BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. tie Jaargang» HAARLEM'S DAGBLAD KOST fL20 PER 3 BAANDEN M 10 CENT PER WEEK. ADMINISTRATIE GROOTÈ HOUTSTRAAT 55. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZUM ADVERTENT1ÊN DOELTREFFEND ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT, Rubriek voor Vrouwen Voorjaars- en 7 rAl en toe een warm sonnetje, dat tona noodzaakt den wintermantel van bont, pliche ol fluweel af te leggen •n naar lichter kleeding om te zien, «m dan weer een fijne doordringende Noord-Oostenwind, die ons doet ril len; ziedaar de caprices van het voor- Jaar, die de keuze van toilet zeer moeilijk maakt. Gelukkig, dat de meeste vrouwen in het bezit zijn van bonten stola's, colliers enz. die haair bij de sterk afwisselende temperatuur goede diensten kunnen bewijzen. In Parijs worden op het oogehblik grocte chique mantels gedragen, due bet midden houden tussclien een ge- kleede paletot en een dito avond mantel. Ze zijn van gekleurd laken vervaardigd met liberty- of merveil- leux satijn uitgevoerd en gegarneerd met fluweel, galon, passement of broderie. De witte voerzijden behooren niet meer tot de nouveauté's van den dag; men gebruikt daarentegen zwart sa tijn, Jicht groen, staalblauw en tur quoise. Mooie combinaties zijn: fral- se met resida, resida met Lila mordo- ré met pauwblauw of „bleu nattier". Onder deze ruime mantels kan men naar verkiezing eeii gekleed diner- toilet of een wandeljapon dragen. Ten opzichte van de nieuwe toilet ten, kun: ik reeds met zeaerbeid mede- deeien, dat de trotteurs wedeirom zullen zegevieren en de sleepjapon al leen binnenshuis gedragen zal wor den en bij feestelijke gelegenheden. Trots de korte japonrokken, zal de tumque of dubbele rok zéér véél ge dragen worden. Op de vraag of onze japonnen één of twee deelig (robe prmcesse) zullen zijn, kan ik de ge ruststellende inedeoeeling cLoen, dar. de robe-princ,esse nog steeds voor go- kleeue toiletten gebracht wordt en de rok met blouse meer spéciaaL voor tailleur-toilet gedragen zal worden. Die rokken zijn echter 5 c.M. boven de taille opgeknipt. De blouses voor bet komend sei zoen zijn zéér verschillend; men brengt ze mét en zonder halsboorden in 't laatste geval met een z.g. Pier rot-kraag afgewerkt. Evenzoo is bet met de mouwen. Sommigen reiken tot de pols en zijn met een nauwslui tend boordje afgewerkt, anderen zijn half lang, weer anderen drie kwart. Alle blouses, behalve de liemdblou- ees, worden in den rug gesloten. In de hoedmode worden nog voortdu rend nouveautés gebracht. Naast enkele middelmatige tulbandmodel- len, wordt de reuzenboed druk gelan ceerd. Onze oogen zijn reeds zóózeer aan die enorme afmetingen gewend, dat een hoed, om modern te zijn, slechts van groote afmeting behoeft te zijn. Daar hebben we bijv. den klassieken matrozenhood (matelot), die zich zoo bij uitstek loeut voor de morgenuren, regenachtige dagen en als reishoed; als we een model 1910 vergelijken met een van 1905, springt bet verschil in afmeting dadelijk in 't oog. Zoo gaat het ook met den „bi- corn" en „tricorn", beide zeeir gelief de, kokette modellen voor het voor jaar. Men garneert ze met tafzijde en aigrettes, of bloemen met gase de eoie. Over het algemeen zijn de hoeden spaarzaam gegarneerd; men ziet groo te noiiunaiiuL-uiOiieilen, die van ach teren siecnls niet een loulfe struisvee- ren versierd zijn. Groote zwarte siroo hoeden met een binnenrand van wit sti'oo, geheel zonder- garneer mg, doch van