BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD ZATERDAG 4 MAART 1811 DE ZATERDAGAVOND HAARLEM'S DAGBLAD KOST fl.20 PER 3 MAANDEN OF 10 CENT PER WEEK. ADMINISTRATIE GROOTE HOUTSTRAAT So. DRUKKERIJ ZUIDER BUI IENSPAARNE 6. IN HAARLEM S DAGBLAD ZUN ADVERT ENTIËN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT. rtuui itk voor Vrouwen EERST!:; VÖORJAARSNOU V-EAUTé'S A1AN TLLCUS 1' L ÜMS. EENVOU DIGE EN GEKLELDE MODELLEN. V OOKJAAKSHOEDEN. Het is vei makelij k om op te merken hoe nieuwsgierig de vrouwen dit jaar zijn naar de nieuwe modes! in de winkelstraten der groote ste den is liet voor de cphfectiehuizen een gedrang, dat men op sommige uren van deu dag bang is voor het indrukken der winkelruiten, waar achter een mannoquin in broekrok geëtaleerd is. Ik heb me dezer dagen vermaakt, met de kritiek van het publiek eens af te luisteren over deze nouveauté's. Over hei algemeen was men het er ovei" eens ,dut liet eigenlijk toch nog zoo heel „gek" niet was; en wanneer iedereen het droeg, meu er Spoedig aan gewoon zou zijn; omdat de ge deelde rok iwaut dat is feitelijk de xokhroek; voor een normale figuur niet opvallend is. De tijd zal dus loe ren, oi deze creatie al dan niet succes zal hebben. Toch zullen er onder onze sport- lievende dames wel enkele zijn, die over den broekrok niet zoo heel erg verwonderd zijn; want toen voor een tiental jaren het fietsrijden nog slechts door dames uit de hoogere standen beoefend werd, droegen die een speciaal fietscostuum, dat uit niets anders dan eeu broekrok niet blouse en boléro bestond. Die broek rok, was om de heupen geheel aan gesloten en bestond uit: twee zeer wijde pijnen. Een voorbaan die smal in de taille, doch naar onder tamelijk breed uilüep, was aan beide zijden opgenaaid en met een knoopeuiij ver sierd. De nieuwe broekrok zou meu als eeu kleiue variatie op dit oude thema kunueu beschouwen. liet is omlerUisscheu een gevaarlijk werk om in deze overgangsperiode, costuumis of japonnen aan te schallen en ik kan mijnen lezeressen slechts aanraden daarmede zoo voorzichtig mogelijk te werk te gaan en slechts een eenvoudig mantelcostuuin te kie zen, voor de eerste lentedagen, als de lluweelen- of bontmantels haar te warm zullen zijn. Met een voorjaars- costuum en dito hoed, kan men dan -ustig afwachten en zien, welke nou- auté's het meest zullen inslaan. Tot nu toe hebben we altijd erva ren, dat de overdrijving in de mode tot een uiterste werd doorgedreven om tot eon uiterste in tegenoverge stelde richting over te slaan. De nau we rok Ken brachten ons tot deu broek rok, en al zal er nu tusscbeu deu broekrok en de wijde rokken met cri nolines (.als het zoo ver al mocht ko men; nog een lange weg liggen, ver moedt men toch, dat de iorrcu wel langzamerhand iets wijder zullen women. Voor de nieuwe mantelcostuums brengt men in hoofdzaak serges in marine-blauw en grijs, soepele che viots en gemengde Engelsche stoffen. Voor meer gekieede tailleurs is het dunne laken wederom aan de orde, doch ook zijde en slap satijn. De manteltjes zijn vrij kort en men voorspelt zelfs den terugkeer van de bolero's Als garneering van mantelcostuums merkt men behalve breed zijden tres, ook kraag en mouwopslagen van af stekende klep ren op. Veel verschil is er in de kruagmodellen. Men brengt smalle revers met matrozenkragen, smalie ronde kragen en zelfs m het geheel geen kraag. Dan nog ernpi re en pelermckragen die deu bovenarm