ïcliHcWft van plezier. Ik had juist den iitliottd van mijn brief gelezen en schudde ook van plezier, terwijl hij vervolgde Guarnerius zou zoo'n ding niet In zijn kachel hebben willen branden. Kijk hier. Met een ruk trok hij den rug van de viool los en wij werden aangestaard door het opschrift: „Made at Egg Harbor, N. J." Tk ben bedrogen schreeuwde Folma. Dat heeft er voel van, zei ik luister even hiernaar, en ik las mijn brief hardop. Aan den heer Bartholomew Scanion f Hij, die op deze wijze tot u spreekt is de man van de gele vlooi. Ik sluit hierbij in een dol- )nr. dien u zoo vriendelijk geweest jijt mij te leenen... het is dezelf de. Veel dank hiervoor. Ik ver trek uit St. Joe met aanmerkelij- ktn spoed, grooto tevredenheid en tweeduizend dollar. Een heer van vreemde nationaliteit, dien u ont moet hebt en die den naam van Girstmau gebruikt heeft, houdt mij gezelschap. In den troin zul len wij eerlijk de bankbiljetten doelen, die eens de brandkast van Senor Folma bevolkten. Hij was zoo naïef dat het bijna schande was, dat wij het geld namen; maar :i hadden het noodig. Zooals onze voorzaten van het oude Home gewoon waren te zeg gen „Vale I" De man met de gele viool." Wanneer, besloot Bat, Folma niet den «en of ander heeft kunnen overtui gen, dat Jozef Guarnerius op een tijd zijn bedrijf heeft uitgeoefend te Egg Harbor N. J., heeft hij nog altijd die vioolen ik ben van meening, dat ledereen, die er belang in stelt ze zal kunnen koopen tegen een aanzienlijn Verlaagden prijs. Een minuut voor middernacht. De grooto klok in de vestibule van hot huis van meneer Jonker haalde hare elf slagen machtig uit, dubbel breed en plechtig zwaar klonken ze in de diepe en holle stilte van den nacht. Rudolf Wegner hief zijn gelaat op hit zijn handen en teldo mede alle elf klokkeslagen. Dus nog een uur, dan zou hot uit zijn. Een horloge bezat hij reeds sedert maanden niet meer. De groote klok in de gang van zijn buur man had hem in al die weken van nood, ziekte en vertwijfeling uur na uur zijn droevig doven toegemeten. Hij had de blok nooit gezien en toch was het hem alsof ze een vriendin van hem was, een vriendin, die met de zachte en majestueus klankvolle 'stem bij het komende uur dezen dag en daarmee zijn leven rustig zou la ten uitklinken. Rudolf Wegner zuchto diep en koortsachtig. Sinds het plan, om er ©en eind aan te maken in hem tot een zeker en on vermijdelijk besluit was geworden, zweeg alles in hem, de gevoelens die vroeger de ellende voor hem hadden meegebracht, zelfs de haat tegen den- geen, die er de schuld van droeg. Het leven had voor hem reeds opgehou den. En woelde er in zijn borst niet nog die één© groote smart, dat doffe lijden, dat hem zoo vertrouwd was go- worden in die lang© tijden, dan had iij werkelijk ook volkomen kunnen vergoten, dit hij nog leefde. Maar juist dat zweeg niet, dat schreeuwde in hem heet en vol wee, begeerig, smartelijk zoet in zijn hopeloos geloo- ven do herinnering aan dat wat he den voor twee jaren was geweest. Zij was de eerste goweest die hem opschrikt© uit zijn dommel. Met haar kleine teere meisjeshanden had ze hem bij de schouders gegrepen. Rolf, Rolf, wordt toch wakker. Verzet j© toch. Je gaat immers te gronde. Wees toch je zelf. En hij had haar aangekeken, aan gekeken met zijn matte droeve oogen en gezegd: Jij weet niet, wat je zegt I Je va der heeft me opgenomen toen ik. zon der vader, zonder moeder, ais" een Btuk onbeheerd goed op de straat lag, hij hfteft me opgevoed als zijn zoon. Wat ik beu en wat ik lieb, dat dank ik hem, ik leefde niet zonder zijn hulp. Nu heeft hij toch rechten op me, grooter en dieper dan wanneer ik zijn eigen zoon was. Geen mensch