BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6.
tie Jaargang»
HAARLEM'S DAGBLAD KOST
fL20 PER 3 BAANDEN
M 10 CENT PER WEEK.
ADMINISTRATIE GROOTÈ HOUTSTRAAT 55.
IN HAARLEM'S DAGBLAD ZUM
ADVERTENT1ÊN DOELTREFFEND
ONZE ANNONCES
WORDEN OPGEMERKT,
Rubriek voor Vrouwen
Voorjaars- en 7
rAl en toe een warm sonnetje, dat
tona noodzaakt den wintermantel van
bont, pliche ol fluweel af te leggen
•n naar lichter kleeding om te zien,
«m dan weer een fijne doordringende
Noord-Oostenwind, die ons doet ril
len; ziedaar de caprices van het voor-
Jaar, die de keuze van toilet zeer
moeilijk maakt. Gelukkig, dat de
meeste vrouwen in het bezit zijn van
bonten stola's, colliers enz. die haair
bij de sterk afwisselende temperatuur
goede diensten kunnen bewijzen.
In Parijs worden op het oogehblik
grocte chique mantels gedragen, due
bet midden houden tussclien een ge-
kleede paletot en een dito avond
mantel. Ze zijn van gekleurd laken
vervaardigd met liberty- of merveil-
leux satijn uitgevoerd en gegarneerd
met fluweel, galon, passement of
broderie.
De witte voerzijden behooren niet
meer tot de nouveauté's van den dag;
men gebruikt daarentegen zwart sa
tijn, Jicht groen, staalblauw en tur
quoise. Mooie combinaties zijn: fral-
se met resida, resida met Lila mordo-
ré met pauwblauw of „bleu nattier".
Onder deze ruime mantels kan men
naar verkiezing eeii gekleed diner-
toilet of een wandeljapon dragen.
Ten opzichte van de nieuwe toilet
ten, kun: ik reeds met zeaerbeid mede-
deeien, dat de trotteurs wedeirom
zullen zegevieren en de sleepjapon al
leen binnenshuis gedragen zal wor
den en bij feestelijke gelegenheden.
Trots de korte japonrokken, zal de
tumque of dubbele rok zéér véél ge
dragen worden. Op de vraag of onze
japonnen één of twee deelig (robe
prmcesse) zullen zijn, kan ik de ge
ruststellende inedeoeeling cLoen, dar.
de robe-princ,esse nog steeds voor go-
kleeue toiletten gebracht wordt en de
rok met blouse meer spéciaaL voor
tailleur-toilet gedragen zal worden.
Die rokken zijn echter 5 c.M. boven
de taille opgeknipt.
De blouses voor bet komend sei
zoen zijn zéér verschillend; men
brengt ze mét en zonder halsboorden
in 't laatste geval met een z.g. Pier
rot-kraag afgewerkt. Evenzoo is bet
met de mouwen. Sommigen reiken
tot de pols en zijn met een nauwslui
tend boordje afgewerkt, anderen zijn
half lang, weer anderen drie kwart.
Alle blouses, behalve de liemdblou-
ees, worden in den rug gesloten. In
de hoedmode worden nog voortdu
rend nouveautés gebracht. Naast
enkele middelmatige tulbandmodel-
len, wordt de reuzenboed druk gelan
ceerd. Onze oogen zijn reeds zóózeer
aan die enorme afmetingen gewend,
dat een hoed, om modern te zijn,
slechts van groote afmeting behoeft
te zijn. Daar hebben we bijv. den
klassieken matrozenhood (matelot),
die zich zoo bij uitstek loeut voor de
morgenuren, regenachtige dagen en
als reishoed; als we een model 1910
vergelijken met een van 1905, springt
bet verschil in afmeting dadelijk in
't oog. Zoo gaat het ook met den „bi-
corn" en „tricorn", beide zeeir gelief
de, kokette modellen voor het voor
jaar. Men garneert ze met tafzijde
en aigrettes, of bloemen met gase de
eoie.
Over het algemeen zijn de hoeden
spaarzaam gegarneerd; men ziet groo
te noiiunaiiuL-uiOiieilen, die van ach
teren siecnls niet een loulfe struisvee-
ren versierd zijn. Groote zwarte siroo
hoeden met een binnenrand van wit
sti'oo, geheel zonder- garneer mg, doch
van een bijzonder Hatteus model.
