BUBLADVAN HAARLEM'S DAGBLAD ^OPTRTBAAMDEM ÏÏBSS&™ GROOTE HOUTSTRAAT 5o. advertent,ên_doeltrepfeno. 2Tb Hu. 8270 in haarlem's dagblad zun OF 10 CEHT PER WEEK. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. 0nze ^^den opgemerkt. Rubriek voor Vrouwen Goedkoope, doelmatige zo- mertoiletten. Het natto voorjaar heeft de meeste rouwen langer dan gewoonlijk doen aarzelen om met hun zomertoilet voortgang te maken; waartoe ook do ongunstige weersgesteldheid van den vorigen zomer niet weinig heoft bij gedragen. Men denkt alliolit dat men het er nog mee doen kan, doch nu de maand Juni ons een ware zomer warmte brengt, komt men tot de con clusie, dat hel weer in ons kikker landje al even wispelturig is als me vrouw mode. -We zien ons dus ver plicht onze gardé-robe nog eens ter dege na te zien en met het een of an der aan te vullen; daar gelaten het moderniseoren ^an reeds bestaande toiletten. Op het oogenblik maakt men bovendien reeds plannen voor de a.s. zomervacantie, men wikt en weegt of men die aan zee of in de bos- Bchen zal doorbrengen; want hoe een voudig onze levensomstandigheden ook zijn mogen, eenige dagen van ontspanning wil men zichzelve en zij ne kinderen toch gaarne gunnen. Vooral zij, die het geheele jaar in de steden vertoeven hunkeren er naar hun longen eens met zuivere, fris- sche zee- of boschlucht to vullen; eens een oogenblik tot zichzelf te ko men, ver van het eeuwig jagende, ze- nuwafmattende stadsgewoel, met zijn electrische trams, auto's, vrachtwa gens, rijtuigen enz. Voor deze genotvolle vacantie-dar gen, kan ik nujiie geachte lezeressen niets beters aanraden dan een paar linnen toiletten; ze zijn weinig kost baar, frisch en doeimutig in het dra gen, ze bleeden flatteus en wat nog het voornaamste is, men kan ito uit stekend wasschen. De linnen tuiletten nu, zijn wat de modellen betreft, sedert den vorigen zomer geheel veranderd. Men zag toen geplooide rokken, die de heupen nauw omsloten, doch wijd van onde ren waren. De mantels werden zeer lang gedragen. De moderne linnara toiletten hebben korte jacquets en de rokken, die mèt of zonder piooiengruepen zijn inge richt, worden door patten, biais of bandon als het were bijeen gehou den. Men kan die banden van een afstekende kleur linnen, of zoo men wil van foulard-zijde nemen. Deze gamee ringen welke dan met druk st uitingen worden ingericht, kan men op verschillende japonnen bonutten. Ook voor de wascb verdient het aan brengen vun z.g. losse ^arneering alle aanbeveling. Het behoeft, na hetgeen ik over de moderne rokken reeds schreef, zeker geen betoog, dat een plooirok van het vorige jaar gemakkelijk te moderni seren is. De plooien worden dan aan de binnenzijde op een baud golieoht en wel zóó, dat men er aan de buiten zijde niets van bespeurt; men ver doolt over de geheele lengte drie A vier rijen band. De onderste band moet minstens 25 c.M. van den rok- zooiu worden aangebracht om den gang niet te belemmeren. Op dezelf de hoogte brengt men aan de buiten zijde de garneering aan, Als een plooirok met smalle voorbaan is in gericht moet de garneerende band of biais aan wterszijden van die voor baan oindigen en daar met drie of vier knoupen, al naar gelang van de breedte der gameering, worden afge werkt, zoodat men den indruk krijgt, alsof de band er los is opgeknoopt. De mantels kan men nam verkie zing mèt of zonder voering inrichten. Indien gevoerd, wordt hiervoor veel al serge of huif zijde gebezigd. Behal ve het gekleurde linnen zal men dit jaar veel écru linnen zien dragen. Op de mantels brengt men gekleurde zij den kragen, die evenals do overige garncoring met druklmoopen worden aangebracht. Een doelmatige kleeding voor kinde ren, die de vacantia buiten gaan doorbrengen is ccd jurk van dunne serge of mousseline met ncteldoek- sche ouderblouses. Vele moeders toch zien er tegen op om voor korten tijd veel bagage te moeten meenemen. Met katoenen waschjurken is dit na tuurlijk het geval; doch door boven bedoelde practische jurken is hieraan tegemoet gekomen. Men heeft dan niets anders noodig dan .