geheel bedekken, en met zwart satij- neu biasis geheel omboord zijn. Evenais in het najaar liet geval was, brengt'men ook nu dubbel ge weven stoffen, vv-aarvan do keerzijde als 'garneering gebruikt wordt. Gokleede modellen, worden met tu- ïiique en onderrok ingericht. De mantels zijn dan met smal tres of sou tache bewerkt en vaak met aangesne den wijde mouwen ingericht, want de nieuwe modellen zijn wederom on der den invloed van de kimono ont worpen; hetgeen zich zoowel bij tail- leur-costuums. als bij japonnen en blouses openbaart. De taillelijn wordt nog zooveel mogelijk onder de buste aangebracht, zoodat het „droit de- vant" weinig nut heeft en veel min der op den voorgrond treedt dan eerst het geval was. Van de nieuwe voorjaarshoeden zijn er vele uit paardenhaar gevloch ten, waardoor de grootste modellen nog vederlicht zijn. Kleine modellen worden in bandstroo en fantasie stroo •gebracht. De toques zijn zeer klein en maken den indruk van oen kleine muts, die de krullen-chignon precies omsluit. De groote hoeden van paar denhaar zijn zeer verschillend van vorm. Men ziet er, waarvan de 15 cM. breede rand vlak van voren is opge slagen en met een flmveelen strik of 'choux wordt vastgehecht. Dan weer andere waarvan de rand aan één zij kant is opgeslagen en het garnituur 'uit een enkele pleureuse bestaat; of de rand wordt alleen naar achter een weinig ongeslagon en rond den bol wordt een krans van wit fluweelen rozen gegarneerd. Over het algemeen worden do voor jaarshoeden uit zwart materiaal ver vaardigd en met wit gegarneerd. MARIE VAN AMSTEL. Het Rijke Natuurleven LASllüE L1LL1P UTTERS. Dikwijls gebeurt het op warme zo merdagen, dat een heirleger van kleine, zwarte diertjes plotseling op kianten, boeken ja zelfs op gezicht en handen neerstrijkt. Op fijne vleugel tjes komen zij aangezweefd en in de meeste gevallen verdwijnen zij weer onmerkbaar, zonder eenig spoor van hun aanwezigheid achter te laten. Onweersbeestjes worden zij genoemd maar in hoeverre zij iets met deze eléetrische uitingen van de damp kringslucht hebben uit te staau, is moeilijk uit te maken. Zelf heb ik wel opgemerkt, dat zij geen onfeil bare aankondigers van Donars toorn zijn, want het gebeurt wel, dat zij da gen achtereen optreden, zonder dat er één bliksemflits het luchtruim doorklieft. in dien vorm kent bijna ieder onzer de kleine insecten, die als blaaspoo- ligen een afzonderlijke orde in de systematiek vormen, liun familiele den zijn echter bij de tuinlui en bloe misten beter bekeud. Van de tien bloemisten die men spreekt, klagen er negen over de „thrips'', een naam die aan alle soor ten wordt gegeven en waaronder ieder ze kent. j Klein zijn ze alle, de ruim 130 vor- men die men nu onderscheidt, maai de schade die zij veroorzaken, is he- j laas omgekeerd evenredig met de li- j cliaamslengte. Met do bladluizen, die hen in groot- I te vaak nog overtreffen, doen zij al i hun best, zooveel mogelijk planten sappen op te zuigen en hiervoor is hun mond uitstekend ingericht. De lippen en onderkaken vormen samen een buisje, waarin de boveu- kaaksnaald, een vinnig spits werk tuigje kan worden bewogen. Dit klei ne wapen, in vereeniging optredend met een ander stekeltje, boort zich door de opperhuid van bladeren en bloemen en langzaam worden de voe- dingsvochten onttrokken aan het plan tenweefsel. Een enkel insect doet op zichzelf niet veel kwaad, duurvoor is het roo- vértjè te klein on het