een bijzonder Hatteus model. Verder jonge dameshoeden van fijn zwart stroo, om den bol eon draperie van zwart lafzjjdo en links va eeh garnituur van witte struisveeren, die zoó is aangebracht, dat men den indruk krijgt van een urtgespreiden waaier. Eindelijk zijn we genade»rd tot de •hoofddeksels van onze kleine meisjes. Hier wordt vooral het praktisch hut van den hoed in het oog gehouden. De tijd is voorbij waarin we onze kin doren met miniatuur parasols zagen wandelen, als oude juffertjes. De rand van den hoed moet de jonge oo gen beschermen tegen de al te felle zonnestralen; daarom is de „chapeau cloche" met neergeslagen rand het aangewezen model. De hollen zijn tamelijk verschil lend, zoowel ten opzichte van den vorm als de hoogte. Ze worden bij voorkeur gegarneerd met geplooide zijde om den bol, en aan weerszijden een klein bouquet madeliefjes, mos- doosjes 6D vooral kersen Men kan. naar verkiezing ook een guirlande van bladerlooze bloempjes toepassen. MARIE VAN AMSTEL. Het Rijke Natuurleven LENTEZANGEN. De vogels, die in dezen tijd op on ze wandelingen bet meest de a»an- dacht trekken zijn wel de meezen, de spreeuwen en de roodborstjes. De musschen zullen wij er maar niet bij noemen, daar wij hierover reeds een en ander schreven. Wel trekken deze grau wrokken weer iederen dag, vooral in dezen tijd opnieuw de aandacht door hun grappige bewegingen en hun luid ruchtigheid, door de eigenaardige stoeip»artijen tusschen mannetjes en wijfjes en hun grooten ijver waarmee zij strootjes en veertjes verzamelen, maar ook de andere vogels, vooral de bovengerioemden, zijn vaak genoeg waar te nemen, zoodat wij niet nood zakelijk hij de straatbewoners behoe ven stil te staan. De spreeuwen vooral zijn in deze voorjanrsweken, ln dezen luidruchti- gen tijd voor den nestbouw, aardig om te zien. Een wandeling over het bolwerk, den Kleinen Houtweg of door den Hout is voldoende om deze vroolijke schetleraara in al hun blijheid waar Het liefst zitten zij hij troepjes in een hoogen boom, of op het meest verheven punt van een huis. Daar kunnen zij den geheel en om trek goed overzien en veilig hun vroo lijkste wijsjes luien hooren. Men moet ze dan zien met hun kleppende wiekjes die in voortdurend beweeg de maat slaan bij de blijde zangen. Als kleine trompetjes zijn de geel wordende snaveltjes schuin omhoog gestoken. Alles is dian in beweging, geen veertje is in rust, want even voor den aanvang van het concert worden ze wat uitgezet, waardoor het minste zuchtje er nog vat op krijgt. Altijd zij ner in den omtrek van zoo'n opgeruimd troepje eenzame zan gertjes te zien. Dat zijn ndet de gezelligste vogels, maar in ijver overtreffen zij vaak nog de overigen. Heel wat van die staalblauwe spik keljasjes moeten nog het hof maken aan bijna even mooi gekleurde wijf jes, want de groepjes, die wij nu ver een igd zien, zijn in den regel onge paarde jonge vogels, die dit jaar hun eerste nestje willen maken. Iloe de mannetjes het aanleggen, om de jonge wijfjes te ontdekken is eigenlijk een raadsel, daar etr weinig verschil in vedertooi is tusschen de beide geslachten. Het eenige verschil, dat voor ons duidelijk zichtbaar is, bestaat in de kleur der oogpupillen. Deze is bij de wijfjes veel lichter dan bij de mannetjes. De vogels zelf zullen het echter wel op andere ma nieren kunnen zien, want nog nooit is er opgemerkt, dat de trouwlustige mannetjes diep in de oogen der aange beden wijfjes kijken. Is de kennismaking afgeloopen en blijkt