bergde valles, par plule en boeken in hel net boven zijn hoofd, wikkelde den reiszieken zorgvuldig om zijn bee- uoii en maakte zich met de voeten behaaglijk uitgestrekt, gereed om het voorbeeld zijner overbuur te volgen. 11 ij sloot de oogen en peinsde over de vraag, of hij ook het volgend jaar zijn gewoon jaarlijksch bezoek aan Charente brengen zou. Hij was bijna 78 jaar ouddo kans was dus niet groot en de dood kon hem niet meer verrassen of ontijdig wegnemen. Mijnheer Davenei was langen tijd een zwerveling in Oost en West ue- veest hij had in Amerika reusach tige kanalen gegraven en mijlenlange spi/orwegen in Indit aangelegd, iu iedereen kende den knappen inge nieur, die, sJfmade man als hij was, zich door eigen krachtsinspanning een weg door het leven gebaand had. Hu had geen huishouden, geen vrouw- of kinderen, geen andere bloedver wanten zelfs, dan dit neef en nicht, in wier huiselijken kring hij ieder jaar een deel van den zomer door bracht. En ondanks zich zelf was hij op oe thuisreis somber gestemd en in droe ve gepeinzen verdiept geraakt. Daar hoestte zijn reisgenoote even en instinctmatig stond de oude man op, om een raampje te sluiten, dat half open was gebleven. Een zachte, welluidende stem fluis terde Dank u, mijnheer Hij keerde zich met een plotselinge beweging om. Die stem kende hij of bedroog hij zich en was het slechts een opvallen de gelijkenis, die hem zoo ontstellen deed Aarzelend klonk het Ik vraag u verschooning, dat ik het niet eerder gesloten heb. Ook de dame schrikte even wendde het hoofd even naar hem om. Dezelfde stilte van daareven heerschte weer in het reeds in sche mering gehulde rijtuig, waar het scheidende daglicht de beide reizigers slechts noode gelegenheid gaf elkan der nauwkeurig op te nemen. plotseling maakte zij, zonder een woord te spreken, haar voile los. Een f;erimpeld, door zilverwitte haren om- ijst gelaat, dat echter in fijne, regel matige trekken nog de onmiskenbare sporen van vroegere schoonheid droeg 6n nu nog door zijn vriende lijke. sereene uitdrukking bekoorde, werd zichtbaar. Doodsbleek, en diep ontroerd stond mijnheer Davenei op. Louise. stamelde hij. Ja, ik ben het Lang, heel lang geleden, was er een heelen liefdesroman tusschen deze twee merischen afgespeeld, en hadden ook zij hun droomen ge droomd van geluk en zonneschijn, die echter door het wreede leven ruw verstoord waren. Het verbreken hun ner verloving om treurige familie twisten had beiden diep aangegrepen. Het jonge meisje was ernstig ziek geworden en de jonge man had in wanhoop familie en vrienden verla ten, om elders een nieuw vaderland en een nieuwen werkkring te zoeken. En sedert nu bijna 50 jaar geleden hadden zij niets van elkander ge hoord, totdat het toeval, door de hand van oen kind, dat juist deze coupé voor den ouden man had uitge zocht, hen als reisgenooten zonder gemeenschappelijke bestemming had samengebracht. Een storm van aandoening stak in het hart van den grijsaard op lal van herinneringen kwamen hem ;uet buitengewone helderheid voor den geest, zóó levendig, of zij pas kort ge leden gebeurd waren en het stond hem zoo duidelijk als de dag van gis teren voor de oogen, waarom zijn ge- luksdroom zoo ruw verstoord, waar om zijn leven zoo veranderd was ge worden waarom hij ongetrouwd ge bleven en er voor teruggedeinsd was andere teedere