BUBLADVAN HAARLEM'S DAGBLAD 18* /urging. ZATERDAG 81 DECBMBER 1910 No. 8443 DE ZATERDAGAVOND HAARLEM'S DASBLAD KOST fIJO PEB 8 BAANDEN OF 10 CENT PER WEEK. ADMINISTRATE GROOTE HOUTSTRAAT 5o. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZUN ADVERTENT1ËN DOELTREFFEND. ONZE ANNONOES WORDEN OPGEMERKT. Rubriek voor Vrouwen Vrouwen als uitvindster». In September van dit jaar had er te Londen een eigenaardige tentoon stelling plaats van uitvindingen die haar ontstaan dankten aan vrouwe lijk vernuft en vrouwelijke handig heid. Volgens een statistieke opgave meldden zie htn Engeland jaarlijks, gemiddeld vijf honderd patenten aan. die door vrouwen gevraagd werden. Daaruit bleek, dat het dus wel eens de moeite waard zou zijn, een over- elcht te verkrijgen van al hetgeen er nu al zoo door vrouwelijke schrander heid en scherpzinnigheid verbeterd en uitgevonden was. Want al is ook niet zeiden het toeval in het spefl bij dergelijke verrassende uitkomsten, 't Boeken naar hervorming met stalen IJver en taai geduld ging daar dik wijls aan vooraf! Het was dan ook een bonte menge ling, die men den bezoekers der Lon- densche Vrouwen-Uityindsiers-ten- loonstelllng voor oogen voerde en ze ker zou het steeds wentelend rad van het huishoudelijk leven heel wat ge makkelijker Tondgaan, als veel van die uitvindingen en verbeteringen ook in praktijk gebracht waren. Men zog er b.v. een zuigflesdh met elec- trisch apparaat, waardoor de allljd- zorgende moeder het haar Jongsten makkelijker kon maken bij het drin ken. Vooral die Engejsche dames heb ben zich zeer verdienstelijk gemaakt op het gebied van uitvindingen, waar het haar eigen werkkring betreft. Een groot aantal kookpannen, lam penbranders en deurschellen werden er tentoongesteld. Vijf zusters hadden zich gezamen lijk op het gebied der hoedenmodal- len gewaagd en stuurden vormen in, die even praktisch als eigenaardig waren. Verder ontbrak het niet aan werktuigen voor het pijnloos slach ten van hoenders en voor het uitwas- echen en uitstoomen van bontwerk. Een dieren vriendin zond ook mo dellen voor hondenjasjee inl Men be paalde aioh echter met uitsluitend tot het gebied der vrouw. Zbg-kon men er ook opmerken: verbeteringen aan stoommachines, locomotieven en au tomobielen; zelfs hel nieuwste op het gebied der sport, het luchtschip, on dervond de belangstelling van den vrouwedijken onderzoekingsgeest. Ook ontbrak het niet aan kogelvrije pant- serbekleeding voor militairen, aan verbeteringen op het gebied, der oar- logsschopci' enz. Maar zoo men in dit alles nu zoo'n verbazenden vooruitgang van het vrouwelijk intellect meent te zien, dan bedriegt men zich toch: „De vrouw zonder eenige belangstelling, bestaat slechte in het rijk der fabels. Tweehonderd jaar geleden verscheen er een speciale vrouwenlexiconein als men die nu bij toeval eens doorbla dert, dan is men versteld over het groot aantal vrouwen dat zich toen al reeds onderscheidde op allerlei ge- bid: „Ze schilderden, schreven, zon gen, dansten, traden als tooneelspeel- sters op, ltiwlptm ais sterrekundigen hij het vaststellen van den kalender, dichtten zangen, boetseerden in klei en was, snedjen hout en kopergravu ren, waren behulpzaam in het uitoe fenen dor geneeskunde, schreven ge leerde en leerrijke boeken enz." zouden nu onder dat groote aantal geestelijk-uitmuntende vrouwen ook geen uitvindsters geweest zijn? Dat is toch haast niet aan te ne- mon! Maar het zal er mee geg zijn als met menige uitvindster van den tegenwoordigen