heeft rechten op een ander, zei het meisje en in haar bleek gelaat flikkerden de donkera oogen. Wat we doen, doen we voor de wereld, de menschheid, de toekomst. En dat vader als kind je redde, mag je hem niet danken, indien het zijn wil is, dat jij je leven verknoeid en weggooit in plaats van het te wijten aan duizenden meuschcn, die jij hee ling en genezing wilt brengen. Iedere vezel spoort je aan om dokter te wor den en al je zenuwen verzetten zich tegen het koopmanschap. Is er dan nog een keus Neen, antwoordde hij, te kiezen valt er niet meer. Jouw vader heeft mijn lot in zijn handen gehad en hij heeft het den weg gewezen. Dacht je dat ik niet van schaamte zou verzin ken. wanneer ik, die hem alles dank, ter wille van mij zelf het zoo moei zaam door hem opgebouwde levens werk zou verwoesten, dacht je, dat ik het dragen zou door hem als een on dankbare veracht te worden Togen menschen, die ons ten dank voor een weldaad boeien en of feren willen, is oudankbuarheid wet, zeide Marie. En wie de schepper wil zijn van een groot levenswerk staat boven het oordeel van gewone men schen. Dat was het „waak op" voor zijn wil geweest en.... het begin van den strijd. Rudolf Wegner schokte zijn moede schouders. In de vestibule, naast hem, sloeg de klok half twaalf. In eenige kamers brandde nog licht Hij zag het, zonder er over na te denken. Het laatste halve uur, dat hem nog toebe hoorde bood geen gelegenheid voor 't verwerken van alle berinneringen, die hem bestormden.... Toen' was het eerste twistgesprek' gekomen tusschen den grooten koop man en hem, den vondeling, de eerst© maal, dat harde woorden rinkelden aan den ketting, die lange jaren van genoten weldaden om zijn voeten hadden gesmeed. Waar zou je zijn zonder mij een moerasGa nu maar den rechten weg. dien lk Je gewezen heb. Toen was ook gekomen de geheim zinnige studie, des nachts koortsach tig gebogen over de boeken, die hem zijn rust kostten, de rust van lichaam en zenuwen. Toen kwam ook het uur, waarin zijn pleegvader hem ver rast© bij zijn studie in de medicijnen, en waarin de haat van den verdruk te en den ontgoochelde voor het eerst in laaiende vlammen opsloeg en toen kwam ook de dag, waarop hij ontdek te, dat men hem zijn schatten, zijn heiligdommen, zijn boeken had weg genomen en verbrand F.n bij al dat verdrietige en treuri ge het zacht© gezicht van Marl© als een milde troosteres. En toen juist heden was het twee jaar geleden, dat hij was weggeloo- pen. Niemand wist ar van, maar één had het geraden. Buiten de stad, op den beschaduw den weg, had ze hom Ingehaald, en ze was met hem meegegaan „im glel- chen Schritt und Tritt". Ze spraken nauwelijks met elkander. Maar toen het oogenblik van scheiden kwam lagen haro zachte handen weer op zijn schouders en haar oogen straal den als kolen vuur. Je hebt gelijk, zei ze en legde al le ernst en kracht van haar hart in de woorden Vergeet ndoit. dat ik het je gezegd heb, Rolfje hebt gelijk, dot je weggaat Vergeet ook niet, dat lk hier naast j© heb gewandeld en er trotsch op was en dat mijn gansche ziel vol vertrouwen je begeleidt En nu, leef gelukkig. Z© hadden beiden slechts de bedoe ling elkaar de hand te reiken, maar hunne lippen vonden elkander In ©en kus, die beiden plotseling verried, dat deze man en vrouw voor elkander wilden loven en sterven. En zoo stralend en overweldigend was het geluk van deze minuut ge weest, dat Rudolf Wegner later riog de herinnering aan dit oogenblik als een feestdag voelde, die hem alle el lende deed vergeten. Want de ellende was spoedig gekomen. Zonder middelen en zonder erva ring wiern het leven hem in dat vreemde land stap voor stap naar be neden. Ten