BUBLADVAN HAARLEMS DAGBLAD GROOTE HOUTSTRAAT 5ó. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. Ï7e J»«rg»ng. ZATEBDAG 13 AFBIL 1910 Ho. 8230 DE ZATERDAGAVOND HAARLEWS DAGBLAD KOST fl.20 PER 8 MAANDEN CF 10 CENT PER WEEK. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZUKJ ADVERTENTIËN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT. Rubriek voor Vrouwen Kunst en Kind. Volgens Ellen Key's beroemd boek leven wij nu in de eeuw van het kind, en men zal deze benaming volkomen gerechtvaardigd achten, aJs men zich even de moeite geeft, ua te gaan, hoe ontzettend veel aandacht men tegen woordig scüeukt aan de opvoeding der jeugd en hoe men op dit gebied allerlei hervormingen aanbrengt, al het oude omver gooit en het nieuwe in plaats stelt, en zich daar bij de schoonste idealen voor oogen houdt „De kunst in het leven van het kind" ook deze uitdrukking is tot leus geworden van ecu grooteu groep op voeders, die de moderne pedagogiek in toepassing willen brengen. „De kunst ook voor het kind" klinkt het in kocitr uit de monden der hervormers. En reeds is er véél geschied, om aan dezen nieuwen eisch te voldoen. Kun stenaars van naam, vooral dichters en teekenaars hebben er zich op toe gelegd, het beste te leveren voor de jeugd, wat hun peu en penseel maar geven kou voor het kind iedere nieuw beweging heeft nar tuurlijk altijw even ijverige aanhan gers als heftige bestrijders, en zoo is het ook met de kunst-opvoeding. Twee kampen hebben zich gevormd, waar uit men elkaar met de scherpste wa pens bestrijdt, en waarvan elk der partijen hoe langer hoe heftiger wordt. De beteekenis van de kunst in het leven, is toch altijd nog moeilijk vast te stellen. Zoo ziet een Nietzsche In haar de reddende, wereldverlossen- de macht, terwijl de profeet van-Jas- ook geleidelijk afstand van moeten doen, naarmate ze zeiven meer In het werkelijk leven „gaan verkeeren" om zoo te zeggen. Is het nu dus vastgesteld, dat het kind van nature met aesthetlschen zin begiftigd is, dan volgt daaruit ook logisch, dat die aanleg ontwikkeld moet worden, wil men een harmoni sche vorming bereiken van geest en gemoed. Daarmee wordt dan natuur lijk nog niet bedoeld, dat ieder kind, zoo maar per sé tot kunstenaar of kunst-dilettant zou opgeleid warden! Hel zou natuurlijk de grootste dwaasheid zijn want een kunst be oefenen, dat kunnen slechts enkele uitverkorenen, rnet goed gevolg kunst liefhebben kan echter een ieder. Daarom komt het bij de meeste kinde ren slechts ddarop aan, de ontvanke lijkheid voor kunstgenot te ontwikke len, waardoor bet leven hun zoo ont zettend veel meer kan schenken, don wanneer ze zoo nuchter voortleven, zonder „open oog voor het Bchoone". De Kunst en het Leven moeien dus niet iets afzonderlijks zijn. neen, ze moeten altijd innig-vereend voorko men, overal moet de kunst doorheen geweven zijn, overal haar uiting kun nen vinden, tot gelukkige zinsbeko- rine, voor wie ze weet te vinden „Poëzie schuilt overal, het is de vraag maar, wie ze dl, wie ze niet kan vinden P* zong reeds onze Hol landse he dichter alleen voor poëzie had hij gevoeglijk „kunstschoon" kunnen zeggen, dan was het begrip nor algemeener geweest. En vooral in onzen tijd nu, is het zoo noodig, daar eens op te wijzen, op dat ontwikkelen van liet schoon heidsgevoel het verstand krijgt waarlijk al voedsel genoeghet ge- inoeo mac ook wel eens tot zijn recht komen 1 En er is ook niets ziekelijks naya Poljana, een Tolstoi, in haar of overdrevens in een dergelijke out- de verleidster der menschheid ziet. I wikkeling van deu kunstzin, zooais t in het