m M m - m m 'ÉL m m mm m Jé m m 9 0, m m m m m m m éM m Daar Fetor Konrad bepaald weg .moest, had do tramdirectie zijn aan vraag oin ontslag ook dadelijk inge willigd hij dood nu'zijn laat sten i it en morgen zou hij met vrouw en kind naar zijn geboorteplaats op reis gaan. Met vrouw en kind I Om deze twee verheugdu luj zich vooral over den plotsoliugen ommekeer in zijn omstandigheden. O, hij vond het een zeer aangename gedachte van nu ai zijn eigen baas te zijn en eigenaar van een, zij het ook kleine, toch altijd goed rendeerende en schuldenvrije zaak, niet ineer voor ouderen te moe ten werken, doch voor zïclizelven maar hot liart ging hem toch eerst recht open, als hij er aan dacht, hoe gelukkig zijn Theresa zou zijn, dat ze de kleine, sombere woning aan het binnenplein kon verruilen tegen do aardige, vriendelijke lichte kamersin bet ouderlijke huis. En dan Fritz, zijn jongen, zijn schat 1 In zijn verbeel ding zag hij hem reeds rondkruipen op alle plekjes, waar hij zeil zich als kind zoo onbeschrijfelijk gelukkig ,ihad gevoeld in den paardenstal, in de wagen-remise, op den hooizolder, in het hoenderhok en in den tuin in den tuin, waar thans zeker de ikruisbessenstruiken liaar mooi groen geel vootrjaarskleed aangetrokken hadden en waar thans in het gras onder de beukenheg zeker weer de viooltjes groeiden. Ja, voor Fritz verheugde hij zich het meest de arme, lieve jongen behoefde nu niet meer op de koude, met asphalt bedekte binnenplaats en op de stoffige straten te spelen, maar eou dezelfde gelukkige jeugd doorle ven als hij zelf. En Fritz? Die verheugde zich reeds bovenmate in het vooruitzicht op de reis 1 Zijn schoonste herinneringen waren immers verbonden aan de laatste vacanties, die hij bij zijn grootmoeder doorbracht, en nu zou hij voor altijd daar zijn, waar het mooier was dan ergens elders op de wereld Nauwelijks kon hij 't oogen- blik afwachten, dat hij in den trein zou stappen, telkens en telkens weer had hij zijn vader dat verze kerd. En nu vandaag hij had onder vurige, hartstochtelijke liefkoo- zingen het verlof daarvoor afgebe deld vandaag mocht hij zijn vader opwachten, als deze zijn laatsten rit had gedaan, om hom dan te vergezel len. Want vader wilde nog verschil lende inkoopen voor de reis en de verhuizing doen. En dat hij daarvoor zijn Zondagsgewaud, liet mooie blau we matrozenpakje mocht aantrekken, was hem ook toegestaan. Peter Konrad verheugde zich er al op, dat zijn jongen hem buiten bij den Kreuzberg, voor het station met schitterende oogen tegemoet zou hup pelen. De rit was bijna ten einde. De wa gen draaide uit de Kochstrasse de Friedrichsirasse in en had nu het lange, rechte eind tot de Bellealli- anceplatz voor zich. Toen, dicht bij de Markthalle, schoof een zware last wagen over de rails en Peter moest, om een botsing te voorkomen, krach tig remmen. Zijn wagen stond stil naast een wagen van dezelfde lijn, die van den tegenovergestelden kant was gekomen en bij een halte wachtte. Peter knikte den bestuurder van den anderen wagen vluchtig toe en wilde, toen de goederenwagen geluk kig over de rails was gekomen, ver der rijden, toen zijn oor eenige woor den van het gesprek opving, dat eeni ge passagiers van den anderen wa gen voerden. Was het een jongen Ja, een jongen van ongeveer tien Jaarhij was uit het Victoriapark ge komen en wilde over de straat loo- pen. En beide beenen weg? Glad afgesneden t De brandweer