ben, een oud gediende, schuift met de vereelte han den vast en zonder aarzelen een hef boom, het eerste wat hij grijpen kon, op de rails. Daar is het, het helsche monster, de vertoornde kolos, dien men aan ban den durft leggen. De gele brem rijt de locomotief bij haar doortocht wreed vaneen en ach ter haar vliegt het stof in dichte wol ken op, vermengd met kleine kei steentjes. Instinctmatig heeft de kleine Jean Marie de handen opgeheven, zooals zijne moeder hem leerde bidden ais hij aan haren schoot gekmeld Lag. Zijn lippen bewegen zich alsof hij iets wilde zeggen zijn lange, blonde krullen, fladderen in den wind. „De Nacht" heeft den rechten weg verlaten en het spoor gevolgd, dat niet langer kan zijn dan hoogstens 4000 meters. Nog enkele seconden en een ont zettend gekraak, gepaard met een angstverwekkend gesis, duidt aan, dat alles voorbij is Stukken ijzer vliegen links en rechts over den weg, de rails worden uit den grond gelicht en „de Nacht" boort zich in den grond in een dikke wolk van stof en stoom. De reizigers uit den trein 22 zijn gered, maar tusschen de croud en brem ligt het verkoolde lijkje van den ar men Jean Marie te midden der ver woesting en der brandende kolen. (Prov. Gr. CL) Mijn beste vriend. Al eeuwen lang is er geklaagd, dat er geen ware vriendschap meer be staat en dat men niemand meer ver trouwen kan. Ik dacht dat ook. Bittere ervaring leerde ook mij, dat men aan vriend schap en dankbaarheid nog alleen ge looft, als men Jonger ls. Doch ik héb me gelukkig vergist, want nu heb Lk een vriend gevonden, een trouwen, waren vriend, zooals er geen meer zijn. Eerlijkheid en oprechtheid is zijn leus hij zal u geen compliment ma ken, dat ge niet verdient, en ook geen hatelijke onwaarheid zeggen; in zijn raadgevingen is hij heel belang loos en als gij hem vlakweg naar zijne meening vraagt, zal hij u die bloot leggen, zonder er zich om te bekommeren of zij u bevalt of niet Somtijds was ik over die oprechtheid wei een weinig geraakt, maar later leerde ik ze ten volle waardeeren, vooral toen ik ondervond, dat hij steeds gelijk had. Sinds ik dat bemerkte, zijn wij de beste vrienden en ik doe niets meer ponder hem te hebben geraadpleegd. Dat is trouwens wel noodig, want met zijn bewonderenswaardig scher pen blik is het onmogeliik hem iets te verbergen. Zoodra hij mij ziet, weet hij al wat er gaande is. Wel Is er wat nieuws van daag Drommels, wat ziet go er on tevreden uit Ge hebt zeker iets niet goeds in den zin, of ge hebt iets ge daan, waar ge spijt van hebt. Pas maar op, spijt is een slecht gezel schap voor u. - Ah nu kijkt ge vroolijk, cLat doet me pleizier. Ik durf wedden, dat ge vandaag iets goeds hebt verricht. Ik maak u daar geen compliment over, want ge zijt er door u zeiven al genoeg voor beloond. En iederen keer als hij zoo spreekt, heeft de kerel gelijk, en hij raadt het altijd zoo goed, dat ik wel verplicht zal zijn een braaf mensch te worden uit vrees voor de juiste opmerkingen van mijn vriend. Maar niet alleen Is hij mijn vriend, 't is ook de beste dok ter dien ik ken hij heeft wel nooit aan een universiteit gestudeerd, maar zijn meening gaat altijd op. Hij houdt er wel is waar geen enkel stelsel op na hij is noch voor het een, noch voor het ander. Hij heeft geen geheim geneesmiddel uitgevon den, hij maakt geen reclame op de vierde