één gekleed jurkje en dito manteltje Voor een verblijf aan zoo zijn de z.g. strandschoentjes met rubber zo- Ion aan te bevelen. Ze laten geen wa ter door, zijn gemakkelijk en goed koop on men spaart de laorsles. wel ke vooral aan zee veel te lijden heb ben, daar het leder door zeewater hard wordt en springt. De halzen der danicsblouses, zoo mede die van de kinderjurken wor den rond afgewerkt en met fijn ge plooide lingerie-kragen gedragen. Dit is wel is waar zeer luchtig, doch voor een verblijf aan zee weinig aan te be velen voor vrouwen en kinderen met een gevoelige huid, tenzij men aan een blanke teint weinig of geen waar de hecht MARIE VAN AMSTEL. Het Rijke Natuurleven EKSTERS. De gemoedelijke Cats was in zijn alom bekende, veel gelezen en veel besproken gedichten toch heusch niet altijd vervelend. Wij mogen hem dan langwïjligheid ten laste leggen en hem er van be schuldigen, dat hij met een soort epi curisme van de meest kiesche onder werpen lekkere schoteltjes trachtte te maken, een feit is het, dat hij in zijn kleine gedichtjes vaak heel aardige dingen wist te vertellen. Een er van kwam mij weer in de gedachte toen ik laatst een vlugge ekster in gevecht zag met een vinkenpaar. Als Cats vertelt: ,,De Spin kan niet alleen de kleine muggen vangen, Men siert ook bijen selfs in hare net ten hangen, Maer in haar meeste jacht, siert daar een hagedis Die valt haar op het lijf terwijl zij bezig is.' dan heeft bij de groote natuurwet van eeuwigen strijd en eeuwige ver nietiging in rijm gebracht, dan beeft hij aangetoond, dat de strijd om het bestaan voortdurend en overal in het dierenrijk op bloedige wijze wordt gevoerd. Voorbeelden behoeven wij niet te zoeken. Ze zijn voor het grijpen en sinds het is gebleken, dat do vos de passie preekte zonder het te meenen is de kans op vrede in het dierenrijk voor goed verkeken. Onze vinkenfannlie zou er anders wel bij zijn gevaren. Wellicht hadden ze dan het genoegen gesmaakt, in het cirkelrond bemost wiegje, dat zoo be hendig op den ronden kant van een kastunjetak was bevestigd, volwassen jongen te zien. Met de Viaamsche gaai is de ekster wel de meest geduchte roover onder de kraaiengroop. Een gewone eier- dïef is hij echter niet. Hij is getooid met een staalblauwen mantel, een blinkend borstkuras en niet minder mooie witte epauletten. Hij is een edelman., onder de die ven, hij is een roofridder. Want als gij hem ziet, hetzij op een boomtak of in de vlucht, zoudt gij niet aan hem zeggen, dat hij al van zijn prille jeugd of als eerste gerecht' op zijn menu hoeft staan: „Paté de petits oiseaux assassinés" of vogel pastei. Hij heeft geen krommen snavel, zooals zijn collega de sperwer, hij heeft geen haakvormige klauwen evenals de nachtroovers de uilen, niets van dal alles. Zijn geheele uiterlijk teekent vrede en goedheid al staan zijn oogen dan ook wat lévendig in zijn mooi ge- vormden kop en al blijken de pooten bij nauwkeurige beschouwing dan ook steviger te zijn dan gij ze u had gedacht. Al vroeg in het voorjaar, vaak al in 't begin van Maart, trekt het ek- sterpaar rond. Er is lang gezocht om een geschikte plaats voor het vredes paleis te vinden, er wordt niet min der moeite gedaan om een geschikte gelegenheid voor het toekomstige' moordenaairsliol te ontdekken en evenals de roofridders der