hij nog ©on poosje In Shakespeare, een geregeld terugkeerende taak, die hij zichzelf had opgelegd, 't Was het tounoel ln de „Midsurnmernights- droam", waarin Bottom een ezelskop krijgt. Later herinnerde Samuel zich die omstandigheid als een zonderlin ge speling van hot toeval. Toen deed hij nog een kwartiertje heilgymnas tiek, en sprong puffend en blazend als een kleine dolfijn In bed- Do openslaande deuren stonden op een kier, en Samuel stelde zich met welbehagen voor, hoe hij den heelen nacht de frlssche buitenlucht zou in ademen, dl© zijn magere ledematen van stevige, huilerig© spieren zou voorzien. Hij had misschien een paar uur ge slapen, toen hij wakker werd met het rare gevoel, dat er iets niet in den baak was. Toen bij scherp luisterde, hoorde hij buiten op 't grasveld een trappe lend geluid, dat gevolgd werd door zwaar en hijgend ademhalen. Samuel ging in bed opzitten cn spalkte zijp oogen wijd opep. Toen knarste bet grint op het pad, vlak voor zijn raam. Samuel rilde van angst. Zijn spier kracht, dio hij zich zoo beijverd had te ontwikkelen, leek hem in dat cri- tieke oogenblik nog heel onvoldoen de. Hij staarde bevend naar de gla zen deuren, welker omtrek bij flauw onderscheiden kon. Waarom was hij ook zoo gek geweest ze open te laten? Langzaam werden ze vaneen ge duwd en een donkere gedaante ver scheen in de opening. Samuel sprong fluks uit bod, naar den kant van den muur en verstopte zich achter 't gor dijn. De donkere gedaante stommelde de kamer binnen en scheen al grooter te worden. Sara snakte naar adem. In zijn relstosch had hij zijn revolver. Waar was de tasch In zijn angst kon hij 't zich niet herinneren. Beide deuren stonden nu wagenwijd open en de indringer midden in 't vertrek. Samuel kuchte zenuwachtig en kwam achter het gordiin voor den dag. Maak dat je weg komt, zei hij driftig. Marsch 1 't Was geen gemaskerde inbreker, de verschijning't was niet meer of minder dan oen flink uit de kluiten gewassen ezelin. Samuel's dapperheid was plotse ling teruggekeerd. Hij stak een kaars aan. De ezelin was donkergrijs, en keek verwonderd. Hoor eens hier, jongen, zei Sa muel onvervaard. Dat gaat zoo maar niet- Marsch, zeg ik. Het schrandere dier legde zijn ooren achterover, trok op een onaangename manier de bovenlip op, en liet een rij stevige, gele tanden zien. Meteen ver anderde het eenigszins van houding, blijkbaar met de bedoeling, zijn ach terpooten vrij spel te geven. Samuel aarzelde. Hij wist niet recht wat 't verstandigste zou zijn in dit gevaL Ondanks zijn vijftienjarige ervaring aan do Bank, had bij van ezels geen verstand. Van waaghalze rij was hij geen vriend. Zijn kleeren lagen vlak bij op een stoel, en de deur .was te bareikou. Hij trok zijn kousen en broek aan, met een vertoon van onverschilligheid, dat niet volkomen echt was, want het geneerde hem, dat de ezel naar hem keek. Toen hij presentabel genoeg was, om zich te vertoonen, trok bij naar boven en klopte bij.de juffrouw aan. Wie is daar vroeg een slaperige "stem. Ik, juffrouw, zei Samuel. Er is een ezel in mijn kamer. Een wat Een ezel. herhaalde Samuel, met Verpletterende duidelijkheid. Och lieve heer, wat verdrietig, zei juffrouw Chester, onnatuurlijk kalm. Dat Is Mrs. Pankburst natuur lijk. Hoe hij heet, kan mij niet sche len, zei Samuel kregel. Maar 't zal mij plezier doen, als u het beest zoo gauw mogelijk 'de deur uithelpt. Kunt u. hem zelf niet d8 kamer heb al een wenk gegeven, zei Samuel koeltjes, maar hij stoort zich er weinig aan. Van wie is