slott© was het zelfs geen leven meer en alleen nog maar een hijgen naar lucht, een krampachtig vasthouden aan zijn ziel en zijn lief de. Maar toch. te midden van jammer en ellende groeide er een gToote vreugde ln hem. Als een weldoener ging hij rond onder de arme zwervers van do wereldstad, hunne ziekten ge nezend, hunne wonden heelend. Zie ken en gewonden werden zijn vrien den. Toen kwam de terugslag. Besmet door oen typhuslijder, dien hij nog kon Todden, lag hjj maandenlang op het ziekbed neer, terwijl over hem waarde de man met de zeis. Wel week deze voor de zorgvuldige behandeling in het hospitaal, maar hij nam iets mode van den patiënt en wel het kost baarste, dat hij nemen konden moed om te leven, de kracht om t© willen. Rudolf droeg zijn noodlot als ©en strafgericht; hij geloofde niet me©r in het vertrouwen van Marle, niet meer ln zich zelf en zijn goed recht. Het leven wierp hem uit en hij gaf zich gewonnen. Ilij blikte op den af stand tusschen zijn venster cn den grond en was gerust. Wie dien sprong maakte, vond er de rust. Zoo wachtte hij op middernacht. Achter de verlich te vensters van hot naast© huis gle den donkere schaduwen rusteloos heen en weer. Rudolf werd opmerk zaam. Een deur werd open cn dicht geslagen. Een bediende ging naar de garage en belde den chauffeur. Me neer Jonker boog zich er uit. Frans en Martin zullen in do vol gende straat zoeken. Dokter Bristler is uit de stad. Honderd gulden voor dengeen, die het eerst een dokter vindt, zeg hen dat, Johan 1 Jawel meneer I Rudolf streek droomerig met do hand over zijn voorhoofd. Dan sprong hij op en ijlde naar beneden. U zoekt een dokter? Ik heb reeds velen geholpen. Dien me ©veD aan I Twee minuten later stond Rudolf aan hot bed van eon kindje, dat in de benauwde croup-aanvallen dreigde te stikken. Red mijn kind1! smeekte d© va- dor. iEen grooto rust en zekerheid kwam er over Rudolf. Snol haalde hij zijn Instrumenten en weinige minuten la ter lag het kind, verbonden van de kleine luchtpijpoperatie, zonder pijn zacht te ademen in hot witte kus sen... Rudolf Wegner hield bij het ziekbed de wacht. De heer Jonker liet den redder van zijn kind ïeil uit. Door de hoog© ven sters der vestibule schemerde reeds hot komende daglicht. De prachtige, staande klok stond stil. De slinger rustte en de wijzer stond op een enke le minuut voor twaalf. Rudolf werd doodsbleek. Jonker had zijn blik volgd. We moesten d© klok stilzetten, omdat het kind de slagen niet Won verdragen. Het is ruim drie uur. Groote bemel, mompelde Rudolf en zakte op de knieën Ineen. De rug gebogen, het hoofd rustend tegen de stomme klok, wild snikkend over xljn redding. De heer Jonker nam den jongen dok ter onder den arm. Zoo zijn uw zenuwen u do baas. Daartegen heb ik wel iets in mijn stu deerkamer. Hij nam Rudolf zacht onder den arm ©n leidde hem naar zijn vertrek, waar zo bleven praten. Rudolf ver- tolde. terwijl Jonker luisterde. Daar na sprak jonker en hoorde Rudolf aandachtiz naar de verstandige woor den van den gelukkigen vader. En toen beiden hadden uitgesproken wis ten ze ook beiden, dat Marie weer ge lijk had met het rotsvaste vertrouwen van haar liefde. fN. r. 