tijd: haar werk zal gewaardeerd worden en re 8Choots zijn toepassing vinden, naam der uitvindster zal echter wel dra in vergetelheid zijn geraakt! Ook zal er menigmaal Iets ontdekt uitgevonden zijn door een vrouw, die in het eerst niet zoo het omvang rijke harer uitvinding inzag: zoo b.v. het kleuren van zeewier dat voor het eerst gedaan werd door een bewoon ster van een der noordelijke Wad deneilanden, meer als tijdpassee- iring, dan om er eenig voordeel mee te behalen! De bloemisten hebben dit idee echter productief gemaakt en zouden hot nu niet graag meer mis sen als docoratiemiddel ter versie ring van zalen. Op dezelfde manier is het gegaan met de uitvindster van die kleine mollige aapjes en beertjes, die zoo'n aanzienlijk deel van het kinderspeel goed uitmaken: zij vulde nl. een klein Jap je pluche gebruiken, dat zij nog over had maakte daar een beertje van en dit werd zoo gretig ontvan gen door den kleine, die er mee ven rast werd, dat alle kindertjes die het zagen, zich onmiddellijk een derge lijk stuk speelgoed wensdhten en de speelgoedfabrikant er handig zijn voordeel mee deed. En om het nu eens te hebben over een wereldberoemde uitvindster, noe men wij de Fransche scheikundige, Madame Curie, die in haar labora torium tot de ontdekking van het Tadikim kwam! (Met haar man sa men. Red.) En alsof zij zich daar nog niet verdienstelijk genoeg mee ge maakt had, ontdekte ze onlangs nog een veel zeldzamer stof, nL het po lonium. Betrekkelijk is ook de vrouw als baanhreekster voor de luchtscheep vaart te beschouwen, Dit ging in zijn werk, ails volgt: Madame Mantgolflar had een linnen onderrok laten was- echen en om dien gau wdnoog te heb ben hing ze 'm boven een kachel. De heete lucht blies den rok op, d ie ging uitstaan als een ballon; de band ruk te zich als vanzelf los en daar steeg het vreemde gevaarte de lucht ln tot het eindelijk door het plafond werd tegengehouden. Ademloos van verba zing haalde Mevrouw Montgolfier er haar echtgenoot bij, die nauwkeurig de maat nam van het vliegapparaat en ziet: twee maanden later, den 27en Augustus 1783, deed zich in Pa rijs een schouwspel voor, nog nooit aldaar vertoond! De gebroeders Mont golfier trachtten in een el gen- van papier vervaardigden ballon de lucht in te gaan. Natuurlijk ontbrak het niet aan satires en spotternijen van allerlei aard op dit ongehoorde versohijn&el, maar met dat al had Madame Montgolfier, den stoot ge geven aan de luchtscheepvaart, die toen het onderwerp van studie en verdere verbetering ging uitmaken van de natuurkundigen dier dagen I MARIE VAN AMSTEL. Het Rijke Natuurleven GEVLEUGELDE ROOVERS. Als in het Oosten van ons land een Zigeunerbende zich in de omgeving van een of ander dorp tracht te lege ren, gaat er een schok door de be woners van geheel den omtrek en de beangstigde boeren rusten niet, vóór veldwachter of gendarme zijn weg- jagonsgezicht heeft laten zien. Diezelfde schrik bevangt in 't voor jaar de bosehzangers, klein en groot tot lijsters incluis, als een gaaien- paar zij ndomicilie te midden der vroolijke zangers heeft gekozen, maar waar de mensch met zijn wetten een vaak parasiteerend Zigeunervolk kan verjagen, staan de kleine vogels vrij machteloos en al him schrik en angst helpen niets tegen de roofridders in zakformaat, die wij Vlaamsohe gaal- en of Meerkollen noemen. Wij Haarlemmers met onze bosch- rijke omgeving, zijn haast op Iedere wandeling in de gelegenheid zoo'n veelkleurige® boschroover le zien of ln leder geval