het dat bet wijfje de kleine complimentjes genadig aanneemt, dan volgt weldra de officieele hofma kerij. Dan wordt er geschetterd en ge klept, dat het een lust is om te zien, dan vliegt het verliefde mannetje steeds in de nabijheid van het wijfje en weldra wordt er naar een goede nestgelegenheid uitgezien. Nu zijn er twee soorten van spreeu wen, aristocraten en plebeërs. De eersten zoeken bij voorkeur een hol len boom op om het bed voor de toe komstige kleinen te spreiden; de laatsten vergenoegen zich met een dak van een boerenwoning. Waarschijnlijk zal de grenslijn wel niet scherp te trekken zijn, maar ze ker is het, dat een spreeuw nooit een nest bouwt tusschen de takken der hooge boomen, zooals de roeken en kraaien. Steeds zoeken zij een holte op en vinden zij die niet, dan zijn zij erg dankbaar als wij hun een nest kastje of een leegen bloempot geven. Zijn de musschen hen voor geweest, dun worden dezen zonder vorm van proces uit hun woning verdreven en de indringer steekt zijn brutaal ge zicht naar buiten en kijkt rond alsof er niets onrechtvaardigs is gebeurd. Het recht van den sterkste is over- heerschend en vogelrechtbanken be staan er nog niet. Met den arootsten IJver worden nu sprietjes, veertjes en strootjes verza meld en ls het nest klaar, dan depo neert het wijfje er een half dozijntje blauwgroene eieren ln. Het mannetje heeft dian nog tijd om zijn liedjes te zingen. Het wijfje broedt bijna dag en nacht en na 14 dagen worden de groene wonderdin gen stuk gepikt, waarna met behulp van het wijfje de kale jongen te voor schijn komen. Haast had ik gezegd dat zij hun nieuwsgierige oogjes wijd openzetten, maa rzoover is het de eerste dagen nog niet De oogen zijn nog niet zichtbaar en dit is ook niet noodig, daar de ouden wel voor voedsel zor gen. De kleinen hebben niets anders te doen, dan de bekjes die door de gele rekbare randen nog verbreed zijn, zoo wijd mogelijk open te sperren. De zorgzame ouders stoppen de hon gerige rffaagjes wel vol en als na een week de oogjes zich langzaam openen ls ook het lichaam met don zige Veertjes bedekt, terwijl de vleu geltjes lange veeren met doorzichtig blauwe sclmchten krijgen. Als de kelen wat beter ontwikkeld zijn dan schijnt het broedsel zijn best te doen 'om zijn aanwezigheid te verraden. Nog geruimen tijd nadat de ouders hebben gevoerd laten zij hun lang aangehouden geroep hoo ren en eerst als zij goed weten, dat zij geduld moeten oefenen, keert de rust in het nest terug. De reinigingsdienst wordt door 4e ouden met de grootste zorg waarge nomen. Ieder oogenblik worden de uitwerp-1 selen in den bek genomen en een eindje van het nest af neergeworpen. De eerste weken na het uitvliegen blijft het nést bij elkaar, maar als de jongen zich goed zelf kunnen redden worden zij door de ouders verlaten, die dan weldra een tweode broedse! beginnen. De jongen blijven lang bijeen. In 't najaar verzamelen zij zich tot groo te troepen. Een gedeelte vertrekt naar het zui den en een ander gedeelte blijft hier in den omtrek rondtrekken. Op onze weilanden zien wij ze dan zoeken naar allerlei wormen, wat zij trouwens het heeie jaar door doen. Zij zijn uiterst dikke vrienden van koeien en schapen, die altijd door al lerlei insectengedoe zijn amiringd. Vaak wagen zij zic-h op den rug dezer dieren, die zich niets van die onge vraagde rijtoertjes aantrekken. Wordt de winter wat koud, dan ver zamelen de overblijvende vogels zich tusschen het riet en de lage struiken, om daar