BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD ïggfëï&3g GROOTE HOUTSTRAAT 5a. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. 27e Jaugug. ZATBBDAB 25 JUNI 1910 Ho. 8281 E ZATERDAGAVOND HAARLEM'S 0AG3LAD KOST fi.SO FEB S ÜAANDEN OF 10 CENT FEB WEEK. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJN ADVERTENT! ÊN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT. Rubriek voor Vrouwen Costuums voor de wanne zo mermaanden. Diverse weefsels. Iels over model len. Hoeden. Da komeet van Ilalley heeft ten bnzent alom teleurstelling gebracht, want het mocht slechts enkelen geluk ken haar in vage omtrekken te be schouwen, terwijl men haar b.v., zoo wel in Saksen als in Zuid-Afrika, In al haar vreemden luister heeft kun nen bewonderen. Als we echter de ge leerde weerkundigen in deze mogen gelooven, dan hebben wij het aan Halley's verschijning te danken, dat 1910 ons een buitengewoon vroegen, "warmen zomer brengt. De mode heeft daar schijnbaar meer dan ooit reke ning mede gehouden, want zij brengt ons een oneindige sorteering in mousselines, dunne erepe-stoffen, tu- le's, batist, linnen, zijden- en wollen cachemire, om niet to spreken van het Engelscli borduursel, dat Ln ve lerlei combinaties hijzonder op den voorgrond treedt Wél beschouwd is de mode van den iag een kostbare. Kostbaarder, dan men oppervlakkig beschouwd, zou <|^iken en dat komt, omdat de kosten niet .zoozeer in liet materiaal als in het arbeidsloon gelegen zijn. Slechts ervaren handen vermogen een mo dern toilet behoorlijk af te leveren, dat met al rijt» borduursels, incrus taties, soutocheering, enz. een zeer tijdroovenden arbeid vordert. De naaisters hebben het dan ook zoo overkropt druk, dat zij de een na den ander moeten teleur stellen, en vele dames bij het aanbreken van de hondsdagen nog niet in het bezit zul len zijn van de bestelde toiletten. Daarom wil ik mijn geachten leze ressen heden spreken over meer een voudige, lichte zomerjaponnetjes, die door kleinere naaisters met weinig os ten Em - t kunnen worden, en die eiüo eiegante vrouw toch aller liefst klecden. Daar hebben wij in de allereerste plaats de dunne zijdjes, die men op het oogenblik voor 1.50 por meter kan koopen. Vooral ln zwart en wit geruit kleed en 2e bijzonder chic en be boeven een weinig kostbare garnee ring, terwijl ze zeer verschillend ge maakt kunnen worden. Stel u voor een fourreau, met een breeden band van zwart liberty-satijn onder aan den rokzoom. liet décolleté en de randen der korte overmouwtjes den eveneens met. zwarte biais en ee- nige smalle rouleaux afgewerkt wit kanten onderblouse voltooit het geheel. Nieuw en friscli staat een 1 zwart 'ruitje, wanneer men het af werkt met einpire-groen, hetzij dun fluweel of lil>erty-zij<]e. Verder vestig ik gaarne de aandacht op het moder-i no plumet is dat vooral veel ge bracht wordt in écru en zoowel met witte als gekleurde moesjes gewerkt is. Dan de lin ".en-japonnen met gro ve, witte katoen geh nduurd, of wel met ecu eenvoudig kraag—garnituur van Iersehcn kant F.'