te hoeren. Snel vliegt hij van boom tot boom, onder het uitstooten van meestal zeer onwelluidende kreten. Zijn gewone geluid doet dit lid van de kraaienfamilie niet als een zang vogel kennen, maar dit heeft hij met zijn zwarte en staalblauwe neven ge meen. Dat hij-er door de ornitholo gen toch bij wordt gerekend, ligt hoofdzakelijk in de aanwezigheid van een zangapierstelsel Om een weinig zijn naam eer aan te doen ,wi] een gaai tn het voorjaar nog wel eens zijn best. doen, om een klein wijsje te neuriën, in hoofdzaak bestaande uit de tonen, welke hij op gevangen heeft va'n de vogels uit zijn omgeving die hij daarna wellicht uit dankbaarheid uit dit aardsche tra nendal heeft verlost. Want geen dier is veilig in do om geving van de gaaienfamllic. Zijn geheele voorkomen teekent kr i j gshaf tigheid. Daar zit hij met voorover gebogen kop op den tak van gindschen eik. Vorroer u niet. Het minste geritsel doet zijn kwade geweten spreken en in een ommezien zal hij een veiliger plekje hebben gezocht. De stevige, harde snavel is een ducht wapen, de heldere lichtblauwe oogen teekenen schranderheid, sterke pooten wijzen op kracht en ale om zijn strijdlustig uiterlijk nog wat te verhoogen zijn do vleugels aan weerszijden getooid met de fraai ge- tinto staalblauwe veertjes, waarmee wandelaars zoo graag hei. lint van hun hoed versieren. Zoo uitgerust, i& hij dje schrik zij ner omgeving, en de vijand, van land lieden en boomkweekers. Enkele malen hebben wanne na tuurvrienden en vermaarde ornitho logen, 0.8. de lieer Thijsse uit Bloe- mendaaj, een lans voor hem gebro ken, maar met hoeveel warmte do bruinrood© vriend ook werd verde digd; ieder waardoerend woord deed een feilen tegenstander naar cüe pen grijpen. Vooral na dien tijd, het is nu enke le Jaren geleden, heb ik zelf ook meer dan vroeger op do gaaien ge let, maar hoewel ik veel voor hen voel als schitterend boschsieraad, hoewol ik hen bewonder om hun ver nuft, hun kameraadschap en hun vroolljkheid, kan ik, dioor enkele lee- Jijke dingen, die ik van hen zag, niet tot onvoorwaardelijke vriendschap Eenmaal ben ik getuige geweest van den moord op een roodstaartjes- familie, dien ik niet gauw zal ver geten. De vlugge vogeltjes hadden hun blauwgroene eitjes gedeponeerd in een nestje, dat naar hun meening vei lig was gebouwd in een, zooals men in Noord-Brabant zogt „Musterdmijt' een ding, dat door den, met eenige etymologisch vernuft begiftigden le zer wel dadelijk als een stapel takken en hakhout zal zijn herkend. De jongen kwamen op tijd uit en de ouden hadden druk werk. Op zekeren dag was er onrust on der de vogels en vooral ons rood- etaartenpaar had het erg te kwaad. Wij dachten dat poes van de naast bij zijnde boerderij een pas uitgevlo gen jongen vogel had gesnapt, een feit waarover altijd een heede schaar van zangertjes zijn misnoegen uit spreekt, maar Ln dit geval was de vierbeenige vogelvijand onschuldig. Niets vermoedend gingen wij ver der maar plotseling verdubbelde het geschreeuw, toen een „Hannibroek", do Brabantschenaam voor onzen roover, uit de nob uiige dennen in de richting van den takstapel vloog. Geen seconde daarna kwam hij met een kaal jong voor den dag en ver dween er mee in de bosschen. Niet vaalt echter kunnen wij de gaaien zoo snappen. Zij zijn er te slim voor, hetgeen wij ook goed mer ken als ze in het najaar bij troepjes tegelijk tochtjes maken. In dien tijd zijn ze vrij onschade lijk., allerlei vruchten als eikels en hazelnoten moeten dan de eieren en