het noodig© voedsel te vin den. De boeren en de beroeps vogel van gers zijn er vaak op uit, om in deze vogel'ruetplaatsen een inval te doen. Met netten en schietgeweer wordt er een opruiming gehouden en heel wat van onze kleurige, vroolijke vriend jes, die nog wel door de wet warden beschermd worden gedegradeerd tot panlijsters. De dood alleen is in staat om de eens gesloten overeenkomst te verbre ken. Echtscheidingen komen In de spreeuwen-maatschappij niet voor. Wel wordt er weer na den dood van een mannetje of wijfje een nieuw hu welijk aangegaan, maar treurende wijfjes en trouwelooze mannetjes ko men niet voor of het moest alleen zijn in het voorjaar, als de jonge manne tjes soms het hof maken zonder het ernstig te meenen. Hoe vaak dat voorkomt, moet u nu zelf maar eens probe eren uit te ma ken. Het is nu de lijd van de groot ste vreugde en het drukst getierelier. H. PEUSENS. VRAGENBUS. Den Heer R. te H. Azalia's moe ten iederen dag worden begoten met lauw water, d. w. z. de bladeren en bloemen; de aarde moet goed vochtig maar niet te nat zijn. De planten mo gen niet te vvairm staan daar dan di rect do bladeren afvallen. Uitgebloeide azalia's worden in den tuin met pot en al ingegraven op een plaats waar zij bijna den geheeien zomer flink zon hebben. In het najaar plaatst men ze dan ln een koel vertrek. Na den bloei moeten ze wat koe mest hebben., H. PEUSENS. Neef Jacques. Hoe Blcol van een dief een heel eerlijk man werd, zal Ik u vertellen, wanneer u een oogenblik gedu'd heeft. Het gebeurde op den boulevard Vol taire te Parijs. Bicol, die den nacht had doorgebracht met kaartspelen bij vader Lunette, en om zoo te zeggen tot zelfs den laatsten knoop van zijn hemd verloren had, ging in den vroe gen morgen met zeer leege zakken en zwaar, vermoeid de straat op, en mij merde over de manier waarop hij wat eten en een goed bed zou kun nen bemachtigen. Dergelijke droomen zijn heel aan genaam, wanneer men kans ziet ze spoedig te verwezenlijken, maar Bi- col zei bij zichzelf dat het een duiste re boel was, want hij peinsde zich suf, zonder een weg te vinden, dat tot het doel leidde. Toen hij bij de Bastille stond, voo r een groot gebouw, waairin tallooz© werkmansgezinnen huizen', ging een deur open, en een werkman, die vroeg op zijn werk moest wezen, stapte naar buiten. Bicol wachtte niet tot de deur ge sloten. was, maar groette den ander héél gewoon en ging naar binnen. Hij zag dadelijk, dat de portier nog niet bi^.de hand wias, en ging d etrap op. Wat deed hij hier? Hij wist bet zelf niet en rekende op de een of andere onvoorziene omstandigheid, waar mee hij zijn voordeel zou kunnen d.oea. Men kan zulke gelukkige avontu ren beleven, wanneer men zich ln 't onbekende stort! Bicol ging steeds verder de trap op, zonder geruisch te maken. Ver schillende deuren werden geopend- Op de portaaltjes zeiden werklieden hun famili.e goeden dag om huil werkplaatsen of ateliers op te zoe ken. liet geheéle huis ademde groote armoede. Bicol scheen het slecht ge troffen te hebben, want er 6cheeai niets te stelen te zijn, wat de moeite loonde. En daar kwam bij, dat alle deuren onmiddellijk weer afgesloten werden, alsof d n ar schatten achter verborgen lagen! En Bicol had juist zijn Valsclie sleutels niet bij zich. Hij daolit er over, ontmoedigd als hij was, om maar weer heen te gaan, toen hij op de vijfde verdieping een deur yond, die half openstond. Waarschijnlijk viel daarbinnen weinig te halen, want de menschen, die daar