BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD SA.TEBUAG 25 i'EBaOAEI 1811 Mo. 8491 DE ZATERDAGAVOND HAARLEM'S DAGBLAD KOST ft.20 PER 8 MAANDEN OF 10 CENT PER WEEK. ADMINISTRATTfi GROOTE HOUTSTRAAT 55. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZUS* ADVERTENT1ËN DOELTREFFEND, ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT. Rubriek voor Vrouwen Wat moet de vrouw doen in huis? Geen vraag in betrekking tot de vrouw is gewichtiger, maar tegelijk ook moeilijker te beantwoorden dan die vun: „Wat moet de vrouw dioen in huis?" Dikwijls zijn het alleen de uiterlijke omstandigheden, die in dezen den doorslag gaven; toch moet overal, zoowel in de hut als in het paleis, het vriendelijke plantje „teederheid" ge kweekt worden. Niet rijkdom en weelde zijn noodzakelijke voorwaar den voor het geluk, maar het elkan der willen verstaan en begrijpen van de echtelieden, onderling. Wil de vrouw den man ook geheel als vrien din, in den edelsten zin des woords ter zijde staan, dan moot ze he. rech te oogenblik weten te kiezen, om hem eens een enkel waardeerend, o! op beurend woord toe te spieken, na de vermoeienissen van zijn dagelijk- •schen arbeid. Eerst dan zal het geluk zijn zetel op slaan in huis, als raaa en vrouw zich geestelijk één gevoe Jen; als ze vreugde en leed werkelijk deelen, zoodat het eerste als hel wa re verdubbeld, het laatste gehalveerc wordt! Hoeveel opgewekter zal de man en vader aan het werk tijgen, als hij weet, dat thuis zijn vrouw, de moeder zijner kinderen, voor aller welzijn zorgt, met de toewijding die een vrouw eigen is, als zij zicii met hart en ziel aan iets geeft. Licht is die taak echter niet; want veel komt er voor de vrouw kijken, oneindig veel, wil ze haar plicht naar hehooien waarnemen. Wel gaat het er mee, ais met veel waar men zich met hart en ziel op toelegt, het ont wikkelt zich vanzelf, dit huismoeders- talent: de een zal er wat korter, de ander wat langer over noodig hebben, ook ponder wetenschappelijke voor bereiding, leert iedere vrouw haar huishouden besturen; zelfs met zeer geringe middelen, als dat noodig is. Een huishoudboek waarin alle uitga ven genoteerd worden, is tegelijk een goede controle op de meer of minder verstandige manier van uitzuinigen die do vrouw er op na houdt. Verder zorge men voor zindelijkheid; dit is toch mee een der eerste vereischten. Niet, dat men den geheelen dag aan den gang zou blijven met schuieren an borstelen, boenen of wrijven; inte gendeel, men ziet juist zoo fauw mo gelijk gedaan te krijgen nBt derge lijke loopende bezigheden. Naar de kamers, vooral de woon- eii huiska mers moeten degelijk gerenn^d en ge lucht worden: lrissche lucht loch, is sen eerste voorwaarde voor al wat adeuit! De bedden worden dis ook goed gelucht en vooral ook: Brg, dat zou eenigszins mogelijk ié slaap kamers aan den zonkant tui het huis liggen; ieder organism; heeft behoefte aan licht en lucht i£ mateJ Daarom verwantte mende ka mers dan ook niet te veel in <ki win ter; door kacheiwarinte vawende me rise hen worden zeer vatbaai voor verkoudheid en bronchitis. Huelfde geldt ook voor het ai te wart klee- den, ofschoon het jongere gelucht, soms weer zondigt aan het tej gestelde kwaad en zich kleit zóó licht en luchtig als ons afvwseleud klimaat het volstrekt niet telaatl Men denke slechts aan de spiniewcb- lilouses van onze meisjes en vruwehl Een uiterst gewichtigo kvvestj voor de huisvrouw is ook, de dagelixs we derkomende vraag: wat zullft »vij eten? Hierbij dient men ook in >e eer ste plaats te rade te gaan methet te besteden huishoudgeld voor di bud get. Maar dan, zorg zooveel