de jonge vogels vervangen en iri het bemachtigen daarvan zijn se al even sterk. Die dieren welke niet voor de moor den der geheele familie moeten boe ten, maken in het voorjaar een nest van dunne takjes, meestal vrij laag en goed verborgen. In het komvormige wandergebouw- tje legt het wijfje een half dozijn eie ren en als het broedsel lukt komt uit ieder ei al gauw een kleine veelvraat voor den dag. In hun prille jeugd zijn zij werke lijk nuttig. Do eerste dagen, als hun maagjes nog te zwak zijn, om krachtige d'iges tie-oefeningen te houden, worden de jonge gaaien gevoed met insecten en rupsen en bij ondervinding weet ik, dat dat tijdperk nog al wordt gerekt maar daarna is er ook geen broedsel th den omtrek meer veilig. Eerst krij gen de jongen de geroofde kindertjes van hun too(ridderlijke ouders en als zij met dezo gaan rondvliegen, helpen zij zelf mee. Dan rooven zij in het boeoh en op Sen akkeT, waar vooral erwten en boonen het moeten ontgelden. Plunderend en moordend trekken zij dan door do wouden, niets ont ziend dan de buks van den kweeker en de strikken den- vogelvangers. Jammer is het, dat deze prachtige, vroolijke en schrandere vogels door hun schadelijkheid zoo moeten ver volgd worden. H. PEUSENS. Oudejaarsavond. TER OVERDENKING. Waarom op oen zwart verschiet d'Oogen steeds geslagen Neen, de tijd ontdekt u niet. Wat hij aan tal dragen I.... Het jaar 1910 is heongevloden! Drie honderd-vijf-en-zestig dagen I 1 LijkÉ; zoo ontzaglijk lang, maar het Is toeè eigenlijk een kleino spanne tij-da Hoe duidelijk staan ons de verschil lende gebeurtenissen van dit jaar voor den geest, alsof zij nog slechts kort goloden gebeurden. Soms is er geen denkbeeld van te vormen, dat de eene of andere gebeurtenis reeds zóó ver achter ons ligt. Het beste is dat te bemerken, als er een viee.se- lijke misdaad ls voorgevallen. Ieder spreekt er over, is er vol van, de dag bladen wijden er kolommen druks aan, tot de misdaad als 't ware op eens uit de gedachten gerukt wordt, meestal door de belangstelling voor een andere wandaad verdrongen. En wanneer dan de rechter eenige maan den, of zelfs meer dan een half jaar, later het vonnis over den misdadiger uitspreekt, hebben velen soms groote moeite, de verschillende details van de misdaad in gedachten bijeen te garen en zich aldus het gansche dra ma weer voor den geest te halen. En het ls dïn, dat men zich ver wonderd afvraagt „Is dat alweer zóó lang geleden 1" Zoo gaat het met alle dingen 1 En misschien is het eigenlijk ook maar goed Het is wel aangenaam, om de b 1 lj d e gebeurtenissen lang in de gedachten te houden, doch het lang denken aan de droeve voorvallen zou misschien de herinnering aan de vreugdevolle dagen vergallen. Dit wat het verleden betreft Eri wat de toekomst aangaat„Waarom op een zwart verschiet d'oogen steeds geslagen Inderdaad, wanneer is men onrus tiger, dan als men, dag in, dag uit, zich angstig afvraagt, wat de komen de dagen zullen geven Men moet liet leven altijd zooveel mogelijk met een optimistischen blik bekijken Geen ellende vóór den tijd Want dan maakt men zich het leven hoe langer hoe zuurder, en dat werkt ook op de naaste omgeving van zoo'n somber-kijkend mensch zeer demoraliseerend. Gesteld, dat wij al len van te voren wisten, wat er in een nieuwen tijdkring met ons ge beuren zou, bijvoorbeeld dat wij den julsten datum van onzen dood weten, of van het afsterven van die oils lief en dierbaar zijnWij zouden geen rustig uur meer leven en elke minuut van den