moest komen om den wagen op te lichten. Het was een akelig gezicht, zooals de beenen uit de blauwe broek... De naast Peter staande wagen zette zich in beweging en het slot van den zin stierf weg in den wind. Ook Peter schakelde den stroom in, maar hij deed het volkomen werktuigelijk. Het schemerde hein voor zijn oogen en het bloed suisde hem in de ooren. Een koude rilling liep hein over den rug in weerw'l van de dikke jas. Een jongen een jongen van on geveer tien jaar overreden een jon gen met een blauwe broek en in de Kreuzbergstrasso 1 Groote hernel, nis dat Fritz zijn Fritz Op de Bëileallianceplatz gaf de con ducteur het sein om te stoppen. Peter hoorde het niethet suizen en brui sen in zijn ooren overstemde hom. Dé conducteur trok voor de tweede maal aan de bel. Thans eindelijk hoorde Peter het signaal en liet den wagen stilhouden. Daar zag hij een controleur naar den wagen kpmen. Meneer de controleur riep hij met heesche stem. Meneer de con troleur Zijn superieur kwam bij het plat form staan. Wel, Konrad, wat is er Ik ben ziek, meneer de contro leur, ik kan niet verder rijden wilt De controleur stapte vlug op het uiterlijk van den wagenbestuurder verried hem, dat de man de waarheid sprak. Hij nam diens plaats in, en vroeg Wilt ge afstappen, Konrad, of meerijden tot het station Meerijden 1 Het klonk uls een geroclicL Toen leunde de zieke in een hoek en de rit werd voortgezet. Toen ze liet gevaarlijke gedeelte door de Haliescbe poort, over de 13el- lealliancebrug en do Blücherplatz achter zich hadden en do rustige Bellealliancestrasse waren inge draaid, voelde do controleur plotse ling de als van hevige koorts trillen de hand van den wagenbestuurder op zijn arm en hoorde de met bevende stem uitgestooten woorden Is het waar, meneer de contro leur, heeft men in de Kreuzberger- suasse «en jongen overreden De controleur antwoordde, zonder om te zien Ja Konrad, een kleinen Jon gen 1 Is hij dood De controleur knikte slechts. En toen hoorde hij achter zich een kreet, die niets menschel ij ks had en omzien de, zag hij den grooten, sterken man onbeweeglijk op het platform liggen. De controleur overlegde een oogen- biik. Zou hij stilhouden Zou hij ver der rijden Een Mik in den wagen overtuigde hem, dat er geen passa giers meer in zaten. In een minuut kon hij 'het eindstation bereiken. Dus verder I Met geforceerde kracht verder 1 De wagen stopte voor het station. De controleur wenkte een paar wa genbestuurders en conducteurs van do uudere wagens en men maakte toebereidselen om het zware lichaam van den bewustelooze in liet station te dragen, toen een kleine jongen tusschen de mannen doordrong. Met een luiden kreet wierp hij zich op het schijnbaar levenlooze lichaam en sloeg zijn armpjes er om heen. Vader 1 Vader 1 Mijn lieve, goede vader Nu sloeg de man zijn oogen op. Hij richtte zich een weinig op, streek zich met do handen een paar malen over liet gezicht en wreef zich liet voor hoofd. Daarna vroeg hij, alsof hij uit een diepen slaap ontwaakte Wat is er toch met mij gebeurd Waar ben ik Wat is er te doen En toen plotseling, toen hij volko men tot bewustzijn was teruggekeerd, sprong hij op, pakte den jongen met reuzenarmen, hief hem op, drukte hein tegen zich aan en kuste hein hartstochtelijk. Fritz i Mijn jongen I Mijn jon gen Mijn Fritz I Jij jij leeft Je bent niet overreden? Ik Overreden vroeg de jon gen verbaasd. lk kom juist van moeder. Daar