m
M
m
-
m
m
'ÉL
m
m
mm
m
Jé m
m
9
0,
m
m
m m
m
m
m
éM
m
Daar Fetor Konrad bepaald weg
.moest, had do tramdirectie zijn aan
vraag oin ontslag ook dadelijk inge
willigd hij dood nu'zijn laat sten i it
en morgen zou hij met vrouw en
kind naar zijn geboorteplaats op reis
gaan. Met vrouw en kind I Om deze
twee verheugdu luj zich vooral over
den plotsoliugen ommekeer in zijn
omstandigheden. O, hij vond het een
zeer aangename gedachte van nu ai
zijn eigen baas te zijn en eigenaar
van een, zij het ook kleine, toch altijd
goed rendeerende en schuldenvrije
zaak, niet ineer voor ouderen te moe
ten werken, doch voor zïclizelven
maar hot liart ging hem toch eerst
recht open, als hij er aan dacht, hoe
gelukkig zijn Theresa zou zijn, dat ze
de kleine, sombere woning aan het
binnenplein kon verruilen tegen do
aardige, vriendelijke lichte kamersin
bet ouderlijke huis. En dan Fritz, zijn
jongen, zijn schat 1 In zijn verbeel
ding zag hij hem reeds rondkruipen
op alle plekjes, waar hij zeil zich als
kind zoo onbeschrijfelijk gelukkig
,ihad gevoeld in den paardenstal, in
de wagen-remise, op den hooizolder,
in het hoenderhok en in den tuin
in den tuin, waar thans zeker de
ikruisbessenstruiken liaar mooi groen
geel vootrjaarskleed aangetrokken
hadden en waar thans in het gras
onder de beukenheg zeker weer de
viooltjes groeiden.
Ja, voor Fritz verheugde hij zich
het meest de arme, lieve jongen
behoefde nu niet meer op de koude,
met asphalt bedekte binnenplaats en
op de stoffige straten te spelen, maar
eou dezelfde gelukkige jeugd doorle
ven als hij zelf.
En Fritz? Die verheugde zich reeds
bovenmate in het vooruitzicht op de
reis 1 Zijn schoonste herinneringen
waren immers verbonden aan de
laatste vacanties, die hij bij zijn
grootmoeder doorbracht, en nu zou
hij voor altijd daar zijn, waar het
mooier was dan ergens elders op de
wereld Nauwelijks kon hij 't oogen-
blik afwachten, dat hij in den trein
zou stappen, telkens en telkens
weer had hij zijn vader dat verze
kerd. En nu vandaag hij had
onder vurige, hartstochtelijke liefkoo-
zingen het verlof daarvoor afgebe
deld vandaag mocht hij zijn vader
opwachten, als deze zijn laatsten rit
had gedaan, om hom dan te vergezel
len. Want vader wilde nog verschil
lende inkoopen voor de reis en de
verhuizing doen. En dat hij daarvoor
zijn Zondagsgewaud, liet mooie blau
we matrozenpakje mocht aantrekken,
was hem ook toegestaan.
Peter Konrad verheugde zich er al
op, dat zijn jongen hem buiten bij den
Kreuzberg, voor het station met
schitterende oogen tegemoet zou hup
pelen.
De rit was bijna ten einde. De wa
gen draaide uit de Kochstrasse de
Friedrichsirasse in en had nu het
lange, rechte eind tot de Bellealli-
anceplatz voor zich. Toen, dicht bij
de Markthalle, schoof een zware last
wagen over de rails en Peter moest,
om een botsing te voorkomen, krach
tig remmen. Zijn wagen stond stil
naast een wagen van dezelfde lijn, die
van den tegenovergestelden kant was
gekomen en bij een halte wachtte.
Peter knikte den bestuurder van
den anderen wagen vluchtig toe en
wilde, toen de goederenwagen geluk
kig over de rails was gekomen, ver
der rijden, toen zijn oor eenige woor
den van het gesprek opving, dat eeni
ge passagiers van den anderen wa
gen voerden.
Was het een jongen
Ja, een jongen van ongeveer tien
Jaarhij was uit het Victoriapark ge
komen en wilde over de straat loo-
pen.
En beide beenen weg?
Glad afgesneden t De brandweer
moest komen om den wagen op te
lichten. Het was een akelig gezicht,
zooals de beenen uit de blauwe
broek...