Verder jonge dameshoeden van fijn
zwart stroo, om den bol eon draperie
van zwart lafzjjdo en links va
eeh garnituur van witte struisveeren,
die zoó is aangebracht, dat men den
indruk krijgt van een urtgespreiden
waaier.
Eindelijk zijn we genade»rd tot de
•hoofddeksels van onze kleine meisjes.
Hier wordt vooral het praktisch hut
van den hoed in het oog gehouden.
De tijd is voorbij waarin we onze kin
doren met miniatuur parasols zagen
wandelen, als oude juffertjes. De
rand van den hoed moet de jonge oo
gen beschermen tegen de al te felle
zonnestralen; daarom is de „chapeau
cloche" met neergeslagen rand het
aangewezen model.
De hollen zijn tamelijk verschil
lend, zoowel ten opzichte van den
vorm als de hoogte. Ze worden bij
voorkeur gegarneerd met geplooide
zijde om den bol, en aan weerszijden
een klein bouquet madeliefjes, mos-
doosjes 6D vooral kersen Men kan.
naar verkiezing ook een guirlande
van bladerlooze bloempjes toepassen.
MARIE VAN AMSTEL.
Het Rijke Natuurleven
LENTEZANGEN.
De vogels, die in dezen tijd op on
ze wandelingen bet meest de a»an-
dacht trekken zijn wel de meezen, de
spreeuwen en de roodborstjes.
De musschen zullen wij er maar
niet bij noemen, daar wij hierover
reeds een en ander schreven.
Wel trekken deze grau wrokken
weer iederen dag, vooral in dezen
tijd opnieuw de aandacht door hun
grappige bewegingen en hun luid
ruchtigheid, door de eigenaardige
stoeip»artijen tusschen mannetjes en
wijfjes en hun grooten ijver waarmee
zij strootjes en veertjes verzamelen,
maar ook de andere vogels, vooral de
bovengerioemden, zijn vaak genoeg
waar te nemen, zoodat wij niet nood
zakelijk hij de straatbewoners behoe
ven stil te staan.
De spreeuwen vooral zijn in deze
voorjanrsweken, ln dezen luidruchti-
gen tijd voor den nestbouw, aardig
om te zien.
Een wandeling over het bolwerk,
den Kleinen Houtweg of door den
Hout is voldoende om deze vroolijke
schetleraara in al hun blijheid waar
Het liefst zitten zij hij troepjes in
een hoogen boom, of op het meest
verheven punt van een huis.
Daar kunnen zij den geheel en om
trek goed overzien en veilig hun vroo
lijkste wijsjes luien hooren.
Men moet ze dan zien met hun
kleppende wiekjes die in voortdurend
beweeg de maat slaan bij de blijde
zangen.
Als kleine trompetjes zijn de geel
wordende snaveltjes schuin omhoog
gestoken. Alles is dian in beweging,
geen veertje is in rust, want even
voor den aanvang van het concert
worden ze wat uitgezet, waardoor het
minste zuchtje er nog vat op krijgt.
Altijd zij ner in den omtrek van
zoo'n opgeruimd troepje eenzame zan
gertjes te zien.
Dat zijn ndet de gezelligste vogels,
maar in ijver overtreffen zij vaak
nog de overigen.
Heel wat van die staalblauwe spik
keljasjes moeten nog het hof maken
aan bijna even mooi gekleurde wijf
jes, want de groepjes, die wij nu ver
een igd zien, zijn in den regel onge
paarde jonge vogels, die dit jaar hun
eerste nestje willen maken.
Iloe de mannetjes het aanleggen,
om de jonge wijfjes te ontdekken is
eigenlijk een raadsel, daar etr weinig
verschil in vedertooi is tusschen de
beide geslachten.
Het eenige verschil, dat voor ons
duidelijk zichtbaar is, bestaat in de
kleur der oogpupillen.
Deze is bij de wijfjes veel lichter
dan bij de mannetjes. De vogels zelf
zullen het echter wel op andere ma
nieren kunnen zien, want nog nooit
is er opgemerkt, dat de trouwlustige
mannetjes diep in de oogen der aange
beden wijfjes kijken.
