BUBLADVAN HAARLEMS DAGBLAD
GROOTE HOUTSTRAAT 5ó.
DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6.
Ï7e J»«rg»ng.
ZATEBDAG 13 AFBIL 1910
Ho. 8230
DE ZATERDAGAVOND
HAARLEWS DAGBLAD KOST
fl.20 PER 8 MAANDEN
CF 10 CENT PER WEEK.
IN HAARLEM'S DAGBLAD ZUKJ
ADVERTENTIËN DOELTREFFEND.
ONZE ANNONCES
WORDEN OPGEMERKT.
Rubriek voor Vrouwen
Kunst en Kind.
Volgens Ellen Key's beroemd boek
leven wij nu in de eeuw van het kind,
en men zal deze benaming volkomen
gerechtvaardigd achten, aJs men zich
even de moeite geeft, ua te gaan, hoe
ontzettend veel aandacht men tegen
woordig scüeukt aan de opvoeding
der jeugd en hoe men op dit gebied
allerlei hervormingen aanbrengt, al
het oude omver gooit en het nieuwe
in plaats stelt, en zich daar bij de
schoonste idealen voor oogen houdt
„De kunst in het leven van het
kind" ook deze uitdrukking is tot leus
geworden van ecu grooteu groep op
voeders, die de moderne pedagogiek
in toepassing willen brengen. „De
kunst ook voor het kind" klinkt het in
kocitr uit de monden der hervormers.
En reeds is er véél geschied, om aan
dezen nieuwen eisch te voldoen. Kun
stenaars van naam, vooral dichters
en teekenaars hebben er zich op toe
gelegd, het beste te leveren voor de
jeugd, wat hun peu en penseel maar
geven kou voor het kind
iedere nieuw beweging heeft nar
tuurlijk altijw even ijverige aanhan
gers als heftige bestrijders, en zoo is
het ook met de kunst-opvoeding. Twee
kampen hebben zich gevormd, waar
uit men elkaar met de scherpste wa
pens bestrijdt, en waarvan elk der
partijen hoe langer hoe heftiger
wordt. De beteekenis van de kunst in
het leven, is toch altijd nog moeilijk
vast te stellen. Zoo ziet een Nietzsche
In haar de reddende, wereldverlossen-
de macht, terwijl de profeet van-Jas-
ook geleidelijk afstand van moeten
doen, naarmate ze zeiven meer In het
werkelijk leven „gaan verkeeren" om
zoo te zeggen.
Is het nu dus vastgesteld, dat het
kind van nature met aesthetlschen
zin begiftigd is, dan volgt daaruit ook
logisch, dat die aanleg ontwikkeld
moet worden, wil men een harmoni
sche vorming bereiken van geest en
gemoed. Daarmee wordt dan natuur
lijk nog niet bedoeld, dat ieder kind,
zoo maar per sé tot kunstenaar of
kunst-dilettant zou opgeleid warden!
Hel zou natuurlijk de grootste
dwaasheid zijn want een kunst be
oefenen, dat kunnen slechts enkele
uitverkorenen, rnet goed gevolg kunst
liefhebben kan echter een ieder.
Daarom komt het bij de meeste kinde
ren slechts ddarop aan, de ontvanke
lijkheid voor kunstgenot te ontwikke
len, waardoor bet leven hun zoo ont
zettend veel meer kan schenken, don
wanneer ze zoo nuchter voortleven,
zonder „open oog voor het Bchoone".
De Kunst en het Leven moeien dus
niet iets afzonderlijks zijn. neen, ze
moeten altijd innig-vereend voorko
men, overal moet de kunst doorheen
geweven zijn, overal haar uiting kun
nen vinden, tot gelukkige zinsbeko-
rine, voor wie ze weet te vinden
„Poëzie schuilt overal, het is de
vraag maar, wie ze dl, wie ze niet
kan vinden P* zong reeds onze Hol
landse he dichter alleen voor poëzie
had hij gevoeglijk „kunstschoon"
kunnen zeggen, dan was het begrip
nor algemeener geweest.