-idelijk nog de effen mousselines met de moderne fouhvrd-zijde. Deze word on als volgt ingericht: Op een dunnen voeringrok wordt een dertig c.M. hooge rand van foulard-zijde gewerkt, veelal marine blauw met witte moe-zen; daarover heen een tunique van effen mousse line. liet lijfje moet eveneens van mousselino zijn en zoo het in den rok gaat., bedekke men clc scheiding door een Ijooge, gedrapeerde ceintuur van foulard. Op deze wijze zijn nog tul van aardige zomerjap on netjes te com- bineere», die onder liet bereik van be scheiden beurzen vallen. Een rijkere guinieering is de Ier- sche kant, die echter uit den aard der zaak vrij kostbaar is, omdat ech te kant- met de hand gemaakt wordt en veel arbeid kost. Ook ier komt het en veel arbeid kost. Ook hier komt 't echter op een weinig handigheid en geduld aan. Hoevele vrouwen en meisjes zijn er niet, die over genoeg zaam vrijen tijd beschikken, om zeif kont te makenl De motieven voor Ier- sche kant zijn over het algemeen zeer eenvoudig en hot linnen garen moet grof zijn, zoodat het werk vlug vor dert. Wanneer men zich nu de moei te getroost een breede entre-deux te haken voor den rokzoom twee me ter is voor de hedendaagsche mode reeds meer dan voldoende en men haakt een bijpassende kraag-garni tuur, dan heeft men een zeer moder ne garneering, die op verschillende linnen toiletten benut kan worden. Ten slotte een paar woorden over de boeden. Men lanceert opnieuw de groote capelines met slap neerhangende ran den „genre charlotte" die gegar neerd zijn met één reusachtige choux van taffetas in het voormidden. De capelines brengt men veel van room kleurig manilla met levendig ceris- rood gegarneerd. Zeer nieuw zijn ook de groote hoeden van zwarte „paille de riz" met witte „paille de riz" gevoerd en gegarneerd met één enkele struisveer. Men brengt tevens zwarte tagul-stroohoeden met roset- ten van valanoiemiekant of blonde ge garneerd; of wel do bol geheel met smal kanten strookjes bodekt. De bloemgaraeoringen zijn dezen, zomer in de minderheid, doch som mige vrouwen willen een zomerhoed uitsluitend met bloemen gegarneerd zien, en in dat geval wordt bij voor keur de bo lgeheol met witte, rose of roode rozen bedekt, terwijl de randen on gegarneerd blijven. MARIE VAN AMSTEL Het Rijke Natuurleven SCHUIMBEESTJES EN DRAAI- TORREN. Wie in dezen tijd de planten in zijn tuin inspecteert, zal ongetwijfeld, be halve een groot aantal bladluizen, die na zoon kwakkelwinter hoogtij vieren, groote hoeveelheden schuim aan stengels en bladstelen zien zit ten. Op het eerste gezicht bekruipt ons de lust een strooptocht te houden in enkele tramwagens, daar de vaak aanstoot gevende aankondigingen „Het spuwen in den wagen Ls ver boden" te kapen en deze na eenige wijziging aan onzo onsmakelijk uit ziende planten te bevestigen. Bij nar dei' inzien merken wij echter gauw, dat ze daar nog meer zouden ontsie ren en iniuder nut afwerpen, daar do dadors zich van geen verbodsbepaling iets aantrekken. Van spuwen is hier in het geheel geen sprake. Hoe de schuimhoopjes aan den naam koekoeksspog zijn ge komen, zou ik niet kunnen zeggen. Het sprookwoord van den wolf die in een kwaad gerucht staat, wordt wet vaak met voorbeelden toegelicht, maar voor deze beschuldiging bestaat in het geheel geen grond. Wel bewijst "et iets, 11.1. dat heel veel menschen hun oogen slecht den kost geven, anders zou men hebben geweten, dat ieder schuimhoopje een klein diertje herborg! Blaas dat witte vocht een weinig uit elkaar en ge zult de oorzaak van dat onsmakelijke verschijnsel zien. Het is de larve van de schuimcyca- de, die zich met een spits snaveltje in de plant heeft gehoord en daaruit het noodige voedsel zuig! Het weerlooze diortje zou spoedig naar een vogelmaag verhuizen, als 't niet voor eenige beschutting zorgde. Daartoe dienen de uitwerpselen van den kleinen roover, die het als schuim omringen en het zoo aan de buitenwereld onttrekken. Kweekt