Is de kennismaking afgeloopen en
blijkt het dat bet wijfje de kleine
complimentjes genadig aanneemt,
dan volgt weldra de officieele hofma
kerij.
Dan wordt er geschetterd en ge
klept, dat het een lust is om te zien,
dan vliegt het verliefde mannetje
steeds in de nabijheid van het wijfje
en weldra wordt er naar een goede
nestgelegenheid uitgezien.
Nu zijn er twee soorten van spreeu
wen, aristocraten en plebeërs. De
eersten zoeken bij voorkeur een hol
len boom op om het bed voor de toe
komstige kleinen te spreiden; de
laatsten vergenoegen zich met een
dak van een boerenwoning.
Waarschijnlijk zal de grenslijn wel
niet scherp te trekken zijn, maar ze
ker is het, dat een spreeuw nooit een
nest bouwt tusschen de takken der
hooge boomen, zooals de roeken en
kraaien. Steeds zoeken zij een holte
op en vinden zij die niet, dan zijn zij
erg dankbaar als wij hun een nest
kastje of een leegen bloempot geven.
Zijn de musschen hen voor geweest,
dun worden dezen zonder vorm van
proces uit hun woning verdreven en
de indringer steekt zijn brutaal ge
zicht naar buiten en kijkt rond alsof
er niets onrechtvaardigs is gebeurd.
Het recht van den sterkste is over-
heerschend en vogelrechtbanken be
staan er nog niet.
Met den arootsten IJver worden nu
sprietjes, veertjes en strootjes verza
meld en ls het nest klaar, dan depo
neert het wijfje er een half dozijntje
blauwgroene eieren ln.
Het mannetje heeft dian nog tijd
om zijn liedjes te zingen. Het wijfje
broedt bijna dag en nacht en na 14
dagen worden de groene wonderdin
gen stuk gepikt, waarna met behulp
van het wijfje de kale jongen te voor
schijn komen.
Haast had ik gezegd dat zij hun
nieuwsgierige oogjes wijd openzetten,
maa rzoover is het de eerste dagen
nog niet De oogen zijn nog niet
zichtbaar en dit is ook niet noodig,
daar de ouden wel voor voedsel zor
gen.
De kleinen hebben niets anders te
doen, dan de bekjes die door de gele
rekbare randen nog verbreed zijn,
zoo wijd mogelijk open te sperren.
De zorgzame ouders stoppen de hon
gerige rffaagjes wel vol en als na
een week de oogjes zich langzaam
openen ls ook het lichaam met don
zige Veertjes bedekt, terwijl de vleu
geltjes lange veeren met doorzichtig
blauwe sclmchten krijgen.
Als de kelen wat beter ontwikkeld
zijn dan schijnt het broedsel zijn
best te doen 'om zijn aanwezigheid te
verraden. Nog geruimen tijd nadat
de ouders hebben gevoerd laten zij
hun lang aangehouden geroep hoo
ren en eerst als zij goed weten, dat
zij geduld moeten oefenen, keert de
rust in het nest terug.
De reinigingsdienst wordt door 4e
ouden met de grootste zorg waarge
nomen.
Ieder oogenblik worden de uitwerp-1
selen in den bek genomen en een
eindje van het nest af neergeworpen.
De eerste weken na het uitvliegen
blijft het nést bij elkaar, maar als de
jongen zich goed zelf kunnen redden
worden zij door de ouders verlaten,
die dan weldra een tweode broedse!
beginnen.
De jongen blijven lang bijeen. In
't najaar verzamelen zij zich tot groo
te troepen.
Een gedeelte vertrekt naar het zui
den en een ander gedeelte blijft hier
in den omtrek rondtrekken.
Op onze weilanden zien wij ze dan
zoeken naar allerlei wormen, wat zij
trouwens het heeie jaar door doen.
Zij zijn uiterst dikke vrienden van
koeien en schapen, die altijd door al
lerlei insectengedoe zijn amiringd.
Vaak wagen zij zic-h op den rug dezer
dieren, die zich niets van die onge
vraagde rijtoertjes aantrekken.