En vooral in onzen tijd nu, is het
zoo noodig, daar eens op te wijzen,
op dat ontwikkelen van liet schoon
heidsgevoel het verstand krijgt
waarlijk al voedsel genoeghet ge-
inoeo mac ook wel eens tot zijn recht
komen 1 En er is ook niets ziekelijks
naya Poljana, een Tolstoi, in haar of overdrevens in een dergelijke out-
de verleidster der menschheid ziet. I wikkeling van deu kunstzin, zooais
t in het wel beweerd is geworden; ime-
gendeel het is iets zeer natuurlijks,
raag uaitr .,i
leven van het kind i, du eenmaal tóó!
u- c „A/ waardoor de persoonlijkheid slechts
des te volkomener en gezonder
brandend geworden en is dan ook zóó
gewichtig, dat ze maar niet, met een
enkel machtwoord, te onderscheiden
is. maar dat elke ernstige opvoeder
moet trachten, voor zichzelf althans,
tot een duidelijke oplossing te ko
men.
Dat het In den grond echter een ge
heel nieuwe vraag zou zijn, dat zal
n r i d bewaren, die eenigszins in
gewijd is in de ceschiedenis der pe-
dasogiek: Harmonische ontwikkeling
van alle gaven van gemoed en geeet,
dat is het doel der opvoeding, dat
repds ten allen tiide voorop gesteld is.
Maar wei is hei nieuw, dat men in
den tegen woord igen tijd, de ontwik
keling van den aesthetischeu zin zoo
voornp stelt bij het kind en juist van
het nakomen dezer voorwaarde, een
zoo totale en zegenrijke wedergeboor
te verwacht van treheel de mensch
heid.
Laten wij de vraag eens wat nauw
keuriger onderzoeken. Zooveel is ze
ker, uat de iHhUoeHOj hel verlangen
naar het schoone, een van de eerste
roerselen van uo mensCuenziel
kunstzin huist in den mensch even
djep als de dtrang naar zelfbehoud.
Y\ ie dat soms niet gelooven mocht,
hoen maar eens rund te zien in
geschiedenis der menschheid. Do
meest primitieve volken, die nage
noeg nog in aeu natuurstaat leven,
bewijzen de waarheid van deze bewe
ring. Dij hen heeft zicii ten ailen tijde,
dc drilt naar nui genot van het schoo
ne, met geweid, doen gelden. Ze snij
den ligureu op hun bogen, tatoueeren
hun Lichamen, beschilderen hun wo
ningen eu zuigen en dunsea bij hun
feesten. Talloos zijn ook de voorbeel
den, hoe zij hun liefde voor dichtkunst
muziek en beeldende kunst aan den
dag leggen. „De mensch leeft niet bij
Nrood alleen!" Ouk de geschiedenis
'der beschaafde volken bewijst de waar
beid dezer woorden. Uit duizenden en
nog eens duizenden gevallen blijkt al
tijd weer, dat de kunst maai- geen
luxe-speelgoed is voor de rijken, maar
dui ze eeu werkelijk leveDsbesiand-
deel uitmaakt voor frik mensch. Zon
der het schoone zou het leven wanho
pend leeg en zinloos zijn En deze
uesuietische ziu nu spreekt bij het
kind heel sterk. Wie ooit kinderen
opmerkzaam heeft gadegeslagen, zal
dat moeten toestemmen. In de eerste
levensjaren bouwt het kind zich een
geheel eigen, afzonderlijke wereld op:
jeen schoon, fantastisch levenskring©-
dje, waarin het zich beweegt, maar dat
(geheel verschillend is van de werke
lijkheid. Het weet die zelfs zóó artis
tiek te vervormen in zijn gedachte,
fdat het elk ding daarin allerlei ei-
jgenschappen toedicht en dat het per
sonen, zaken en voorwerpen in aller
lei betrekkingen tot*elknar denkt, cbe
Jvij vcdwassenen ons haast niet meer
kunnen voorstellen en waar zij dan
voren treedt.
De opwekking tut het schoone is
echter hoofdzakelijk een zaak van de
huiselijke opvoeding. De ouders, in
de eerste plaats, zijn telkens in de ge
legenheid, hun lievelingen opmerk
zaam te maken op het vele schoone in
hun omgevingen als zijzelven dit tel
kens weer met vreugde en blijdschap
opmerken, dan kón het ook niet an
ders, of hun kinderen zullen er ook
zeker genot 'n gaan vinden. Schoone
plaatwerken, goode lectuur en voor
al het verblijf in de schoone, vrije na
tuur zijn zeer bevorderlijk voor de
ontwikkeling van deu asthetischeu
vin
MARIE VAN AMSTEL.