het diertje in een stopflcsch op, dan zult gij zien, dat na eenigen tijd uit de larve het volwassen insect het schuimbeestje te voorschijn komt. Het diertje heeft wel iets weg van een heel kleinen sprinkhaan en is voor zien van vier vleugeltjes. Het is dan niet meer zoo hulpeloos, kan bij een aanval snel wegspringen en heeft dus geen beschermend schuim meer 1100- dig. Een veel aardiger diertje is het staalblauwe draaitorrctje, dat wij in dezen tijd zoo woolijk allerlei magi sche cirkels op het water zien be- aclrrijven. Guido Gezello heeft er een klank en zinrijk gedicht op geschreven. Evenals Maeterlinck beziet bij bet diertje door den poëtischen bril. Voor hem schrijft het torretje Gods naam in het water als hij hot Laat zeggen: „Wij schrijven, herschrijven en sclirijven nog Den heiligen naine van God." Er hoort heel wat toe, om het dier tje in handen te krijgen. Het is zoo licht en liet beweegt zich met zoo'n groot gemak over het water, dat ge wel ecu schepnet noodig hebt. Bekijkt ge het dan onder een ver grootglas, dan vallen u vooral de krachtige, gedrongen rocipootjes op. Deze zijn door hun vonn üi staat het lichte diertje een groote snelheid te geven. Buiteit het water kunnen de draai kevertjes zich ook heel goed redden. Onder het blauwe pantsertje zijn heel kunstig twee teere vleugeltjes opgevouwen en als wij even wachten, dan blijkt het schrijverke een even handig vlieger als zwemmer te zijn. Toch leeft het diertje het liefst in het water en hier kan het zoowel in de diepte als aan het oppervlak leven. Gewoonlijk glanst aan het eind der staalblauwe dekschilden een klein pa- reltje. Dit is een miniatuur-luchtbelletje, dat aansluit bij de lucht, die onder de hovenvleugels wordt bewaard. Zoo kan het schrijverke zich gerust naar de diepte begeven, wanneer er gevaar dreigt. De adenihallngs-ope- ningen liggen n.l. onder den rand der dekschilden zoodat het lichaam vol doende lucht kan krijgen, zoolang de verzamelde voorraad toereikend i3. Daar onder wateir houden onze draaiertjes zieh dan aan de rietsten gels vast en wachton het gunstig oo genblik af, om dc wondere lijnen te gaan trekken. Het is merkwaardig, dat deze lor retjes zulke doelmatig gevormde oog jes hebben. Deze zijn n.l. in tweeën verdeeld. Zwemmen zo of liever roei en de diertjes over het water-opper vlak, dan ls juist de onderste oog- helft onder de andere boven water, zoodat het gehcele terrein wordt over zien. Onvermoeid wordt jacht gemaakt op de bijna onzichtbare levende wa terbewoners. Deze worden heel prozaïsch naar binnen gewerkt met de wel kleine, maar heel scherpe kaken, terwijl de lange voorpooten die als grijparmen dienst doen, daarbij behulpzaam zijn. De eieren worden aan waterplan ten bevestigd en de larven, die daar uit to voorschijn komen, zoeken hun buit ook al in liet vochtig element. Anders is het met de poppen. Deze bevinden zich boven water aan de rietstengels, terwijl een cocon als beschermende woning dienst doet. Zoo is langzamerhand het dichter lijke, glanzende vaartuigje gebleken een alledaagsch kevertje te zijn, maar nog meer wordt het dit, als ik u zeg, dat het in somxuigo streken den naam melkmeisje draagt. Niet-, dat deze betrekking onvereenigbaar is met poëtische neigingen, maar de oor zaak van deze naamgeving geeft er de prozaische tint aan. Geen toover- macht of lichtaureool beschut nl. ous diertje voor de aanvallen van andere waterbewoners, wier kaken sterker en wier lichaamsvormen grooler zijn dan de