't N.) De moeilijke kueze. Door Tkea von Harbou. Op twee dingen waren' de Lubbiners even trotsch op de aan flarden ge schoten Fransche vaandels, welke in 181-4 hun landheer met een hoop vrij willigers uit het dorp links van den Rijn uit het vuur had gehaald, en op den achterkleinzoon van dezen koe- ruiter, op Jalin AnderseD, den Afrikaander. Die had bij den Water berg acht gewonde kameraden uit de vuurlinie naar de verbandploats ge dragen, en dat was toch nog heel wat anders dan het doldrieste huzaren stukje van zijn voorvader Jahn was zijn kapitein Francke met zijn jeugdig vuur door woeste nijon en gevaren gevolgd en was lang niet in zijn schik, toen de dokter hem wegens een schoudenvonde buiten gevecht stelde en hem naar huis zond. Heel Lubbin had zijn terugkomst meegevierd en was trotsch op hem geweest, toen hij daar zoo in het voorhuis van het oude heerenhuis stond in zijn grijze, versleten tropen- uniform, mot den hoed met gaten op hot hoofd, waarvan hem zoo'n ellen dige kaffer de kokarde had afgescho ten, de ridderorde op de borst en in de lichtblauwe Friezen-oogen den zoe kenden droomersblik, welke den men schen eigen Is. die de oneindigheid ln 't aangezicht hebben gezien. En des avonds, toen ze allen om hem heen zaten onder den reuzen- olm in den tuin, vader en moeder en de vrienden uit het dorp en tegen over hem d© beide aangenomen zus ters, die de handen stil gevouwen hielden, toen had hij de bruine over winnaarsvuist voor zich op de tafel gelegd, alsof hij van iets onzichtbaars bezit wilde nemen, en hij had ge zegd Ik ga nu weer naar het vreemde land en bouw mij op den veroverden grond een stevig huis, en als ik dan terugkom, haal ik mij een vrouw I En nu was John Andersen terug gekomen. Zijn oud© vader was mei den brief van den ecu naar den on der geloopen en had de gasten uitge- noodigd en daarbij zulk een guitig gezicht gezet, dat de Lubbiners wel konden merken, dat er nog een heel bijzondere plechtigheid zou plaats nebhen. Niemand in Lubbin verkeerde in hot onzekere, wie Jahn Andersen als vrouw raee zou nemen naar het nieu we Duitsche land. Van den dag af, toen zijn vader de beide meisjes, wel ke zijn stiefzuster onverzorgd achter liet, tot zich had genomen en de helde sohepseltjes och zoo klein en hang in moeders waschmand hadden gelegen als een bruin en een blond haasje in de kool, was Grete met haar bruine oogen zijn verklaard speelkameraad je geweest. En zoo was het gebleven klein Anneke trok zich meer en er voor haar meer begunstigde zuster terug, want Grete was altijd vroolijk en geneigd tot pret maken, ofschoon soma ook een boosaardig klein katje en volstrekt niet altijd be trouwbaar. O neen 1 Jahn Andersen moest er heden nog met een zuur- zoeten lach aan denken, hoe het hom gegaan was, toen hij eens met vacan tia thuis kwam en de nieuwe hof hond, die hem niet kende, op hem aanvloog. Toen zat Grete in een wip boven op een wagen met klaver, en schreeuwde als een speenvarken, ter wijl de blonde Anneke, nog bleeker dan anders, het woedende dier bij den halsband terugtrok, en zich door hem handen en armen liet stukkrab- zonder een kik te geven. En hij nam de snikkende Grete van den wa gen, liet zioh vertellen, hoe ze voor hem in angst had gezeten, en kuste haar troostend de tranen van schrik van de wangen. Maai- inwendig bleef hij zioh toch altijd bij de herinnering aan het ge beurde wat ergeren en rezen er vra gen van twijfel bij hem op. Acht da gen was hij nu reeds thuis en morgen was het feest, dan zouden de buren komen om hem zijne verloving te hel pen vieren. Niemand was in het on zekere omtrent zijn keuze, hij zelf echter weL Want wat hij noodig hud daar ginds in dat vreemde land, dat was de vrouw in den vollen zin des woords, de dappere kameraad, de ver standige vriend, en Was Grete deze vrouw Hij had bij zyn moeder in de keu ken gezeten cu haar deelgenoot© ge maakt van al de twijfelingen, die zyn hart bestormden, en de oude, ervaren vrouw had geglimlacht en gezegd Vraag haar zelf, mijn jongen 1 Toen was hij haar gaan zoeken, maar had haar nergens gevonden. Toen hij in Anneke's kamertje wilde kijken, om haar naar haar zuster te vragen, had z© hem bleek