wel beweerd is geworden; ime- gendeel het is iets zeer natuurlijks, raag uaitr .,i leven van het kind i, du eenmaal tóó! u- c „A/ waardoor de persoonlijkheid slechts des te volkomener en gezonder brandend geworden en is dan ook zóó gewichtig, dat ze maar niet, met een enkel machtwoord, te onderscheiden is. maar dat elke ernstige opvoeder moet trachten, voor zichzelf althans, tot een duidelijke oplossing te ko men. Dat het In den grond echter een ge heel nieuwe vraag zou zijn, dat zal n r i d bewaren, die eenigszins in gewijd is in de ceschiedenis der pe- dasogiek: Harmonische ontwikkeling van alle gaven van gemoed en geeet, dat is het doel der opvoeding, dat repds ten allen tiide voorop gesteld is. Maar wei is hei nieuw, dat men in den tegen woord igen tijd, de ontwik keling van den aesthetischeu zin zoo voornp stelt bij het kind en juist van het nakomen dezer voorwaarde, een zoo totale en zegenrijke wedergeboor te verwacht van treheel de mensch heid. Laten wij de vraag eens wat nauw keuriger onderzoeken. Zooveel is ze ker, uat de iHhUoeHOj hel verlangen naar het schoone, een van de eerste roerselen van uo mensCuenziel kunstzin huist in den mensch even djep als de dtrang naar zelfbehoud. Y\ ie dat soms niet gelooven mocht, hoen maar eens rund te zien in geschiedenis der menschheid. Do meest primitieve volken, die nage noeg nog in aeu natuurstaat leven, bewijzen de waarheid van deze bewe ring. Dij hen heeft zicii ten ailen tijde, dc drilt naar nui genot van het schoo ne, met geweid, doen gelden. Ze snij den ligureu op hun bogen, tatoueeren hun Lichamen, beschilderen hun wo ningen eu zuigen en dunsea bij hun feesten. Talloos zijn ook de voorbeel den, hoe zij hun liefde voor dichtkunst muziek en beeldende kunst aan den dag leggen. „De mensch leeft niet bij Nrood alleen!" Ouk de geschiedenis 'der beschaafde volken bewijst de waar beid dezer woorden. Uit duizenden en nog eens duizenden gevallen blijkt al tijd weer, dat de kunst maai- geen luxe-speelgoed is voor de rijken, maar dui ze eeu werkelijk leveDsbesiand- deel uitmaakt voor frik mensch. Zon der het schoone zou het leven wanho pend leeg en zinloos zijn En deze uesuietische ziu nu spreekt bij het kind heel sterk. Wie ooit kinderen opmerkzaam heeft gadegeslagen, zal dat moeten toestemmen. In de eerste levensjaren bouwt het kind zich een geheel eigen, afzonderlijke wereld op: jeen schoon, fantastisch levenskring©- dje, waarin het zich beweegt, maar dat (geheel verschillend is van de werke lijkheid. Het weet die zelfs zóó artis tiek te vervormen in zijn gedachte, fdat het elk ding daarin allerlei ei- jgenschappen toedicht en dat het per sonen, zaken en voorwerpen in aller lei betrekkingen tot*elknar denkt, cbe Jvij vcdwassenen ons haast niet meer kunnen voorstellen en waar zij dan voren treedt. De opwekking tut het schoone is echter hoofdzakelijk een zaak van de huiselijke opvoeding. De ouders, in de eerste plaats, zijn telkens in de ge legenheid, hun lievelingen opmerk zaam te maken op het vele schoone in hun omgevingen als zijzelven dit tel kens weer met vreugde en blijdschap opmerken, dan kón het ook niet an ders, of hun kinderen zullen er ook zeker genot 'n gaan vinden. Schoone plaatwerken, goode lectuur en voor al het verblijf in de schoone, vrije na tuur zijn zeer bevorderlijk voor de ontwikkeling van deu asthetischeu vin MARIE VAN AMSTEL. Het Rijke Natuurleven PLANTEN BU ELS WOUD. Het najaar van 1909 bracht zooveel noten, eikels en beukevruchtjes, dat da weerkundigen, die den Enkhuizer Almanak als hun bijbel beschouwen, een strengen winter