woonden waren er vermoe delijk. even slecht aan toe als hij. Toch trad Bicol voorzichtig binnen en kwam in een vertrek, waar nie mand was. De kamer daarnaast was zeer helder verlicht, waardoor hij alle9 duidelijk zou kunnen onder scheiden. Op de punten van z'n teenen gJng Bicol vooruit en wat hij te zien kreeg, veroorzaakte hem een vreemde aan doening, want niettegenstaande zijn oneeivol bedrijf, was hij niet van ge voel ontbloot: daar lagen twee vrou wen. geknield aan den voet van een legerstede, wlaarop een dioode lag uitgestrekt. Een der vrouwen stond op. Het was een aardig jong meisje, wier mooie oogen vol tranen stonden, en van wie een smartelijke bekoring uit ging, die doordrong in de ruwe ziel van Bicol. De arme kerel kreeg een schok en was haast gevallen. Nog nooit had hij zoo'n hevige aandoening onder vonden. Het was alsof een helle licht straal plotseling zijn leven verlichtte. Het jonge meisje zei: Kom, moeder lief, sta op. Wij moeten ons niet zoo laten neerslaan... Ik smeek u, houd u flink... Neef Jacques komt uit Lyon. mot den trei nvan kwart voor ach ten en het is nu al zeven uur. Ik wil niet, dat u hem in dezen toestand blijft afwachten... en ik zal u niet al leen laten Wat is het toch ongeluk kig; dat wij hier niemand in dit groote huis kennen Kom mamaatje, laat het hoofd niet zoo hangen, wan neer neef Jacques straks hier is, dan zal hij voor ons zorgen... Al zoolang heeft hij bij ons willen komen inwo nen, en het is de eenige bloedver want dien we hebben!... Arme Eduaad! snikte de moeder op het lichaam van haar echtgenoot. Kom nu, moeder, moed houden! Vader heeft neef Jacques gekend, en gezegd dat het zulk een flinke en ijverige jonge man was! Toen wij gisteren zijn koffers met kleeren en zijn papieren ontvingen, had ik eer gevoel, alsof hij al bij ons woonde. Spoedig zal hij hier zijn. om ons te troosten en te helpen. Wij moeten hem voorzichtig het wreeselijke on geluk, dat ons plotseling getroffen heeft, mededeelen. Wanneer wij er hem onvoorbereid mee op het lijf vallen, dan zou hij wel eens ziek kun nen worden van schrik. Kom nu, wij moeten hem behoor lijk ontvangen. Houdt u niet meer van uw kleine Bertha, dat u niet naar me luistert? De arme vrouw stond op en steu nende op haar dochter, die minder ter neer geslagen was dan zij, verlie ten beiden snikkend het vertrek, na nog een onbesclii'ijflijken blik op den döode geworpen te hebben, als om bem vergiffenis te vragen, dat zij hem alleen lieten. Bicol had nauwelijks den tijd, om zich achter een droogrek, waarover kleedingstukken hingen, te verber gen. En toen de deur gesloten was, liet hij zich op een stoel vallen, ten prooi aan velerlei aandoening. Vergeten waren zijn honger en zijn leege zakken. Voor zich zag hïj het weenende Jonge meisje, dat hem zoo even was voorbijgegaan. Wat zou hij •haar gaarne getroost hebben! Helaas, hij moest maken dat hij weg kwam, vóór neef Jacques ver scheen; die waarschijnlijk het voor recht zou hebben, deze schoone bloem die door den levensstorm neerge bogen was weer op te beuTen. De papieren van dien neef kon hij i anders best gebruiken. Als hij die eens meenam, ze konden hein den een of anderen, dag te pas komen. Daar stond een koffer. Maar neen, liij wilde zijn eersten liefdes-indruk niet op slag vervagen door een oneerlijke daad, en reeds maakte hij zich gereed om heen te gaan, toen het geraas van een sleu tel in een slot hem zijn schuilplaats weer deed opzoeken. Bertha en haar moeder traden de