en harts tochtelijk op den drempel tegenge houden. Wees toch niet zoo woest. meid. Ik wil immers maar weten, waar Grete is. Ik weet het niet Onder het zware, blonde haar fonkelden oogen werkelijk boosaardig. Ga w Toen was hij heengegaan. Maar Grete vond hij niet. En na het eten gingen de beide zusters samen naar boven. Dezen nacht lag de blonde Anneke languit gestrekt op haar bed, alsof ze r torven was, en haar wijd geopen- brandendo oogen volgden de maan, die over de helderwitte muren gleed, in haar bewegingen. Het was een heerlijke nacht, vol geur en warmte. Onder haar venster bloeide de vlierstruik. Ze voelde de minuten verloojpen als bloeddruppels, en elke minuut wa ©en van doffe smart. Ze schrikte niet eens, toen de deur plotseling open ging en Grete bin nensloop. Ze bewoog zich nieteerst toen het bevende meisje op den rand van bet bed zat, wendde ze de oogen tnaar haar toe, en zag, hoe Grete de dikke kindertranen over de wangen rolden. Toen schoof ze een weinig op zij om plaats voor haar te maken, sloeg de arm om haar heen en zei Jij kind I En Grete drukte zich tegen haar aan als tegen een moeder, en mom pelde Ik ben zoo bang, Anneke, ik ben zoo bang I Waarvoor toch, zusje Voor het vreemde land. Anneke zweeg een poosje. En toen ze eindelijk sprak, was haar stem veel ernstiger geworden. Heb je hem dan nfol lief, jouw Jahn? Och Ja, dat weL Maar hij moet hier bij ons in Lubbin blijven, waar alles ordelijk en vreedzaam is. Wat heeft hij er aan, ais hij daar ginds in de gevaarlijke woestenij zit Je moet, zeide de blonde An neke. - Ik kan niet, zei Grete. Ik ben zoo bang 1 lk wil je wat zeggen, zusje. Mor gen als de zon opgaat en de klokken luiden, ga dan naar den man, dien je lief hebt, en zeg moedig en fier Waar gij heengaat, daar wil ik ook heengaan. Dan zult ge belden eon heerlijk feest vieren. Grete sprak niet meer tegen. Ze weende zacht. Toen stond Anneke op en bracht haar tot kalmte en bleef bij hot bed zitten, tot de Zondagmor gen aanbrak, de klokken van het dorpje luidden en de zon haar rond gouden licht in het kamertje deed stroomen. Maar de kleine Greto sliep kalm door. Den volgenden dag ontweken de zustors elkander ©n hadden ook ge noeg met de toebereidselen voor het feest te doen. John Andersen was uitgereden en kwam pas tegen den avond weer thuis. En toen bromde Niels, de knecht, die hom het paard afnam, en zei, dat het zeker een Afrikaansche mode was, een goed paard in eens kapot t© rijden. De gasten kwamenhalf Lubbin vereenigde zich in het groote, oude huis en de ouders en Jahn heetten hen welkom, terwijl Grete en Anneke in haar witte feestgewaden heen en weer liepen om aan de tafelversie ring telkens nog eens wat te veran deren. Jahn Andersen sloeg hel bruine kopje van Grete met het krullend haar en het smalle gezichtje van haar zuster gade. Anneke hield op alles een wakend oog en toen ze bemerkte, dat tegen het emde van het kleine feestmaal de wijn op begon te raken, stond ze ongemerkt op en ging de ka mer uit. Het duurde lang, eer ze terug kwam. Men verwonderde zich en werd ongerust. Eindelijk stond Jahn op, zei „ik zal haar opzoeken" en ging heen. Op zijn roepen in de keuken en het plein volgde geen antwoord. Hij ging naar boven naar haar kamertje, klopte aan en trad binnen. Zij was er niet. Maar nu zag Jahn Andersen, waarom zij hem gisteren den toe gang had geweigerd. Want aan den door de maan beschenen wand hin gen zijn oude, doorschoten tropen hoed, waaraan de kokarde ontbrak, en de ledige patronengordel en het geheel was omlijst door zorgvuldig gerangschikt© klimopranken, jonge berkentakken en geurende vlier.... Jahn Andersen sloot de deur heel zacht, alsof