durfden voorspel len. Als daarmee is bedoeld een strenge winter in onzo gematigde zone, dan hebben de heeiren het niet geraden. Wel hebben wij herhaalde malen over Cooksche ijs- en sneeuwtochteu kunnen lezen, maar een baantje heb ben wij hier niet gezien. Het leit dat er veel van de genoem de vruchten war en was echter onaan tastbaar en het gevolg daarvan, de groote hoeveelheid jonge kieinplant- jes, kunnen wij nu buiten overal waarnemen. Iedere beuk van een igen omvang prijkt nu als een machtige koning te midden der... neen, niet te midden der nederige onderdanen. Want de vreemd gevormde jonge beukepLantjes die nu aan zijn voet be scherming zoeken zijn pretendenten, die in hun kleinheid toch groote plan nen hebben gesmeed. Zij zullen vcreenigd optreden en den ouden woudreus aanvallen. Al hun kruinen zuilen zij tegelijkertijd tusschen de takken en bladeren drin gen, de boom zal geen licht en lucht genoeg krijgen en als hij eindelijk zal zijn gestorven, zullen zij zich met liuu fvi&cli groen fier boven hem verhef fen. IJdele hoop. Het zal weldra blijken jeugdige over moed te zijn, want zooals overal aal ook hier de sterkste het winnen en do duizenden jonge kiemplantjes die nu onder den beukekrnln welig groeien, zullen weldra ten gronde gaan. Wat zij daar dan doen onder die breede takken? Louter toeval ls het, dat zij daar zijn beland. Zij badden evengoed door den een of andoren vogel meegevoerd kunnen worden en uitgezaaid, onwil lekeurig natuurlijk ot> een trunsüom plek De natuur die millioenen vischeitjes doet verloren gaan, die duizenden kik- kerlarfjes alias dikkopjes doet gebo ren worden, terwijl nog geen 10 het tot een springgragen grasnachtegaal brengt, diezelfde natuur verspreidt ook de beukenootjes, zonder dat het plan of liever de mogelijkheid be staat, dat iedere vrucht eerlang zal zijn veranderd in een zilverstamruig boschjuweeL Toch is het aardig om nu die jonge plantjes eens te bekijken. Moeite behoeven wij er niet voor te doen. Den Hout is er mee bezaaid en de zandige vlakte naast bet bek van Elswoud is nu groen gekleurd door de breede kiembladeren. Bij de jongsten onder dit teere goedje zit de zaadhuid nog als een beschermend hoedje aan de jonge blaadjes, manr dit valt spoe dig af. Den geheelen winteir hebben de driehoekige vruchtjes rustig in het zand op de voorJaarszoelte gewacht. De huidjes waren goed gevuld met ei wit, zetmeel en vet, in dit geval de bekende beukenolie. Langzaam is de vorm veranderd. Ilebt gij wel eens zoo'n nootje dwars doorgesneden? Wij zien dan breede plooien. Het bestaat dan ook uit twee blaadjes, die zoo kunstfg zijn gevouwen, dat zij met de grootst mogelijke kwantiteit de kleinst mogelijke ruimte innemen. In dezen tijd mogen zij zich zooveel mogelijk uitbreiden, want nu is hun functie geheel gewijzigd. Eerst waren het passieve voorraadkamertjes, nu zijn het actieve bladeren. Hun rijke inhoud wordt langzaam opgebruikt door het nog jonge plantje en vooral het worteltje krijgt ruim schoots zijn deel. Hun kleur is langzaam van wit Overwirjwua tot groen en zoodra dit is geschied begint de tweede functie. Zij helpen dan mee aan de berei- d ng van ander zetmeel en eerst als de miniatuurblaadjes, die zij nu nog beschermen, zelf dit gewichtige werk kunnen verrichten verschrompelen de kiembladen en het jonge plantje heeft volkomen het aanzien van een Jong boompje gekregen. Over de beuken schreef ik verleden jaar Teeds een artikeltje, daarover weid ik dus nu niet uit, maar als gij toch hij de kiemplantjes stilstaat, kijk dan ook eens even naar het teere groen boven