De naast Peter staande wagen zette
zich in beweging en het slot van den
zin stierf weg in den wind. Ook Peter
schakelde den stroom in, maar hij
deed het volkomen werktuigelijk. Het
schemerde hein voor zijn oogen en
het bloed suisde hem in de ooren. Een
koude rilling liep hein over den rug
in weerw'l van de dikke jas.
Een jongen een jongen van on
geveer tien jaar overreden een jon
gen met een blauwe broek en in de
Kreuzbergstrasso 1 Groote hernel, nis
dat Fritz zijn Fritz
Op de Bëileallianceplatz gaf de con
ducteur het sein om te stoppen. Peter
hoorde het niethet suizen en brui
sen in zijn ooren overstemde hom.
Dé conducteur trok voor de tweede
maal aan de bel. Thans eindelijk
hoorde Peter het signaal en liet den
wagen stilhouden.
Daar zag hij een controleur naar
den wagen kpmen.
Meneer de controleur riep hij
met heesche stem. Meneer de con
troleur
Zijn superieur kwam bij het plat
form staan.
Wel, Konrad, wat is er
Ik ben ziek, meneer de contro
leur, ik kan niet verder rijden wilt
De controleur stapte vlug op het
uiterlijk van den wagenbestuurder
verried hem, dat de man de waarheid
sprak. Hij nam diens plaats in, en
vroeg
Wilt ge afstappen, Konrad, of
meerijden tot het station
Meerijden 1
Het klonk uls een geroclicL Toen
leunde de zieke in een hoek en de rit
werd voortgezet.
Toen ze liet gevaarlijke gedeelte
door de Haliescbe poort, over de 13el-
lealliancebrug en do Blücherplatz
achter zich hadden en do rustige
Bellealliancestrasse waren inge
draaid, voelde do controleur plotse
ling de als van hevige koorts trillen
de hand van den wagenbestuurder op
zijn arm en hoorde de met bevende
stem uitgestooten woorden
Is het waar, meneer de contro
leur, heeft men in de Kreuzberger-
suasse «en jongen overreden
De controleur antwoordde, zonder
om te zien
Ja Konrad, een kleinen Jon
gen 1
Is hij dood
De controleur knikte slechts. En
toen hoorde hij achter zich een kreet,
die niets menschel ij ks had en omzien
de, zag hij den grooten, sterken man
onbeweeglijk op het platform liggen.
De controleur overlegde een oogen-
biik. Zou hij stilhouden Zou hij ver
der rijden Een Mik in den wagen
overtuigde hem, dat er geen passa
giers meer in zaten. In een minuut
kon hij 'het eindstation bereiken. Dus
verder I Met geforceerde kracht
verder 1
De wagen stopte voor het station.
De controleur wenkte een paar wa
genbestuurders en conducteurs van
do uudere wagens en men maakte
toebereidselen om het zware lichaam
van den bewustelooze in liet station
te dragen, toen een kleine jongen
tusschen de mannen doordrong.
Met een luiden kreet wierp hij zich
op het schijnbaar levenlooze lichaam
en sloeg zijn armpjes er om heen.
Vader 1 Vader 1 Mijn lieve, goede
vader
Nu sloeg de man zijn oogen op. Hij
richtte zich een weinig op, streek zich
met do handen een paar malen over
liet gezicht en wreef zich liet voor
hoofd. Daarna vroeg hij, alsof hij uit
een diepen slaap ontwaakte
Wat is er toch met mij gebeurd
Waar ben ik Wat is er te doen
En toen plotseling, toen hij volko
men tot bewustzijn was teruggekeerd,
sprong hij op, pakte den jongen met
reuzenarmen, hief hem op, drukte
hein tegen zich aan en kuste hein
hartstochtelijk.
Fritz i Mijn jongen I Mijn jon
gen Mijn Fritz I Jij jij leeft Je
bent niet overreden?
Ik Overreden vroeg de jon
gen verbaasd. lk kom juist van
moeder.
Daar kwam een der wagenbestuur
ders bij Peter. Hij wees naar het sta
tion.
Daar binnen ligt er een een
kleine jongen, zoo groot als die van
jou. Konrad. die is straks onder
den wagen gekomen hij is dood.