kwam een der wagenbestuur ders bij Peter. Hij wees naar het sta tion. Daar binnen ligt er een een kleine jongen, zoo groot als die van jou. Konrad. die is straks onder den wagen gekomen hij is dood. Maar jouw Fritz is het met. Met oogen vol tranen zag Peter op zijn kleinen jongen neer. Fritz, mijn jongen, en ik dacht, dat jij liet was I En terwijl bij den jongen nog een maal tegen zijn borst drukte, kwam het onder snikken over zijn lippen Ilcmel, aan dezen laatsten rit zal lk mijn heele leven denken I Peter Konrad vertoeft nu al sedert een jaar in zijn geboortestadje en be heert nauwgezet de erfenis, die hem tot een der voornaamste burgers van de plaats gemaakt heeft. Zijn Therese houdt als degelijke huisvrouw de huishouding uitstekend in orde, en Fritz, zijn jongen, weet in de stallen en in al de hoekjes van huis en hof en tuin beter den weg dan in zijn schoolboeken. Hoe kapiteia Sprayt verteld. Ik was nog maar matroos, zoo verhaalde Spruyt, en ik was met ,,Oe Triton", een Amsterdamsche bark van de firma Keuvel en Comp., op de terugreis van Batavia en Su- marang. We hadden suiker en koffie in, en bovendien een zootje wilde beosten aan boord voor den apentuin te Amsterdam, o. a allerlei vogels, slangen, apen en een grooten tijger, heusch een effectieven, levenden ko ningstijger, en onder de slangen was er een, die zeker wel zoo lang was als de langste tros, dien ik op de „Argo" heb, en zoo dik als een man om zijn middel. Dat beestentnig is eigenlijk beroerd goed aan boord van «en schip, en in den beginne kon ik in mijn kooi geen oog dicht doen. Als „mesjeu" tijger het niet in de muts had en hij begon te brullen, don had je een spektakel onder al dat vee, vooral onder de apen, dat hooren en zien je verging Van de slangen hadden we den min sten lastze schoten zich geregeld op als een tros of talie, naar gelang van de dikte, en ze sliepen veertien da gen of drie w eken achter elkaar, tot ze honger kregen, en dan voerden we ze kippen en duiven, en levende ratten en muizen Zoo'n rat bij een slang, dat was altijd een aardigheid n te zien. Je zult zeggen zoo'n muis of rat kan nog al gemakkelijk wegkomen ze heeft maar een klein gaatje noo- dig. Dat is ook waar, maar het was, of dat goed betooverd was, zoodra het de slang iu het oog kreeg eu zij hel mot haar oogen aankeek. Dan be gon do rat te hijgen, en haar horen gingen rechtop staan ze zette haar oogjes zoo wijd mogelijk open, cn eindelijk deed ze een sprong, en weg wnS het dier in den open muil der slang, die niets anders te doen had, dan het in te slikken. Ik zeg maar, dat zoo'n serpent eene gemakkelijke manier heeft, om aan den kost te ko men en ze geven zich niet eens de moeite om heur kiezen te gebruiken ze slikken haar rantsoen rnaor door gaan weer voor een dag of veertien onder zeil met de oogen toe. Die dikke, de boa-constrictor, heeft ons wat kippen opgevreten het was zonde en schande. Ik zeg maar alle liefhebberijtjes kosten geld, maar zoo'n wildebeesten-liefhebberij is bij zonder duur. Ik zou dat ontuig muar in de wildernis laten daar kan het elkaar opvreten want aan boord en in de menagerie rnoet je het den kost geven kon je het nog maar met het volk laten meeschaften, maar het is op zijn manier nog kieskeurig ook. Enfin, de kapitein en het volk kre gen cene goede premie, als de bezen ding levend thuis kwam en dat maak te alles goed. We waren al een heel eind weg; aan de Kaap