dag, en 's nachts in den droom, op dit zwarte verschiet sta ren, waartegen de dichter van boven staand lied ons zoo ernstig waar schuwt Dat wil daarom niet zeggen, dat wij enkel en alleen op blijde en aan gename dagen mogen ho pen en vertrouwen, want, nietwaar, wij zouden het eens niet mogen be leven IDe dood vraagt niet, of hij gelegen korfit en klopt ook niet be leefd aan de deur, of er belet is. Dat ondervond ik Juist nog eenige dagen geleden, toen ik in een Ziekenhuis een ouden vriend bezocht, die, hoe wel het voor de bezoekers duidelnk was, dat de dood reeds naderde, mij met een blijmoedig gelaat verzekerde, dat hij waarschijnlijk den eerstvol- genden Zondag het huis der smarten zou mogen verluien. Ja, het kwam uit, maar hij verliet hot Ziekenhuis als een zielloos wezen.... den Zater dag te voren legde men hem op den doodonakker ter ruste in den eeuwi gen slaap 'k Begreep, dat men den man de wreede waarheid had willen bespa ren. Ziet, als deze man van te voren ge weten had, dat hij spoedig moest sterven, hij zou die laatste week zijn oog niet rustig meer hebben kunnen luiken en zijn leven somber geëindigd hebben. Want men zal mij zeker wel willen toegeven, dat een mensch zich altijd te jong vindt om te sterven, ook al is (hij reeds aau den avond van zijn le ven, zooals bovengenoemde vriend. Wij haken allen aan hot leven, zooals een drenkeling zich vastklampt aan een stroohalm Neen, wij moeten ons bepalen bij het heden, en slechts zoo nu en dan eens een blik terugslaan op de afge legde levensbaan. Dit terugblikken kan zeer zeker wel eens zijn nut heb ben, want, nietwaar, er zal wel eens iets gebeurd zijn, dat, wanneer wij het vooruit geweten hadden, of als wij van te voren eerst beter onze gedachten hadden laten gaan, niet of anders zou hebben plaats ge had. Dus een blik terug is wel aanbeve lenswaard, liet kan u tot leering strekken Maar elk kan er zich wel voor hoeden, dat hij later geen spijt moet hebben over den inhoud van een ze kere bladzijde in het levensboek. Men legt er zich slechts op toe, om zooveel mogelijk te doen de dingen die goed zijn, en na te laten hetgeen slecht is. Met een beetje goeden wil kan men tn deze richting veel bereiken. En ge voelt ge u zelf onmachtig, om het goede na te streven, schroom dan niet, anderen om raad te vragen natuurlijk aan hen, die gij, alsof een geheime stem het u toefluistert, kunt vertrouwen, en verjaagt, de valsche schaamte, aie u er van mocht weer houden. Den lezers een gelukkig Nieuwjaar! 3. H. D. K. Jr. Op den laatiten dag ran bet jaar. Roger Barnewall stond op van do tafel, waar hij gedineerd had, stapte naar den haard en onderdrukte een geluid, half geeuw, half zucht, ter wijl zijn blik dwaalde van de wijzers der pendule op den schoorsteenman tel naar de helder opvlammende houtblokken, en er starende op bleef rusten. Het was Oudejaarsavond en hij had die houtblokken al vroeger met een Vaag gevoel jegens zijne huis houdster die altijd zoozeer voor hem bezorgd was, en 't zich tot plicht stel de, dat er in het geheel niets zou ont breken tot gepaste viering van een zoo feestelijken tijd van het Jaar, in den haard geworpen. De kamer, zoowél als het geheede groote huls, sprak van weelde, beha gelijkheid, gezelligheid en goeden smaak. Roger Barnewall bad gedineerd, maar met mate; zijne spijsvertering was niet van de beste en de een zaamheid Is niet geschikt om een maal, hoe goed ook toebereid, erg smakelijk te maken. Hij was advocaat met een drukke praktijk en