Maar jouw Fritz is het met.
Met oogen vol tranen zag Peter op
zijn kleinen jongen neer.
Fritz, mijn jongen, en ik dacht,
dat jij liet was I
En terwijl bij den jongen nog een
maal tegen zijn borst drukte, kwam
het onder snikken over zijn lippen
Ilcmel, aan dezen laatsten rit zal
lk mijn heele leven denken I
Peter Konrad vertoeft nu al sedert
een jaar in zijn geboortestadje en be
heert nauwgezet de erfenis, die hem
tot een der voornaamste burgers van
de plaats gemaakt heeft. Zijn Therese
houdt als degelijke huisvrouw de
huishouding uitstekend in orde, en
Fritz, zijn jongen, weet in de stallen
en in al de hoekjes van huis en hof en
tuin beter den weg dan in zijn
schoolboeken.
Hoe kapiteia Sprayt
verteld.
Ik was nog maar matroos,
zoo verhaalde Spruyt, en ik was
met ,,Oe Triton", een Amsterdamsche
bark van de firma Keuvel en Comp.,
op de terugreis van Batavia en Su-
marang. We hadden suiker en koffie
in, en bovendien een zootje wilde
beosten aan boord voor den apentuin
te Amsterdam, o. a allerlei vogels,
slangen, apen en een grooten tijger,
heusch een effectieven, levenden ko
ningstijger, en onder de slangen was
er een, die zeker wel zoo lang was als
de langste tros, dien ik op de „Argo"
heb, en zoo dik als een man om zijn
middel.
Dat beestentnig is eigenlijk beroerd
goed aan boord van «en schip, en in
den beginne kon ik in mijn kooi geen
oog dicht doen. Als „mesjeu" tijger
het niet in de muts had en hij begon
te brullen, don had je een spektakel
onder al dat vee, vooral onder de
apen, dat hooren en zien je verging
Van de slangen hadden we den min
sten lastze schoten zich geregeld op
als een tros of talie, naar gelang van
de dikte, en ze sliepen veertien da
gen of drie w eken achter elkaar, tot
ze honger kregen, en dan voerden
we ze kippen en duiven, en levende
ratten en muizen Zoo'n rat bij een
slang, dat was altijd een aardigheid
n te zien.
Je zult zeggen zoo'n muis of rat
kan nog al gemakkelijk wegkomen
ze heeft maar een klein gaatje noo-
dig. Dat is ook waar, maar het was,
of dat goed betooverd was, zoodra
het de slang iu het oog kreeg eu zij
hel mot haar oogen aankeek. Dan be
gon do rat te hijgen, en haar horen
gingen rechtop staan ze zette haar
oogjes zoo wijd mogelijk open, cn
eindelijk deed ze een sprong, en weg
wnS het dier in den open muil der
slang, die niets anders te doen had,
dan het in te slikken. Ik zeg maar,
dat zoo'n serpent eene gemakkelijke
manier heeft, om aan den kost te ko
men en ze geven zich niet eens de
moeite om heur kiezen te gebruiken
ze slikken haar rantsoen rnaor door
gaan weer voor een dag of veertien
onder zeil met de oogen toe.
Die dikke, de boa-constrictor,
heeft ons wat kippen opgevreten het
was zonde en schande. Ik zeg maar
alle liefhebberijtjes kosten geld, maar
zoo'n wildebeesten-liefhebberij is bij
zonder duur. Ik zou dat ontuig muar
in de wildernis laten daar kan het
elkaar opvreten want aan boord en
in de menagerie rnoet je het den kost
geven kon je het nog maar met het
volk laten meeschaften, maar het is
op zijn manier nog kieskeurig ook.
Enfin, de kapitein en het volk kre
gen cene goede premie, als de bezen
ding levend thuis kwam en dat maak
te alles goed.
We waren al een heel eind weg;
aan de Kaap hadden we ongemakke
lijk moeien boksen, want daar is al-
lijd vuiligheid aan de lucht. We wa
ren zoo wat op de hoogte van St. He
lena, ik zal het nooit vergeten I
toen ik 's ochtends de wacht had aan
het dek en ik tegen de verschansing
was gaan zitten om zoo, en passant
nog, \oór dat het licht werd, een uil
tje te knappen. Ik wou wel eens we
ten hoe het kwam, maar ik droomde,
dat de tijger uit zijn hok was gebro
ken eu krijgertje met me over het dek
speelde. Ik schrikte wakker, ik zette
mijn oogen zoo wijd mogelijk open,
om zeker te zijn, dat ik maar ge
droomd had, maar jawelmijn
droom was maar een waarschuwing
geweest.