Het Rijke Natuurleven
PLANTEN BU ELS WOUD.
Het najaar van 1909 bracht zooveel
noten, eikels en beukevruchtjes, dat
da weerkundigen, die den Enkhuizer
Almanak als hun bijbel beschouwen,
een strengen winter durfden voorspel
len.
Als daarmee is bedoeld een strenge
winter in onzo gematigde zone, dan
hebben de heeiren het niet geraden.
Wel hebben wij herhaalde malen
over Cooksche ijs- en sneeuwtochteu
kunnen lezen, maar een baantje heb
ben wij hier niet gezien.
Het leit dat er veel van de genoem
de vruchten war en was echter onaan
tastbaar en het gevolg daarvan, de
groote hoeveelheid jonge kieinplant-
jes, kunnen wij nu buiten overal
waarnemen.
Iedere beuk van een igen omvang
prijkt nu als een machtige koning te
midden der... neen, niet te midden
der nederige onderdanen.
Want de vreemd gevormde jonge
beukepLantjes die nu aan zijn voet be
scherming zoeken zijn pretendenten,
die in hun kleinheid toch groote plan
nen hebben gesmeed.
Zij zullen vcreenigd optreden en
den ouden woudreus aanvallen. Al
hun kruinen zuilen zij tegelijkertijd
tusschen de takken en bladeren drin
gen, de boom zal geen licht en lucht
genoeg krijgen en als hij eindelijk zal
zijn gestorven, zullen zij zich met liuu
fvi&cli groen fier boven hem verhef
fen. IJdele hoop.
Het zal weldra blijken jeugdige over
moed te zijn, want zooals overal aal
ook hier de sterkste het winnen en do
duizenden jonge kiemplantjes die nu
onder den beukekrnln welig groeien,
zullen weldra ten gronde gaan.
Wat zij daar dan doen onder die
breede takken?
Louter toeval ls het, dat zij daar
zijn beland. Zij badden evengoed door
den een of andoren vogel meegevoerd
kunnen worden en uitgezaaid, onwil
lekeurig natuurlijk ot> een trunsüom
plek
De natuur die millioenen vischeitjes
doet verloren gaan, die duizenden kik-
kerlarfjes alias dikkopjes doet gebo
ren worden, terwijl nog geen 10 het
tot een springgragen grasnachtegaal
brengt, diezelfde natuur verspreidt
ook de beukenootjes, zonder dat het
plan of liever de mogelijkheid be
staat, dat iedere vrucht eerlang zal
zijn veranderd in een zilverstamruig
boschjuweeL
Toch is het aardig om nu die jonge
plantjes eens te bekijken.
Moeite behoeven wij er niet voor te
doen. Den Hout is er mee bezaaid en
de zandige vlakte naast bet bek van
Elswoud is nu groen gekleurd door de
breede kiembladeren. Bij de jongsten
onder dit teere goedje zit de zaadhuid
nog als een beschermend hoedje aan
de jonge blaadjes, manr dit valt spoe
dig af. Den geheelen winteir hebben
de driehoekige vruchtjes rustig in het
zand op de voorJaarszoelte gewacht.
De huidjes waren goed gevuld met ei
wit, zetmeel en vet, in dit geval de
bekende beukenolie. Langzaam is de
vorm veranderd. Ilebt gij wel eens
zoo'n nootje dwars doorgesneden?
Wij zien dan breede plooien. Het
bestaat dan ook uit twee blaadjes, die
zoo kunstfg zijn gevouwen, dat zij
met de grootst mogelijke kwantiteit de
kleinst mogelijke ruimte innemen.
In dezen tijd mogen zij zich zooveel
mogelijk uitbreiden, want nu is hun
functie geheel gewijzigd. Eerst waren
het passieve voorraadkamertjes, nu
zijn het actieve bladeren.
Hun rijke inhoud wordt langzaam
opgebruikt door het nog jonge plantje
en vooral het worteltje krijgt ruim
schoots zijn deel.
Hun kleur is langzaam van wit
Overwirjwua tot groen en zoodra dit
is geschied begint de tweede functie.