mtelijk variatie aan te brengen en voonl leg U toe op het smakelijk toeberiiden; zoo weinig vrouwen is het maa ge geven een waarlijk degelijk, eenvou dig en voedzaam maal oj> tc disshen, dat met een geringe afwisseling tel kens weer eens anders smaakt. Ook de wijze van opdienen: goed hee! <m op een aardig, vriendelijk series, 'doot zooveel af tot een gezel IIjen maaltijd. Het meest van alles eefter nog, het vriendelijk, uitnoodigeid gezicht der huisvrouw, die ook votr- al moet toezien, dat haar kinder^ zich behoorlijk gedragen aan tafd: niet vies knoeien met hun eten, ei stilletjes hun beurt afwachten, en® enz.; allemaal zoovele dingen, die den kleinen zeiven ook ten goede komen! want men kan zo al niet te vroeg ge- wonnen aan eenige regelen ten op zichte van de goede vormen. Na het eten ontstaat er bloedaan- drang naar de hersenen; daarom is 't niet raadzaam, dat men manlief aan zet, zich na het eten bepaald wat neer te vleien: wel is het goed, een half uurtje te gaan stilzitten in een makkelijken leunstoel. De huisvrouw zelve kon gewoonlijk geen rust ne men na het eten, maar moet dan ge woonlijk wat meehelpen in de kouken of voor de thee zorgen, of toezien dat de kinderen aan hun huiswerk gaan. Mogelijk laat men ze ook vlak na het eten eerst liever aan half uurtje spe len of Tavolten, mits men zo n goed er aan houdt, hun eigen rom meltje op te ruimen en geen speel goed, ballen of boeken, ergens op on gelegen plaatsen te laten slingeren. Het voorbeeld der moeder zelve zal in dit geval ook al reeds veel doen. Ook het hoofdstuk: wasch en klee ding, kosten de huisvrouw gewoonlijk genoeg hoofdbreken: de kinderwaech wordt veelal binnenshuis behandeld; anders zou die haast niet te betalen zijn. Wat de kleeding betreft; sommi ge vrouwen weten nog genoeg vrijen tijd over te houden, om voor haar kinderen en zichzelf een en ander te maken en zonder twijfel zijn zij het goedkoopst en ook het meest naar haar zin geholpen. Met een groot huishouden doet men tenminste standig, er een huisnaaister op m houden, die dan geregeld de garde robe wat bijhoudt, al geeft men dan ook een nieuw costuuiu liever buiten ie deur te maken; want het modevak tan men tegenwoordig gerust als '.unstvak beschouwen. Men moet het epaald geleerd hebben om lot ligszins bevredigende resultaten araken. MARIE VAN AMSTEL. ïet Rijke Natuurleven AOGELS, DIE HET „WELKOM" ZINGEI^ As een gezant van het voorjaar, mellend de komst van een beter jaar- getide, zien wij op dagen, dat het wee wat meewerkt, de zwarte lijster ziiim te midden der dik beknopte takJen. V»1 waardigheid, als voelt de vo- gei zich gewichtig in zijn deftig, zwait pak, stoort hij zich daar aan niets en probeert alleen, of hij zijn oude, maar steeds nieuw klinkende wijsjes nog heeft onthouden. Niet krachtig klinkt nog dat keel tje, dat eenige maanden van rust ach ter zich heeft maar zuiver en vol wor den toch de tonen, die op den eersten mooien lentedag aanzwellen tot een érkllnkeud jubellied, vol van spon tane vroolijkheid en uitbundig genot Toch, hoe blij de vogels ook zijn, dat hun schrale tijd dan voorbij is, blijven de merels bijna steeds hun deftigheid behouden, die zij slechts verliezen, of liever, voor een oogen blik vergeten, als zij met hun beken de geroep snel naai' een anderen boom vliegen. Zijn grootste vreugde komt echter tegelijk met de komst der andere vo gels, die hem in het najaar als een eenzamen zwerver hebben achterge laten. Te veel werk hebben de merels in den winter om aan het eten te blij ven, maar ware het niet, dat er vaai M2. bladeren met den langen, gelen snavel moet worden omgewerkt, al vorens