bezat alles, wat het le ven aangenaam kan maken. En toch terwijl hij daar in het vuur staar de, dat allengs tot asch overging, vroeg hij zichzelf af, wat hij eigen lijk wel had aan zijn overvloed en weelde, eentonig en eenzaam ails zijn leven voorbijging. Het was niet, omdat hij behoord© tot die zolfzuchtigen, die zich van de overige menschen terugtrekken uit berekening, o neen! Roger Barnewall had een gevoelig hart en toonde dat in zijn omgang met zijne medemen- schen en zelfs tegenover redelooz© schepselen en die tot hem in betrek king stonden; van zijn knecht tot zij ne kat konden er op rekenen, liet goed bij hem te hebben. Doch zijne goed hartigheid bepaalde zich niet tot zij ne huisgenooten alleen. Een hoop brieven lag gereed om naar de post te worden gebracht Eén er van be vatte een chèque van 120 gulden, een Nieuwjaarsgesclienk aan een ouden klerk, die door rheumatiek thuis ge houden werd. Een ander hield een niet minder belangrijke gift in voor een bejaarden knecht, die bij zijne moeder gediend had en alle brachten een boodschap van vertroosting en deelneming aan den een of anderen armen drommel, die het noodig had. Het lot echter was hem ton zeerste ongunstig geweest: het had hem ge heel aïHeen gelaten op de wereld. Zijn vader en moeder waren al lang dood. Een broer had hij nooit gehad en een eenige zuster, van wie hij innig veel had gehouden, was onherroepelijk van hem vervreemd, omdat zij tegen zijn wil huwde met den man harer keuze, een nietswaardigen leeglooper en verkwister. Ze was met haar echt genoot naar Canada vertrokken en daar gestorven, een jaar of twee na liaar huwelijk, en haar broer, hoewel hij meer dan gewone genegenheid voor haar koesterde, had elke betrek king tot haar afgebroken en droeg nog slechts een gevoel van weerzin, van haat bijna in zich om tegen den man, die hem van hare liefde had be roofd. Maar op dezen avond, gedijk om. Al zijne genegenheid had hij weggeschonken aan die eenig dierba re, aan Alice. Zal ik uwe brieven nu nog op de post doen, mijnheer? vroeg Daviss zijn huisknecht, aldus den loop zij ner gepeinzen afbrekende. Ja, antwoordde Roger. Doch wacht ik ga nog een kleine wande ling doen en kan ze dus wel meene men. Zijn bediende bracht hem hoed en overjas en even daarna bevond hij zich op straat in de vinnige koude. Er was een dun laagje sneeuw ge vallen, zoodat het gaan tamelijk moeilijk was. Voerlieden leidden hunne paarden voorzichtig over den heuvel naar de stad, Roger Barne wall woonde buiten en had een goed eindje te wandelen, een: hij het post kantoor bereikt had. De sterren fon kelden helder in de lucht en alles scheen een strengen winter te voor- De hemel belpe de armen en de kleine vogeltjes dacht hij, ter- ijl hij den kraag van zijn jas hoog op trok. Een man, half dronken en zwaaien de, liep voor hem uit, langzaam. In zijn armen droeg hij tot Rogeijs schrik en verontwaardiging een kind, een klein, lief, blondharig meisje van drie of vier jaar. bloots hoofds en onvoldoende gekleed vooi zulk een weder. De man sprak llef- koozendie woordjes, onbewust van heur gevaar, praatte terug met uaief, kinderlijk vertrouwen, wat een zon derling gevoel van afgunst, gemengd met medelijden en toorn. In Roger's hart deed opkomen. Wanneer de man van tijd tot tijd plotseling een zwaai maakte van links naar rechte, had Roger moeite een uitroep van schrik te weerhouden. Hij had het kind in zijn armen willen nemen, om het te behoeden voor hetgeen te venvachten was, doch hij zag er