Zij helpen dan mee aan de berei-
d ng van ander zetmeel en eerst als
de miniatuurblaadjes, die zij nu nog
beschermen, zelf dit gewichtige werk
kunnen verrichten verschrompelen de
kiembladen en het jonge plantje heeft
volkomen het aanzien van een Jong
boompje gekregen.
Over de beuken schreef ik verleden
jaar Teeds een artikeltje, daarover
weid ik dus nu niet uit, maar als gij
toch hij de kiemplantjes stilstaat, kijk
dan ook eens even naar het teere
groen boven u. De Jonge blaadjes der
beuken schuiven zoo mooi uit de brui
ne knoptrechtertjes en hun oppervlak
te is zoo teer behaard, dat zij heuscli
wel even de aandacht verdienen al
was het alleen om de doelmatigheid
van dit koopsysteem beter te leeren
waard eeren.
Daar op Elswoud groeit te midden
der zooeven beschreven kiemplantjes
eeu veel zeldzamer wonderding.
Het komt hier in deu omtrek nog
maar op enkele plaatsen voor, maar
in 't belang van onze wilde planten
mag ik die niet verraden.
Up Elswoud kunt gij er echter ook
genoeg vinden.
Het plantje zelf is heel onaanzien
lijk wat den vorm betreft, maar de bo
tonische merkwaardigheid er van is
des te grooter.
De naam Adoxa moscha tellina of
in 't Hoilandsch „naar muskus rui
kende zonderpracht" zegt al iets van
de kenmerken.
Zoek naar een plantje, waarvan de
bladeren geheel met een dun was-
laagje zijn bedekt, zoodat zij er ee
nigszins uitzien als een rijpe groene
druif. Hebt gij dit gevonden en staat
er dan tusschen deze blaadjes een
lang steeltje, gekroond met een groen
miniatuur dobbelsteentje, dan hebt
gij Adoxa gevonden.
Dat bloeinblokje, een votrm die bij
geen enkele andere plant voorkomt,
bestaat uit vijf bloempjes, vier voor
de zijwanden en een voor bovenvlak.
Het bovenste heeft vier-, de overi
gen hebben vijf kroonblaadjes. Ook 't
aantal meeldraden verschilt. Dit is
echter niet het voornaamste. Veel be
langrijker is de verspreiding der za
den. Als gij nu de Adoxa's hebt gevon
den moet ge bij enkelen eens een
stokje steken als herkenningsteeken.
Als gij dan later terug komt, is het
een aardig werk om do vruchten to
zoeken.
Ja, zoeken is het en tien tegen een
dat gij ze niet vindt op het eerste ge
zicht.
Wat toch gebeurt er, Zoodra de
vruchtjes rijp worden begint de bloem
steel, die nu zoo fier -rechtop staat,
zonderlinge grimassen te maken. Zij
krult zich, buigt zich omlaag, klimt
weer een weinig, maar het eind. der
historie is toch, dat de vruchtjes den
bodem raken. Deze is, daar ons plant
je altijd op een lossen bodem tiert, ge
makkelijk te doorboren en hiervoor
zorgt het genoemde bloemsteeltje. Dit
verlengt zich nog steeds en maakt
daarbij draaiende bewegingen, zoodat
ten slotte het vruchtje is verdwenen.
De aandachtige lezer zal het een
groote inconsequentie noemen, dat dit
als doelmatig wordt bepleit terwijl de
jonge beukjes die zoo dicht bijeen
staan, ten doode zijn opgeschreven.
Toch is dit een ander geval. In de
eerste plaats hebben deze planten
maar een kleine ruimte noodig en in
de tweede plaats groeit het mooie
witte wortelstokje dat onder den
grond leeft zoo snel, dat er genoeg
zaam voor de verspreiding is gezorgd.
H. PEUSENS.
Een herinnering
Wij zaten aan het diner. Wij wa
ren allen vroolijk en opgewekt. Bij
de Peularden werd champagne ge
schonken, de geest en de goede luim
van de gasten werd door het genot
van den fonkelenden wijn opgewekt.