kamer binnen. De beide vrouwen gingen zitten zonder een woord te zeggen, zonder te snikken of te weenen. Zij schenen totaal ontmoedigd te zijn. Neef Jacques was niet bij hen. Hij schijnt den trein gemist te hebben, zei Bicol hij zichzelf. Bertha stond op, haar bewegingen waren machinaal. Zij stak twee nieu we kaarsen aan, die zij bevestigde in de kandelaars aan het hoofdeinde van het bed. Nu zei ze iets, maar duide lijk bleek dat het maai* 66n ongeluk kige poging was om de verslagenheid te verbergen, die haar geheel bevan gen had. Uit betgeen ze zei, begreep Bicol, die weer achter het droogrek zat, dat een botsing had plaats gegrepen tus schen twee sneltreinen op de lijn Lyon-Dyon, en een groot aantal rei zigers omgekomen waren, waaronder zich zonder twijfel ook neef Jacques bevond, aangezien geen enkel tele gram hen had komen geruststellen. Toen kwam een lumineus idee bij Bicol op, we zouden haast zeggen 'n geniale gedachte. De deur was half open gebleven. Zachtjes sloop hij naar builen, ging de trap eenige treden af, klom toen leven makend weer naar boven, en klopte eenige malen krachtig aan, net als iemand die van buiten komt. De aardige Bertha deed hem open. Bicol zoende haar eenige maien recht hartelijk op heide wangen. En hoe is 't met vader en moeder? Natuurlijk herken je me niet, nichtje lief, want je hebt me nooit te voren gezien!... Ik hen neef Jacques. Mijn kleeren en papieren, die ik vooruit gezonden heb, zijn zeker al aangeko men?... Ik ben niet langs de lijn Lyon-Dyon gekomen, maar over Nevers, waar ik. noodzakelijk moest wezen... En ik heb Jullie willen ver rassen... Men begrijpt de rest. De liefde trad, zooals meermalen gebeurt, op als troosteresse. Dank zij de vooruit gezonden papieren van neef Jacques, werd Bicol de tuinmans knecht Jacques Lebarril. En heel toevallig was Bicol vroe ger eenigen tijd bij een hovenier werkzaam geweest, zoodat het tuin werk hem niet vreemd was. Eenige maanden geleden ls hij ge trouwd met Bertha en als tuinman in dienst-gekomen hij den heer II., die een groote buitenplaats bezit bij Pa rijs. De heer H. is heel teweden over zijn nieuwen ondergeschikte, die zich zeer ijverig en betrouwbaar toont En de oude moeder verheugt zich in het geluk van haar kinderen. Harde plichten. Het smalsporige zijlijntje was hon» derd kilometer lang, het had drie ma chinisten en die moesten zich met een schraal inkomen tevreden stellen, want de zaken gingen lang niet voor- deelig voor de maatschappij de di recteur zelf liep met een jas, die glom van den ouderdom, en zijn vrouw ver kocht Malmoër handschoenen op provisie Ongeveer aan het midden der lijn ligt een klein stadje, waar het rood..- vonk geregeld tweemaal 's jaars zijn Intocht hield, doch waar de nieuwe, modes pas verschenen, nadat zij te Stockholm al een jaar oud geworden waren. Aan een uithoek van dit stadje' woonde in een vriendelijk, geel ge verfd huisje, waar bloeiende gera niums voor de ramen stonden, een der drie machinisten, Lindahl ge- heeten. Achter de bloemen zag men' meestal het lieve bleeke gelaat zijner jonge vrouw over eindeloos naaiwerk heengebogen en om de naaimachine heen die op afbetaling gekocht was speelde hun driejarig, blauwoogig» zoontje Gustaaf. Als moeder na eene kleine pauze het rad met de hand in beweging bracht en flink begon te trappen, dan zettó het kereltje zich in' postuur met een rood vlaggetje in de kleine dikke handen net zooals mijnheer de stationschef en com mandeerde Trein af I Het