u. De Jonge blaadjes der beuken schuiven zoo mooi uit de brui ne knoptrechtertjes en hun oppervlak te is zoo teer behaard, dat zij heuscli wel even de aandacht verdienen al was het alleen om de doelmatigheid van dit koopsysteem beter te leeren waard eeren. Daar op Elswoud groeit te midden der zooeven beschreven kiemplantjes eeu veel zeldzamer wonderding. Het komt hier in deu omtrek nog maar op enkele plaatsen voor, maar in 't belang van onze wilde planten mag ik die niet verraden. Up Elswoud kunt gij er echter ook genoeg vinden. Het plantje zelf is heel onaanzien lijk wat den vorm betreft, maar de bo tonische merkwaardigheid er van is des te grooter. De naam Adoxa moscha tellina of in 't Hoilandsch „naar muskus rui kende zonderpracht" zegt al iets van de kenmerken. Zoek naar een plantje, waarvan de bladeren geheel met een dun was- laagje zijn bedekt, zoodat zij er ee nigszins uitzien als een rijpe groene druif. Hebt gij dit gevonden en staat er dan tusschen deze blaadjes een lang steeltje, gekroond met een groen miniatuur dobbelsteentje, dan hebt gij Adoxa gevonden. Dat bloeinblokje, een votrm die bij geen enkele andere plant voorkomt, bestaat uit vijf bloempjes, vier voor de zijwanden en een voor bovenvlak. Het bovenste heeft vier-, de overi gen hebben vijf kroonblaadjes. Ook 't aantal meeldraden verschilt. Dit is echter niet het voornaamste. Veel be langrijker is de verspreiding der za den. Als gij nu de Adoxa's hebt gevon den moet ge bij enkelen eens een stokje steken als herkenningsteeken. Als gij dan later terug komt, is het een aardig werk om do vruchten to zoeken. Ja, zoeken is het en tien tegen een dat gij ze niet vindt op het eerste ge zicht. Wat toch gebeurt er, Zoodra de vruchtjes rijp worden begint de bloem steel, die nu zoo fier -rechtop staat, zonderlinge grimassen te maken. Zij krult zich, buigt zich omlaag, klimt weer een weinig, maar het eind. der historie is toch, dat de vruchtjes den bodem raken. Deze is, daar ons plant je altijd op een lossen bodem tiert, ge makkelijk te doorboren en hiervoor zorgt het genoemde bloemsteeltje. Dit verlengt zich nog steeds en maakt daarbij draaiende bewegingen, zoodat ten slotte het vruchtje is verdwenen. De aandachtige lezer zal het een groote inconsequentie noemen, dat dit als doelmatig wordt bepleit terwijl de jonge beukjes die zoo dicht bijeen staan, ten doode zijn opgeschreven. Toch is dit een ander geval. In de eerste plaats hebben deze planten maar een kleine ruimte noodig en in de tweede plaats groeit het mooie witte wortelstokje dat onder den grond leeft zoo snel, dat er genoeg zaam voor de verspreiding is gezorgd. H. PEUSENS. Een herinnering Wij zaten aan het diner. Wij wa ren allen vroolijk en opgewekt. Bij de Peularden werd champagne ge schonken, de geest en de goede luim van de gasten werd door het genot van den fonkelenden wijn opgewekt. Het werd een kruissucces van geesti ge gezegden, die we tot elkander richtten en de gesprekken werden al levendiger en vroolijker Uit den tuin baande zich de fris- sche zomerlucht een weg naar bin-1 nen en verdreef de dampen, die Ln de 1 zaal hadden gehangen. Aan het boofd van de tafel was de he«T des huizes! gezeten, en terwijl hij met zijn rech-1 terhand werktuiglijk met een fraai bewerkt vruchtenmes speelde, luister- do bij met welbehagen naar de woor den die door een spreker aan zijn teer beminde vrouw werden gewijd, en toen deze sprak over de harmonie, die hier altijd heerschte, richtten zich de oogen van den echtgenoot op zijii vrouw, knikte hij haar toe, en zij op haar beurt keek hem glim