dat beest Van mijn zoon, meneer. Als u even wilt wachten, zal ik wat aan trekken en beneden komen, 1 Is on deugend van hem, om "s nachts niet in zijn warm nest te blijven. Samuel ging naar zijn kamer terog €n keek voorzichtig om den hoek van de deur. Tot zijn verbazing was de vreemde bezoeker op het haardkleed gaan zit ten, en zat op als een bond. Juffrouw Chester kwam beneden, fcer hij zich verstout had, de deur ver der open te doen. Zij was nu klaar wakker en absoluut niet onder den indruk van 't gevaL Hij is van mijn zoon, weet u, zei ze. Een zij is 't eigenlijk; ze heet Dolly en ze is gedresseerd. Ze kan prachtig kunsten maken mijn zoon verdient goed geld met haar. In Jingle's Circus krijgt hij soms zeven pond in de week. Ze ging de kamer binnen en glansde van voldoening, toen ze bet schrande re beest zag opzitten. Is 't geen schilderij zei ze. Ze vertoont haar kunsten, meneer. O, Dolly, Dolly 1 Mag jij de menschen wakker maken, midden in den nacht? Dollv Is haar eigen naam, ging ze voort Maar op 't programma beet ze Mrs. Pankhurst. Daar hebben de menschen pret in. Hoogst ongepast, zei Samuel, die feministische neigingen had. O meneer, mijn zoon heeft erg Teel op met die dames van 't kies recht. Hij heeft aangeboden bij een van hun optochten gratis mee te loo- pen. als clown- Maar, 't was niet noodig, vonden se. Dolly moet naar bed, mijn schalje. Eerst een klontje suiker Hot klontje verdween tusschen Dol ly's kaken en werd met luidruchtig gesmak verorberd. Zoete Dolly I zei juffrouw Ches ter. Nu n^ar bed. Maar in plaats van aan dien wenk gevolg te „geven, ging Dolly languit op den vloer liggen. Nu sterft ze voor *t vaderland, [meneer. Vindt u 't niet knap heeft mijn zoon haar geleerd. mijn nachtrust Is mij liever. Zoudt u zoo goed willen zijn er nu een eind aan te makon? D&t zeg ik ook, zei de juffrouw met nadruk. Een mensch zijn lust is een mensch zijn leven. Komaan, Dol ly I Opgerukt marsch Dolly stond met kwijnende lang zaamheid uit haar liggende houding op, maar ging onverwacht, en met een soort van vertwijfelde vastbera denheid, in een armstoel zitten. OJé, zei do juffrouw, bedenkelijk hoofdschuddend. Ik wou, dat ze daar nu maar niot op gekomen was. Ze wil haar laatsten toer ook nog vertoonen. Wat voor een toer is dat, zei Samuel. Met den hoed en de jas, meneer. Dan slaat mijn zoon zijn overjas om haar schouders en zet haar zijn hoo- gen hoed op. En dan staat ze op en wandelt weg, op haar achterpooten. Een prachtif gezicht Zet haar dan een hoed op, In vre desnaam, als ze maar weg Wandelt, zei Samuel. Ik heb nog nooit zoo'n manier van doen beleefd. Juffrouw Chester keek aarzelend rond. Waarop wacht u? vroeg Sa muel. Ja, ziet u, meneer, ik heb geen jas en hoed bij de band, nu mijn zoon weg is. Wat moeten we dan beginnen Als u er niets op tegen hebt, uw jas en hoed te leenen..., Mijn hoogen hoed en mijn nieuwe overjas Hoe komt u er bij, juf frouw De juffrouw schudde haar hoofd. Weet u, wat het is, zei ze Dolly wil nooit met een toer uitscheiden middenin. Als ze geen hoed en jas krijgt, blijft ze zoo zitten tot morgen vroeg. Samuel zuchtte; maar hij stapte de deur uit en kwam terug met zijn on berispelijk glirnrnenden hoed en zijn nieuvvo lieht-grijze overjas. Als 't u blieft, zei hij gelaten. Nu moet u eens opletten, zei Juf frouw Chester. Hierbij worden de menschen half dol van pret. Ze knoopte de jas om den hals van den ezel vast en zette hem den hoed handig tusschen de ooren. Mr9. Pankhurst, zei ze luid en met nadruk, daar komt de eerste Mi nister aan. Dolly rees statig omhoog op haar achterpooten en wandelde met een onverdraaglijk neuswijze houding de kamer uit en den tuin in. De ver tooning svas geëindigd. Den volgenden morgen moest Sa muel naar de City met een strooien hoed, omdat Dolly bij ongeluk op zijn hooge zijden was gaan slapen. Bijzonder onaangenaam, Juf frouw, zei hij. Opvallena, zoo'n sfcroo- hoed, dat begrijpt u. 