middel eeuwen hun burchten het liefst op bijna onbereikbro rotsen bouwden, zoo nestelt het eksterpaar ook bij voorkeur in hoogo boomeu en moeten wij bij een systematische indeeling van gymnastische oefeningen het uit-, halen van een eksternest bij de groep: „halsbrekesde toeren' indeelen. Een en ander neemt niet weg, dat er jaarlijks met behulp van klimspo- ren nog heel wat eksterpaleizen wor den overrompeld wat wij van eon materieel standpunt uit bekeken niet anders dan gelukkig kunnen vinden al wordt op die manier de voor een dool wel sympathieke vogel met uitroeiing bedreigd* Dat uithalen is intusschen nog lang niet ieders werk. In de eerste plaats is de Toofridderburcht geheel omge ven door stevige muren waarvoor on ze vogel alle materiaal geschikt vindt j en dan nog bouwt hij hoog. Takken vormen wel het hoofdbe standdeel, maar daartusschen door vlecht hij alles wat maar stevigheid kan geven en als afschrikwekkend middel kan dienen. Het is meermalen voorgekomen, dat de ekster met echt roover-vernuft een stuk prikkeldraad tusschen de takken inwerkte. Ook de fundamenten zijn vaak zoo stevig, -dat een schot hagel allo uit werking mist, ook al krijgt het nest de volle lading. Zoover gaat soms zijn slimheid, dat er stukken blik als ondoordring baar ondervlak worden gebezigd al is dit natuurlijk geen regel. Toch zou hij zoo, hoe goed ook te gen inenschelijke aanvallen bevei ligd, niets tegen andere eierdic-ven als gaaien, sperwers en valken uit richten als hij ook niet voor aanval len van boven de noodtge verweer middelen had aangebracht. Om ook de luchtroovers te weren, voorziet hij zijn huis van een stevig dak van tukken zoodat er nog slechts een opening over blijft juist groot ge noeg om hem zelf door te laten. Wat verder nog een kijkje wil ko men nemen stuit op den stevigen snavel van den sihnmen eigenaar, die geen huiszoeking toestaat. Als het half dozijn groene, gespik kelde eieren is uitgekomen, heeft het ouderpaar druk werk. In 't eerst, als de toekomstige roo- vers nog klein zijn, worden de wijd geopende moordkuïltjes gevuld met wonnen, slakken en kevers, maar dat zijn slechts de voorloopers van het teil doode opgeschreven legertje lat noodig is om het kroost groot te krij gen. Weldra begint de groote slachting onder de kleine zangers, die met het uitvliegen der. jongen niet ophoudt, maar niet vernieuwde kracht wordt voortgezet. Gelukkig zijn er dan geen blikbo- dems en prikkeldraad versperringen meer om het jonge gedoe te bescher men- Er zou dan gauw in een streek waar eeu eksterfamilie regeerde geen enkel zangvogeltje meer te vinden zijn, terwijl het kleine, lastige en schadelijke ongedierte in aantal sterk zou vermeerderen. Waar de eksters niet worden ver volgd, deze plaatsen zijn intusschen zeldzaam, kennen de dieren weinig vrees. Daar wagen zij zich in de na bijheid onzer woningen, daar vergas ten zij ons op hun vreemd geluid. Goede vliegers zijn de eksters niet. De vleugels zijn veel te kort en kwam de staart niet te hulp, dan ging het nog slechter. Dil laatste lichaamsdeel is eon sie raad voor den vogel. Hij is lang, mooi staalblauw gekleurd en van een sierlijken vorm. Als hij dan plotseling opvliegt bij onze nadering om zich op een hoogen boomtak in veiligheid te brengen is de vogel zoo mooi, dat het ons altijd spijt, dat deze fraaie dieren ons tot vervolging noodzaken, dan zijn wij verplicht om bij al het kwade dat wij van hem hebben opgesomd toch ook te erkennen, dat er niet altijd jonge vogels, maar ook veel rupsen en slak ken door dezen roofridder worden verdelgd. H. PEUSENS. VRAGENBUS. Don Heer A. te H. Uw Meidoorn bloeit niet, terwijl alle levensomstan digheden volgens u