banden aan te knoo- pen en het verloren geluk in eene nieuwe verbintenis te zoeken. En met onbeschrijflijke ontroering zag hij de vrouw, die hij eens zoo vuriR had liefgehad 't mooie, jonge meisje was nu, evenals hij zelf, oud en grijs geworden. Hij durfde niet te spreken zij zou te veel lijden, vreesde hij, als hij hoorde wat haar leven na de droeve ontknooping geweest was. Hij kon geen enkele vraag uitbrengen. Was het misschien nog niet beter, maar onwetend te blijven Ook zij wist niet, wat er van hem geworden was een tijdlang had zij zijn leven in dagbladen gevolgd fin begrepen, dat de man, dien haar ouders niet durfden vertrouwen, om dat Inj arm en onbekend was, zich zelf een weg door het leven gebaand had, in trouw aan zijn eens gegeven woord, een man in den volsten zin des woords geworden was. Hij was zeker getrouwd en had een eigen hui selijken kring, want daar aan net station waren immers een jonge mau en vrouw en een schaar vroolijke kinderen, om hem vaarwel te zeggen? Wat hadden de jaren hem veran derd. Wat waren zijn haren ver grijsd en zijn fiere gestalte gebogen. En toch hadden zij elkander aan stonds herkend. Een simpele opmer king, een enkele blik waren voldoen de geweest Mijnheer Davenei raapte al zijn moed bijeen. Ik heb altijd gehoopt, fluis terde hij, dat gij gelukkig gewor den zijt Ik ook. Hij wilde nog verder spreken, meer dan één vraag kwam hem op de óp pen, maar hij bracht ze niet onder woorden. Daar klonk plotseling de schrille stoomfluit. Ik moet in Poitiers uitstappen, zei de oude dame ernstig. Dan al Zij knikte bevestigendmijnheer Davenei zag teleurgesteld op. Zou zij hem nu al verlaten, zonder dat hij haar iets had kunnen vragen, •Iets had kunnen zeggen En plotse ling bekroop hem een machtig ver langen, tot eiken prijs te weten te komen, wat het lot was geweest van haar, die hij zoo vurig bemind had. Waarschijnliik volgden haar ge dachten denzelfden loop; zij vroeg Was die jonge man. die u aan don trein bracht, uw zoon Neen, luidde bet antwoord met bevende stem, ik heb geen zoon, ik ben nooit getrouwd. Het was of een lange blik uit de nu benevelde, eenmaal zoo schoone oogen hem dankt» voor dJe woorden; zij was te ontroerd om vervier te s ken. De trein reed hot station binnen; de avond was gevallen en de meta- sclien liepen in druk beweeg op het station heen en weer; nu begon hij op zijn beurt haar te ondervragen. Zonder een woord te spreken tuok zij langzaam haar linker handschoen uit en stak liem tot antwoord haar hand toe. Eon plotselinge angst deed meneer Davenei huiveren. De linkerhand dat was de hand waaraan de ring gedra gen werd, de trouwring van een an der. liet bewijs dlat zij vergeten had; Zijn oogen vulden zich met tranen, die hem beletten iets te onderschei den; maar hij kon immers zoo ndet blijven zitten en aarzelend nam hij do teere, witte vingrs in zijn stevige vuist en bekeek ze ernstig. Plotseling verhelderde een glimlach zijn gelaat, li ij drukte vol eerbied een kus op de gerimpelde band. De hand droeg geen trouwring. Hei portier werd geopend, een don kere gestalte slapte uit, keerde zich nog even om en verdween toen in de duisternis. De grijsaard ging door naar Pa rijs, nnar zijn eenzamen haard. Tranen welden in zijn oogen op, tranen van geluk als op den dag zij ner verloving, misschien spraken ze nog van