zijne. Neen, eveuals het lieven heersbeestje een vocht uitspuit om de vervolgers af te schrikken, evenals de inktvisch zijn zwart venijn om zich heen verspreidt, zoo hult ook ons draaikevertje zich in een wit wolkje en maakt zich zoo onzichtbaar, ten minste voor eenige oogenblikken. Hoe het zij, de schrijvcrkes blijven aard me, vroolijke diertjes die met hun gUnsterrugpren heel wat leven en beweging aan bet water-oppervlak geven en die van de merkwaar digheid dea: schepping eetuigen. H. PEUSENS. Een veroordeeling. De deur ging open en mijn oude schoolkameraad, dokter Van Hou- tum. trad binnen. Hij had mijn kaartje tusschen de vingers. Gerrit I Frans 1 En wij drukten elkaar hartelijk de hand. Ga zitten, kerel, ga zitten wel, wel, hoe kom jij zoo hier Ik antwoordde even verwonderd En jij dan Ik dacht, datje hoog en droog in Indlë zat. Met iets weemoedigs in de stem sprak hij Ik hen er vijftien jaar geweest, en ik denk er hard over weer te rug te gaan. "t Is hier ook niet alles, liet heeft hier in Arnhem een heelen tijd geduurd, eer ik wal praktijk had maar, beste vent steek eerst eens op. Hier, kies maar uit, uit m'n koker, en ga nou eens op je mak zitten. En terwijl hij zelf nog stond en ook een sigaar aanstak, riep hij uit Maar, Gerritie. vent, wat ben jij veranderd 1 Als de meid me geen kaartje van je gebracht liacl, zou ik je niet herkend hebben, je bent vee" dikker geworden en grijs O. la la Neen, dan mag je mijn bol zien wat kaal op den top, doch nog mijn blonde krulletjes maar hoe heb je me gevonden, zeg, wist je, dat ik ln Arnhem woonde Heelemaal niet, Ik kom van VVa- geningen, en had hier nog een bood schap, flaneer zoo over de Rijnkade, om het uur van mijn treintje naar Den Bosch te halen, neem zoo de vi trages en de gordijnen eens op langs de huizen dc- vrouwen, weet je, vinden het zoo aardig, ais je op die dingen let en soms met wat nieuws thuis komt en lees zoo onwillekeu rig de naambordjes, toen eensklaps jou naam me in 't oog springt. En eerlijk gezegd, ik twijfeld.- nog sterk, dacht aan een naamgenoot en heb 't maar geprobeerd. Op dat oogenblik was weder de deur open gegaan en ik zag een da me, die binnen wilde komen, doch Enel terugtrad. Pardon 1 u heefi bezoek 1 hoorde ik haar zeggen. Kom gerust binnen, Lize. Het is oud vriend van me, een oud schoolkameraad, Gerrit v. d. Wald. Zij maakte ceu révérence ais een jong meisje, dat pas van èen Fransch pensionnant komt. Ik hoorde mijn vriend mompelen „Lize" en nog wat, maar bet verdere had ik niet verstaan, want ik was zoodanig geschrokken, dat liet was of een oogenblik mijn geheele denk ermogen stilstond. De vrouw of het meisje, wat was e zij leek rnij even dertig jaar had haar gelaat naar mij toegewend, en ik had gekeken in een paar uitge doofde oogappels Niettegenstaande haar blindheid wist ze, op verzoek van mijn vriend, een flesch uit de kast te halen, een blaadje te nemen, glazen er op te plaatsen, met dc zekerheid van iemand, die het volle gebruik van de oogen heeft. Van Houtum die zag, dat ze wilde vertrekken, drong bij haar aan Kom, blijf nog wat, Lize, toe, drink een glas mee. Haar zachte vriendelijke stem sprak vrcolijk Nu. een glaasje op meneer's ge zondheid, omdal hij uw vriend is, en dan maak ik dat ik weg kom, ik moet nog zorgen voor het souper. Maar wat ik vragen wilde, blijft me neer óók te soupeeren? Zij keek mij aon, vol uitdrukking haat gelaut, dat, toen ik het nu beter beschouwde, van een boeiende regelmatigheid bleek, en van