gunstig zijn. De moidoornstammen moeten vrij, dus niet te kort bij een schutting staan. Vorder raad ik u aan een paar keer por maand den grond er om heen met een schop of hooivork los te ma ken. Er komt dan lucht bij de wor tels. Verder moet de boom in het voor jaar wat patentkali hebben ongeveer een ons per vierk. M. en wat. super- phosphant. In het najaar wat kalk. Dan moet er op tijd gesnoeid wor den. Het dichte binnenhout moet er wat uit. De Mahonia moet ook wat hout missen en een zonnig plekje heb ben. Bemesting als boven is goed of schoon slappe koemest hier ook wel helpt. Den Heer S. te H. Mieren ver drijft u door hun nest te zoeken, daar benzine in den grond te gieten en daarna den grond goed aan te cbmk- ken. Denk echter aan het spoedige vlam vatten dus geen vuur in de nar bijheid. H. PEUSENS. Een angitige tocht. (Uit de herinneringen van een jour nalist). Het was in den strengen winter van 1894 op 95, toon alle kanalen en ri vieren (licht lagen, het verkeer te wa ter opgehouden had, en alles per spoor, per tram of per vrachtwagen moest worden vervoerd. De couranten hadden al dagen ach tereen geschreven over de voorstelling van een Marker-bruiloft op de Gouw zee, die de Monnikendammers, met behulp van den welbekenden oranje man, die in Amsterdam bij de oranje feesten altijd zoo vooraan staat, en zich daarvoor zoo inspant, op hun ijsterrein zouden geven. De voorstel ling zou nog wel op een Zondag plaats hebben Ik'vroeg aan de redactie den dag te voren, of ik daarheen zou gaan, en dan tevens even naar Volendam en Edam door te rijden, om te zien hoe of het daar met de banen gesteld was en'of er naar Edam ook zooveel men- schen-stroomden als naar Monniken dam. Jelui weet zeker wel, dat er altijd een zekere prikkelbaarheid bestaat tussclièn de bewoners dier twee kleine stadjes, dat vooral uitkomt in win ters, dut rnen over het ijs Monniken dam en Marken kan bereiken. Van weerszijden spant men zich in om volk te lokken, en hoewel in Edam alles mooier en ordelijker toegaat, toch komt Edain niet in vergelijking wat de duizenden betreft, die als door een magische kracht naar het meer democratische Monnikendam en het door vele Amsterdammers nog nooit bezochte eiland Marken worden heen getrokken. Den volgenden morgen trok lk ÏJ- waarts naar de Kettingboot, natuur lijk denkende, dadelijk overgezet te kunnen worden. Maar dat was mis. Een ontzaglijke menigte stond reeds ,te wachten op de aankomst van de boot. Eeu ontzettend gedrang heerschto daar, allen met hetzelfde doel -.'naar de Marker bruiloft op de Gouwzee. De politie kon ternauwer nood de orde bewaren en niet dan met behulp van 10 stedelijke rustbe waarders, gesteund door het perso neel van do boot, gelukte het, om zon der ongelukken, dc groote ketting boot te vullen. Op vertoon van mijn perskaart kwam ik er nog op, maai- honderden moesten blijven wachten tot de vol gende boot, waarvoor eveneens eene breede opening in het ijs, met moeite werd opengehouden. Sommigen ga ven er de brui van en gingen met liet kleine havenbootje naar de overzijde, orn verder per N.-H. tram de Ansjo- visstad te bereiken. Aan de overzijde aajigekomen zocht ik de kleine slooten en ijswegen op, die gemakkelijk te vinden waren, daar een stroom van rijders den weg aanwees. Het was mooi ijs, bij uitzondering een goed geveegde baan. Wel stonden er tal van baanvegers, om de 200 pas had je «r een, maar ze hadden goed werk gemaakt. Ik reed langs Zünderdorp, het Schouw, Broek in Waterland en kwam ongeveer half twaalf in het dien dag met vreemdelingen bezaai de stadje. Daar was de zetel van bij na alle bestuursleden der vereenSging Olympia, die dat jaar en in 1891 zoo n furore