reiner voldoening, want do beweging der oude dame, was het antwiooid geweest -op Kijm onuitge sproken vraag en bedden wisten thans dlat de een zoowel als die ander hun herinnering on van meer dan vijftig jaar geleden trouw gehleven waren. L. en V. Het duel. Des menschen verbeeldingskracht wordt niet zonder reden grenzen loos genoemd. Maar het verhaal, dat hier onder volgt, ligt toch buiten die onbe kende grenzen. Laat ik niet zeggen, dat X „histo risch" is; dat wekt maar argwaam. Maar het is gebeurd, heusch gebeurd, 't Is waar, ik ben er niet bij geweest, men heefi t mij slechts verleid, en daarom zal er hier of daar misschien wel een kreukje zijn bijgemaakt, of een plooitje zijn weggestreken. Even wel: de hoofdzaak is onaantastbaar. En die hoofdzaak is gebeurd, heusch gebeurd. Waar? Nu moet ik den lezer, voor zoover hij een nieuwsgierige lezer is, teleurstellen. De historie heeft zich afgespeeld in de stad X-huizen, een stad, die ik tot miju spijt niet nader mag aanduiden, om aan de betrokken personen die anders zoo licht wor den opgespoord het verwijt te be sparen dat zij hun eersten April reeds in den winter hebben gevierd. Alleen (dit is noodig ais handleiding voor hen, die X-huizen op de kaart zouden gaan zoeken) de niet nader aaugeduide stad is niet heel ver van De Bilt gelegen. Ergens in een drukke winkelstraat van X-huizen is een goed beklante zaak gevestigd. Veel „geloop" van klanten is daar en achter de toon bank troont er een zoo aanminnig winkeljufje, als zelden werd gezien. Dat een ongehuwd en jeugdig X-hui- zer (Pieterseu was zijn naam) op de schoone, weelderige brunette verlief de wien zal dat verwonderen? En Amor's wereldberoemde pijl had ook haar getroffen; zij minde hem weder en teeder. Het leven was schoon voor hen, ja wonderschoon.... totdat er op zekeren dag een wolkje aan dezen zevenden hemel verscheen. Dit wolkje bestond in meer concreten vorm uitgebeeld uit een jeugdigen stu diosus, dien ik (terwille van de ge heimhouding) als Jansen zal betite len. Jansen nu had ongelukkiglijk den zelfden smaak als Pietersen, de min- van de schoone maagd-in-quaes- tie. Hij werd verliefd op haar, even als Pietersen, flaneerde eerst langs den winkel, juist zooals deze in den beginne in eer en deugd ook had ge daan. maar.... begon toen pogingen tot grooter vertrouwelijkheid te doen. Pietersen had dat indertijd ook ge- ïan. maar dat Jansen hem nu zoo getrouw nadeed, kon hem maar wei nig bevallen. Evenmin geviel het der scuoone Amalia (of EuiaLia, of hoe ze ook heettej. Die bleet haar eenigeu Pietersen trouw, en iiet den studeut den student. in Pietersen's ijverzuchtig brein rijpte inmiddels een plan, een plan zich te svreken op den steeds ver- lieideu en niets kwaads vermoeden den Jansen. En toen hij dat voldoende voor eikaar had, besloot hij te con- spneeren. Luitenant Klaassen, Auia- oer, werd in den arm genomen en bleek gaarne bereid mee te helpen aan de uitvoering van dat mooie plan van z'n aanstaanden zwager. Drie vrienden des huizes: de kaaskoopman lieinseu, de rentenier Gerritsen en de kruidenier Thijssen beloofden bij stand. leder bad z'n instructies 't spel kon beginuen. Up een goeden morgen, toen stu dent Jansen pas ontwaakt was uit aaneenschakeling van liemelsche droomen over zijn Dulcinea, werd hij uit zijn poëtische gedachten gewekt door de