de teer blonde teint, die de Engelschen in verrukking brengt en alleen vrouwen rijk zijn met haren van rood-goud zij keek mij aan met hare groote, witte oogen zonder pupil. Ik excuseerde mij ik moest naar huis. Zij tastte naai' de glazen, nam er m, en klonk met mij. Toen ze weg was, sprak ik, bran dende van nieuwsgierigheid Dat is toch je vrouw niet De dokter lachte niet om mijn ver gissing, maar sprak met woorden, een mij ïntrigeorcnde ernst Ge hebt zeker haar naam niet gehoord, toen ik ze je voorstelde. Zij heet Lize \an Dalen. Ach, kerel, dat is een lieele geschie denis En hij zuchtte. Ik drong niet verder aan. Alleen vroeg ik Dus je bent ongetrouwd Ja, ik ben ongetrouwd, z-ei hij. Hij nain mijn hand en sprak Gerrit, het is lang geleden, dat wc op school al ons lief en leed aan elkaar meedeelden het is lang gele den, dat we afscheid van elkaar na men te Rotterdam, ja, dat idles is lang geleden. Maar ik voel. dat je toch de oude gebleven bent lk zal je vertellen, wie die Lize is. lk was nog geen jaar ui Indié, toen ik met kapitein Van Dalen kennis maakte. Hij was weduwnaar met eén kind, dit meisje, toen tien jaar oud. Wij werden boezemvrienden. Ik kwam er dagelijks. Wij musiceerden, wij keuvelden over kunst, over literatuur, llij was een vereerder van Bilderdijk, tot het dolle toe, wiens buste in gips, wiens portret in. olieverf in aJle kaniers stond of liing. Dit was een gelukkige tijd voor ine Bovendien, ik had het er druk, ik verdiende geld als water. Op een namiddag raak ik aan een bittertafel verzeild en jc weel wat dat in Indiè is en daar laat ik i lijmen tot over de schreef te gaan. Dien avond werd ik bij Van Dalen geroepen: gauw, gauw, Lize had eens klaps ieLs aan haai" oogen gekregen, lk had wel niet zoo erg veel gedron ken, doch heelema.il nuchter is an ders, dat begrijp je. lk zag dadelijk wat het w-as en ik spoedde mij naar huis, ga in mijn apotheekje, neem daar een l'leschje met verzachtend en geneeskrachtig vocht en zeg aan Van Dalen, dat Lize geregeld om de twee uur twee droppels in de oogen moe ten gedruppeld worden. Toen ik den volgenden morgen kwam, was de vader reeds Jiaar zijn dienst De baboe kwam me tegemoet Jongejuffrouw Lize is veel min der, meneer Véél minder Ze kan zoo goed als niets zien, zegt ze. lk glimlachte Zoo dat zal wel beter warden. Ah, Lize Ik trad de kamer binnen en het lieve kind bleef op haar stoei. Oom Frame, zei zo zoo intiem was ik reeds bij v. Dalen oom Frans, het wordt veel erger en wat doet het pijn! O, het doet zoo'n pijn. Nog begreep ik niet wat hier kon zijn geschied en lachend vroeg ik: Kun je mij dan niet zien staan? Ik zie wel wat... Een kind kan niet bedriegen. Eens klaps was het of al mijn bloed me naar het hoofd steeg. Ik greep het fleschje en keek. O God, nooit, neen nooit zal ik dat oo- ;enblik vergeten. Ik begon te huilen, ik wierp me op de knieën voor het ontstelde en ln het rond tastende meisje, dat do krullen van mijn hoofd greep en ang stig vroeg: Wat is er? Wat is er? Ik sprong weer op, ik pakte het kind beet, ik kuste het en riep uit: O, Liesje, o Liesje, vergiffenis, vergiffenis! n ik snelde als een misdadiger, die achtervolgd wordt, naair huis. Ik had me in de fleschjes vergist. Lize zou haar leven lang blind zijn. Van Dalen, die mijn wanhoop zag, ergaf me. En het lieve kind, voelend mijn groote droefheid, hechtte zich aan mij, in plaats van haat tegen mij in 't hart te dragen. Ik ging veel naar haar toe. Hielp haar in wat ik maair kon. Van Dalen zag de opoffering mij ner kostbare uren ter wille van zijn kind en zei dikwijls tegen me: Het is nu goed, Frans, het ligt er toch eenmaal toe; maar ik bleef aan hechten, om, zooveel mij maar mogeiijk was, Lizes lot te veraange namen. Zij werd 13, 14. 