hadden met hun opgedreven, wel wat poëtisch opgesmukte be schrijvingen over de ijsfeesten op de Gouwzee. Ritsen gezelschappen met een stok op den schouder, waaraan schaatsen hingen, liepen zingende, lachende en pretmakende door de destijds nog vrijheidlievende stad, niet gestoord door waarschuwingen van politic, veldwachters of maréchaussée. Trouwens er was cok maar één rustbewaarder, die daarbij de eigen aardigheid had, om, wanneer er een enkelen keer niet kermis b.v. een op stootje was, onvindbaar te zijn. De bevolking begreep ook, dat zij zelf, ter wille van do feesten en ook voor het voordeel, dat aan het bezoek vau die massa verbonden was, voor de orde moest zorgen, wat haar uitste kend gelukte. Op het groote ijsvlak, dat zich van Monnikendam naar Marken uilstrek- te, zag men reeds tal van menscheu, de een zwierend, de ander rechtuit met forschen streek, een derde weer krabbelend met voorovergebogen hoofd den door rietpluimen afgezet- ten weg volgen. On zee was hei nu niet zoo heerlijk glad, als wel was voorgesteld, maar een fluike rijder had er geen last vau. Het eersto werk was natuurlijk het bestuur op te zoeken, om zoodoende meer bekend te worden met de men scheu, die de Marker bruiloft zouden voorstellen en de eigenaardigheden te beschrijven ,die met zoo*n plechtig heid gewoonlijk samengaan. Maar wat was het geval Er fun geerden voor bruid en bruidegom geen echte Markers, maar de man, die in Amsterdam de Oranjefeesten, vooral ni de Willemstruut, leidde en opdreef. Door zijn kennis met som mige Markers, had hq gedaan ge kregen, dat een achttal Markers en Markerinnetjes hem zouden bijstaan. Een vriend van hem zou voor burge meester spelen. Beide heeren werden aan mij voor gesteld mij werd ook een lange pijp met papieren bloempjes aangeboden en daarna spoedig de brandewijn met rozijnen gepresenteerd. Nadat ik zoo ongeveer een uur tusschen de vroolijke, lachende en pret makende Markerinnetjes gezeten had, wilde ik toch ook do andere feestelijkheden gaan zien. Maar wat was dat tooneel veran derd, toen ik vrij stond en het geheele ijsveld kon overzien. Beschut door de tent; waarin de bruiloft werd gehouden, aan de an dere zijde door de honderden men scheu, die toch het vreemde der ver tooning, de bonte Zondagsche klee ding, de hooge hoeden van vreemden vorm of ettelijke jaren oud, de ver sierde pijpen wilden zien, kon ik niet bevroeden, dat in dat uur het tooneel zoo veranderd was. Eeu rutschbaan, waar naar ringen werd gestoken, het ijspaleis, waar binnen zoogenaamde Samojeden een primitief concertje gaven, eeu draai molen, dien men in beweging tracht te te brengen, en dien men den weid- scheu naam van „moulin glacial" had gegeven, het hoofd van Jut, tal van kramen, koekkramen en in de verte siadswaarts de gierslee, waar met angstige snelheid de aan een paal met een touw verhouden slede in een grooten cirkel ronddraaide, omstuwd door eeu geweldige niassu kijkers, on bewust van het gevaar, dut hun te wachten stond, wanneer het touw los kon schieten. Op den weg, zijwaarts der baau, waren eenige ijsschuiijes, zachtjens voortgedreven door den ka linen Oos tenwind, bezig zich voor te bereiden voor den wedstrijd,- die den volgen den dag ouderling zou plaats hebben. lk zal daar ongeveer eeu uur routl gekeken en genoteerd hebben, toen een man, gekleed in korte broek, pel en wollen trui, mij aanklampte en m het Eogelsch vroeg, welken weg hij moest hebben, om naar Volendam te rijden. Het was een stoere, zware ge bouwde Amerikaan, althans daar voor hield ik hem. Hij vertelde mij, dat hij door de „New-York Herald" was uitgezonden, om een beschrijving dor ijsfeesten in Holland te geven, en zoo was hij