Wordt de winter wat koud, dan ver
zamelen de overblijvende vogels zich
tusschen het riet en de lage struiken,
om daar het noodig© voedsel te vin
den.
De boeren en de beroeps vogel van
gers zijn er vaak op uit, om in deze
vogel'ruetplaatsen een inval te doen.
Met netten en schietgeweer wordt er
een opruiming gehouden en heel wat
van onze kleurige, vroolijke vriend
jes, die nog wel door de wet warden
beschermd worden gedegradeerd tot
panlijsters.
De dood alleen is in staat om de
eens gesloten overeenkomst te verbre
ken. Echtscheidingen komen In de
spreeuwen-maatschappij niet voor.
Wel wordt er weer na den dood van
een mannetje of wijfje een nieuw hu
welijk aangegaan, maar treurende
wijfjes en trouwelooze mannetjes ko
men niet voor of het moest alleen zijn
in het voorjaar, als de jonge manne
tjes soms het hof maken zonder het
ernstig te meenen.
Hoe vaak dat voorkomt, moet u nu
zelf maar eens probe eren uit te ma
ken. Het is nu de lijd van de groot
ste vreugde en het drukst getierelier.
H. PEUSENS.
VRAGENBUS.
Den Heer R. te H. Azalia's moe
ten iederen dag worden begoten met
lauw water, d. w. z. de bladeren en
bloemen; de aarde moet goed vochtig
maar niet te nat zijn. De planten mo
gen niet te vvairm staan daar dan di
rect do bladeren afvallen.
Uitgebloeide azalia's worden in den
tuin met pot en al ingegraven op een
plaats waar zij bijna den geheeien
zomer flink zon hebben.
In het najaar plaatst men ze dan
ln een koel vertrek.
Na den bloei moeten ze wat koe
mest hebben.,
H. PEUSENS.
Neef Jacques.
Hoe Blcol van een dief een heel
eerlijk man werd, zal Ik u vertellen,
wanneer u een oogenblik gedu'd
heeft.
Het gebeurde op den boulevard Vol
taire te Parijs. Bicol, die den nacht
had doorgebracht met kaartspelen bij
vader Lunette, en om zoo te zeggen
tot zelfs den laatsten knoop van zijn
hemd verloren had, ging in den vroe
gen morgen met zeer leege zakken en
zwaar, vermoeid de straat op, en mij
merde over de manier waarop hij
wat eten en een goed bed zou kun
nen bemachtigen.
Dergelijke droomen zijn heel aan
genaam, wanneer men kans ziet ze
spoedig te verwezenlijken, maar Bi-
col zei bij zichzelf dat het een duiste
re boel was, want hij peinsde zich
suf, zonder een weg te vinden, dat
tot het doel leidde.
Toen hij bij de Bastille
stond, voo r een groot gebouw,
waairin tallooz© werkmansgezinnen
huizen', ging een deur open, en een
werkman, die vroeg op zijn werk
moest wezen, stapte naar buiten.
Bicol wachtte niet tot de deur ge
sloten. was, maar groette den ander
héél gewoon en ging naar binnen. Hij
zag dadelijk, dat de portier nog niet
bi^.de hand wias, en ging d etrap op.
Wat deed hij hier? Hij wist bet zelf
niet en rekende op de een of andere
onvoorziene omstandigheid, waar
mee hij zijn voordeel zou kunnen
d.oea.
Men kan zulke gelukkige avontu
ren beleven, wanneer men zich ln 't
onbekende stort!
Bicol ging steeds verder de trap
op, zonder geruisch te maken. Ver
schillende deuren werden geopend-
Op de portaaltjes zeiden werklieden
hun famili.e goeden dag om huil
werkplaatsen of ateliers op te zoe
ken. liet geheéle huis ademde groote
armoede. Bicol scheen het slecht ge
troffen te hebben, want er 6cheeai
niets te stelen te zijn, wat de moeite
loonde. En daar kwam bij, dat alle
deuren onmiddellijk weer afgesloten
werden, alsof d n ar schatten achter
verborgen lagen! En Bicol had juist
zijn Valsclie sleutels niet bij zich.
Hij daolit er over, ontmoedigd als
hij was, om maar weer heen te gaan,
toen hij op de vijfde verdieping een
deur yond, die half openstond.