meer prozaïsche mededee- ling: dal er iemand was om 'tu 'e spreken. Haastig „adoniseerde" Jan sen zich en vond beneden een zekereu meneer Gerritsen. Jansen „had niet de eer", maar toen 't bleek dat de /aak waarover de onbekende meneer hem kwam spreken juist dat kostbaar ar tikel betrof, kon hij zich slechts ma tig verheugen over de visite. De man kwam namens luitenant Klaassen, ..die u uitdaagt, meneer, tot een duel op een door u uit te kiezen wapen, meneer! U hebt, meneer, het hof ge maakt aan zijn zuster, mejuffrouw Amalia Klaassen, die verlóófd is, me- ueer". (Jansen schrok: hij wist 't niet) „en meneer wenscht genoegdoening van u te ontvangen, meneer. Dit be treft hier, zooals u zult inzien, meneer een zaak van eer....!" Hier zweeg Gerritsen, schepte adem bedwong krachtig z'n lachspieren en wachtte op 't antwoord. De studiosus was even verbleekt. Maar hij herstelde zich spoedig. Be minde hij niet Amalia tot in t diepst van z'n jeugdig gemoed? Moest hij thans een lafaard zijn, instede van deze gelegenheid te benutten om te toonen, dat bij voor haar zelfs den dood onder oogen dorst zien? Dat nooit! En met een heldhaf tig gebaar uitte hij de plechtige woor den: „Ik aanvaard deze uitdaging". Gerritsen boog. „Het wapen, me neer?" „Pistolen, meneer!" Gerritsen boog dieper. Hij had eer bied voor pistolen. Er werden nog tijd en plaats afgesproken, zooals dat bij duels te doen gebruikelijk is. Jonsen wees zijn vriend Willemsen als z'n seoondant aan. Deze aanvaard de de eervolle benoeming met genoe gen. Maar toen de samenzweerders hem 's avonds kwamen opzoeken, hem den toeleg vertelden, toen bleek zijn gevoel voor humor sterker dan z'n trouw aan Jansen en hij beloof de hun zijn hulp. Achter, X pakhuis van den kaas- kooper Heinsen was een kleine, door schuttingen afgesloten binnenplaats. Daar, in een staag neergutsend mot regentje, stonden op den gedenkw; digen Vrijdagmiddag, die mij de stof leverde voor deze historie, een vijftal heereu, in druk gesprek gewikkeld, bijeen. 't Waren, zooals men reeds begrij pen zal, de beide vechtlustigen, ver gezeld an hunne secondanten en van den jaloerschen minnaar, Pietersen, die zich alleen maar beklaagde niet zelf te mogen strijden. Ijverig werd er geredeneerd over de vormen, die bij een dergelijke eerezaak in acht dienen te worden genomen. De stu- dent-duellawt zelf zag er bleek, maar vastberaden uit. Hij ergerde zicli hoo- gelijk over den luchtigen toon die al len, zelfs de luitenant, aansloegen, terwijl het hier toch niets meer or min der dan een zaak van leven of dood betrofl Uok verbaasde, ja ergerde hij zich aan de eenigszins ironischen glimlach waarmee z'n beste vriend Willemsen de pistolen, die hij in gereedheid had gebracht, voor den dag haalde. Nauw keurig zagen de andere heeren ze na en bevonden ze in orde. Gerritsen, die 'n liefhebber van wapens was, con stateerde met zekere waardeering, dat de beide revolvers goed geladen wa ren en merkte droogjes op: „Uitste kend merk. Je kunt er haast niet mee missen". De student verbleekte; Klaassen lachte alsof hij T een leuke mop vond. Pietersen mat de passen uit; daarna ontstond er nog even een hevig meeningsverscbil, want de strijdvraag moest worden opgelost, wie 't eerste schot zou doen. Jausen's secondant stelde voor die eer aan den luitenant ie gunnen, en fluisterde zijn