't Spijt mij verschrikkelijk, me neer, zei het goede mensch. Maar weet n, we beschouwen Dolly ei{ lijk heelemaal als een lid van 't zin. Daar komt het van. dat we nooit de deur van 't schuurtje op slot doen. Samuel bekeek zich in den spiegel mot een zoer ontevreden uitdrukking. Dat wil ik in aanmerking men, juffrouw, zei hij. Maar in verwachting, die ik van mijn nieuw verblijf meende to mogen koesteren, ben ik aJs ik 't maar ronduit zeg gen zal, diep teleurgesteld*. Oom Bengt, UIT HET ZWEEDSCH. Het was stil in het kleins, armoe dige kamertje droevig stü. Een jongen en een meisje van tien 1 twaalf jaar stonden band in band >ar hot lage venster. Telkens weer keken de kleinen met betraande oo- naar baar, die ze eens moeder hadden genoemd. Nu een koud li chaam. De jongen verbrak eindelijk het stilzwijgen. Waarom komen ze niet om haar te halen? Heb je de leelijke, zwarte kist gezien, Elsa? Daarin moet moe der, nu lange, lange jaren liggen.' De kleine snikte en drukte zich schreiend tegen haar broer aan.' Maar je hebt zoo pas gezegd, dat moeder bij Onzen Lieven Heer komt? Ja, Elsje, daar is ze reeds. HIJ streelde zijn zuster, het was onhandige, plompe liefkoozing, maar die toch onmerkbaar de weer verschij nende tranen droogde. De kleine Elsa beschouwde onafge broken de doode. Ze kon niet begrij pen, wat Sven bedoelde. Haar moe der kon toch niet een engel bij Onzen Lieven lieer zijn en tegelijk in de zwarte kist liggen. Ze wilde juist baar broer vragen, hoe hij dat bedoelde, toen zij bij den klank van een harde, gillende vrouwenstem opschrikte. De moedor van het armenhuis kwnm binnen. Ben jelui al weer bier, ongehoor zame kinderen? Waarom blijf Jullie niet bij moeder Larsson, tot ik je haal Ik moet als gek achter jullie aanloopen, omdat jullie dat zoo past. Kom. meisje, sta daar niet zoo te bui len. Daardoor komt je moeder toch niet weerom. Ze wist wel, wat ze deed, teen ze zich neerlegde om te sterven. Komt nu gauw I Denken jul lie, dat ik den tijd heb om bier maar eeuwig te staan wachten Toen begonnen de oogen van den jongeij van trots te fonkelen en bij legde den arm om de schouders van zijn zuster, alsof hij haar wilde be schermen. Wij gaan naar oom Bengt op Aestorp, Elsa en lk... Moeder heeft het gezegd 1 Een daverend, spotachtig gelach werd door de muren van bet vertrek weerkaatst. Nu hoor me eens aan, naar oom Bengt. Wat klinkt dat lief! Als jij niet weet, wie die oom U, zal ik bet je vertellen. Een kwaj ehond, dot ia de rechte naam voor hem. En wat dat betreft, dat Je moeder je geraden heeft om daarheen te gaan, dat is niet Dat J waar. Ze kende meneer baar broer veel te goed. Doch gaat er maar heen. Juffrouw, zei Samuel korzelig, j Jullie komt gauw genoeg weer terug, ■boe interessant de vertooning ook Is. daarvoor ben lk niet bang. En ais Jul- lie 't niet slechter krijgt, dan Je hier in 't armenhuis gehad zoudt heb ben, dan wemsch Ik jullie geluk. Maar maakt uu voort, zoo lang *t nog licht is. Het la een lange weg, Sven. En ai brom Je ook en meen je, dat je Ik weet niet wat kunt, dit arme ding hier la toch niet juist de