dien dag, aangelokt door de adverteiiUen en aanplakbiljetten, hierheen getogen. Hoewel ik het Engelsch tamelijk machtig was, kon ik hem toch soms niet goed begrijpen, wat dan dadelijk, tot mijn bevreemding, een toornigen trek op zijn gelaat deed komen. Wanneer ik hem oen verkeerd ant woord gaf, vroeg hij mij, of ik hem voor den gek hield, wat ik natuurlijk hartgrondig ontkende. Het scheen mij toe, alsof hij zeer oploopend, kort van stol was en bovendien met erg te spreken over de feesten, die hij als klein spul, flauw gedoe en akelige humbug betitelde, wat ik wel eenigs- zins moest toegeven maar ik liet toch uitkomen, dat de Hollanders toch ook wel aardige volksfeesten konden op touw zetten, zonder dat zij veel geld kosten. In dien tijd was het vier uur ge worden, zoodat het geraden was, den weg naar Volendam in te slaan, wel ke weg onder toezicht van een hotel houder aldaar in gereedheid was ge bracht en eveneens afgebakend. Ik ga ook mee naar Volendam, riep mr. Oppenham, zoo had hij zijn naam opgegeven. Best, antwoordde ik, hoewel ik toch maar liever gewild had, dat, hij op het terrein was gebleven. Een angstig voorgevoel maakte zicli allengs van ih:- meester, toen hij op stelligen, bijna bevelenden toon dat meegaan naar Volendam uitsprak. Reeds op het terrein had hij aller lei vreemde dingen uitgehaald. Hij had o. a. onder aanbieding van geld een orgeldraaier zijn orgel afgeno men, en zoo liep hij daar wel een tien minuten draaiende en zingende rond, tot groot vermaak van de massa jon gelui, die zich als 't ware om hem verdrongen. Later zag ik hem tusschen allerlei slag van jongens op de rutschbaan raar den ring steken en bracht hij hel bestuur soms in zeer moeilijke en pijnlijke oogenblikkei). Hij ontzag zich ook niet om hardhandig op te treden. Toen een der jongens hem bij de jas trok, gaf hij dezen zulk een ge weldigen oorveeg, dat de jongen op liet ijs viel en zich danig bezeerde. Toen de menigte daarna spoedig par tij trok voor den jongen en het hem te benauwd werd. nam hij een hand vol klein geld en strooide het over de menigte heen. wat natuurlijk een vreeselijk gekrabbel cn gevecht ver oorzaakte. Met zulke gegevens kan men zich best voorstellen, dat ik maar liever gewild had, dat hij was weggebleven. In een half uur zouden wij er kun nen iijn en dus nog tijd genoeg heb ben om eens te kijken of te informee- ren wat er te Edara te doen was ge weest. Wij zullen een minuut of vijf gere den hebben, hij steeds op eenige me ters afstand, toen plotseling een zwa re dikke mist kwam opzetten. Ja dat kan je soms hebben, boven het water, dat na een zonnigen dag, je in een paar minuten rondom in den mist zit, zoodat je geen drie pas vooruit kunt zien. Verrast door de snelle opkomst, had ik verzuimd den afgebakenden weg in liet oog te houden en was in eens het spoor, waarop gereden en geloopén was, kwijt. Op mijn vraag aan mijn tijdel ij ken reisgenoot, of hij niet op het spoor gelet had, duwde hij mij on vriendelijk toe Ik weet van geen spoor af. Lichten waren noch van Edam, noch van Monnikendam of Marken te zien, alleen een ver verwijderd ge druis, gelijk het ruischen der zee, be reikte mijn oor en was waarschijn lijk afkomstig van het vertrek der joelende menigte, die het feestterrein verliet. Geen sterveling kwamen wij tegen. Ik zocht, met den neus bijna op den grond, naar eenig spoor van riet- of schaatsenafdruk niets zag ik, niets dan grijs hobbelig ijs, afgewisseld door gladde vlakten. Ik werd een beetje benauwd. De Engelsehman, die steeds dichter bij mij reed, schold voortdurend, nu en dan latende doorschemeren, dat ik wel het spoor wist, maar niet wilde aanwijzen. Op eens vroeg hij mij