Een pas of tien van me af, bij den
grooten mast, daar lag mesjeu tijger
op het dek, met den kop tusschen de
pooten, als een kat, die op een vogel
tje loert, en hij keek mij met zijne
groene, scherpe oogen vlak in het ge
zicht. Het was precies, 'of ik een stem
hoorde, die zei„Verroer je niet,
want je bent er om koud".
Ik bleef stil zitten en keek hem
on hij mij, en zoo bleven we elkaar
een minuut of vijf aankijken, tot mijn
oogen eindelijk overliepen. Roepen
durfde ik nietallerlei gedachten
schoten me door het hoofd maar ik
kreeg geen enkelen gooden inval. Het
was doodstil op het dak en, zooals ib
later hooide, was de roerganger op
dat oogenhlik, evenals ik te voren, in
gedut. De zon was nog niet op, maai
liet was toch licht genoeg, om alles
duidelijk te onderscheiden.
Eindelijk richtte zich mijn over
buurman langzaam op, en met den
buik langs den grond strijkende, den
hals uitgestrekt, en de oogen, die als
vuurballen glommen, strak op mij
gericht, kwam hij voorzichtig nader,
gereed om zijn sprong te doen. Ik be
greep, dat langer stilzitten mijn dood
zou zijn maai- ik had niets bij de
hand om mij al was het maar voor
de nnrdigheid te weer te stellen.
Vlak bij mij stond eene puts met
vuil zeepsop, dat was het eenige.
In tijd van nood pak je alles aan
een strootje is genoeg voor een dren
keling, zeggen ze maar dat is de
waarheid. Een, twee, drie ik pak de
puts, onder het opspringen, en ik
smijt mijn maat het vuile water op
den kop.
Je hadt moeten zien, hoe hij achter
uit stoof, en ik niet links, als een
weerlicht den boegspriet op, naar den
kluiverboom maar de satan had me
op dien ongelukkigen morgen eene
kwade partuur gegeven.
Ik zat, dacht ruc, veilig en wel op
mijn klniverboompje, daar komt
me die beroerde tijger, nadat hij zijn
oogen had uitgeveegd, terug, en gaat
weer in zijn vorige positie tegen den
boegspriet Liggen
Wel verdraaid I dacht ik, dat is
nu iemand toch negeren. De tijger
is in staat, mij te vervolgen, tot me
niets anders overschiet dan me te
water te laten vallen, en daar had
ik niet veel trek in, want we hadden
sinds drie dagen een haai in ons kiel
water, die mans was. Ik heb nooit
zoo'n kerel gezien, en dat hij nog pre
sent was, dat wist ik, want toen ik
zoo even naar beneden had gekeken,
had ik nog het loodsmannetje (1) aan
bakboord bij den boeg gezien.
Er mankeert nu maar aan, dachl
fk, dat meteen de boa-constrictor ook
uit zijp. hok komt gekropen dan ben
ik goed of erger kon je het onmoge
lijk hebben maar die maat sliep pas
sinds vier dagen, dat stelde rne een
weinig gerust, hoewel het toch al erg
genoeg was.
We zaten zoo elkaar weer een mi
nuut of wat aan te kijken, toen ik op
eens een inval kreeg. Mijn maat
scheen uog niet veel lust te hebben,
over deu boegspriet naar mij toe te
kuieren, maar hij had ook geen plan,
er mij af te laten komen het oog-
watertje, dat ik hem had gegeven,
wilde hij mij eerlijk betalen, ik zag
het aan zijn oogen.
Nu ben ik een baas in het fluiten
op de vingerszoo hard kan het
nooit spoken op zee, zoo woedend kan
de storm niet door het want fluiten,
of mijn fluitje klinkt er boven uit.