sterkste, ge loof ik. We zullen wachten tot ze moeder balen I Er wo3 Iet« beslists, maar tevens iets kinderlijk weemoedigs in den toon van den knaap, dat de hardvoch tige vrouw voccr een oogenblik ont wapende, xoodat ze de booze woorden niet uitsprak, welke ze gereed had. Een onverklaarbaar gevoel, dat verwant was aan verantwoordelijk heidsgevoel, maakte zich van haar meester en bijna zonder het zelf weten ging ze naar de kinderen. Nu, doet dan, wat Jullie wilt, kinderen. God ze gene Je beiden. Je hebt het tot dusver ook niet te gehad. Maar alsof ze zich later bijna over haar vriendelijkheid tegenover de ouderlooze kleinen schaamde, haast te ze zich om weg te komen. De zon was reeds lang onderge gaan en de schemering daalde neer. Telkens dichter werden de schadu wen. Slechts rnet moeite kon men nog de omtrekken van de doode herken nen, die daar onder het grove, witte laken lag. Al het andere was in duis ternis gehuld. De kleine Elsa drong zich steeds dichter tegen haar broer aan. Haar dun stemmetje trilde van in gehouden snikken, toen ze bang fluis terde Sven, laten we nu naar oom Bengt gaan. Het is hier zoo donker 1 Ja, ze komen zeker vandaag niet meer. Maar we willen moeder toch vaarwel zeggen. Hij nam zijn zusje bij de hand bracht haar bij bet bed. Twee paar klnderarmen strekten zich treurig naar de moeder uit, als om haar nog eenmaal ta omarmen, en den laatsten zegen van haar ontvangen. De anders zoo Irotsche en zelfbe wuste Bengt Bengtson op Aestorp, of „Groote-Bengt", zooals hij gewoon lijk genoemd werd, was dien avond niet bijzonder wel te moede. Toen hij in zijn slaapkamer was gekomen, doormat hij het vertrek met groote schreden. Te vergeefs trachtte bij een gezicht te verjagen, dat hem voortdurend pijnigde twee paar kinderoogen vol tranen, die smeekend naar hem op keken twee paar kleine, bevende kinderlippen, die zich als het ware plooiden tot een bedeesde vraag, wel ke ze niet waagden uit te spreken. Hoe kon hij Wat had hem bewogen, voor deze ongelukkigen, deze dakloozejt zijn deur te sluiten Een onrust, die hij niet kon be dwingen, maakte zich van hem mees ter. Een martelend berouw en gewe tens knagingen dreven hem in den nacht naar buiten. Naar bulten om de zonde van een geheel leven booten. Het was immers niet de schuld der kinderen, dat him moeder eens een verbintenis had gesloten, welke haar slechts spot en schande had bracht Was het niet te meer Jammer voor de arme kleinen Juist daarom 1 En was hij niet rijk genoeg om hun een thuis te bereiden Voor hen de vader te worden, dien ze nooit had den Hij moest ze vinden I Al moest hij ook den ganschen nacht zoeken. Wal zagen de kleinen er vermoeid en el lendig uit De weg was Immers ook zoo lang.... En toch hadden ze moeten terug- keeron. Waar waren ze heengegaan Naar het dorp terug? Ze konden het nog niet bereikt hebben. Het was een afstand van drie uur en ze had den pas voor ongeveer een uur Aes torp verlaten. Moed dus 1 Zulke gedachten hielden den rijken grondbezitter bezig, terwijl hij, met de groote stallantaren in de hond, steeds maar voortliep. En achter hem draafde op zijn gemak Karo, de lang- oorige hofhond, met slaapdronken oogen. De doordringende Noordoosten wind, die reeds den ganschen dag geheerscht had, was tegen den nacht nog heviger geworden. Gierend vloog bij door het donkere dennen woud, dat daar zoo hoog en majes tueus aan weerszijden van den weg lag. Het klonk als het langgerekt roe pen en klagen van een kind Het was hem, alsof de geheele na tuur had