lachend aan. Daar hoorden wij uit de verte aller lei vreemdste geluiden. Door de ven sters, die over struiken en boomen n uitzicht gaven op den straatweg, za gen wij den eersten wagen voorbij gaan, het licht van fakkels en een akelige walm drongen de kamer bin nen, do brandweer was ontboden en spoedde zich met snelheid naar de plaats, waar zij hulp moest bieden, liet klingeJingeling klonk ons al spoe dig uit de verte in de ooren, we hoor den het rollen van de wagens niet meer, maar de schrik had ons aange grepen. Onze ademhaling werd als 't ware belemmerd het was ons te moe de alsof we drie, vier trappen in goo- te vaart waren opgeklommen. Juist wilde Lk met de eene of andere opwek king in de eetkamer terugkeeren, de anderen stonden nog voor de venstens of op liet terras, toen ik ontroerd werd door den aanblik van de vrouw des huizes, die voor eenige oogen- blikkon nog zoo lief en zoo hartelijk had gelachen. Nu lag zij daar ernstig en bleek ln haar stoel. Haar echtgenoot wenkte mij. Heeren! zei hij, och mag ik u ver zoeken mij een glas champagne in te schenken, ik dank u, nog een oogen- blik, drink nu eens schat. Zoo, en nu is het weer beter niet? Gij ziet, zei hij tot mij en tot de anderen, die ook nader gekomen waren, het is weer voorbij, en zij lachte ons toe, en inderdaad had de jonge vrouw zich weer opgericht, haar hart klopte weer rustiger, de kleur keerde terug op haar wangen en haar oogen kregen weer de gewone liefelijke uitdruk king. Zoo zwak ben ik nu, lieve dames en heeren, zeide zij met een beetjo coquetterie, ik, die u in allerlei spelen durf te staan, als ik het hrand- signaal hoor, dan ben ik mijn zenu wen niet meer meester, dan is het of ik schreien moet, en ik kan toch niet schreien, het is alsof ik verlamd word ik kan er mij niet tegen verzetten, het is mij of ik gebonden ben, en aan een vreemde mocht onderworpen. Later, toeai wij aan de koffietafel zaten, en de rook van de fijne siga- ren omhoog steeg, toon wij eon kring van monschen vormden, die elkaar konden vertrouwen, werd het ons dui delijk waarom de gastvrouw op dit punt zoo uiterst fijngevoelig was. Haar echtgenoot zelf lostte dit raadsel op. Hij verhaalde dus het vol gende: Hel was een bijzonder lieete Juli dag geweest en de nacht was nog zoo drukkend warm, dat weinigen de zoo vurig begeerde rust kanden genieten. In de groote slaapzaal van de dames- kostschool. aan den oever Yen den Rijn, werd altijd door nog gefluisterd, i De jonge meisjes konden den slaap niet vatten. Op eens riep een stem: Wat is j dat mooi, komt toch, kijkt toch, kijkt toch eens. En in een oogenblik stonden allen j voor het venster. 't Is een vuurwork, zei een van I de meisjes, ja, eeu vuurwerk, stemden allen in. Een vuurwerk?! Neen, riep een van haar, die het meest vooraan stond, neon, het is brand, i Kinderen het is brand, en brand! klonk het door de stilte van den nacht En het is hier dichtbij, maar twee' huizen verder aan den overkant. 't Is, fluisterde eeu ander meisje, en zij kon de woorden nauwelijks uit brengen, in het theater. Zouden er nog artist en in zijn? vroeg een derde. En angstig en gejaagd, als ver schrikte vogeltjes, drongen de jonge meisjes door en op elkander, terwijl daarbuiten de vlammen al wijder om zich heen grepen. Ergens op het too- neel moest de brand zijn aangekomen of beneden in het parterre, de vlam- men rezen al hooger en hooger en een dikke damp verduisterde den zo mernacht. O, wat is dat verschrikkelijk, riep een bevende stem, is er dan niemand die de menschen in dat brandende huis waarschuwt? En zonder antwoord af