was nu vier jaar geleden, se dert papa en mama te zamen „trein af!" gespeeld hadden in het onbe-, kende leven. Zij kenden de richting en de reisroute niet vooruit, maar tot nog toe liet het zich aanzien, als zouden zij slechts weinig vrachtgoe deren mee te voeren hebben, en als zou de afstand tusschen de water stations zeer groot zijn. Maar toch ging het vroolijk „voorwaarts", want de liefde was als stoker mee op reis, en wakkerde het vuur met te meer ijver aan, naarmate de geldelijke zorgen de lijn in het ongereede dreig den te brengen. Lindahl's familie beschouwde hem als „ontspoord", nadat hij bij de klei ne zij-lijn dienst genomen had I Denk eens aan Hij had de zes klassen van eene school doorloopen, en zou stel lig eene mooie, voordeeiige betrek king hebben kunnen krijgen, als hij maar voort was blijven studeeren. Maar.... Lindahl had der vroolijke Marie Blomwall te diep in de mooie oogen gekeken, en hield sterk en stijf vol, dat hij eene betrekking noodig had, waarmee hij dadelijk zijn brood' verdienen kon, al was dat dan ook' maar een mager stukje. En zoo was( het gekomen, dat zij met hun beidjes,- en later met den kleinen Gustaaf er bij, in het vriendelijke gele huisje woonden, waar de geraniums voor de heldere glazen stonden. Klein en laag. was hunne woning, dat is zeker, en doodeenvoudig hunne levenswijze maar als Lindahl in storm en sneeuw op de locomotief gestaan had, en hij, huiverend van kou en zwart van het roet, zijn warme huisje binnentrad,, dan ontdooide hij als in de warme, Meizon, bestraald door de schitteren-' de oogen zijner Maria en met het blonde kopje van zijn zoon tegen zich aangedrukt. lederen dag moest Lindahl den trein tot het zuidelijke eindstation rij den en des avonds weer terug. Dan', was hij vrij tot den volgenden mor-1 gen, en het vooruitzicht op deze heer-, lijke thuiskomst bezielde hem den ge-, heelen dag bij zijn werk, dat hij al- lijd met even groote opgewektheid! verrichtte. Daarom verwonderde het den sta tionschef zoo, toen hij den machinist' op zekeren morgen met een somber gelaat en donkere kringen onder de oogen, naar zijn post zag gaan. Iets niet in orde op de lijn, Lin dahl? Onze kleino Gustaaf ligt op sterven,, mijnheer de chef 1 En de trein vertrok. Het was een week lang ongunstig weder geweest. Ook nu bruiste de stormwind en vlogen dikke sneeuw vlokken door de lucht. De trein kwam» te laat aan het eerste station, veel té laat aan het eindstation. Op den te-: rugweg scheen het zelfs onzeker, of men het stadje nog wel dien avond zou bereiken. Het gelukte echter toch} twee uur later dan gewoonlijk hield de kleine trein voor het station stil,' en met een „Gelukkig I" op de lippen sprong Lindahl van de locomotief om zicli naar huis te spoeden. Lindahl I Mijnheer de chef. Wij zijn in groote verlegenheid de middagtrein naar het noorden ig moeten terugkeeren om den sneeuw storm, 1 1/2 kilometer van hier vijf' tig man hebben nu de rails in zoover1 afgeschept, dat de trein er misschien door knn Wij moeten dus onmiddeH lijk de poging wagen, maar Jonsson ligt met ijlende kooris te bed, en dd dokter meent, dat hij zich in dit hom denweer de typhus op den hals heeft gehaald. Gij moet dus den noordelijk ken trein voeren. "Wat? Nu.... in den nacht?..... Mijnheer de chef, ik ben verkleumd; doodmoede mijn krachten zijn uill geput. Het is hard, dat begrijp ik; maal ln de reglementen it&at niets vaq

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1910 | | pagina 13