er een enkel wormpje voor den dag komt, zeker zouden onze zwartrokken ln hun eenzaamheid wegkwijnen. Hun goedheid spoort hen bovendien in dezen tijd nog aan om de ontrouwe vrienden zoo vroolijk mogelijk te ver welkomen. Om beter te zien, wat er terugkomt van de grooto reis, gaat de merel graag hoog in den boom zitten en is hot uitzicht niet ruim genoeg, dan waagt hij zich op een spitse gevel- punt en doodt daar den tijd met zijn vooroefeningen. Trouw worden zij in dezen tijd bij gestaan door dc overwinterde of reeds teruggekeerde spreeuwen. Het liefst zit dit spikkelvolkje ln groepjes bijoen, al zijn er ook eenzel- vigen onder hen, die een eenzaam plekje prefereeren. Rust hebben zij niet. Van het wei land, waar in dezen tijd al genoeg is te vinden, vliegen zij naar de hoo rnen en als zij daar even hiM>ben rondgefladderd en gevochten met de even drukke vrienden, strijken zij weer omlaag. Tegen de schemering 'denken zij er dan plotseling aan, dat het ook hun taak is, uit te kijken en dan roepen zij volgens Guido Gezelle uit alle macht ,,'k zie "t" als om goed te ma ken, wat zij verzuimden. Wat zij zien, hoog boven 't versomberende avond landschap, is moeilijk uit te maken, maar zeker is het, dat het ln hen begint te loven, hun vroolijk gestoei en dartel wïekgeklap zeggen ons, dat ook de spreeuwenhartjes sneller gaan kloppen naarmate de zon den eve naar nadert. Over enkele weken zal de vogelwe reld hoogtij vieren. Het luidruchtigst wordt dit nu door onze trouwste win- tergasten, de musschen uitgeschet- terd. Muzikaal zijn ze niet, al heeten ze dan ook zangvogels en ze schijnen dit te beseffen. In hun gewone handigheid hebben ze er echter wat op gevonden. Muziek is een opeenvolging van tonen denken onze grauwjassen en nu doen ze al him best, om gezamen lijk een zoo mooi mogelijk geheel te vormen. Zich verbeeldend, een keurkorps te vormen, verzamelen ze zich bij tien en twintigtallen en geven een gratis volksconcert. Van verheven zitplaatsen houden zij niet. Het liefst houden zij réunie in een kalen meidoorn of seringe struik en zonder een gegeven teeken af te wachten, schetteren zij hun keeltjes moe. Om de vijf minuten houdt ieder op zijn beurt een paar maten rust en hongerig als deze proletariërs altijd zijn, benutten zij dit korte opont houd, om wat kruimpjes in het naast bijzijnde tuintje te gaan pikken, ver getend hun vroolijke kameraden, die nog vol ijver hun keeltjes dienstbaar maken aan de opvroolijking van het landschap. Geheel belangeloos treden zij intus- schen nooit op. VVio ze geen honora rium uitbetaalt in den vorm van ta- felafval, wordt bestolen. De fijnste en meestbelovende knopjes der bessen boompjes worden een voor een afge pikt en geen oogenblik hebben zij me delijden, als de heestertjes met wel ker opbrengst gij twintig of meer jampotten wildet vullen, kaal en kwij nend den zomer tegemoet gaan. Hoewel de eenden ln Den Hout ook niet als muzikale wonderkinderen kunnen fungeeren, toch stemmen ze volgaarne mee in als het achtergeble- •en vedervolk de terugkeerenden wil erwelkomen. Men ziet 't aan al hun bewegingen, men hoort aan hun blij gesnater, dat zelfs een eend voelt dat er verande ring op til is. Wakker geschud door de luidruchtige wijsjes van merels, spreeuwen en musschen, en opgewekt door het gepink der vinken, het muzi kale georgel der roodborstjes en het brutale gehamer der rneezen, maken zij een vroolijk tochtje door den voor hen bestemden vijver en kwaken en snateren, dat zelfs de herten in stom me bewondering een oogenblik het grazen vergeten. Als rudimentair overblijfsel van de gewoonten hunner ilde voorzaten, bekruipt