hadden we ongemakke lijk moeien boksen, want daar is al- lijd vuiligheid aan de lucht. We wa ren zoo wat op de hoogte van St. He lena, ik zal het nooit vergeten I toen ik 's ochtends de wacht had aan het dek en ik tegen de verschansing was gaan zitten om zoo, en passant nog, \oór dat het licht werd, een uil tje te knappen. Ik wou wel eens we ten hoe het kwam, maar ik droomde, dat de tijger uit zijn hok was gebro ken eu krijgertje met me over het dek speelde. Ik schrikte wakker, ik zette mijn oogen zoo wijd mogelijk open, om zeker te zijn, dat ik maar ge droomd had, maar jawelmijn droom was maar een waarschuwing geweest. Een pas of tien van me af, bij den grooten mast, daar lag mesjeu tijger op het dek, met den kop tusschen de pooten, als een kat, die op een vogel tje loert, en hij keek mij met zijne groene, scherpe oogen vlak in het ge zicht. Het was precies, 'of ik een stem hoorde, die zei„Verroer je niet, want je bent er om koud". Ik bleef stil zitten en keek hem on hij mij, en zoo bleven we elkaar een minuut of vijf aankijken, tot mijn oogen eindelijk overliepen. Roepen durfde ik nietallerlei gedachten schoten me door het hoofd maar ik kreeg geen enkelen gooden inval. Het was doodstil op het dak en, zooals ib later hooide, was de roerganger op dat oogenhlik, evenals ik te voren, in gedut. De zon was nog niet op, maai liet was toch licht genoeg, om alles duidelijk te onderscheiden. Eindelijk richtte zich mijn over buurman langzaam op, en met den buik langs den grond strijkende, den hals uitgestrekt, en de oogen, die als vuurballen glommen, strak op mij gericht, kwam hij voorzichtig nader, gereed om zijn sprong te doen. Ik be greep, dat langer stilzitten mijn dood zou zijn maai- ik had niets bij de hand om mij al was het maar voor de nnrdigheid te weer te stellen. Vlak bij mij stond eene puts met vuil zeepsop, dat was het eenige. In tijd van nood pak je alles aan een strootje is genoeg voor een dren keling, zeggen ze maar dat is de waarheid. Een, twee, drie ik pak de puts, onder het opspringen, en ik smijt mijn maat het vuile water op den kop. Je hadt moeten zien, hoe hij achter uit stoof, en ik niet links, als een weerlicht den boegspriet op, naar den kluiverboom maar de satan had me op dien ongelukkigen morgen eene kwade partuur gegeven. Ik zat, dacht ruc, veilig en wel op mijn klniverboompje, daar komt me die beroerde tijger, nadat hij zijn oogen had uitgeveegd, terug, en gaat weer in zijn vorige positie tegen den boegspriet Liggen Wel verdraaid I dacht ik, dat is nu iemand toch negeren. De tijger is in staat, mij te vervolgen, tot me niets anders overschiet dan me te water te laten vallen, en daar had ik niet veel trek in, want we hadden sinds drie dagen een haai in ons kiel water, die mans was. Ik heb nooit zoo'n kerel gezien, en dat hij nog pre sent was, dat wist ik, want toen ik zoo even naar beneden had gekeken, had ik nog het loodsmannetje (1) aan bakboord bij den boeg gezien. Er mankeert nu maar aan, dachl fk, dat meteen de boa-constrictor ook uit zijp. hok komt gekropen dan ben ik goed of erger kon je het onmoge lijk hebben maar die maat sliep pas sinds vier dagen, dat stelde rne een weinig gerust, hoewel het toch al erg genoeg was. We zaten zoo elkaar weer een mi nuut of wat aan te kijken, toen ik op eens een inval kreeg. Mijn maat scheen uog niet veel lust te hebben, over deu boegspriet naar mij toe te kuieren, maar hij