vriend in: „Maak je maar niet bezorgd kerel, 't Komt te recht". De luitenant stelde zich in postuur.. Een oogenblik zag Jansen den loop •an 't kleine venijnige moordtuig recht op zich gericht, toen een knal een klein rookwolkje, dat spoedig wegtrok... Toen staarde de student !n 't ontstelde gelaat van zijn tegenstan der. De kerel had 'm gemistl Hoe 't mo gelijk was, terwijl de loop toch recht op z'n borst was gericht? Jansen had geen tijd zich in dit probleem te verdiepen; het waJ zijn beurt om nu te schieten 1 En hij schoot in 't wilde, z'n oogen dichtgeknepen, bevend voor de uitwerking... En die was waarlijk ontzettend. Languit op den grond lag de eerste luitenant Klaassen. Een smartelijk gekerm deed hij hooren en zijn rech terhand bleef stijf op de borst ge drukt. Jansen stond roerloos. „Is hij dood?" wist hij slechts te stamelen. ..'k Zou 't niet denken", repliceerde Willemsen lakoniek: „de kerel maakt nog 'n leven als een oordeel. Maar dat je hem goed geraakt heb is ze ker!" Dit feit viel niet te loochenen. En wederom loonde Jansen zich een held tegenover de macht van het Noodlot. Naar voren tredend, kwam vol ern stige waardigheid over zijn lippen de plechtige verzekering: „Ik ben bereid mijn lot te dragen. Het recht hebbe zijn loop. Ik weet welke straf mij wacht, mijn wetboeken hebben mij dat geleerd. Schuld en boete, het xij zoo!" De secondanten eu Pietersen, op den grond geknield bij den zwaar ge wonden luitenant, bleven ongevoelig voor deze edele houding, ook de niet verwachte kennis van het strafwet boek maakte geen indruk. Al hun zorgen golden den getroffene. „Hij gaat dood", zei Willemsen. „Vast!" antwoordde Pietersen, met 'n grafstem. „De arme kerel! Arme Amalia! Wat zal zij bedroefd zijn. Zoo kort voor haar trouwdag!" Op dit tragisch moment kwam er een nieuwe persoon ten tooneele, na melijk de dokter Thijssen, die men inderijl had gehaald. (Jansen kende 'm niet, anders had hij geweten, dat Thijssen geen dokter, maar kruide nier was). De „d-okter" onderzocht den verslagene, en deelde mede dat hij een kogelwond ter hoogte van de rechterlong had ontdekt. De verwon ding was hoogst gevaarlijk; de pa tient kon niet dadelijk vervoerd wor den. Eerst moest de kogel eruit!" Dus geschiedde. Jansen staarde doodsbleek naar de plaats waar zijn verslagen tegenstander ter aarde lag. Strak zag hij toe hoe de dokter bij den ongelukkige knielde. Maar hij bemerkie niet ,dat Thijssen met moe te zijn lachen hield, dat hij met on navolgbare handigheid uit den vest zak van den luitenant een kogel op diepte. bestaande uil het bekende me- taal-omkleede ondereind van een pa- raplulostok. en dat hij dit den omstan ders vertoonde als zijnde het projec tiel, door Jasnen afgevuurd niet zoo noodlottig gevolg. De luitenant kerm de niet meer; hij lag stil eu bieek, de oogen gesloten. tDe man acteerde voortreffelijk). Willemsen dacht er met genoegen aan hoe handig hij z'n twee ouwe re volvers met 'n gelijke lading los kruit had geladen. Plotseling stoorde hem een harden vuistslag op de schutting deur in z'n gepeins. „Daar zal je de politie hebben!" schreeuwde Willem sen. „Jansen, kerel, maak dat je weg komt, voor 't te laat is". 