bladzijde der kranten en hij is lid van geen enkel geleerd genoot schap. Maar is hij daarom minder waard Ik voor mij schat hem daarom des te hooger, want al zijn wetenschap is ge grond op ondervinding. Nooit zal hij zich vergissen. Hm, hm, ge hebt slecht geslapen vannacht Toch niet. Huichel nu maar niet. Ge zijt te laat opgebleven, ge hebt met de vrienden kaart zitten spelen on u te veel opgewonden, Ja, ja., ge hebt er weer nachtwerk van gemaakt, ik zie het aan de kringen om uw oogen. Ga nu vanavond maar vroeg naar bed, anders ondermijnt ge uw gezond heid. Op zekeren dag hebben wij ruzie gehad, en dat is nog niet heel lang geleden. Ik ging hem voorbij zonder aan iets kwaads te denken, toen hij mij eensklaps staande hield Weet ge wel, dat ge grijs begint te worden Wat 1 op mijn leeftijd al Het is nog maar een waarschu wing. Die kan lk best misser^ Dni neemt niet weg, dat ik dat/ aan uw slapen een schoon wit haartje lieb gezien ik zeg het u maar, opdat ge er uit zoudt scheiden den jongen man uit te hangen. Dat wordt be lachelijk op uw leeftijd. Kom, houd maar op, go verveelt me genoeg. 't Spijt me wel. Nu dan..., Het scheelde niet veel. of o.lles was tusschen ons uitgeraakt. Maar hij bleef volkomen kalm en vervolgde Alweer een nieuwe vertooning. Ik had a nog niet boos gezien. Weet ge wel, dat ge verschrikkelijk leelijk zijt als ge driftig wordt Hij had gelijk en mijn toorn be daarde voor die spottende maar juiste opmerking van mijn vriend. Ik ben niet zelfzuchtig en ik wensch gaarne iedereen zulk een vriend toe. Niets is gemakkelijker, want hij wil gaarne iedereeu van dienst zijn en iedereen gerieven. Hij is bijvoorbeeld tegen alle man even openhartig en sommigen wor den daar kwaad over, als ze reden hadden hem te bedanken. Voor hoe veel klippen zou hij de menschen niet bewaren als ze maar naar hem luis tere® willen. Aan den opgekomen rijkaard, die zich optooit met goud en juweelen, en in het besef zijner mlllioenen den voorbijganger met verachting aan ziet, zou hij zeggen, dat al die schit tering en die pracht, op boersche wij ze tentoongesteld, zijn geringe af komst eerder aan het licht brengt dan verbergtdat aanmatiging een fout is, waaraan vooral menschen met een klein karakter onderhevig zijn, en dat de lui. die met de meeste minachting op iemand nederzien, ge woonlijk van de laagste afkomst zijn. Aan den fat, die altijd iets buiten gewoons wil hebben om de aandacht van het publiek te trekken, zou hij zeggen, dat hij de belachelijkheid niet hoeft te zoeken, maar dat die van zelf naar hem toekomt. Den gTijsaard zou hij aan het ver stand brengen, dat diens beste dagen voorbij zijn, dat hij zich tevreden moet stellen met een stil en kalm leven en met waardigen ernst zich de illusies van jongere lieden uit 't hoofd moet zetten. Aan den gierigaard, die er zijn eenig vermaak in vindt, schatten op te stapelen, zou hij den raad geven, op gepaste wijze zijn rijkdom te be steden. Spoedig immers kan de dood hem zijn bezittingen ontnemen, en do erfgenamen nemen er een vroolijk leventje van. O, als men hém maar gelooven wil de, zou mijn vriend nog neel wat nut tige wenken kunnen uitdeel en Ik lean niet genoeg aanbevelen, keii\ nis met hem tc maken. Maar nog heb ik vergeten twee kostelijke hoedanigheden van hera in het licht te stellen. Vooreerst hoeft gij hem nooit te