had ook geen plan, er mij af te laten komen het oog- watertje, dat ik hem had gegeven, wilde hij mij eerlijk betalen, ik zag het aan zijn oogen. Nu ben ik een baas in het fluiten op de vingerszoo hard kan het nooit spoken op zee, zoo woedend kan de storm niet door het want fluiten, of mijn fluitje klinkt er boven uit. Nu was het stil do zeilen stonden vol, meer nietik stak mijn vingers in den mond, en ik floot zóó gewei- dig, dat het mij door de hersens sneed. De tijger knipte met zijn oogen als wilde hij zeggen dat is een ge meen koopje, dat je me daar levert Goed dacht ik ik zal je wel an ders krijgen. Ik wachtte een oogen- blik en keek mijn maat met een heel ander oog aan dan een oogenblik te voren maar toen ik mij stil hield, begon hij opeens te blazen als een kat. We spelen hier een dampartij, dacht ik maar als jij blaast, dao kan ik fluiten. En ik zette mijn vin gers weer tusschen de tanden, en ik floot, zoo hard ik kon. Hij kneep weer zijn oogen toe en schoof een eindje achteruit, maar ik avanceerde en floot opnieuwhij weer achteruil, en ik weer dezelfde manoeuvre. Mijn iluitje had den roerganger en den tweeden stuurman, die de wacht nad, wakker gemaakt, üp dien onge lukkigen ochtend sliep alles, maar we waren ook afgetobd door een veer- uendaagschen storm. Onze tweede sluuiinau was een jongen van twintig jaren. Sterk als zes, on voor den levendon duivel niet bang. Ilij kwam van achter uaar vo ren gedrenteld en merkte dadelijk, wat er gaande was. Hg bleef staan om eens goed te kijken, en hij zag spoedig hoe onze dampartij stond, loon sprong hij op de verschansing on ging iu 't want staan. Fluit nog eens 1 riep hij mij toe, en ik deed het. Wel verdraaid, dat is aardig riep hij lachend. We zullen dien kameraad eens samen in zijn hok loodsen. Fluit nog eens I Nu kwam het mooie van de grap aan. De tweede stuurman had een bootmansfluitje hij zette het aan den mond en blies er op, zoo hard hij kon. De tijger keek verschrikt om, als iemand, die de deur achter zich hoort dicht doen toen keek hi; mij aan, alsof hij zeggen wilde „je ben een gemeene yenteerst iemand de uogen mei vuiligheid vol te gooien en hem dan in de ooren te blazen met zoo'n beroerde muziek ik wou, dat ik je op de vlakte had, lammeling I" Maar hij zwaaide voor zijn anker en retireerde naar achter. We had den hem tusschen ons beiden in, de tweede stuurman en ik, en zoo brach ten we hem, om beurten fluitende, naar zijn kooi. Een der zijwanden was bij het slingeren van het schip, door de zwaarte van het beest uitge weken cn toen door de werking van de zon losgegaan. Het monster kroop zoo ver mogelijk naar achteren, toen het weder in zijn hok zat, en terwijl ik floot, duwde de stuurman een op gerold zeildoek in het gat... en daar mee was de grap uit. (1) Een klein vischje, veel op een baars gelijkende, dat den haai ver gezelt INWERKING VAN DEN DONDER OP DEN REGEN. Men nam vroeger aan, dat bij on weer zekere veranderingen in de in tensiteit van den regenval en de grootte der vallende droppels aan de Inwerking van den bliksem te wlitan was. Onlangs echter heeft Fransch geleerde bewezen, dat ook de donder plotselinge Miranderingen op den vorm der regendroppels teweeg brengt Tot dit resultaat kwam lnj door de waarneming van den regen boog, welks gedaauto zich na iederen donderslag plotseling veranderde. De kleurgrenzen cn de boograndeu, zoo schrijft het „Naturio Wocheuschrift" vloeiden