hen de lust om weg te vliegen naar de met riet omzoomde meren en poelen waar het lentcgeluk ten volle kan worden gesmaakt. Als waren zij heel wat van plan, zwemmen zij achter elkaar aan en kijken naar de nieuwsgierige wande laars, als om hun oordeel over die verheven tochten door den modder- vijver te vragen. Een korst brood doet hen plotse ling weer terugkeeren uit het droo- menrijk. Onmiddellijk zijn zij weer de ge wone, tamme houtsnateraars, tuk op een kruimpje en blij met de stroo- hoopen, die na enkele maanden zul len veranderen in lustverblijven der toekomstige prinsen en prinsessen. Te midden van al die vroolijkheid veven de sierlijke zeenimfen, de kapmeeuwen, over onze vaarten en grachten. Stil wieken zij nu eens to renhoog, in breede gelederen boven onze hoofden, dan weer wagen zij zich zoo dicht bij ons, dat wij ze haast kunnen aanraken, maar steeds zijn ze de majestueuze, zelfbewuste vliegkunstenaars, die het luchtruim als bun element beschouwen. Ook zij zullen weldra de broed plaatsen aan de binnenzijde onzer duinen gaan opzoeken en zich er over verheugen, dat het gure jaargetijde met zijn afwisseling van koude en ruw stormweer plaats heeft gemaakt voor het rijk van bloomen en zonne schijn. H- PEUSENS. VRAGENBUS. Den Heer J. H. te Utrecht. Har telijk dank voor de uitvoerige inlich tingen omtrent uw kweekproeven. Gaarne zal ik vroeg of laat verne men, of u misschien nog eenige bij zonderheden hebt ontdekt. Natuurlijk staat, bij mislukking, steeds nieuw materiaal tot uw be schikking. Den Heer L. te II. Wend u tot de Maatschappij tot verkoop van kunstmeststoffen te Dordrecht. Den Heer Joh. v. L. te H. Wat de kwaal van uw Azalea is geweest, zult u uit mijn vorig artikel zelf wel hebben kunnen opmaken. Uvv hortensia is te veel begoten. Wanneer deze plant in den winter te veel water krijgt heeft zij geen voldoende rust. Ook is een overloop niet erg geschikt. U doet het beste uls u de plant na eenige weken, als het weer wat milder wordt, buiten zet na de dorre takken te hebben ver wijderd. Als zij nu al vol verdroogde knoppen zit zal er dit jaar van bloei en niet veel komen. H. PEUSENS. £35 nacht by dB Pyramiden en de Groote Spninx. Ik dacht dat men, om bij de Pyra miden te komen, door een gedeelte van de Lybische woestijn zou moeten trekken, gezeten op den bult van een kameel en verheugde mij reeds in het vooruitzicht op deze hooge zitplaats. Het was voor mij dus een teleurstel ling, dat een gewone spoorwagen met. stoffige banken ons tel bijna aan den voet dezer bouwwerken broGht. Maar wij leven nu eenmaal in een tijd, waarin alle ouderivetsche roman tiek verdwijnt. De Engel3chen hebben reeds voor geruimen tijd de moderne vervoermiddelen in liet door hen be zette Egypte ingevoerd, zonder zich aan sphinxen of mummies te storen. Egypte blijft toch het land der te genstellingen, waar het Europeesche en Üosiersche element als twee ver schillende kleuren scherp tegen elkander afsteken. Naast den Arabier met kaftan en tulband schrijdt de Europeaan, vol gens de laatste Engelsche mode, in gekleede jas en hoogen noed. Tegen over de hut van een Fellah, gebouwd van in de zon gedroogd Nijlslib, ver rijst een paleis van graniet in Roc'o- co-stijl, en op den Nijl vaart in gezel schap van een primitieve Feloeke, met, een driehoekig zeil, dat op vogel vleugelen gelijkt, een groote boot van de firma Cook Son voor de toeris ten. De weg van Cairo naar de Pyrami- J den is zeer mooi. We moesten over de kolossale brug K a 8 r-e i-N i 1, die twee maal per dag geopend wordt, om de vele barken door te laten, wel ke van de Nijl-cataracten naar de