Nu was het stil do zeilen stonden
vol, meer nietik stak mijn vingers
in den mond, en ik floot zóó gewei-
dig, dat het mij door de hersens
sneed. De tijger knipte met zijn oogen
als wilde hij zeggen dat is een ge
meen koopje, dat je me daar levert
Goed dacht ik ik zal je wel an
ders krijgen. Ik wachtte een oogen-
blik en keek mijn maat met een heel
ander oog aan dan een oogenblik te
voren maar toen ik mij stil hield,
begon hij opeens te blazen als een
kat. We spelen hier een dampartij,
dacht ik maar als jij blaast, dao
kan ik fluiten. En ik zette mijn vin
gers weer tusschen de tanden, en ik
floot, zoo hard ik kon.
Hij kneep weer zijn oogen toe en
schoof een eindje achteruit, maar ik
avanceerde en floot opnieuwhij
weer achteruil, en ik weer dezelfde
manoeuvre.
Mijn iluitje had den roerganger en
den tweeden stuurman, die de wacht
nad, wakker gemaakt, üp dien onge
lukkigen ochtend sliep alles, maar
we waren ook afgetobd door een veer-
uendaagschen storm.
Onze tweede sluuiinau was een
jongen van twintig jaren. Sterk als
zes, on voor den levendon duivel niet
bang. Ilij kwam van achter uaar vo
ren gedrenteld en merkte dadelijk,
wat er gaande was. Hg bleef staan
om eens goed te kijken, en hij zag
spoedig hoe onze dampartij stond,
loon sprong hij op de verschansing
on ging iu 't want staan.
Fluit nog eens 1 riep hij mij
toe, en ik deed het.
Wel verdraaid, dat is aardig
riep hij lachend. We zullen dien
kameraad eens samen in zijn hok
loodsen. Fluit nog eens I
Nu kwam het mooie van de grap
aan. De tweede stuurman had een
bootmansfluitje hij zette het aan den
mond en blies er op, zoo hard hij
kon.
De tijger keek verschrikt om, als
iemand, die de deur achter zich hoort
dicht doen toen keek hi; mij aan,
alsof hij zeggen wilde „je ben een
gemeene yenteerst iemand de
uogen mei vuiligheid vol te gooien en
hem dan in de ooren te blazen met
zoo'n beroerde muziek ik wou, dat
ik je op de vlakte had, lammeling I"
Maar hij zwaaide voor zijn anker
en retireerde naar achter. We had
den hem tusschen ons beiden in, de
tweede stuurman en ik, en zoo brach
ten we hem, om beurten fluitende,
naar zijn kooi. Een der zijwanden
was bij het slingeren van het schip,
door de zwaarte van het beest uitge
weken cn toen door de werking van
de zon losgegaan. Het monster kroop
zoo ver mogelijk naar achteren, toen
het weder in zijn hok zat, en terwijl
ik floot, duwde de stuurman een op
gerold zeildoek in het gat... en daar
mee was de grap uit.
(1) Een klein vischje, veel op een
baars gelijkende, dat den haai ver
gezelt
INWERKING VAN DEN DONDER
OP DEN REGEN.
Men nam vroeger aan, dat bij on
weer zekere veranderingen in de in
tensiteit van den regenval en de
grootte der vallende droppels aan de
Inwerking van den bliksem te wlitan
was. Onlangs echter heeft
Fransch geleerde bewezen, dat ook de
donder plotselinge Miranderingen op
den vorm der regendroppels teweeg
brengt Tot dit resultaat kwam lnj
door de waarneming van den regen
boog, welks gedaauto zich na iederen
donderslag plotseling veranderde. De
kleurgrenzen cn de boograndeu, zoo
schrijft het „Naturio Wocheuschrift"
vloeiden telkens zeer onduidelijk uit,
de kleuren werden onduidelijk en de
regenboog veranderde snel van vorm.
Bijzonder duidelijk toonde zich dit
verschijnsel aan den nevcn-regeu-
boog, waarbij ©en bijna totale kleur-
vermenging plaats vond. Uit de proe
ven bleek, dat de regendroppels, die
vóór den donder een doorsnee van
minder dan 0.1 m.M. hadden, zich
door den invloed van den donder met
elkaar verbonden en zich vergrootten.
HEMDEDAG.