telkens zeer onduidelijk uit, de kleuren werden onduidelijk en de regenboog veranderde snel van vorm. Bijzonder duidelijk toonde zich dit verschijnsel aan den nevcn-regeu- boog, waarbij ©en bijna totale kleur- vermenging plaats vond. Uit de proe ven bleek, dat de regendroppels, die vóór den donder een doorsnee van minder dan 0.1 m.M. hadden, zich door den invloed van den donder met elkaar verbonden en zich vergrootten. HEMDEDAG. Van den bekenden Karlsruhr rech ter van instructie vrijheer Lundolin van, Blittersdorf (gestorven 1881) wordt van een moordzaak verteia, waarin deze bokonde rechter de in structie leidde en door een enkele ge- sprekswending wist te bewerken, dat de ontkennende moordenaar zich ver sprak en tot een bekentenis werd ge bracht. Het was een ingewikkeld ge val een groot aantal getuigen was gedagvaard, maar niemand wist of wilde iets zeggen, dat licht in de duis ternis bracht. LandoLin verdacht den knecht van den vermoorde, nam hem geducht in kruisverhoor, verwarde hem met tal van vragen, maar hoe hij ook vroeg, de man bleef vast op zijn stuk en liet niets los. Plotseling vroeg de rechter schijn baar achteloos Wat voor een dag is het vandaag eigenlijk Donderdag, heer rechter. Zoo, en sinds wanneer is het bij jou op Donderdag hemdodag? De knecht (die een schoon hemd aan had) verbleekte. Landoiin liet zijn kamer nazien en men vond er bebloed ondergoed. De moordenaar was ontdekt. SLANGENHUID ALS NIEUWSTE MODESTOF. Dat inboorlingen zich met de huid van slangen tooien is bekend, maar dat de slangenhuid binnenkort in on ze kleeding zal worden gebruikt, zal wel niemand verwachten. Toch zal de Engelsche modokunstenaar mr. Gerret dezen herfst een proef er mee nemen. Over zijn plannen zegt Gerret: „De huid van den reuzenslang kan wonderen uitwerken als ze door een handig man in de mode wordt ge bracht, want deze huid scheurt nooit en blijft steeds veerkrachtig ze is waterdicht en buigzaamals men haar prachtige teekening handig toe past, kan men er een prachtig effect mee verkrygen, door de mooie plek ken in het oog te laten vallen en do fouten daarentegen te verbergen. Ge bruikt men de huid van een reuzen slang als voetbekleeding, dan 'einde voet daardoor voor het oog kleiner gemaakt worden men kan haar ech ter tot op zekere hoogte ook langer en breeder doen lij leen En waarom zou ook het heele fi guur niet naar deze sluugetooi kun nen worden gemodelleerd, waarom zou men niet een mooie taille kannen accentueeren en smalle neupen in mooi gevormde verauderen door de wonderlijke hulp van de huid van de reuzenslang. Maar met alleen de vrouw zal er van profiteereuvan slangenhuid kunnen ook sportschoe nen voor heeren worden gemaakt, schoenen, die weer en wind kunnen trotseeren ook kunnen opslagen en manchetten voor autu-costumes van slangenhuid worden vervaardigd, prachtige vesten, waarin geen plooien komen en die de corpulentie verber gen. Zoo zai de huid van de reuzenslang gedurende den herfst het toppunt zijn van „élégance" en nieuwigheid. NIEUWE OPGRAVINGEN. Van nieuwe, zeer interessante op gravingen iu Ravenna vertelt dr. Corrado Kicci, de italiaansciie conser vator aan hot Duitsche archeologi sche instituut. Volgens de opgaven van Ricci omvatten de opgravingen van het paleis van Ereuerik den Groote nu een oppervlakte van 1500 vierk. M. Tot de interessantste ontdek kingen behoort een stanclbeeldvoet in den tuin, welke