Delta varen. Wij gingen voorbij de tuinen van Gizeh en na ons van den stroom verwijderd te hebben, nader den we een groote acacia-laan van vele kilometers lengte, die naar ons doel leidde. Deze allée werd aangelegd in het jaar. waarin het Suez-kanaal werd geopend (1869). Keizerin Eugenie, de schoone beschermvrouwe van het feest, had den wensch geuit, de zeld zame monumenten te bezoeken en om de hooggeplaatste vrouwe de onaan genaamheden te besparen van een weg, die ternauwernood voor een wagen geschikt was, had de galante Khediv Ismaël in den loop van een paar dagen door de hulp van eenige duizenden fellahin de elegante rij weg klaar getooverd, welke door wel riekende acaciaboomen tegen den gloed der zonneatralen werd be schermd. Dicht naast den weg voert een ka naal Nijlwater aan, ter besproeiing van de mais-, katoen- en klavervel den. Het is voor ons wonderlijk, hier onze klaverbloem aan te treffen, en zoo aan het eigen land herinnerd te worden. Hooge palmen spiegelen zich in de modderige wateren van het kanaal... Kleine jongens, bruin als brons, met bontgekleurde lompen om de lende nen. liggen in het klaverveld, terwijl hun vaders, naakt tot het middel, <l«n grond bewerken Jonge in hei zwart gekleede fellah-vrouwen, met getatoeëerd gelaat, schrijden stil en statig voorbij, met do antieke kruik op het hoofd. Deze schoone houding had zeker ook Rebecca, toen zij naar de bron ging om water te pullen. Zwaar beladen ezels en kameelen trekken langs het kanaal en teekenen zich als donkere silhouetten tegen den helderen, glasgroenen hemel af. De karneelruiters maken bij iederen stap een onvrijwillige huppelende, voorwaartsche bewoging, die een hoogst komischen indruk maakt. Als het weer maar beter was ge weest 1 Het is een koude, schrale Januari dag met snijdenden wind. De Ara bieren in den trein hadden hunne hoofden in witte doeken gehuld, als of ze kiespijn hadden, en een paar van hen had over den kaftan een mo derne winterjas een zeer onbehaag lijke samenvoeging. Hier gelooft men, dat Egypte een eeuwige lente heeft. Dit is een groote vergissing. De winter kan er even on aangenaam zijn als in Rome, en daar er geen kachels in de kamers zijn, voelt men de koude dubbel. Hoe de dokters dan ook menschen met borstziekten naar Egypte kunnen zenden, is me een zuiver raadsel. De wind toch is voor dezen de ergste vijand en die blaast er altijd, Deze infame wind wervelt het woestijn zand op. zoodat de lucht met fijn stof bezwangerd is, en ik werkelijk niet weet wat erger is, een echt-regenach- tige Novemberdag hier of die Egypti sche regen met zandkorrels, die over al in doordringen en alles bederven. Neus, oogen en ooren zitten vol stof, zoodat men na iedere wandeling zeer nauwkeurig zijn toilet moet maken, om weer rein te worden. Keel en lon gen worden voortdurend geprikkeld. De zieke begint te hoesten een hoest die niet ophoudt. Op de meubels ligt het stof als een grijs kleed. Op m'n lessenaar kon ik mijn naam schrijven, hoewel Moham med, onze bediende, hem meermalen daags afstofte. De lange Acacia-laan is ten einde... Dc laatste boomen verdwijnen, de woestijn ligt voor ons, grijs, leelijk en triestig, in het koude daglicht. En uit de grijze zandgolven, die zich ge heimzinnig bewegen door de kracht van den wind, verheffen zich de steenmassa's in de lucht, als spoken in een sprookje. Maar zijn dat nu de wijdvermaarde Pyramiden, door de ouden tot de wonderwerken der wereld gerekend Van de hoogten van Mokattam ge zien. waar ik ze het eerst aanschouw de. verhieven zij zich machtig tegen den horizon, het landschap en Kalro niet de talrijke koepels en