15 jaar en er ging geen dag voorbij dat ik haar en haar vader niet bezocht. Dikwijls las it haar voor. Zij met haar fijn gevoel, nog ver scherpt door bet gemis van het zien, wist, hoe jong ook, in onze literatuur het kaf van het koren te onderschei den. Als zij haar vonnis uitsprak over een gedicht, over een fragment proza, over een roman, dan was het een vonnis, zonder beroep, zou ik hebben duryen zoggen. Eens las. ik op een mooien zonni- gen morgen de „Jaargetijden" van Tollens voor. Zij was zooals altijd geheel aan dacht lk ging zelf geheel in het gedicht op, waar het 't ontluikend groen in April voor de oogen toovert: Zie, hoe uit het zwanger knopje 't Blaadje zijn gekronkeld topje Reeds ontwen telt en ontwart; Zie, hoe langs de slingerpaadjes Reeds de schaduw van de blaadjes Wentelt met een breeder zwart; Zie, hoe duizend wondre plantjes 't Hoofdje worstlen uil de zaadjes En het storten aan uw voet; Zie, hoe Zefir's ruischend fluitje Weèr der bloemen tierig spruitje Op het struikje dansen doet Ik voelde eensklaps de tengere hand der vijftienjarige: Neen, oom Frans, noen En zij zuchtte zóó diep en ik be greep eensklaps dien zucht zóó, dat ik haar hand nam het was nu geen kind meer en die kuste. Zij zei bijna fluisterend: Neem liever wat anders. Pa zegt, dat in de „Gids" zoo mooie verzen staan. Ik ging de „Gids" in Van Dalen's bureautje halen en moest me zelf dwingen tot koude kalmte, mijn delijden onderdrukkend, opdat zij de tranen, die in mijn oogen opwelden, niet in mijn stem zou hooren. Ach het ongelukkige kind! Zie hoe uit het zwanger knopje, zie hoe langs de slingerpaadjes, zie hoe duizend wondre plantjes, zie hoe Ze fir's ruischend fluitje zio, zie, zie! Ik bad het moeten bedenken. Maar zij deed langzamerhand zoo hetzelf de als iemand die ziet dat ik er veel al niet meer aan dacht, dat voor al tijd het licht in haar oogen was bluscht En ik zette mijn lezingen voort, die haar het leven, zooals zij mij zoo dikwijls ze.de, zoo gelukkig maakten. Er gingen zoo nog drie jaar voor bij. Toen stierf plotseling uan een beroerte, de kapitein. Doch vóór dit vieeselijk ongeluk de arme Lize overkwam, gebeurde er iets, dat mijn ziel door een niet uit ie drukken smart vaneenreet. Weer zat ik vóór den stoel der nu achttienjarige blinde. En weer was het Tollens, die het onheil aanrichtte. AI3 Tollens als vader de groene bruiloft van zijn zoon bezingt, weet de dichter zulke teere snaren aan te roe ren, dat ieder modevoelt wat het zeg gen wil het geluk te hebben door het huwelijk van een zoon een dochter te winnen Het is een der fraaiste stukken in onze letterkunde ln het beminnelijks Hollandsch-huiselijk genre. Ik las met gevoel, mag lk zeggen, het „welkom" aan het pas gehuwde jonge meisje. Tollens als schoonvader, zingt baar toe 't Ruischend welkom vloeit u tegen Welkom als ons eigen bloed I Dochter neem den viidergroet, Neem den ouderlijken zegen, Stroomende uit mijn vol geiaoed. Welkom 1 tree in al uw rechten Wees een schakel in den kring Van zoo menig lieveling, Die hunne armen om ons vlechten* Welkom, welkom in hun rij 1 Menig zuster, menig broeder Roept u welkom toe als wij. Kind, ons even waard als zij. Neem de liefde van een moeder. Neem er 't hart eens vaders bij...