te wachten, boog het jonge meisje, dat den kreet had geuit, zich door het venster en gilde het uit. Brand, brand, en het koor van heel die verschrikte massa stemde met haar in en riep: Brand, brand. De zusters ontwaakten en storm den de trappen op. Aankleeden, luidde het eerste be vel. En maakt u gereed om als het noodig ie, het huis te verlaten. Aan de voorzijde was het druk en levendig geworden. Velen liepen schijnbaar zonder te weten wat zij zouden doen op en neer. De vlammen verhelderden den nacht De brand klokken dreunden over de stad. Man nen met niets anders aan dan een broek en een hemd, verschenen aan de vensters van de tweede en derde verdieping, die verlicht waren alsof ze dooi- de bloed rood e stralen van de avondzon werden beschenen; jonge vrouwen stonden daar handenwrin gend, sommigen zoo het scheen in stomme berusting stil voor zich heen- ziende, anderen hadden kostbaarhe den of ook wel waardelooze dingen in do handen en drukten die tegen zich Daar kwamen de eerste wagens van de brandweer aan een oogenblik stilte daarna vernam men talloozo geluiden, en nu werden van alle zij den de waterstralen gericht op het brandendo gebouw. En terwijl men met pompen en spuiten beproefde het vernielingswerk te stuiten, trachtten enkele moedige mannen, ondanks den gloed en den walm zich een weg naar boven te banen naar hen, dio daar boven hun angstige, wanhopige kre ten uitriepen, uitbrulden. En nog al tijd luidden de klokken, nu eens ster ker, dan weer zwakker, al naar de wind was, over de stad. Uit duizend en nog eens duizend kelen weerklank een noodgeschrei. De zolder van de eerste verdieping was reeds ingestort en steeds hooger rezen de vlammen en steeds verder breidden zij zich uit. Waren er nog menschen in dat bran dende perceel? Niemand wist het, en er was geen middel om het met ze kerheid te weten te komen. De man nen van de brandweer arbeidden als of hun zenuwen van ijzer en staal waren. Maar daar op de dorde ver dieping zag men opeens een jong meis je, bijna nog een kind. Zij stond daar, alsof zo uit de vlammen was te voor schijn getreden en weer klonk een kreet van ontzetting uit duizend en nog eens duizend monden. Waar was ze gevveqst, had ze niets van al dat leven gehoord, bad geen enkele golf van die vuurzee haar aangetast? Geen enkele, maar dat was bijna niet mogelijk. En toch waren er meer voorbeelden van. In haar magere ar men hield zij een zwarten poedel, en zijn gehuil, zijn angstig jammerlijk gehuil werd zelfs beneden gehoord. Een oogenblik werd het doodstil. Het was alsof de menigte geen geluid meer kon geven. En toen een kreet kort bevelend: „houdt mij niet tegen, ik wil het beproeven," en woer werd de ladder tegen het brandende ge bouw gezét en alle waterstralen met kracht op dat gedeelte, waar het kind zich bevond, gericht, en een jong- roenach met een studenten pet op hel hoofd, haast zich naar boven, maar jawel, terwijl hij op het punt is zijn stoute onderneming met goed gevolg bekroond te zien, gaat er een ontzet tende kreet op uit de menigte, want het geheele theatergebouw stort in, en het meisje met den poedel worden de prooi van het machtige vuur. En juist op dat oogenblik, toen de schrik van die duizenden menschen zich uit te in een noodkreet, terwijl ieders hart als het ware stilstond, ontstond er onder de meisjes van het pensio naat een heftige beweging het meis je, dat het eerst alarmeerend brand had geroepen, viel op den grond, als had haar een bliksemstraal in het woud op een zomeravond ter aarde geworpen. En die eene? vroeg ik, nadat wij een weinig bekomen