minarets, beheerschend maar nu er bij staande, vond ik hen noch hoog, noch overweldigend. Het verwachte gevoel van overstel pende bewondering bleef uitIk meende de oorzaak daarvan te be grijpen. Van mijn jeugd af had ik zooveel afbeeldingen van deze monu menten gezien, en in mijn phantasie had ik ze zoo vergroot en verfraaid, dat de werkelijkheid in het bleeke licht van den winterdag moest te leurstellen. Daarbij komt, dat de zijden der py ramiden driehoekig gebouwd, van ruwe, zware granietblokken, als trap treden opgetrokken, niet den vorm hebben, die bezoekers, vertrouwd met de schoone lijnen der Grieksche ar chitectuur, kan bevredigen. In Kaïro had ik reeds vele van de voornaamste Moskeeën en Paleizen gezien en het trof mij, dat de Egypti sche bouwkunst meer tracht te boeien door groote afmetingen, door het scheppen van groote massa's, dan door de hoogste eigenschoppen van de kunst, harmonie, bevalligheid en symetrie in de verschillende deelen. Wanneer ik me de slanke Grieksche zuilen herinner, vooral de Korinthi- 8ehe, die zich verheffen als een sten gel met zijn bloemkroon, moet ik de Egyptische wel zwaar vinden. En in den regel stonden ze te dicht op elkan der, zoodat niet één op den voor grond kwam en uit het geheel zich losmaakte. In weerwil van het onaangename weer bleven we lang staan kijken om de Pyramiden op te nemen. Zooals men weet zijn er drie groote, van Cheops, Céphren en Menkérah. De pyramide van Cheops interes seerde ons het meest, We liepen er omheen, beschouwden den vorm en schatten zijn hoogte. We deden ech ter geen poging om hem to beklim men of, gebruik makende van de opening aan den voet, door te drin gen tot het inwendige, naar de graf kamer. Voor duizenden jaren liet Cheops door zwoegende en voortgezweepte slaven het monument bouwen, om zich een eeuwig gedenkteeken te Btichten en zijn lichaam ongeschon den te bewaren tot den jongstep dag. En zijn hoop is. wat het eerste be treft, niet beschaamd, maar het lijk is weggevoerd uit de sarkophaog van graniet en albast, die er n.og aanwe zig is. En eens zal de steenhoop, die zich welft boven de ledige sarkopiiaag, door den tand des tijds afgeknaagd en door weer en Wind vernield, neer storten. En dan zal er niets meer over zijn van den trotschen Farao, <üe zulke grootsclie droomen droomde. Vanitas Vanitatum. Historisch zijn de pyramiden zeer belangwekkend, ln hun nabijheid komt men er van zelf toe, de gewich tigste hoofdstukken der wereldge schiedenis te repeteeren. Wat hebben ze niet beleefd die eer waardige, steenen gedenkteekenen van de grijze oudheid, toen ze voor de verheerlijking van den machtigen gebieder werden opgericht, tot onze tijden, toen een Napoleon zich leger de aan den voet en met zijn onover winnelijke scharen de Mammelukken versloeg I Staten hebben gebloeid, en zijn on dergegaan. Nieuwe godsdiensten heb ben de oude vervangen. Dynastieën hebben elkaar afgelost De eene ver overaar is door den anderen gevolgd. Doch de Pyramiden staan nog steeds ongeschokt als waren zij het werk der natuur en niet voortgebracht door menschenhanden. AssyriSrs en Perzen, Grieken en Ro meinen ziin er verwoestend voorhij- getrokken. Zij hebben Pompejus' le gioenen aanschouwd de fanatieke Muzelmannen met de heilige vaan van Mekka en de maliekolders van da kruisvaarders hebben ze gezien dt n ondoorgronde!ijken blik van den gr.