daar een biddende jonge ziel knielde, die hij niet mocht sto ren. Daarop ging hij de trap af, en naar den kelder. Hij liep heel voor zichtig, zonder te weten waarom. In de gewelven van den kelder schemer de licht. Anneke sprak met Iemand ze beschermde de vlam der kaars met haar hand, zoodat het bloed in de slanke vingers purper scheen. In het halfdonkere gewelf, waar moeder Andersen haar voorraad be waarde, leunde een jongmensoh te gen muur, met hangende schouders, het hoofd voorovergebogen, met een boosaardigen blik ln de oogen. - Wat moet ik nu met Je begin nen, Peters? vroeg Anneke, op den toon van een bedroefd huismoe dertje. .Voor twee dagen heeft men je uit de gevangenis ontslagen en nu ga je al weer uit stelen, alsof je niets haastigere te doen hadt. dan weer achter de tralies te komenof je kunt met het leven, dat je opnieuw geschonken is, dadelijk voor goed af rekenen, Peters, zie je Moeder's kelder heeft voorraad genoeg, en als je mij nu met een wijnflesch dood slaat en mij mijn halsketting af neemt, dan heb je ook nog een mooi voordeeltje van het goud. En als i je ontdekt en je voor je geheele leven in de gevangenis zet, dan ben je im mers zoo ver als men maar komen kan op den weg, dien je thans hebt ingeslagen. En ik geloof haast niet, dat ik mij tegen jou verweren zou, Petera Je zoudt gemakkelijk spel hebben 1 0, o 1 jammerde de Jongeling en liet zich als een blok hout neer vallen, terwijl hij het hoofd op de ar men liet rusten. Anneke zette de kaars op een plankje, ging op een kist zitten, legde hem de hand op de schokkende schouders. Wil jo liever niet. Peters vroeg ze bedaard. Je hebt gelijk ook, je bent nog te jong om het leven te grabbel te gooien. En vertel mij nu eens, waarom je hier bentje kunt volkomen openhartig wezen nie mand kan ons hier overrompelen. Boven viert men de verloving van mijn zuster, niemand zal mij missen. En ik verraad je niet 1 Maar hij richtte zich niet op. Het was, alsof hij tegen den grond sprak, en het klonk al3 een gekreun. Als een hond hebben ze mij weg gejaagd.... als een hond 1 En ik wilde immers slechts werken, al had het bloed mij ook onder de nagels moeten wegloopen. Maar ze laten iemand niet blyven, ze jagen altijd weer ach ter iemand aan, tot men driftig wordt en'liever weer gaat inbreken, dan dat men in een droge sloot aan den weg verhongert. En toen ik het licht daar boven zag, toen.... en daar ben ik. Laat mij er nu uit I Maar ze hield hem terug. Zóó Hongerig als je bent vroeg ze met een scherpen blik op zijn bloedloos gezicht Opdat je m de naaste hoeve gaat inbreken, wijl je hier geen brood hebt gevonden Nu blijf Je hier en eet, tot je verza digd bent Maar dat is nog met alles. Het bloed steeg haar naar het ge laat, maar dapper vervolgde ze Luister 1 De verloofde van mijn zuster hoeft daar ginds in Afrika een farm en gaat nu met hem daarheen. Het land is gevaarlijk, het leven vol moeite en nood. Ik wil John Ander sen vragen, of hij je mee wil nemen. Fn jij. Petera, belooft mij in ruil daarvoor, dat je hem zult volgen, hem aanhangen, dat je hem trouw iult zijn als een hond, dat je hem in ailen nood en ©lk gevaar tot je laat ste bloeddroppel zult verdedigen, aslof hij het dierbaarste en heiligste op de wereld W. Beloof je" mij dat. Priors Y En toon de harde handen van den jongen man als een schroef om haar vingers sloten, wist Anneke, dat haar vriend trouw behoed zou worden. - Wacht nu, zei ze, ik zal Je eten gaan halen. Maar toen ze bij de trap kwam, erden er plotseling twee sterke ar men om haar heen geslagen en een warme mond werd op haar teeder gezicht gedrukt, en hoe dapper ze ook lot nu toe geweest was, nu werd ze doodelljk