barsch, waar het Oosten was. maar dat kon ik hem onmogelijk zeggen. Door het zig-zag rijden om den goeden weg weer té zoeken, kon ik zelfs in de verte niet gissen, of wij in de richting van Vo lendam, Iloorn, Marken, dan wel naar de kust van Harderwijk reden. Toon ik hem aanraadde voorzich tig te zijn cn langzaam te rijden, om dat er vele open, niet dicht gevroren gaten, zoogenaamde wakken, in het ijs waren, waaruit het uiterst moei lijk was iemand te redden, bleef hij plotseling stil staan, greep mij met zijn krachtige hand bij den schouder en vroeg of ik hem expres van den weg had genolpen, om hem in een wak te laten rijden en zoo te verdrin ken, zonder dat e; iemand iets van bespeurde. Ben je wel gek, antwoordde lk bruusk, wie zou dat nu doen f Wanneer ik het doel had, om je te be- rooven, dan zou dat nog raison heb ben maar lk ben net als jij maar oen journalistje, die voor zijn dagelijksch brood moet werken. Dat lieg je, brulde hij uit. Tk heb wel gezien, dat jij bij dien mijnheer met bet oranjelint om lang hebt staan praten, dat je toen her haaldelijk naar mij wees en een spottend gezicht zette, tevens met je vingers een beweging maakte, alsof je geld lelde Maar dat zeg ik Je je wijst mi] binnen twéé minuten den weg en anders zal ik je net zoo lang ranselen, tot je den weg weet. Ik ge loof niets van jouw praatjes over dat afdwalen. Jij zoudt hier in je land, dicht bij Amsterdam, den weg niet weten Maak dat den duivel wijs, maar mij niet Nu had ik werkelijk met den psen- do-burgemefster, met zijn oranjelint om, eenigen tijd staan praten en mis schien ook wel met mijn hand naar een richting gewezen, maar verder was ik mij van niets bewust. Ik begon zoo langzamerhand te beseffen, dat ife wellicht met een krankzinnige t« doen kon hebben. Bij die gedachte brak mij liet angstzweet uitwan neer ik die forsche figuur, vergroot door den omringenden mist, daar bij mij zag staan, begreep ik, dat bij een eventueel gevocht, ik het spoedig zou afleggen. Ik hield eenige oogenblikken 3til, en toen op goed geluk af maar in één richting doorrijdende, met de zware hand van Oppenham steeds op mijn schouder, hoopte ik maar, dat er op de een of andere wijze hulp of ver lossing zou komen opdagen. Onder het bedenken naar verdedigingsmid delen, iel mij in de gedachte, dat ik een politicfluit en een rnes in mijn zak had, welk laatste meer door sier lijkheid dan svel door stevigheid uit muntte, zoodat ik gerust kon zeggen, weerloos tegenover den bullebak to staan. Wij hadden, naar schatting, in die vreemde houding, alsof ik opgebracht werd, een paar minuten gereden, of daar had je 't al. De Engelschman reed in een wak, wel niet groot, zoo dat hij, toen hij halverwege in het water terecht kwam, terstond zijne handen op het ijs sloeg en zich spoe dig weer op het ijs wrong. Door den schrik had hij mij los moeten laten en schoof ik eenige me ters zijwaarts van het wak vooruit. Met zijn halfnatte lichaam snelde hij naar mij toe en greep mij om mijn middel. Een korte, krachtige ruk en ik was vrij, en toen ging het over het ijs. alsof wij aan een wedstrijd bezig waren. Hoewel ik een flink rij der was. won ik toch fcïjna niets op hem. Steeds ontzettende bedreigingen uitslootcnde, volgde hij mij hijgend op de hielen. Toen kwam mij de po liticfluit in de gedachte. Drie korte stootcn liet ik over de mysterieuss vlakte gieren, in de hoop, dat' dc een of ander dat zou hooren en helpen. Maar geen geluid of antwoord of roep werd gehoord. Steeds achtervolgd door den woedenden reus, reed ik zoo hard als ik maar kon niijn voeten begonnen door het hobbelige ijs pijn

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1910 | | pagina 11