-» Ik liet het boek vallen van schrik. Eensklaps was Lize in een hartver scheurend snikken uitgebarsten. En zij greep onstuimig mijn handen, drukte ze of zij ze verpletteren wilde, Cf ze onwillekeurig die handen, die zich zoo hadden misgrepen, voor al tijd wilde inpersen, dat zij door haar diep, diep ongelukkig was gewor den. dat voor haar, jong, mooi. maar blind meisje, nooit zóó'n welkom zou worden aangeheven. En zij bleef schreien, minuten aan éen stuk. Zenuwachtig schokte haar tceder, rein lichaam, en ik zelf geen woord kón over mijn lippen. Toen zij tranen van mij voelde druppelen op heur hand, hield ze op. Ach, oom Frans, lispelde ze, ver geef het me, dat gaat mijn krachten te boven, lk ben zoo ongelukkig En zij verborg haar beschreid ge laat in haar op de stoelleuning lig- jenden arm en begon opnieuw, doch nu stil te weenen. Ik ging geheel ontdaan naar huis. Twee maanden later stierf de kapi tein. Dien eigen dag van dat sterven heb ik me opgesloten in mijn kamer. Eu ik heb om zoo te zeggen me zelf vóór den rechter gedaagd. Eu die rechter was ik zelf. Ik ging nog eens den geheelen loop van die allerdroevigste geschiedenis na Mijn kennismaking met Van Da len, de genegenheid van Van Dalen, zijn hoopvol blikken in een toekomst, die eenmaal zou aanbreken, dacht hij. Hij had mij zoo dikwijls gezegd, ik' bob toen Lize zeven jaar was haar lieve moeder verloren, ik hertrouw niet, ik hoop later gelukkig te wor den door dat kind, waarin hare moe der zal herleven. En die hoop had ik verwoest, lk Mijn misgreep had hem misschien meer doen lijden, dan ik wel ooit ver moed had. Want die onherstelbare daad had hem onherstelbaar alle, alle hoop ont nomen, nog eens zijn vrouw in Lize als vrouw te aanschouwen. Eu ik velde daarna een hard, maar een rechtvaardig vonnis. lk veroordeelde me zelf om altijd het voorwerp van mijn daad. die bij na een misdaad was, voor oogen te hebben. Ik nam haar voor altijd in mijn huis op. En lederen dag zie ik haar nu, d® ongelukkige, die gij zooeven gezien hebt. En het is een verzachting voor mijn knagend geweten, een voldoening, dat ik een plicht vervul. Maar het is ook een straf, mijn •riend smartelijker dan ik het je zeggen kan. En ik zag tranen in zijn oogen. die hij snel afwischte toen juffrouw Lize weer binnenkwam en nog eens aan drong, dat de vriend van „Oom Frans" toch mee zou blijven soupee- (P. G. Ct.) Uit den brand. Juffrouw Ribble schuierde den hoed m baar man af in de kamer, die met een kleine alkoof, waar de beide kin deren sliepen, bun geheele woning vormde. Er was niet veel glans meer op den hoed en juffrouw Ribble over handigde hem met een zucht- Meer kan lk er, helaas, niet aan doen. zei ze droevig. Dank je lieve, zei mijnheer Ribb le. Ik geloof, dat bij het nog wel een week zal uithouden en daarna heb ik hem misschien niet meer noodig. Zeg dat nu niet. August, zei juf frouw Ribble moedig. En wees niet ontmoedigd. Ik ben er zeker van, dat je vandaag meer geluk zult hebben ik heb er een voorgevoel van. Zij had eenige moeite om vastheid aan haar stem te geven. Zij had dat n.l. al zoo dikwijls gezegd en 't geluk was reeds zooiang verdwenen. Van den dag af, dat hij op 35-jarigen leef tijd ontslagen was al9 onderwijzer, had hij pech gehad. De menschen schenen geen geloof aan zijn woor den te hechten. Hij was geen zaken man, zeiden ze, en dat was vermoede lijk ook zoo. Hij wat handelsverte-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1910 | | pagina 11