men wel als voetstuk van het standbeeld van den koning beschouwen kan. Ook is een groote zaal te voorschijn gekomen, die vol gens «en inschrilt iu den inozaïk- vloer triclinium genoemd werd. Het opschrift vun de spijskamer luidt „Neem wat de herfst, het voorjaar, winter en zomer u bieden en op de heele aarde geschapen wordt." Het triclinium doet aan een oud paleis in Tner denken en men kan aannemen, dat het koningspaleis iu Ra'venna, wat den vorm van het plan aangaat, gemaakt is volgens de gebouwen in Trier en Aries. Ricci zest ook nog een cn ander over de herstellingswerken bij St. Appoli- nare, waar men mozaïken heeft ge vonden, en over het Oud-Romeinsche Aquaduct, dat Ravenna van water voorzag. Men weet, dat Trajanus dat waterwerk aangelegd heeft en uit de geschriften van Anorymus Valesianua en Cassiodorus is bet bekend gewor den, dat men voor den herstelliugsar- beid daarvan ook uog in den lijd der Gothen zorgde na dien tijd echter was ieder spoor er van verdwenen en men had als documenten nog slechts eenige plaatsbepalingen, uls bijv. een deel van de rivier Ronco cn een niet ver van Ravenna gelegen kerk van Santa Maria in AcquedoHw. Het is Ricci gelukt, op den bodem der Ran- co een aantal arkadenpilaren van den aquaduct terug te vinden. EUROPA'S UNIVERSITEITEN. Duit3chland en Italië Btaan. wat 't aantal universiteitssteden betreft, aan het hoofd der Europeesche Staten beide hebben 21 hoogescholen. Maar Italië blijft, al is het aantal universi teiten ook gelijk, wat het aantal stu deerenden betreft ongeveer de Jielft bij Duitschland achter. Na Duitsch- land en Italië komen Frankrijk met 16 hoogescholen, Engeland met 15, Oostenrijk met 11, Rusland cn Spanje met 9, Zwitserland met 7, Holtund, België, Zweden en Roemenië met 5, 4, 3 en 2. Duilschland heeft de moeste studenten, ruim 50,000, Frankrijk volgt met 32,000, Oostenrijk met 30,000, Engeland met 25,000, terwijl het aantal studenten in de andere ge noemde landen varieert tusschen 5000 en 12,000. Te zamen zijn in Europa 124 universiteitende grootste dar.i van is sinds 1908 de Berlijnsche, in dat jaar heeft ze voor het eerst de Parijsche Hoogeschool met 1000 stu denten overvleugeld te zamen wa ren in Berlijn toen 13,884 studenten, en in Parijs 12,085. Aan do 124 Euro- peesche hoogescholen studeeren te zanien ongeveer 220,000 studenten ge middeld dus aan iedere hoogeschool 17001800 Berlijn en Parijs overtref fen dit aantal ongeveer met het acht voudige. HET AANTAL DER ZICHTBARE STERREN. Met het bloote oog kunnen wij slechts die sterren waarnemen, die binnen den zesden lichtgraad liggen, dat zijn, volgens astronomische bere keningen, aan <lcn geheelen hemel niet meer dan 7647. Maar zelfs deze kunnen niet in éón keer tegelijk wor den waargenomen, want er verschij nen nooit meer dan 4000 tegelijkertijd aan den horizon. Dit getal wowit ech ter onmiddellijk enorm groot als men met oen eenvoudigen verrekijker de achtor den zesden graad Eggende sterren opzoekt, niet oen tooreelkijker kan men ruim 100,000 met een verre kijker van 6 c.M. in doorsnee kan mon 300,000 sterren zien. Met de reus achtige instrumenten, zooais die bijv. op de Licksterrewacht in Amerika aanwezig zijn, kunnen sterren van den lidcn graad gezien worden. Voor de vasistelliug in berekening van haar aantal heeft men de fotografisch© plaat noodig cn hiermee heeft men vastgesteld, dut het aantal der ster ren tot aan den loden