Het werd een kruissucces van geesti
ge gezegden, die we tot elkander
richtten en de gesprekken werden al
levendiger en vroolijker
Uit den tuin baande zich de fris-
sche zomerlucht een weg naar bin-1
nen en verdreef de dampen, die Ln de 1
zaal hadden gehangen. Aan het boofd
van de tafel was de he«T des huizes!
gezeten, en terwijl hij met zijn rech-1
terhand werktuiglijk met een fraai
bewerkt vruchtenmes speelde, luister-
do bij met welbehagen naar de woor
den die door een spreker aan zijn teer
beminde vrouw werden gewijd, en
toen deze sprak over de harmonie,
die hier altijd heerschte, richtten
zich de oogen van den echtgenoot op
zijii vrouw, knikte hij haar toe, en
zij op haar beurt keek hem glim
lachend aan.
Daar hoorden wij uit de verte aller
lei vreemdste geluiden. Door de ven
sters, die over struiken en boomen n
uitzicht gaven op den straatweg, za
gen wij den eersten wagen voorbij
gaan, het licht van fakkels en een
akelige walm drongen de kamer bin
nen, do brandweer was ontboden en
spoedde zich met snelheid naar de
plaats, waar zij hulp moest bieden,
liet klingeJingeling klonk ons al spoe
dig uit de verte in de ooren, we hoor
den het rollen van de wagens niet
meer, maar de schrik had ons aange
grepen. Onze ademhaling werd als 't
ware belemmerd het was ons te moe
de alsof we drie, vier trappen in goo-
te vaart waren opgeklommen. Juist
wilde Lk met de eene of andere opwek
king in de eetkamer terugkeeren, de
anderen stonden nog voor de venstens
of op liet terras, toen ik ontroerd
werd door den aanblik van de vrouw
des huizes, die voor eenige oogen-
blikkon nog zoo lief en zoo hartelijk
had gelachen. Nu lag zij daar ernstig
en bleek ln haar stoel.
Haar echtgenoot wenkte mij.
Heeren! zei hij, och mag ik u ver
zoeken mij een glas champagne in te
schenken, ik dank u, nog een oogen-
blik, drink nu eens schat. Zoo, en
nu is het weer beter niet? Gij ziet,
zei hij tot mij en tot de anderen, die
ook nader gekomen waren, het is
weer voorbij, en zij lachte ons toe, en
inderdaad had de jonge vrouw zich
weer opgericht, haar hart klopte weer
rustiger, de kleur keerde terug op
haar wangen en haar oogen kregen
weer de gewone liefelijke uitdruk
king.
Zoo zwak ben ik nu, lieve dames
en heeren, zeide zij met een beetjo
coquetterie, ik, die u in allerlei
spelen durf te staan, als ik het hrand-
signaal hoor, dan ben ik mijn zenu
wen niet meer meester, dan is het of
ik schreien moet, en ik kan toch niet
schreien, het is alsof ik verlamd word
ik kan er mij niet tegen verzetten, het
is mij of ik gebonden ben, en aan
een vreemde mocht onderworpen.
Later, toeai wij aan de koffietafel
zaten, en de rook van de fijne siga-
ren omhoog steeg, toon wij eon kring
van monschen vormden, die elkaar
konden vertrouwen, werd het ons dui
delijk waarom de gastvrouw op dit
punt zoo uiterst fijngevoelig was.
Haar echtgenoot zelf lostte dit
raadsel op. Hij verhaalde dus het vol
gende:
Hel was een bijzonder lieete Juli
dag geweest en de nacht was nog zoo
drukkend warm, dat weinigen de zoo
vurig begeerde rust kanden genieten.
In de groote slaapzaal van de dames-
kostschool. aan den oever Yen den
Rijn, werd altijd door nog gefluisterd, i
De jonge meisjes konden den slaap
niet vatten.
Op eens riep een stem: Wat is j
dat mooi, komt toch, kijkt toch, kijkt
toch eens.
En in een oogenblik stonden allen j
voor het venster.
't Is een vuurwork, zei een van I
de meisjes, ja, eeu vuurwerk,
stemden allen in. Een vuurwerk?!
Neen, riep een van haar, die het meest
vooraan stond, neon, het is brand, i
Kinderen het is brand, en brand!
klonk het door de stilte van den nacht
En het is hier dichtbij, maar twee'
huizen verder aan den overkant.
't Is, fluisterde eeu ander meisje,
en zij kon de woorden nauwelijks uit
brengen, in het theater.
Zouden er nog artist en in zijn?
vroeg een derde.