Van den bekenden Karlsruhr rech
ter van instructie vrijheer Lundolin
van, Blittersdorf (gestorven 1881)
wordt van een moordzaak verteia,
waarin deze bokonde rechter de in
structie leidde en door een enkele ge-
sprekswending wist te bewerken, dat
de ontkennende moordenaar zich ver
sprak en tot een bekentenis werd ge
bracht. Het was een ingewikkeld ge
val een groot aantal getuigen was
gedagvaard, maar niemand wist of
wilde iets zeggen, dat licht in de duis
ternis bracht. LandoLin verdacht den
knecht van den vermoorde, nam hem
geducht in kruisverhoor, verwarde
hem met tal van vragen, maar hoe
hij ook vroeg, de man bleef vast op
zijn stuk en liet niets los.
Plotseling vroeg de rechter schijn
baar achteloos
Wat voor een dag is het vandaag
eigenlijk
Donderdag, heer rechter.
Zoo, en sinds wanneer is het bij
jou op Donderdag hemdodag?
De knecht (die een schoon hemd
aan had) verbleekte.
Landoiin liet zijn kamer nazien en
men vond er bebloed ondergoed. De
moordenaar was ontdekt.
SLANGENHUID ALS NIEUWSTE
MODESTOF.
Dat inboorlingen zich met de huid
van slangen tooien is bekend, maar
dat de slangenhuid binnenkort in on
ze kleeding zal worden gebruikt, zal
wel niemand verwachten. Toch zal
de Engelsche modokunstenaar mr.
Gerret dezen herfst een proef er mee
nemen. Over zijn plannen zegt Gerret:
„De huid van den reuzenslang kan
wonderen uitwerken als ze door een
handig man in de mode wordt ge
bracht, want deze huid scheurt nooit
en blijft steeds veerkrachtig ze is
waterdicht en buigzaamals men
haar prachtige teekening handig toe
past, kan men er een prachtig effect
mee verkrygen, door de mooie plek
ken in het oog te laten vallen en do
fouten daarentegen te verbergen. Ge
bruikt men de huid van een reuzen
slang als voetbekleeding, dan 'einde
voet daardoor voor het oog kleiner
gemaakt worden men kan haar ech
ter tot op zekere hoogte ook langer en
breeder doen lij leen
En waarom zou ook het heele fi
guur niet naar deze sluugetooi kun
nen worden gemodelleerd, waarom
zou men niet een mooie taille kannen
accentueeren en smalle neupen in
mooi gevormde verauderen door de
wonderlijke hulp van de huid van de
reuzenslang. Maar met alleen de
vrouw zal er van profiteereuvan
slangenhuid kunnen ook sportschoe
nen voor heeren worden gemaakt,
schoenen, die weer en wind kunnen
trotseeren ook kunnen opslagen en
manchetten voor autu-costumes van
slangenhuid worden vervaardigd,
prachtige vesten, waarin geen plooien
komen en die de corpulentie verber
gen.
Zoo zai de huid van de reuzenslang
gedurende den herfst het toppunt zijn
van „élégance" en nieuwigheid.
NIEUWE OPGRAVINGEN.
Van nieuwe, zeer interessante op
gravingen iu Ravenna vertelt dr.
Corrado Kicci, de italiaansciie conser
vator aan hot Duitsche archeologi
sche instituut. Volgens de opgaven
van Ricci omvatten de opgravingen
van het paleis van Ereuerik den
Groote nu een oppervlakte van 1500
vierk. M. Tot de interessantste ontdek
kingen behoort een stanclbeeldvoet in
den tuin, welke men wel als voetstuk
van het standbeeld van den koning
beschouwen kan. Ook is een groote
zaal te voorschijn gekomen, die vol
gens «en inschrilt iu den inozaïk-
vloer triclinium genoemd werd. Het
opschrift vun de spijskamer luidt
„Neem wat de herfst, het voorjaar,
winter en zomer u bieden en op de
heele aarde geschapen wordt." Het
triclinium doet aan een oud paleis in
Tner denken en men kan aannemen,
dat het koningspaleis iu Ra'venna,
wat den vorm van het plan aangaat,
gemaakt is volgens de gebouwen in
Trier en Aries.