samengespannen om het onrecht te wreken, dat hij door zijn hardvochtigheid had begaan. Hij spande zijn oogen en zijn hoor tot het uiterste in en bereikte eindelijk het dorp. Misschien hadden ze nog eenmaal in hun geboorteplaats bescherming gezocht Met zich zeiven in tweestrijd, of hij zou omkeeren of zijn wandeling voortzetten, ging hij langzaam langs de dorpsstraat Daar ginds op die landtong was het zeker, waar zijn zuster haar leven had voortgesleept Zoo arm aan vreugde zoo rijk aan kommer. Nu was hij er dichtbij. Hij kon wel eens gaan kijken..... Mogelijk, dat ze hierheen waren gevlucht, als ze geen anderen uitweg vonden. Misschien hadden se hun terug reis door het bosch gamanen O, hoe jammerlijk en vervallen zag de lage hut or uit I Zeker was het de ellendigste in het gansche dorp. Zacht, heel zacht ging hij de smal le trap op, die onder zijn voet kraak te. De sleutel stak in het slot Hij sloot open en lokte zijn hond. Maar deze liet den staart hangen en ging angstig jankend aan de voeten van zijn meester liggen en was noch door vriendelijke woorden, noch door bedreigingen te bewegen om hem te volgen. Verbaasd over het gedrag van het dier ging hij langzaam de kamer binnen en lichtte mot zijn lantaarn in het rond. Maar wat stond daar midden In de kamer Was het niet een lijkbaar Zou ze misschien nog niet begraven zijn Volgens heï Verhaal vati de Kin deren moost ze immers al voor ver scheidene dagen zijn gestorven. Nu ja, met de armen neemt men dat niet zoo precies. Geen wonder, dat de ongelukkige kleinen een ander toevluchtsoord had den gezocht Met bevende hand lichtte hij een tip van het laken op. Was het moge lijk Dat kon zij zijn; zijn zuster 1 Deze uitgemergelde gestalte met den smartelijken trek om den mond, deze holle, ingevallen oogen Hij herinnerde zich haar immers alleen met lachend, blozend gezicht, met kuiltjes in de kinderlijk ronde wangen en met den schelmschen glimlach in de oogen. Maar dat was nu al meer dan twaalf jaar ge leden Een oogenblik stond hij daar, ver lamd door ontzetting. De tegenstrlj- digste gevoelens trachtten zich beur telings van hem meester ta maken. Vol schaamte, berouw en wanhoop vatte hij haar ijskoude handen, en drukte ze met zijn warme vingers. En hier, zonder andera getuigen dan een hoogere macht, legde hij de heilige gelofte af, die alles bevatte, wat arme vrouw zeker wel had wenscht, maar wel nooit zou hebben durven hopen. En hij wist ook, dat hij zijn gelofte wilde en kon houden. Zorgvuldig sloot hij de deur, en stak den sleutel in den zak. Zijn on gelukkige zuster zou een deftige be grafenis hebben. Moede en half versuft door het ver- geefsche zoeken aanvaardde hij den terugweg, met het vaste besluit om reeds bij het krieken van den dag al zijn volk bijeen te roepen om do ver dwaalde kinderen te zoeken. Thuis gekomen ging hij naar schuur om de lantaren op zijn plaats te brengen, Daar stiet zijn voet tegen iets weeks. Verrast boog hij zich voor over en toen zag hij op een hoop hooi de beide kinderen. De knaap had zijn verscheurd, dun buisje zorgvuldig over zijn zusje uit gespreid, om haar zoo goed mogelijk tegen de koude te beschermen. Zich zeiven had hij slechts met een weinig hooi toegedekt. Zonder een woord te zeggen nam „Groote-Bengt" haar op en droeg haar op zijn sterke armen in huis. En de vroeger zoo hardvochtige man gevoelde een steek in zijn hart, hij werd door smart en vreugde te gelijk bewogen, toen hij de zachte, kleine armen van het meisje om zijn hals voelde en haar in den