waren van den indruk, dien dat droevig verbaal op ons had gemaakt, die eene? en ik zag naar onze gastvrouw, die daar zat In diepe gedachten verzonken en als het ware door een reeks van ja ren van ons gescheiden, en haar echt genoot zei lachend: Ja Daar kwam opeens weer leven in zijn vrouw, en terwijl zij met haar hand over 't blanke voorhoofd streek als wilde zij de herinnering in haar hoofdje wegvegen, ging zij snel naai haar man toe en kuste hem hartelijk op beide wangen. En wie dacht gij nu wel heeren en dames, dat die student was, die... Daar legde de gastheer, terwijl hij een kleur kreeg, de breede rechter hand op den kleinen mond, en terwijl wij nog allen stom zijn van verwonde ring, vroeg hij eenvoudig: Hoe zoudt gij bet'vinden, heeren, als wij nu de koffie aan de dames lieten en wij eens van een glas echt Munchener bxur gingen genieten? IHzg.) De gevaarlijke brief. De electrische klok voor het ge bouw van de leeszaal stond op vijf minuten voor half acht, toen een jon ge, chique gekleede man de couran tenzaal verliet, met haastige schreden dc kleedkamer binnenging, zijn on derzoekenden blik naar alle kanten deed dwalen, de aau den wand op gehangen jassen en hoeden aan eeu liaastig, maar nauwkeurig onoerzoek onderw ierp en daarna zonder dralen een fonkelnieuwe, zeer elegante over jas, waarvan mouwen en kraag met bont bezet waren, van een haak nam. De jonge man moest zeer veel haast hebben, want hij trok bliksemsnel ce jas aan, zette een slappen, veerkrach- tigen hoed op en snelde, zonder de jas eerst dicht te knoopen, in deu donkeren en kouden Dccembei avond uaur buiten. éoodra hij den hoek om was, liep hij nog vlugger en eerst toen er drie straten tusschen hem en de leeszaal lagen, vertraagde hij zijn tred. Een sarcastisch, triomfantelijk glimlachje speelde om zijn lippen, hij streek mot do hand over het zachte bont van ziju kraag en mompelde op verheugden toon Dat noem ik nu eens een succes 1 Het ding is 150 mark waard £0 krijg ik cr direct voor. Do jas stak mij reeds onlangs in de oogen, maar toen paste die verwénschte detective op o, zeker was het er oen nnj kan niemand iets wijs maken J Maar nu moet lk zorgen, dat ik thuis kont het is weliswaar duister genoeg op straat, maar toch zou iemand de jas kunnen herkennen." De woning van den jongen man be vond zich in een nauw, armzalig steegje. Hij sloop de deur van een daar staand liuisjo binnen, klom hij gend de trap op en verdween ongezien in een nooddruftig gemeubelde ka- mer met afzonderlijken ingang, waar van hij de deur achter zich grendelde. Nu stak hij vlug zijn lamp aan eu plaatste zich daarmee voor den spie gel, oui zich met een vergenoegden glimlach te verlustigen aan den aan blik van zijn door de pelsjas zoo ver fraaide gestalte. Do spiegel weerkaat ste een eenigszins scherp besneden, maar anders niet leelijk en alleen eenigszins bleek gezicht met zwarte, fonkelende oogen eu eeu zwarten kne vel alles karakteriseerde den vreemdeling en inderdaad noemde do jonge man Servië rijn vaderland. Hij was namelijk ingeschreven als Kreto- witsch, stud. phil. uit Belgrado. Dat zal weer een mooi schan daal in de stad geven, zei Kretowitsch grijnzend tot zien zeiven. Dat is nu in drie weken al nummer vijf maar het moet nu ook voor «enigen tijd de laatste zijn, want nu wordt de risico; te groot. Hij visiteerde bedachtzaam de zak-j ken van de overjas. Twee zakdoeken een paar, handschoenen een courant drom mel, wat hebben we daar? vroeg de •pilsboef zich aL terwijl htj met de

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1910 | | pagina 11