eten te vragen, hij is niet indringerig, en ten tweede vraag# hij nooit geld ter leen. Gelooft ge me niet En toch is bet zoo. lk geef u de vorzekerirg, dat hij mij in tien jaar tijds niet meer gekost heeft dan de onnoozele som vaa 2.50. Maar wie is dan die... Die kostelijke vriend Wel, bet spiegeltje, waarvoor ik mij eiken morgen scheer. LU. CL") ONWAAR. Dame (tot den loopjongen In een vlschwinkel). Eo je moet altijd beleefd zijn vot degenen, waar je mee omgaat. Een jongen kan dik wijls van zijn gezelschap leeren. De jongen. Loop heen. Ik heb mijn heele leven met vlsch omgegaan en ik zwem nog geen slag. Advocaat (tot vrijgesproken boef).' Ik heb voor je gepleit, als of je mijn eigen zoon was. Boef (met een knipoogje). Is dat ook zoo'n schobbejak? BRUTAAL. Hospita (tot commensaal, die de huur schuldig is). Mijnheer Biers, mijn linkerhand jeukt zoo erg; dat is een vast teeken, dat ik vandaag nog geld krijg. Commensaal. Leen me er dan 10 gulden van. DAMRUBRIEK. HAARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie deze rubriek betreffende, gelieve men te richten aan den heer J. Meijer, Kruisstraat 34. Telephoon 1543. PROBLEEM No. 104. motto „De draaitol", voor eten Wedstrijd No. XXI. Zwart 1 8 ^^§11 e® ■jji c. I8.8!1. L_ Wit Zwart Schijven op 1. 3, 6, 7. 8, 9, 12, 13, 14, 15, 17 en 26. Wit. Sc'"i\ ;j op 20, 21, 24, 28, 29, 31, 32, 33, 34, 37, 41 en 46. PROBLEEM No. 105, motto „3 en 6", voor den Wedstrijd No. XXII. 47 4Ö 49 bu Zwart. Schijven op 10, 12, 13, 15, 16, 19, 21. 23, 27. 36 en 45. Wit Schijven op 30, 33, 34, 38, 39. 40, 41, 42, 48 en 50. Oplossingen van beide problemen worden ingewacht uiterlijk Dinsdag 7 December as. aan bovengenoemd adres. Met probleem No. 105 is de Serie Wedstrijd-problemen af geloopen. Wij betreuren het, dat door mededingers problemisten over het algemeen niet veel schoons tot stand is gebracht, en hopen, dat zij zich beijveren zullen om bij een eventueel nieuw uit te schrij ven wedstrijd wat betei's tot stand te brengen. Oplossing van probleem motto „Kampvechters" van den auteur: Wit 29 - 24. 23 - 18. 31 22. 47 - 41. 25 - 20, 37 - 31. 41 12. 39 6 I 2e Oplossing Wit 29 - 24, 25 - 20, 39 28. 23 32 of 23 32. 39 28 I Wegens dubbele oplossing komt dit probleem niet in aanmerking voor den wedstrijd van problemisten. Oplossing van probleem motto „Vijf hoek" van den auteur Wit 48 - 42, G8 - 32 29 - 24. 34 - 29. 50 47 Beide problemen zijn goed opgelost door de heeren L. F. Wiegman, te Scheveningen, Joh. N. Arendsen, Joh. II. Blom, F. v. d. Booren, W. van Daalen, P. J. Eype, P. Geldorp, Th. S. Germans, G. P. Heck, J. Jacobson Azn., D. G. Koning, Patrizio Ottolini, W. J. A. Matla, C. L. Nagel, C. Sero- dini, F. Th. Timmer. DAMCURSUS VOOR JONGE LIEDEN. Jongelieden van 15 tot 18 jaar, dié alsnog aan dezen cursus, welke 1.1. Maandag aanving, wenschen deel te nemen, gelieven a.s. Maandag 29 No vember, des avonds te 7 uur, aanwe zig te zijn op de bovenzaal van Café Sujpse, Smedestraat 19 (ingang uaast het café). De cursus duurt telkens van 7 tot circa 8 uur. De Haarlemsche Damclub houdt hare bijeenkomsten iederen Maan dagavond van 8 tot 12 uur in de bo venzaal van Café Suisse, Stn edestra at 19 (ingang naast het caré). Liefhebbers van het Damspel zijn daar steeds welkom.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1909 | | pagina 22