slaap hoor de fluisteren „moeder, moeder, lief moedertje 1" VOETBALLERTJES-HUMOR. We lezen in de Geld. Sportamateurtjes, eerste bal-na- loopera, hielden niet alleen veel v het bruine monstertje, maar waren zeker zóó verlekkerd op de appeltjes uit een boomgaard, die naast him oefen-terrein lag. Reeds meer dan eens had de eige naar hen zijn boomgaard uitgebokst eu op oon .goeden keer deelde hij den voetballenden appeldieven zulke fraai gemikte schoppen uit, dat een der sportmen zei „Jongens, die appelen- boer moet ©en goed schot hebben, en hem als back in onze club, was een uitkomst.... Dit voorstel vond bijval. Daags daarop ging heel het voetbal- zoodje naar den appelenboer. Zeg. wat motten jullieWeer appe len weghalen Ingerukt, marsch. Of je krijgt weer een paar schoppen on der je broek. Pardon, mijnheer, zei de voorzitter, wij komen vragen, of u lid wil worden van onze voetbalclub, u bezit zoo'n goed schot...... De jongens lachten, de baas mop perde van lummels, vlegels en nog EEN ZANGERES IN DE GEVAN GENIS* Miss Geraldine Farrar, de beroem- e opera-zangeres, die thans in ge zelschap van Caruso en mevr. Gads- een kunsttouroée maakt door de zuidelijke staten deir Unie, heeft in Atlanta, de hoofdstad van Georgia, voor een zeer markwaardig gehoor gezongen. De inwoners van Atlanta's tucht huis hadden van de aankomst der zangeres gehoord en waagden er het verzoek op, of zij voor hen wilde ko men zingen* Geraldine liet zich niet tweemaal bidden. Ze ging dadelijk naar de ge vangenis en bevond dat de directeur niets tegen het plan had. En zoo zat de beroemde zangeres een poer minuten later aan de piano en zong drie kwartier lang volkslie deren en verrukte de gevangenen met haar wonderschoon© stem. Overigens was het auditorium wat en in goeden zin „gemengd" noemt; er bevonden zich op dat oogenblik niet minder dan vijf milllonnairs on der, waaronder de pas onlangs tot lange kerkerstraf veroordeelde „ijs- koning" B. W. Morse. 200.000 ONGEBRUIKTE P.K. Er liggen naar in een Engelsch tijd schrift wordt medegedeeld, nog zeer groote waterkrachten braak op IJs land, welke binnenkort door een maat schappij die men nog bezig is te vor men, zullen worden aangewend voor het produceeren van electrische energie. Van de watervallen die ge bruikt zullen worden, zijn de Guld- fosx val met ongeveer 100.000 P.K. en de Sog-val met 50.000 P.K. de belang rijkste; andere watervallen kunnen elk ongeveer 30 40.000 P.K. leveren. Daar op IJsland geen enkele indus trie wordt uitgeoefend, welke zulke reusachtige krachten gebruiken kan, heeft men gedacht deze krachten aan te wenden voor de electro-chemiach© industrie, bijv. voor de luchtatlketof- productie. DAMRUBRIEK. IIÏARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men te richton aan den Heer J. Meijer, Kruisstraat 84. Telephoon 1543. Probleem No. 153 van VARDON. Zwart schijven op 2, 3, 5, 7, 9, 12, 13, 14, 15, 18, 19, 22, 23, 24, 27, 28 81 Wit schijven op 16, 20, 25, 26, 29, 31, 33, 34, 35, 36, 39, 40, 41, 42, 44, 48 en 50 Probleem No. 154 van BARBIER. Zwart schijven op 3, 7, 8, 9, 12, 13, 16, 17, 21, 26 en 40. Wit schijven op 24, 27, 28, 32, 36, 38, 39, 42, 47, 48 en 49. n deze probleems worden ingewacht aan bovengenoemd adres, uiterlijk Dinsdag 31 Mei a.s. H.EL Oplossera worden verdocht hunne oplossingen uit twee verschil lende rubrieken, niet op een velletje papier te schrijven, daar zulks tot verwarring aanleiding kan geven. Oplossing van probleem No* 149 van den auteur: Wit 26 - 21, 29 - 24, 47 - 41, 