't Was al te laat. De deur ging open en een dikke politie-agent stapte haas tig binnen, trad met een buitenge wone Hermandadsche menschenken- nls dadelijk op Jansen toe, betitelde hem als den vermoedelijk schuldige en vroeg daarna wat hier geschied wob. Pietersen deed 't verhaal, en terwijl hij sprak, sloot des agenten stevigen vuist zich steeds vaster om Jansen pols. Deze staarde met doffen blik vóór zich, even keek hij naar het roer- looze lichaam van den op den grond ultgestrekten luitenant Wat had hij gedaan? De smart zijner familie verwoeste carrière Amalia in tranenWat al schrikbeelden. Had hij ook den agent gekend, Jan sen had dan liegrepen, dat do kaos- kooper Heinsen hier in 'n ouwe uni form, bovendien dragend het voor de X-huizensche politie te hooge nummer 1111, een zeer onwaarschijnlijke rol speelde Maar hij wist noch zag iets meer..... Pietersen en Willemsen waren in middels belden, geroerd door liet uiter lijk van den rampzaligen studiosus, pogingen gaan aanwenden tot omkoo- ping van den agent, en deze bleek werkelijk iemand te zijn, die tegen een zeker bedrag tot zwijgen bereid was. Eén rijksdaalder van Willemsen had do gewenschte uitwerking, de agent verdween.... Een uur later was 't in Heinsen's huiskamer zeer gezellig. Daar zaten alle boeren, behalve de luitenant bij een. De politieagent was teruggeko men met een zeer gToote hoeveelheid van een als geestrijk bekend staand vocht, benevens een aantal cro quet jes, en Jansen, vol dankbaarheid voor de gemaakte schikking, noemde hem een fideelen kerel, vergat scliier de vreesol i j ke gebeurtenissen die had den plaatsgegrepen, dacht aan geen luitenant meer... Tot ueze even later zelf binnentrad en zich als hersteld kwam melden. Toon scheen zijn tegenstander even zich los te maken van de werking van schrik, van de croquetjes en geest rijke dranken. Hij kwam tot inzicht begreep „den verraderlijken toe leg". waarin men hem gevangen had. Wat b.j bij die vreeselijke ontdek king heeft gezegd, schijnt nooit be kend te zijn geworden. Maar het moet een speech zijn geweest, die op pooten stond. Daarna is er waarschijnlijk op ue verbroedering gedronken, tenmin ste.... Neen, laat ik niet verder van dien avond verteilen. Laat ik geen be schrijving geven de zigzaglijn, die de student huiswaarts volgde, van de vage voort telling, die hij zich maakte an „een dooden luitenant, die levend was" Het was iu ieder geval een schoon en pakkend slot. Naar Amalia kijkt Jansen niet meer. Ze is nog altijd met Pietersen ver loofd, en zelfs de herinnering aan het duel is niet in staat haar geluk te storen. ROB. P. („U. D.") De bedrieger bedrogen August Fits zat op zijn weelderig ingerichte kamer en was in diep ge peins. Zouden we zijn gedachtengang kunnen volgen, dan zouden we tot de ontdokking komen, dat ze een \rouw golden, of beter uitgedrukt, hij zon op middelen hoe er het best een te krijgen. De heer August Fits had veel geld, en dat was een omstandigheid, die hem op 't oogenblik zeer bezwaarde, daar hij meende, dat een huwelijk uit liefde voor hem tot de onmogelijkhe den behoorde, en dat men hem alleen om zijn geld zou nemen. Was ik toch maar niet zoo rijk I dacht hij bij zich zelf maar neen, dat zou al even dwaas wezen, want dan zou ik to arm wezen om ooit aan een huwelijk te kunnen denken. Spoedig evenwel scheen hij een ge wenschte oplossing gevonden te heb ben, want plotseling trok hij heftig aan de schel, en toen zijn hospita op het bellen verscheen, zei hij U moet toebereidselen maken om spoedig hier weg te gaan, want het huis moet gesloten worden. Gesloten, mijnheer was het ver baasde antwoord, dat is nog nooit ge beurd in al de veertig jaar, dat ik hier huishoudster ben. 