Ricci zest ook nog een cn ander over
de herstellingswerken bij St. Appoli-
nare, waar men mozaïken heeft ge
vonden, en over het Oud-Romeinsche
Aquaduct, dat Ravenna van water
voorzag. Men weet, dat Trajanus dat
waterwerk aangelegd heeft en uit de
geschriften van Anorymus Valesianua
en Cassiodorus is bet bekend gewor
den, dat men voor den herstelliugsar-
beid daarvan ook uog in den lijd der
Gothen zorgde na dien tijd echter
was ieder spoor er van verdwenen en
men had als documenten nog slechts
eenige plaatsbepalingen, uls bijv. een
deel van de rivier Ronco cn een niet
ver van Ravenna gelegen kerk van
Santa Maria in AcquedoHw. Het is
Ricci gelukt, op den bodem der Ran-
co een aantal arkadenpilaren van den
aquaduct terug te vinden.
EUROPA'S UNIVERSITEITEN.
Duit3chland en Italië Btaan. wat 't
aantal universiteitssteden betreft, aan
het hoofd der Europeesche Staten
beide hebben 21 hoogescholen. Maar
Italië blijft, al is het aantal universi
teiten ook gelijk, wat het aantal stu
deerenden betreft ongeveer de Jielft
bij Duitschland achter. Na Duitsch-
land en Italië komen Frankrijk met
16 hoogescholen, Engeland met 15,
Oostenrijk met 11, Rusland cn Spanje
met 9, Zwitserland met 7, Holtund,
België, Zweden en Roemenië met 5,
4, 3 en 2. Duilschland heeft de moeste
studenten, ruim 50,000, Frankrijk
volgt met 32,000, Oostenrijk met
30,000, Engeland met 25,000, terwijl
het aantal studenten in de andere ge
noemde landen varieert tusschen 5000
en 12,000. Te zamen zijn in Europa
124 universiteitende grootste dar.i
van is sinds 1908 de Berlijnsche, in
dat jaar heeft ze voor het eerst de
Parijsche Hoogeschool met 1000 stu
denten overvleugeld te zamen wa
ren in Berlijn toen 13,884 studenten,
en in Parijs 12,085. Aan do 124 Euro-
peesche hoogescholen studeeren te
zanien ongeveer 220,000 studenten ge
middeld dus aan iedere hoogeschool
17001800 Berlijn en Parijs overtref
fen dit aantal ongeveer met het acht
voudige.
HET AANTAL DER ZICHTBARE
STERREN.
Met het bloote oog kunnen wij
slechts die sterren waarnemen, die
binnen den zesden lichtgraad liggen,
dat zijn, volgens astronomische bere
keningen, aan <lcn geheelen hemel
niet meer dan 7647. Maar zelfs deze
kunnen niet in éón keer tegelijk wor
den waargenomen, want er verschij
nen nooit meer dan 4000 tegelijkertijd
aan den horizon. Dit getal wowit ech
ter onmiddellijk enorm groot als men
met oen eenvoudigen verrekijker de
achtor den zesden graad Eggende
sterren opzoekt, niet oen tooreelkijker
kan men ruim 100,000 met een verre
kijker van 6 c.M. in doorsnee kan
mon 300,000 sterren zien. Met de reus
achtige instrumenten, zooais die bijv.
op de Licksterrewacht in Amerika
aanwezig zijn, kunnen sterren van
den lidcn graad gezien worden. Voor
de vasistelliug in berekening van haar
aantal heeft men de fotografisch©
plaat noodig cn hiermee heeft men
vastgesteld, dut het aantal der ster
ren tot aan den loden graad minstens
honderd millioeu bedraagt. Volgens
prof. Kapteyn bedraagt het aantal
van alle door de reuzcnteleskopen
zichtbar© sterren 246 millioen en het
aantal van alle door de fotografisch©
plaat vastgehouden sterren 000 tuil-
liocn.
DAMRUBRIEK.
HAARLEMSCHE DAMCLUB.
Alle correspondentie, deze rubriek
betreffende, gelieve men te richten
aan den heer J. Meyer, Kruisstraat
34. Telephoon 1543.
Probleem No. 165 van W. VAN
DAALEN.
ÜP
m
1
J*
1
f
HÉ
fü
H
jjj
51
-Hl
S®
V;
Él
■yï.
iC
n
1
li
ül
Zwart schijven op 8, 9, 10, 12, 14, 19, 20, 23, 29 en dam op 2,
Wit schijven op 17, 22, 30, 31, 32, 34, 40, 48, 50 en dam op 6.
Probleem No. 166 v
1.