graad minstens honderd millioeu bedraagt. Volgens prof. Kapteyn bedraagt het aantal van alle door de reuzcnteleskopen zichtbar© sterren 246 millioen en het aantal van alle door de fotografisch© plaat vastgehouden sterren 000 tuil- liocn. DAMRUBRIEK. HAARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men te richten aan den heer J. Meyer, Kruisstraat 34. Telephoon 1543. Probleem No. 165 van W. VAN DAALEN. ÜP m 1 J* 1 f HÉ fü H jjj 51 -Hl S® V; Él ■yï. iC n 1 li ül Zwart schijven op 8, 9, 10, 12, 14, 19, 20, 23, 29 en dam op 2, Wit schijven op 17, 22, 30, 31, 32, 34, 40, 48, 50 en dam op 6. Probleem No. 166 v 1. Bi at I ÉS a ii Mi 18 fli *8 H a» Zwart schijven op 7, 9, 12,43, 15, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 25 en 26. Wit schijven op 24, 28, 29, 31, 32. 33, 37, 38, 39, 47. 49 en 50. Oplossingen van beid© probleems worden ingewacht aan bovenge noemd adres uiterlijk Dinsdag 12 Juli Oplossing van probleem no. 161 van den auteur: Wit 36 - 31, 22 - 18, 47 - 42, 39 - 34. 27 - 21, 21 1, 1 41 Wit. Zwart. 1. 47 - 38 36 - 4 Oplossing van probleem No. 162 2. 11 44 4 - 15 van den auteur: Wit 47 - 41, 11 - 7, 3. 44 - 33 15 - 4 god». 15 - 10. 32 - 27, 42 - 38, 25 - 20, 41 4. 88 - 49 4 - 15 a. 48. 35 - 30, 48 181 5. 33 47 15 - 4 Belde Probleems zijn goed opgelost 6. 49 - 32 4 - 36 fa. door de heeren W. v. Daalen, P. J. 7. C - 33 en wint. c. Eype, J. Jacobson Azn., H. Koster, W. J. A. Matla. o. Zw. 4 - 36, zie variant L Oplossing van het Eindspel No. 160 van den auteur: Variant 1). Wit Zwart. 1. 47 - 38 36 - 4 a. 2. 11 - 44 4 - 36 b< 3. 44 - 33 36-4 c. 4. 38 - 49 4 - 36 <L 5. 33 - 15 36-4 e. 6. 15 - 47 4 - 36 f. 7. 49 - 32 36-4 g.- 8. 32 - 10 4 15 9. 6 - 33 en wint. a) op 26 - 31 volgt 11 - 17 en wit 6. 47 15 36 - 41 7. 6 - 28 41 - 46 28-5 en wint 7. 41 47 8. 28 - 83 en wint. Variant III). wint. b) op 4 - 15, Zie variant II. c) op 26 - 31, wit 6 - 28, zw. 81 - 87, w. 28 41, 33 - 15 en wint, of, zoo zwart 36 - 47, dan w. 28 - 46, zw. 47 - 36, w. 47 - 41 en 33 - 151 d) op 4 - 15, Zie variant III, op 31, wit 6 - 22 en wint. e) op 26 - 31, w. 6-28 (zw. 31 - 37) 28 41 cn 49 - 38. f) op 26 - 31, w. 6 - 22 en wint. g) op 26 - 31, w. 47 - 15 en wint. Variant II). Wit. Zwart: 1. *7-38 36 - 4 2. 11-44 26 - 31 8. 44-49 4-15 gedw. 4. 38-47 31 - 36 5. *9-38 15 42 b. Op 26 - 31 wit 32 10, 6 - 33 en wint, op 4 - 31, w. 47 - 36 en wint c. Op 26 - 31 volgt 47 - 38, zw. 31 - 37, wil 32 41, 33 - 15 en wint Op 36 - 31 volgt 47 - 36 en 32 - 27 of 37. Op 36 - 18, 13, 9 of 4 geeft wit dam 32 af en wint. Dit eindspel werd goed opgelost dooi do heeren VV. v. Daalen, P. J. Eype,- J. Jacobson Azn., W. J. A. Matla. Met no. 162, is de tweede wedstrijd, iu het oplossen van problemen, we der afgeloopen. Spoedig hopen wij weder een wedstrijd to organiseereu mot schitterend© prijzen. We rekenen alsdan op groote deelneming. in dezen wedstrijd werd het maxi mum aantal punten, zijnde 40, be haald door de Heeren W. v. Daalen eu VV. J. A. Matla, welke heeren om de verdeeliug van eersten en twee den prijs, In het clublokaal, Jansstr. 85, een partij dam zullen spelen, op een nader overeen te komen datum. De Haarlemsche Damclub houdt hare bijeenkomsten iederen Maan dagavond van 8—12 uur in het Ge bouw „de Nijverheid", Jausstraat 854 alhier. Liefhebbers van het damspel *ijn daar stood* welkom.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1910 | | pagina 14