't Komt er niet op aan, ik zou toch meenen, dat ik baas ben in mijn eigen huisbovendien, uw salaris gaat door, en ik veronderstel, dat u wel vrienden of kennissen zult heb ben, waar u een poosje kunt gaan lo- geeren. Op het gezegde ..uw salaris gaat door" kwam er een heel andere trek op het gelaat van juffrouw Asman. Zij herinnerde zich nu plotseling, dat ze nog familieleden had, die ze in geen jaren gezien had. Juffrouw Asman had nu niet veel tijd nooditr, om de toebereidselen voor haar vertrek te maken en reeds drie dagen later was August Fits inge kwartierd in een kamer op de derde verdieping van een weinig aanzienlijk huis, en nauwelijks had hij zich daar geïnstalleerd, of zijn eerste werk was, zijn Juweelen en kostbaarheden te verknopen en zich veel minder te Heeden. Als gevolg hiervan deed al spoedig het praatje de rondte, dat hij door slechte speculaties al zijn geld verloren had, en hierdoor bleven ook de bezoeken zijner vrienden achter wege. Wanneer hij ze toevallig op straat tegen kwam. draaiden ze een voudig hun hoofden om, zoodat hij van den gaheelen drom van vroegere kennissen er maar drie overhield. Bij die treurige ervaringen was het niet te verwonderen, dat hij een men- schenhater werd. Op zekeren dag kwamen hem in een rijtuig drie vrienden voorbij, die bem hartelijk toeknikten. Zij zijn langen tijd op reis ge weest, en weten zeker nog niets van mijn veranderde levensomstandighe den. dacht hij bij zich zelf. Maar August had zich vergist, want nog denzelfden avond kreeg hij be zoek van een der drie heeren. Je hebt lang zulke mooie kamers niet als vroeger, vriend, zei de bezoe ker, zijn blik latende rondgaan. Zeg dat wel, was het antwoord. Maar sedert ik mijn fortuin verloor, wat ge zeker nog niet gehoord hebt, moet ik het wel zuinigjes aanleggen. Ik heb al van je ongeluk gehoord, en Juist daarom kom ik bij je want zoo je ooit behoefte hebt aan vrien den, dan is het in dezen toestand. Ik kom je vragen of je een plaatsje op mijn bureau wilt hebben? Mag ik er eens over nadenken Je kantoor is boo erg ver van hi ar 1 Je zegt eenvoudig ja kamers hier Zij trouwden de bruiloft was zeer' op en komt bij mij inwonen, Begre-1 eenvoudig, overeenkomstig do midde- pen August keek zijn vriend ernstig aan. Hij wist, dat hij veel geld had, en dat nlj er de man niet naar was, om hem voor den gek te houden. Hij weifelde dus niet lang, en nam het aanbod van zijn vriend Stanley aan. Spoedig gevoelde August zich in zijn nieuw tehuis op zijn gemak, en hij kon zich maar niet begrijp®, dat hij vroeger niet bemerkt had, welk een lief meisje Stanley's dochter Nel ly was. 7AJ voelde zich in 't minst niet boven hem verheven, en was, als het mogelijk kon zijn, nu nog liever dan toen hij rijk was. X Was dus geen wonder, dat hij spoedig veel van haar ging houden. Hij besloot 'de stoute schoenen aan te trekken, en toen hij haar toevallig op zekeren ochtend in de bibliotheek van haar vader aantrof, zei hij. na de gewone plichtplegingen Nellv. van n hangt mijn levens geluk af .Ik weet, onze positie is zeer verschillend, maar laat uw hart uit spraak doen. Wilt ge mijn