Bi
at
I
ÉS
a
ii
Mi
18 fli
*8
H
a»
Zwart schijven op 7, 9, 12,43, 15, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 25 en 26.
Wit schijven op 24, 28, 29, 31, 32. 33, 37, 38, 39, 47. 49 en 50.
Oplossingen van beid© probleems
worden ingewacht aan bovenge
noemd adres uiterlijk Dinsdag 12 Juli
Oplossing van probleem no. 161 van
den auteur: Wit 36 - 31, 22 - 18, 47 -
42, 39 - 34. 27 - 21, 21 1, 1 41
Wit.
Zwart.
1.
47 - 38
36 - 4
Oplossing van probleem No. 162
2.
11 44
4 - 15
van den auteur: Wit 47 - 41, 11 - 7,
3.
44 - 33
15 - 4 god».
15 - 10. 32 - 27, 42 - 38, 25 - 20, 41
4.
88 - 49
4 - 15 a.
48. 35 - 30, 48 181
5.
33 47
15 - 4
Belde Probleems zijn goed opgelost
6.
49 - 32
4 - 36 fa.
door de heeren W. v. Daalen, P. J.
7.
C - 33 en wint. c.
Eype, J. Jacobson Azn., H. Koster, W.
J. A. Matla.
o. Zw.
4 - 36, zie
variant L
Oplossing van het Eindspel No. 160
van den auteur:
Variant 1).
Wit
Zwart.
1.
47 - 38
36 - 4 a.
2.
11 - 44
4 - 36 b<
3.
44 - 33
36-4 c.
4.
38 - 49
4 - 36 <L
5.
33 - 15
36-4 e.
6.
15 - 47
4 - 36 f.
7.
49 - 32
36-4 g.-
8.
32 - 10
4 15
9.
6 - 33
en wint.
a) op
26 - 31
volgt 11 - 17 en wit
6. 47 15 36 - 41
7. 6 - 28 41 - 46
28-5 en wint
7. 41 47
8. 28 - 83 en wint.
Variant III).
wint.
b) op 4 - 15, Zie variant II.
c) op 26 - 31, wit 6 - 28, zw. 81 - 87,
w. 28 41, 33 - 15 en wint, of, zoo
zwart 36 - 47, dan w. 28 - 46, zw. 47 -
36, w. 47 - 41 en 33 - 151
d) op 4 - 15, Zie variant III, op
31, wit 6 - 22 en wint.
e) op 26 - 31, w. 6-28 (zw. 31 -
37) 28 41 cn 49 - 38.
f) op 26 - 31, w. 6 - 22 en wint.
g) op 26 - 31, w. 47 - 15 en wint.
Variant
II).
Wit.
Zwart:
1. *7-38
36 - 4
2. 11-44
26 - 31
8. 44-49
4-15 gedw.
4. 38-47
31 - 36
5. *9-38
15 42
b. Op 26 - 31 wit 32 10, 6 - 33 en
wint, op 4 - 31, w. 47 - 36 en wint
c. Op 26 - 31 volgt 47 - 38, zw. 31 - 37,
wil 32 41, 33 - 15 en wint
Op 36 - 31 volgt 47 - 36 en 32 - 27
of 37.
Op 36 - 18, 13, 9 of 4 geeft wit dam
32 af en wint.
Dit eindspel werd goed opgelost dooi
do heeren VV. v. Daalen, P. J. Eype,-
J. Jacobson Azn., W. J. A. Matla.
Met no. 162, is de tweede wedstrijd,
iu het oplossen van problemen, we
der afgeloopen. Spoedig hopen wij
weder een wedstrijd to organiseereu
mot schitterend© prijzen. We rekenen
alsdan op groote deelneming.
in dezen wedstrijd werd het maxi
mum aantal punten, zijnde 40, be
haald door de Heeren W. v. Daalen
eu VV. J. A. Matla, welke heeren om
de verdeeliug van eersten en twee
den prijs, In het clublokaal, Jansstr.
85, een partij dam zullen spelen, op
een nader overeen te komen datum.
De Haarlemsche Damclub houdt
hare bijeenkomsten iederen Maan
dagavond van 8—12 uur in het Ge
bouw „de Nijverheid", Jausstraat 854
alhier.
Liefhebbers van het damspel *ijn
daar stood* welkom.