Waarschijnlijk viel daarbinnen
weinig te halen, want de menschen,
die daar woonden waren er vermoe
delijk. even slecht aan toe als hij.
Toch trad Bicol voorzichtig binnen
en kwam in een vertrek, waar nie
mand was. De kamer daarnaast was
zeer helder verlicht, waardoor hij
alle9 duidelijk zou kunnen onder
scheiden.
Op de punten van z'n teenen gJng
Bicol vooruit en wat hij te zien kreeg,
veroorzaakte hem een vreemde aan
doening, want niettegenstaande zijn
oneeivol bedrijf, was hij niet van ge
voel ontbloot: daar lagen twee vrou
wen. geknield aan den voet van een
legerstede, wlaarop een dioode lag
uitgestrekt.
Een der vrouwen stond op. Het
was een aardig jong meisje, wier
mooie oogen vol tranen stonden, en
van wie een smartelijke bekoring uit
ging, die doordrong in de ruwe ziel
van Bicol.
De arme kerel kreeg een schok en
was haast gevallen. Nog nooit had
hij zoo'n hevige aandoening onder
vonden. Het was alsof een helle licht
straal plotseling zijn leven verlichtte.
Het jonge meisje zei: Kom, moeder
lief, sta op. Wij moeten ons niet zoo
laten neerslaan... Ik smeek u, houd
u flink... Neef Jacques komt uit Lyon.
mot den trei nvan kwart voor ach
ten en het is nu al zeven uur. Ik wil
niet, dat u hem in dezen toestand
blijft afwachten... en ik zal u niet al
leen laten Wat is het toch ongeluk
kig; dat wij hier niemand in dit
groote huis kennen Kom mamaatje,
laat het hoofd niet zoo hangen, wan
neer neef Jacques straks hier is, dan
zal hij voor ons zorgen... Al zoolang
heeft hij bij ons willen komen inwo
nen, en het is de eenige bloedver
want dien we hebben!...
Arme Eduaad! snikte de moeder op
het lichaam van haar echtgenoot.
Kom nu, moeder, moed houden!
Vader heeft neef Jacques gekend,
en gezegd dat het zulk een flinke en
ijverige jonge man was! Toen wij
gisteren zijn koffers met kleeren en
zijn papieren ontvingen, had ik eer
gevoel, alsof hij al bij ons woonde.
Spoedig zal hij hier zijn. om ons te
troosten en te helpen. Wij moeten
hem voorzichtig het wreeselijke on
geluk, dat ons plotseling getroffen
heeft, mededeelen. Wanneer wij er
hem onvoorbereid mee op het lijf
vallen, dan zou hij wel eens ziek kun
nen worden van schrik.
Kom nu, wij moeten hem behoor
lijk ontvangen. Houdt u niet meer
van uw kleine Bertha, dat u niet naar
me luistert?
De arme vrouw stond op en steu
nende op haar dochter, die minder
ter neer geslagen was dan zij, verlie
ten beiden snikkend het vertrek, na
nog een onbesclii'ijflijken blik op den
döode geworpen te hebben, als om
bem vergiffenis te vragen, dat zij
hem alleen lieten.
Bicol had nauwelijks den tijd, om
zich achter een droogrek, waarover
kleedingstukken hingen, te verber
gen.
En toen de deur gesloten was, liet
hij zich op een stoel vallen, ten prooi
aan velerlei aandoening.
Vergeten waren zijn honger en zijn
leege zakken. Voor zich zag hïj het
weenende Jonge meisje, dat hem zoo
even was voorbijgegaan. Wat zou hij
•haar gaarne getroost hebben!
Helaas, hij moest maken dat hij
weg kwam, vóór neef Jacques ver
scheen; die waarschijnlijk het voor
recht zou hebben, deze schoone bloem
die door den levensstorm neerge
bogen was weer op te beuTen.
De papieren van dien neef kon hij i
anders best gebruiken. Als hij die
eens meenam, ze konden hein den
een of anderen, dag te pas komen.
Daar stond een koffer.
Maar neen, liij wilde zijn eersten
liefdes-indruk niet op slag vervagen
door een oneerlijke daad, en reeds
maakte hij zich gereed om heen te
gaan, toen het geraas van een sleu
tel in een slot hem zijn schuilplaats
weer deed opzoeken.