En angstig en gejaagd, als ver
schrikte vogeltjes, drongen de jonge
meisjes door en op elkander, terwijl
daarbuiten de vlammen al wijder om
zich heen grepen. Ergens op het too-
neel moest de brand zijn aangekomen
of beneden in het parterre, de vlam-
men rezen al hooger en hooger en
een dikke damp verduisterde den zo
mernacht.
O, wat is dat verschrikkelijk,
riep een bevende stem, is er dan
niemand die de menschen in dat
brandende huis waarschuwt?
En zonder antwoord af te wachten,
boog het jonge meisje, dat den kreet
had geuit, zich door het venster en
gilde het uit. Brand, brand, en het
koor van heel die verschrikte massa
stemde met haar in en riep: Brand,
brand.
De zusters ontwaakten en storm
den de trappen op.
Aankleeden, luidde het eerste be
vel. En maakt u gereed om als het
noodig ie, het huis te verlaten.
Aan de voorzijde was het druk en
levendig geworden. Velen liepen
schijnbaar zonder te weten wat zij
zouden doen op en neer. De vlammen
verhelderden den nacht De brand
klokken dreunden over de stad. Man
nen met niets anders aan dan een
broek en een hemd, verschenen aan
de vensters van de tweede en derde
verdieping, die verlicht waren alsof
ze dooi- de bloed rood e stralen van de
avondzon werden beschenen; jonge
vrouwen stonden daar handenwrin
gend, sommigen zoo het scheen in
stomme berusting stil voor zich heen-
ziende, anderen hadden kostbaarhe
den of ook wel waardelooze dingen in
do handen en drukten die tegen zich
Daar kwamen de eerste wagens van
de brandweer aan een oogenblik
stilte daarna vernam men talloozo
geluiden, en nu werden van alle zij
den de waterstralen gericht op het
brandendo gebouw. En terwijl men
met pompen en spuiten beproefde het
vernielingswerk te stuiten, trachtten
enkele moedige mannen, ondanks den
gloed en den walm zich een weg naar
boven te banen naar hen, dio daar
boven hun angstige, wanhopige kre
ten uitriepen, uitbrulden. En nog al
tijd luidden de klokken, nu eens ster
ker, dan weer zwakker, al naar de
wind was, over de stad. Uit duizend
en nog eens duizend kelen weerklank
een noodgeschrei. De zolder van de
eerste verdieping was reeds ingestort
en steeds hooger rezen de vlammen
en steeds verder breidden zij zich uit.
Waren er nog menschen in dat bran
dende perceel? Niemand wist het, en
er was geen middel om het met ze
kerheid te weten te komen. De man
nen van de brandweer arbeidden als
of hun zenuwen van ijzer en staal
waren. Maar daar op de dorde ver
dieping zag men opeens een jong meis
je, bijna nog een kind. Zij stond daar,
alsof zo uit de vlammen was te voor
schijn getreden en weer klonk een
kreet van ontzetting uit duizend en
nog eens duizend monden. Waar was
ze gevveqst, had ze niets van al dat
leven gehoord, bad geen enkele golf
van die vuurzee haar aangetast?
Geen enkele, maar dat was bijna niet
mogelijk. En toch waren er meer
voorbeelden van. In haar magere ar
men hield zij een zwarten poedel, en
zijn gehuil, zijn angstig jammerlijk
gehuil werd zelfs beneden gehoord.
Een oogenblik werd het doodstil. Het
was alsof de menigte geen geluid
meer kon geven. En toen een kreet
kort bevelend: „houdt mij niet tegen,
ik wil het beproeven," en woer werd
de ladder tegen het brandende ge
bouw gezét en alle waterstralen met
kracht op dat gedeelte, waar het kind
zich bevond, gericht, en een jong-
roenach met een studenten pet op hel
hoofd, haast zich naar boven, maar
jawel, terwijl hij op het punt is zijn
stoute onderneming met goed gevolg
bekroond te zien, gaat er een ontzet
tende kreet op uit de menigte, want
het geheele theatergebouw stort in,
en het meisje met den poedel worden
de prooi van het machtige vuur. En
juist op dat oogenblik, toen de schrik
van die duizenden menschen zich uit
te in een noodkreet, terwijl ieders
hart als het ware stilstond, ontstond
er onder de meisjes van het pensio
naat een heftige beweging het meis
je, dat het eerst alarmeerend brand
had geroepen, viel op den grond, als
had haar een bliksemstraal in het
woud op een zomeravond ter aarde
geworpen.