^o- ten eersten Consul hebben ze ont moet, en dat alles met dezelfde eeu wige onbewogenheid. Welke geheimen verbergen zij ons niet. deze oude Pyramiden. die onver anderd «daan bij alle wisseling ver brand door de zon, gezweept door het zand van den Sammoem, omgeven door de stilte der oneindige woestijn en omschenen door den glans van het morgenrood van lang vervlogen tijden I Eindelijk verlaten wij hen, om to gaan naar den zandheuvel, waar we de groote, onnatuurlijk groote, Sphinx ontmoeten het oudste van Egypte's gedenkteekenen een leeu- wenlichaom met meuschelijk aange zicht, half begraven in het zand, dat de Khamsin heeft opgewaaid over haar lichaam, zoodat slechts het aan gezicht zichtbaar is. Maar wat hebben de tijden haar ge havend Van den neus is slechts de wortel overgebleven, de wangen zijn als wecgehouwen en de lijnen van den grooten. langen, opmerkeliik uit drukkingsvollen mond zijn gebroken. In weerwil daarvan is de geheele uitdrukking van het gelaat mooi. Do Sphinx bekoort ons thans mis schien meer, dan toen ze voor het eerst door menschen in al haar kracht en schoonheid werd aanschouwd. Het is of de gesloten mond wil snoeken en ons liet diepste geheim van Egypte wil onthullen. De geloorden hebben er over getwist wat de Sphinx wel mag voorstellen. Eeniiron zeggen het is Koning Arno- nemeth andoren, dat ze den Zonne god voorstelt. Het waarschijnlijkste is, dat zij ee- wijd is aan de lichtende en verwar mende godheid, buiten wie er geen lo ven is, dc godheid, die met den Nijl, uit het onvruchtbare zand der woes tijn de gezegende Oasen geschapen hoeft. Over het beeld van de Sphinx zweeft als het ware een strenge, angstwekkende geest. Zij is dan ook waarschijnlijk opgericht door een overoude priesterorde om het volk ontzag in te boezemen en in tucht te houden, het onwetende volk dat reeds met ontzetting geslagen stoud tegen over do raadselachtige natuurkrach ten. (Wordt vervolgd). Een complot verijdeld. Het geluk was mijn broer Harold in den laatsten tijd niet meegeloo- pen. Bij het overnemen van een prak tijk in Portsmouth was hij bedrogen door agenten. Een proces, dat op zijn aanklacht volgde, verloor hij en zoo geraakte hij ln financieele moei lijkheden. waaruit ik hem moest hel pen. Hij worstelde er door en begon allengs in betere omstandigheden te geraken, toen er weer iets gebeurde, dat nieuwe reden gaf tot bezorgdheid. Hij werd verliefd, waarschijnlijk op een sijner zieken uit zijne brieven, welke slechts bij lange tusschenpoo- zen verschenen, kon ik dat niet recht opmaken. Hij vroeg me niet meer om geld, dat is waar, doch de maandelijks;:he aflossingen, waartoe hij zich verhon den had. bleven achterwege. Dat kwam mij erg ongelegen, want Ik van mijn kant had verplichtingen aangegaan tegenover Iemand, van wien ik, zonder Harold's medeweten, het noodige geld had geleend. Ik was verpleegster geweest, doch een le gaat, mij vermaakt door een rijken en dankbaren zieke, had me ïu staat gesteld, stil te gaan leven. Nu echter zag ik geen andere uitkomst, dan we derom mijn vorig beroep op te vatten en alzoo maakte ik er werk van. ge regeld de aankondigingen in eenige dagbladen in te zien. Daar op een keer vond ik iets. Gevraagd een bekwaam, gedi plomeerd verpleegster bij eene jonge dame, tot oppassing on pc zeischap. Moet genegen zijn al haar tijd, nacht en dag, beschik baar te stellen, tegen genot van een ruim salaris. Adres, enz.... Ik schreef er dadelijk op, doch twee dagen verliepen, zonder dat ik er iels van hoorde. Toen kwam er een bezoeker, een lang, bleek man, met lichtblond haar en een lorgnet op den neus. Zijne geheele verschijning deed me donken aan een dokter, eu i in die veronderstelling was ik juist. Zuster Albert zoo begon hij. En I zonder mijn antwoord af te wachten Ik ben dr. Dougal. Ge hebt op mijne

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1911 | | pagina 13