Bertha en haar moeder traden de
kamer binnen.
De beide vrouwen gingen zitten
zonder een woord te zeggen, zonder
te snikken of te weenen. Zij schenen
totaal ontmoedigd te zijn.
Neef Jacques was niet bij hen. Hij
schijnt den trein gemist te hebben,
zei Bicol hij zichzelf.
Bertha stond op, haar bewegingen
waren machinaal. Zij stak twee nieu
we kaarsen aan, die zij bevestigde in
de kandelaars aan het hoofdeinde van
het bed. Nu zei ze iets, maar duide
lijk bleek dat het maai* 66n ongeluk
kige poging was om de verslagenheid
te verbergen, die haar geheel bevan
gen had.
Uit betgeen ze zei, begreep Bicol,
die weer achter het droogrek zat, dat
een botsing had plaats gegrepen tus
schen twee sneltreinen op de lijn
Lyon-Dyon, en een groot aantal rei
zigers omgekomen waren, waaronder
zich zonder twijfel ook neef Jacques
bevond, aangezien geen enkel tele
gram hen had komen geruststellen.
Toen kwam een lumineus idee bij
Bicol op, we zouden haast zeggen 'n
geniale gedachte.
De deur was half open gebleven.
Zachtjes sloop hij naar builen, ging
de trap eenige treden af, klom toen
leven makend weer naar boven, en
klopte eenige malen krachtig aan,
net als iemand die van buiten komt.
De aardige Bertha deed hem open.
Bicol zoende haar eenige maien
recht hartelijk op heide wangen.
En hoe is 't met vader en moeder?
Natuurlijk herken je me niet, nichtje
lief, want je hebt me nooit te voren
gezien!... Ik hen neef Jacques. Mijn
kleeren en papieren, die ik vooruit
gezonden heb, zijn zeker al aangeko
men?... Ik ben niet langs de lijn
Lyon-Dyon gekomen, maar over
Nevers, waar ik. noodzakelijk moest
wezen... En ik heb Jullie willen ver
rassen...
Men begrijpt de rest.
De liefde trad, zooals meermalen
gebeurt, op als troosteresse. Dank zij
de vooruit gezonden papieren van
neef Jacques, werd Bicol de tuinmans
knecht Jacques Lebarril.
En heel toevallig was Bicol vroe
ger eenigen tijd bij een hovenier
werkzaam geweest, zoodat het tuin
werk hem niet vreemd was.
Eenige maanden geleden ls hij ge
trouwd met Bertha en als tuinman in
dienst-gekomen hij den heer II., die
een groote buitenplaats bezit bij Pa
rijs.
De heer H. is heel teweden over
zijn nieuwen ondergeschikte, die zich
zeer ijverig en betrouwbaar toont En
de oude moeder verheugt zich in het
geluk van haar kinderen.
Harde plichten.
Het smalsporige zijlijntje was hon»
derd kilometer lang, het had drie ma
chinisten en die moesten zich met een
schraal inkomen tevreden stellen,
want de zaken gingen lang niet voor-
deelig voor de maatschappij de di
recteur zelf liep met een jas, die glom
van den ouderdom, en zijn vrouw ver
kocht Malmoër handschoenen op
provisie
Ongeveer aan het midden der lijn
ligt een klein stadje, waar het rood..-
vonk geregeld tweemaal 's jaars zijn
Intocht hield, doch waar de nieuwe,
modes pas verschenen, nadat zij te
Stockholm al een jaar oud geworden
waren.