tegen op, zich In een anders zaken te mengen. Toen, terwijl de persoon voor hem een licTi-, te helling opging naar de brug, ge beurde plotseling, wat Roger ge vreesd had. De man struikelde, trachtte zich op de been te houden, gleed uit en kwam met 'n harden slag neer, nog steeds het meisje in de ar men klemmende. Zacht een paar driftige woorden mompelende, trok Roger den gevalle ne ter zijde en beurde het arme klei ne ding op, dat nu erbarmelijk echreidde. Hoe durft ge het leven van een kind op zoo'n manier in gevaar te brengen, gij schoeljel riep Roger uit. Doch hij hield op, ziende, dat het bloed langs het hoofd van den ongelukkige stroomde. Hij ademde zwaar en zeer moeilijk. Het was te zien, dat hij ernstig letsel had beko men. Twee of drie menschen bleven staan en een met een fiets bood aan, een politieagent te halen. Middeler wijl drong het meisje, nog meer ver schrikt door haars vaders ellenddgen toestand, zich dicht tegen Roger aan en weende, alsof haar hartje breken zou. Stil maar, arme kleine, zei Ro ger fluisterende. Ik zal wel voor u zorgen. Hare magere, bloote armpjes wa ren ijskoud, haTe voetjes staken in een paar versleten pantoffeltjes op menigen vorigen, kwam er eene een afgedragen kleedje en een dun gewaarwording in hem op van smartrokje was alles, wat haar tegen de en wroeging over de behandeling, I koude nicest beschermen, welke hij zijne overleden zuster had De hemel holpe de armen, zei aangedaan. Hij had haar van eenige Roger weer, terwijl hij half medelij hulp kunnen zijn, naar haar toe kun nen gaan of,., haar ten minste ge schreven hebben, en nu,., was het te laat Daar was ook nog Alice geweest - twintig lange jaren geleden want Roger Barnewall, hoewel nog een knap man, met vol zwart haar, liep naar de vijftig Alice, aan wie hij geheel zijn hart had geschonken. Hij was toen arm en zonder praktijk en de vader van het meisje weigerde hem haar hand. En als eene ge hoorzame dochter had ze zich niet verzet tegen zijn wi); .doch een jaar later begon ze te kwijnen en noch do j komt. dend, half boos neerkeek op den be- wusteloozen man aan zijn voeten. Hij was klaarblijkelijk een vreemde in de streek. Een donkere baard om lijstte zijn gelaat dat nog sporen van vroegere knapheid vertoonde. Een arme zwakkeling, die aan lager wal is geraakt, dacht Roger, nu wat meer toegevend, daar hij zich 's mans liefkozendo woordjes herin nerde, tot het lieve kind gesproken. Er kwamen twee politieagenten aan met een draagbaar. *t Is erg genoeg met, hem ge steld; een geluk, als hij er boven op behandeling der beste geneesheeren, noch alles, wat haar vaders rijkdom haar had kunnen verschaffen, moch ten baton om haar in het leven to be houden. En zoo werden de wanhopi ge oude man en de wanhopige min naar veroordeeld om het overige hun ner dagen in treurige eenzaamheid door te brengen. En toen een weinig te laat was d© fortuin Ro ger beginnen toe te lachen. Naar eene andere vrouw zag hij echter niet i hunner, terwijl hij den komt, zei een hunner, terwijl zij den vreemdeling oplichtten en hem op de draagbaar legden. Wat moet er met de kleine ge daan worden? vervolgde hij tot. Ro ger. die het gezichtje van het kind afwendde van het droe\ige too- r.eel Een klein, koud handje, lag in de zijne. Hij had, bijna zonder te weten wat hij deed zijn overjas op geslagen en het bibberende, verkleum de lichaampje onder den warmen nels verborgen. Een der agenten doof

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1910 | | pagina 19