vrouw wor den Zij bloosde en scheen een oogenblik verlegen, maar na e enige aarzeling sprak ze Ik heb u al lang. o, zoo lang, be mind, maar ik was bang, dat u niets om me gaf. Vóór ge uw geld verloor, waart ge altijd zoo bang, dat men u alleen om uw geld zou trouwen. Ik was erg blij, toen pa mij zei, dat u niet rijk meer was, en dat... Ge zondt papa bij me, om met mij te onderhandelen, riep August ver rukt uit, terwijl hij haar mondje met kussen sloot. Ik hield ook zooveel van u, was haar antwoord, terwijl zij haar hoofd je aan zijn borst vlijde. Daar twijfel ik geen oogenblik aan 1 riep haar minnaar in verruk king uit. len van den bruidegom, die opgetogen wn« bij het denkbeeld, 'welk een heer lijke verrassing zijn lief bruidje wachtte. In alle stilte werd er nan juffrouw Asman geschreven, dat het oude huis in orde gebracht moest worden en van nieuwe meubels voorzien. In dien tusschentijd logeerden de jongelui bij papa Stanley. August, zei zijn vrouw op zeke ren dag. ik heb een gunst aan je te vragen, zon je me die willen toestaan? Als Ik die vervullen kan, zeker, lieveling. Papa Is op het oogenblik kort bij kas. zou ie hem een paar duizend gulden willen leenen Ik en je weet I... Ja, ik weet, dat het nu tijd is, aan de "rap een eind te maken. Je hebt nooit Je geld verloren. August wag bijna sprakeloos van schrik. Hoe weet Je dat ?vroeg hij ver legen. O, ik heb het altijd al geweten. Toen we hoorden, dat je geld op was, ging papa naar je kassier, en die ver telde hem het tegendeel. Ik vind, dat we erg slim deden. Dat vind ik ook, riep haar echt genoot wanhopend uitmaar denk je, dat ik mij die behandeling zoo maar laat aanleunen Dat moet je welwe zijn im mers getrouwd Of wil je scheiden r— Neen 1 Nu, wat wil je dan Antwoord mij slechts op één vraagHoud je werkelijk veel van me Ja, onuitsprekelijk veel Laat ons dan de zaak laten rus ten. Dat zal het beste zfjn, zei zij zacht. DAMRUBRIEK. HAARLEMSCHE DAMCLUB. 'Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men te richten aan den beer J. Meyer, Kruisstraat 34. Telephoon 1543. Probleem No. 227 van G. DESTREZ. Zwart schijven op 7, 8, 9, 10, 12, 14, 17, 18, 20, 21, 24, 26 en 35t Wit schijven op 28, 29, 33, 36, 37, 38, 39, 40, 46, 48 en 50. Eindspel No. 228, van F. JACQUOT. m M 1, p 1 m '"■/l a, IÉ JU jjf WM, m |1 s J 'ï'l j§ la SÉ M mt A Zwart schijf op 26 en dam op 3. Wit schijf op 14 en dammen op 10, 16 en 18. Oplossingen worden ingewacht aan bovengenoemd adres uiterlijk Dins dag, 14 Februari 1911. Oplossing van probleem 223, van den auteur: Wit 34 - 30, 18 - 13, 47 -• 42, 44 - 39, 27 - 21, 28 - 22, 23 1, 131 Oplossing van probleem 224, van den auteur: Wit 48 - 43, 30 - 25, 32 - 27, 33 - 28, 38 - 33, 26 8, 25 - 20, 20 9. 15 41 Stand na den 16en zet van zwart: Zwart Van beide problemen ontvingen wij goede oplossingen van de heeren: R. Bouw, P. J. Eype, J. Jacobeon Azn., D. G. Koning, J. Lycklama, W. J. A- Matla, P. OttoJini, C. Serodini, K. Siegertst en F. Th. Timmer. Van No. 223 ontvingen wij goed* oplossing van dien heer Th. S. Ger mans. iü m 9 m - 9 m 9 a m m n li Si m m •M a ÉS 'Ski m m m 0 wt m Wit speelde hierna 22 - 18, Zw. 13 j 33, W. 2J 5, W. 28 17, Zw. 11 27 W. inpakken. 85 - 80. Zw. 24 44, W. 33 2, Zw. 441 71 en Zwart kon wd

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1911 | | pagina 14