Aan een uithoek van dit stadje'
woonde in een vriendelijk, geel ge
verfd huisje, waar bloeiende gera
niums voor de ramen stonden, een
der drie machinisten, Lindahl ge-
heeten. Achter de bloemen zag men'
meestal het lieve bleeke gelaat zijner
jonge vrouw over eindeloos naaiwerk
heengebogen en om de naaimachine
heen die op afbetaling gekocht was
speelde hun driejarig, blauwoogig»
zoontje Gustaaf. Als moeder na eene
kleine pauze het rad met de hand in
beweging bracht en flink begon te
trappen, dan zettó het kereltje zich in'
postuur met een rood vlaggetje in de
kleine dikke handen net zooals
mijnheer de stationschef en com
mandeerde
Trein af I
Het was nu vier jaar geleden, se
dert papa en mama te zamen „trein
af!" gespeeld hadden in het onbe-,
kende leven. Zij kenden de richting
en de reisroute niet vooruit, maar tot
nog toe liet het zich aanzien, als
zouden zij slechts weinig vrachtgoe
deren mee te voeren hebben, en als
zou de afstand tusschen de water
stations zeer groot zijn. Maar toch
ging het vroolijk „voorwaarts", want
de liefde was als stoker mee op reis,
en wakkerde het vuur met te meer
ijver aan, naarmate de geldelijke
zorgen de lijn in het ongereede dreig
den te brengen.
Lindahl's familie beschouwde hem
als „ontspoord", nadat hij bij de klei
ne zij-lijn dienst genomen had I Denk
eens aan Hij had de zes klassen van
eene school doorloopen, en zou stel
lig eene mooie, voordeeiige betrek
king hebben kunnen krijgen, als hij
maar voort was blijven studeeren.
Maar.... Lindahl had der vroolijke
Marie Blomwall te diep in de mooie
oogen gekeken, en hield sterk en stijf
vol, dat hij eene betrekking noodig
had, waarmee hij dadelijk zijn brood'
verdienen kon, al was dat dan ook'
maar een mager stukje. En zoo was(
het gekomen, dat zij met hun beidjes,-
en later met den kleinen Gustaaf er
bij, in het vriendelijke gele huisje
woonden, waar de geraniums voor de
heldere glazen stonden. Klein en laag.
was hunne woning, dat is zeker, en
doodeenvoudig hunne levenswijze
maar als Lindahl in storm en sneeuw
op de locomotief gestaan had, en hij,
huiverend van kou en zwart van het
roet, zijn warme huisje binnentrad,,
dan ontdooide hij als in de warme,
Meizon, bestraald door de schitteren-'
de oogen zijner Maria en met het
blonde kopje van zijn zoon tegen zich
aangedrukt.
lederen dag moest Lindahl den
trein tot het zuidelijke eindstation rij
den en des avonds weer terug. Dan',
was hij vrij tot den volgenden mor-1
gen, en het vooruitzicht op deze heer-,
lijke thuiskomst bezielde hem den ge-,
heelen dag bij zijn werk, dat hij al-
lijd met even groote opgewektheid!
verrichtte.
Daarom verwonderde het den sta
tionschef zoo, toen hij den machinist'
op zekeren morgen met een somber
gelaat en donkere kringen onder de
oogen, naar zijn post zag gaan.
Iets niet in orde op de lijn, Lin
dahl?
Onze kleino Gustaaf ligt op
sterven,, mijnheer de chef 1
En de trein vertrok.
Het was een week lang ongunstig
weder geweest. Ook nu bruiste de
stormwind en vlogen dikke sneeuw
vlokken door de lucht. De trein kwam»
te laat aan het eerste station, veel té
laat aan het eindstation. Op den te-:
rugweg scheen het zelfs onzeker, of
men het stadje nog wel dien avond
zou bereiken. Het gelukte echter toch}
twee uur later dan gewoonlijk hield
de kleine trein voor het station stil,'
en met een „Gelukkig I" op de lippen
sprong Lindahl van de locomotief
om zicli naar huis te spoeden.
Lindahl I
Mijnheer de chef.
Wij zijn in groote verlegenheid
de middagtrein naar het noorden ig
moeten terugkeeren om den sneeuw
storm, 1 1/2 kilometer van hier vijf'
tig man hebben nu de rails in zoover1
afgeschept, dat de trein er misschien
door knn Wij moeten dus onmiddeH
lijk de poging wagen, maar Jonsson
ligt met ijlende kooris te bed, en dd
dokter meent, dat hij zich in dit hom
denweer de typhus op den hals heeft
gehaald. Gij moet dus den noordelijk
ken trein voeren.
"Wat? Nu.... in den nacht?.....
Mijnheer de chef, ik ben verkleumd;
doodmoede mijn krachten zijn uill
geput.
Het is hard, dat begrijp ik; maal
ln de reglementen it&at niets vaq