verschrikt, want zulk een zachten baard en zulke lippen had slechts één mensch op de hecle we reld. John, Jahn, stamelde ze, ter wijl ze onder zijn hartelijke kussen trilde. lk ben het immers maar Anneke. Hm, zei Jahn en schraapte zich de keel, dan komt het wel aan het rechte adres En toen trok hij haar. zonder haar willooze gestalte uit zijn armen te laten, snel mee naar het gewelf. Goeden avond I zei hij, en Roek Peters scherp in hof gezicht. Houd de booze gedachten in den zak. mijn jongen. Ik doe Je niets. Je bent weliswaar een allermiserabelste lum mel, maar hebt toch een machtigs voorspraak. En als je haar, dia n.i naast mij slaat en met mij naar h:< woeste land zal gaan, in alles wt.l helpen en dienen, ga dan mee en be gin van heden af een nieuw leven. De Lubbiners moesten herhaaldelijk het hoofd schudden over de besluiten van hun held. In de eerste plaats trouwde hij met oen geheel andere dan men eigenlijk voor hem bestemd had. Ten tweede verheugde zich de ont- Iroonde verloofde buitengewoon over deze verandering in het programma. En ten derde, om de maat heele- maal vol te maken r.am hij als knecht iemand mee, die bij ledereen bek«r.id stond als een deugniet eerste klasse. Toen de beide zusters des avonds haar legersteden opzochten, kusten re elkander zoo hartelijk, als ze nooit te voren hadden gedaan. DAMRUBRIEK. H'A'ARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men te richten aan den Heer J. Meijer, Kruisstraat 34. Telephoon 1543. PROBLEEM No. 157, W. va D a a 1 e n. Zwart. Schijven op 3, 7, 8, 10, 12, 19, 20 en 39. Wit. Schijven op 21, 22, 28, 33, 36. 41, 42, 44 en i PROBLEEM No. 158. Zwart Schijven op 5, 7, 9, 10, 14, 16, 17, 18, 20, 21, 23, 25, 26, 28 en dam op 33. Wit Schijven op 30, 31, 82, 34, 35, 37, 40, 41, 42, 44, 45, 47 en 49. Oplossingen van belde probleems worden ingewacht aan bovengenoemd adres, uiterlijk Dinsdag 14 dezer. Oplossing van probleem No. 153 van den auteur: Wit 41 - 37, 36 47, 35 - 30, Ê9 - 24, 42 - 37, 33 - 29, 47 - 41, 48 - 42, 16 - 11, 26 - 21, 37 - 32, 39 28, 44 4, 50 391 Oplossing van probleem No. 154 van den auteux: Wit 24 - 19, 39 - 34, 28 - 23, 36 - 31, 27 - 22, 38 - 32, 42 4 1 Beide probleems zijn goed opgelost door de heeren W. J. Balkenende, R. Bouw, W. van Daalen, J. Jacobson Azn., D. G. Koning, H. Koster, W. J. A. Matla, P. J. Eype. NATIONALE WEDSTRIJD, A p r i 1—M e i 1910. De premie voor de mooiste combi natie in een spelende partij, aange boden door den heer Jac. M. Vos, oud-voorzitter van den Algemeenen Nederlandschen Dambond, is na uit spraak door den heer Herin. Hoog land Jr., toegekend aan den heer L. J. Content, Amsterdam, in een partij Zwart met zwart, tegen den heer J. Swart, Amsterdam, wit De heer Hoogland, in 1908 be kroond met den 2d©n prijs in den kampioens-vvedstrijd, uitgeschreven door den Nationalen Dambond, waar bij hem tevens den meester-Utel in genoemden Bond werd aangeboden, een in alle opzichten bevoegd beoor deel aar dus, geeft bij zijn uitspraak tevens een aardige analyse, die wij gaarne hieronder laten volgen. De partij werd opgezet als volgt Wit Zwart 1. 33-28 18-23 2. 39-33 12-18 a 44-39 7-12 4. 31-27 20-24 5. 37-31 17-21 6. 31-26 11-17 7. 41-37 1- 7 8. 36-31 15-20 9. 46-41 10-15 10. 41-36 7-11 11. 49-44 2- 7 12. 34-30 20-25 13. 39-34 15-20 14. 44-39 4-10 15. 50-44 10-15 Stand na den 15en zet van' zwart J 4« 47 48 4» 80 Nu komt de heer Hoogland aan 't I direct partij van zal trekken, en op woord I een mooie wijze of een damalftg „In deze stelling speelt wit 27 - 22?, of een schijf winst forceert weinig vermoedende, dat zwart hier i

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1910 | | pagina 12