46 - 41, 27 - 21, 50 - 45, 45 11 Oplossing van probleem No. 150 van den auteur: Wit 48 - 42, 43 - 39, 32 - i, 13 - 8, 8 - 2, 2 151 Beide probleems zijn goed opgelost dogr de heeren: W. J. Balkenende, R. Bouw, W. van Daalen, P. J. Eype, J. Jacohson Azn.. D. G. Koning, C. P. Kraay, H. Koster, W. J. A. Matla, J. Lycklamo. Van probleem No. 149 ontvingen wij van 3 oplossers de volgende bij-oplos sing: Wit 29 - 24, 47 - 41, 46 - 41, 27 - 21, 21 451 Een dezer heeren schrijft daarbij, dat bij goed spel wit ook wint De auteur beweert, dat wit hoogstens de remise verkrijgt, het- geen hij gaarne des Maandagsavonds in de Club wil bewijzen.- Partij uit den Nationalen kampioen wedstrijd, tusschen de heeren L. J. Content met wit en S. Ahrom met zwart April 1910. GEWIJZIGDE CENTRUM-OPENING. Wit* Zwart. 1* 83 - 28 18 - 23 2. 31 - 27 20 - 24 3. 34 - 30 17 - 21 4. 39 - 33 12 - 18 5. 44 - 39 Opmerkelijk, dat in de „Gewijzigde Centrum-Opening" de zet 44 - 39 ge rust kan gespeeld, in tegenstelling met de vroegere bewering, ais zou wit hierdoor een tempo-zet verliezen. Wij prefereeren eveuwel 37 - 31, xw. 14 - r. 31 - 26, zw. 20 - 25 enz., waar mede de Centrum-Opening sterk is ontwikkeld. In zijne verhandeling dier „Gewij zigde Opening" zegt de Heer Broek kamp dan ook: „Wit kan langs een omweg deze opening ook trachten te ontwikkelen. Echter bij goed tegenspel, kan zwart nimmer tot den zet 20 - 25 ge dwongen worden,"s Bij de voortzet ting dezer partij, zullen wij hierop nog even wijzen. 6. 7. 39-34 14 - 201 10 - 14? Met dezen zet werkt zwat het doel va nwit juist ln de hand. Beter is 21 - 26, w a arm ede wli min of moer gedwongen wordt tot den zet 30 - 25, om straks geen gehrek aan tempo-zetten te krijgen.- Na wit 30 - 25, volgt dan zw. 26 l 37, w. 42 31 de beste, z. 11 - 17, w, 25 14, z. 9 20, met sterk spel voor beide spelers. Hiermede is tevens aan getoond, dat zwart nimmer tot den zet 20 - 25 kan gedwongen worden, en daarom achten wij 37 - 31 bij den 5en set, zooals hierboven is aangewe zen, ook beter. 8. 49-44 Wij prefereeren 50 - 44, hoewel oö- genschijnlijk de gevolgen gelijk blij ven. Bij afwijking evenwel, slaat o.l. de schijf op 49 sterker dan op 50. 8. .i 4 10 9. 44 - 39 20 - 25? Hiermede bereikt wit zijn vooropge at doeL 10. 31 - 261 15 - 20 11. 26 17 11 31 12. 36-27 10 - 15 13, 50 - 44 5 - 10 14. 41 - 37 6 - 11 15. 46 - 41 11 - 17 16. 41 - 36 1 - 6 17. 36 - 31 2 - 7 18. 47 - 41 7 - 11 19. 41 - 36 17 - 21 Van dit moment af moet nood wend ig de enorme kracht dez< opening gevoelen, en de gevolgen van ondervinden. Wli 6. 37 - 81 Zwart 7 12! Bete irfis thans 89 - 34, 50 - 44 en - 39, hetgeen zwart niet kan ver hinderen. 20. 31 - 261 21. 26 17 22. 33 241 23. 36 - 27 24. 39 - 33! 25. 33 24 24 - 29? 11 31 20 29 12 - 17 of? 17 - 21 24 - 20?? Stand van de partij: Zwart: 3, 6, 8/10, 13, 15/16, 18/21, 23, 25. Wit: 14, 27/28, 90. 32, 34/35, 3?/38, 42/ 45, 48. 44 - 39a 29 a Hoewel deze voortzetting dea damslag evengoed doet hereiken, is de zet 28 - 22 boter, b.v.: wit: 28 - 22, l 20 29, w. 32 - 28, s. 21 41, of?, w. 22 - 17, z. 23 32, w. 34 5, x. 25 i 84,w. 5 46 enz., met nog meer voor deel in de partij. Meer en meer zien wij de „Gewij zigde Centrum-opening" door bekwa me spelers toegepast, en veeltijds met succes, hetgeen den auteur, den heer C. H. Broek kamp, zeker aangenaam aandoet Hierom wijzen wij er nog eens uitdrukkelijk op, vooral eerst die finesses goed te bestudeeren, daar

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1910 | | pagina 14