En die eene? vroeg ik, nadat wij
een weinig bekomen waren van den
indruk, dien dat droevig verbaal op
ons had gemaakt, die eene? en ik
zag naar onze gastvrouw, die daar
zat In diepe gedachten verzonken en
als het ware door een reeks van ja
ren van ons gescheiden, en haar echt
genoot zei lachend: Ja
Daar kwam opeens weer leven in
zijn vrouw, en terwijl zij met haar
hand over 't blanke voorhoofd streek
als wilde zij de herinnering in haar
hoofdje wegvegen, ging zij snel naai
haar man toe en kuste hem hartelijk
op beide wangen.
En wie dacht gij nu wel heeren
en dames, dat die student was, die...
Daar legde de gastheer, terwijl hij
een kleur kreeg, de breede rechter
hand op den kleinen mond, en terwijl
wij nog allen stom zijn van verwonde
ring, vroeg hij eenvoudig: Hoe
zoudt gij bet'vinden, heeren, als wij
nu de koffie aan de dames lieten en
wij eens van een glas echt Munchener
bxur gingen genieten?
IHzg.)
De gevaarlijke brief.
De electrische klok voor het ge
bouw van de leeszaal stond op vijf
minuten voor half acht, toen een jon
ge, chique gekleede man de couran
tenzaal verliet, met haastige schreden
dc kleedkamer binnenging, zijn on
derzoekenden blik naar alle kanten
deed dwalen, de aau den wand op
gehangen jassen en hoeden aan eeu
liaastig, maar nauwkeurig onoerzoek
onderw ierp en daarna zonder dralen
een fonkelnieuwe, zeer elegante over
jas, waarvan mouwen en kraag met
bont bezet waren, van een haak nam.
De jonge man moest zeer veel haast
hebben, want hij trok bliksemsnel ce
jas aan, zette een slappen, veerkrach-
tigen hoed op en snelde, zonder de
jas eerst dicht te knoopen, in deu
donkeren en kouden Dccembei avond
uaur buiten.
éoodra hij den hoek om was, liep
hij nog vlugger en eerst toen er drie
straten tusschen hem en de leeszaal
lagen, vertraagde hij zijn tred. Een
sarcastisch, triomfantelijk glimlachje
speelde om zijn lippen, hij streek mot
do hand over het zachte bont van ziju
kraag en mompelde op verheugden
toon
Dat noem ik nu eens een succes 1
Het ding is 150 mark waard £0
krijg ik cr direct voor. Do jas stak
mij reeds onlangs in de oogen, maar
toen paste die verwénschte detective
op o, zeker was het er oen nnj
kan niemand iets wijs maken J Maar
nu moet lk zorgen, dat ik thuis kont
het is weliswaar duister genoeg op
straat, maar toch zou iemand de
jas kunnen herkennen."
De woning van den jongen man be
vond zich in een nauw, armzalig
steegje. Hij sloop de deur van een
daar staand liuisjo binnen, klom hij
gend de trap op en verdween ongezien
in een nooddruftig gemeubelde ka-
mer met afzonderlijken ingang, waar
van hij de deur achter zich grendelde.
Nu stak hij vlug zijn lamp aan eu
plaatste zich daarmee voor den spie
gel, oui zich met een vergenoegden
glimlach te verlustigen aan den aan
blik van zijn door de pelsjas zoo ver
fraaide gestalte. Do spiegel weerkaat
ste een eenigszins scherp besneden,
maar anders niet leelijk en alleen
eenigszins bleek gezicht met zwarte,
fonkelende oogen eu eeu zwarten kne
vel alles karakteriseerde den
vreemdeling en inderdaad noemde do
jonge man Servië rijn vaderland. Hij
was namelijk ingeschreven als Kreto-
witsch, stud. phil. uit Belgrado.
Dat zal weer een mooi schan
daal in de stad geven, zei Kretowitsch
grijnzend tot zien zeiven. Dat is nu in
drie weken al nummer vijf maar
het moet nu ook voor «enigen tijd de
laatste zijn, want nu wordt de risico;
te groot.
Hij visiteerde bedachtzaam de zak-j
ken van de overjas.
Twee zakdoeken een paar,
handschoenen een courant drom
mel, wat hebben we daar? vroeg de
•pilsboef zich aL terwijl htj met de