operatieterrein te groot, maar steeds zijn de vijan delijke legers sterk door het groote aantal geoefende soldaten en dit nu is vaak de ondergang van een blad of een bloem. Vroegtijdig verschrompelen de plan tendeelen, waarop de thrips-uian- sehappen hun wajieutjes bepr n, de lant krijgt ee ummder lris< zien ol verkwijnt. j. Op de gladste deelen kunne. ze insecten zich vasthouden. Een Alpentoerist voorziet zich van dikbespijkerde schoenen om zich op het gevaarlijk terrein wat meer ste vigheid te geven, de thripsen hebben aan ieder pootje een vernuftig bedacht werktuigje. Naast kleine haakjes, die het hun ne doen om in den letterlijken zin de standvastigheid te bevorderen kan aan ieder pootje een klein blaasje worden gevormd, afhankelijk van den wil van het kleine diertje. Om deze zuigcelleljes te vullen perst de thrips, een weinig vloeistof uit do pooten in de leege blaasjes, die daar op dadelijk hun werk verrichten. Zij geven een breed steunvlak, ter wijl de genoemde haakjes voor een' groolere stabiliteit zorgen. Geen enkel dier is er, als is het dan ook hoogcr georganiseerd, dat sier lijker vleugels heeft dan onze blaas- pootjes. Het is waar, sommige soorten zijn niet rijpelijk er mee beueeld, zelfs zijn er diertjes, die deze benijdenswaar dige werktuigen missen, maar die dieren, welke volkomen ontwikkelde vleugels bezitten, zijn uiterst bek wa in o uviatcurs .voorzien van een won der mooie monoplane. Rustig zweven zij daarop naar een ander voedingsterrein en om niet te verdwalen, hebben zij een prachtig in gericht oogenstelsel. Aan weerskanten van den breoden kop staat een heélè collectie oogen, dicht aaneengesloten, elkaar steunend bij het moeielljko werk en bij de mees te soorten is vaak het voorhoofd nog met drie enkelvoudige oogen toege rust. Steeds wordt een vijand onmiddel lijk ontdekt en pooten of vleugels kun nen hun werk verrichten. Het spreekt van zeil, dat diertjes, die voor hun gering afmeting, (de meeste zijn een huiven millimeter groot) zoo fijn zijn bewerktuigd en die bovendien steeds gezamenlijk op treden, moeielijk zijn uit te roeien. De gewone middelen als tabakswa ter, phytophiline en andere insecten- doodendo vloeistoffen zijn vaak on toereikend om dit roofriddergeslacht te verdelgen, al heeft het natuurlijk wel zijn nut, zooveel mogelijk de klei ne plantenvijandon te bestrijden. Door dat de thripsen zoo klein zijn, kunnen wij ook de voortplanting niet tegengaan, zooals bij veel vlinders wel gebeurt. De dieren leggen eieren, maar deze zijn microscopisch van af meting en daarbij worden ze boven dien nog vaak verborgen onder de opperhuid. De vrouwelijke dieren der meeste soorten bezitten oen fijn gevormde legboor, spits gepunt en lang genoeg, om een eindje in het blad te dringen. Een voor een komen daaruit de kleine eitjes te voorschijn en hieruit verschijnen na eenïgen tijd de lar ven. Deze zijn nog ongevleugeld en blij ven dit bij die soorten, welke nooit zullen vliegen. De hooger bewerktuigden onder hen krijgen na ieder van de vijf vervellin gen langer vliegwerktuigjes tot na de vqfde vervelling liet volwassen In sect te voorschijn komt. Een poptoestand komt hier dus niet voor. Langzaam wordt de hoogste ontwikkeling bereikt, geleidelijk groeien de roofridders uit, tot schrik van den ulantenvriend. Niet alle soorten kunnen wij op onze bloemisterijen vinden. De be ruchte zwarte thrips met Tood ach terlijf komt wel het menigvuldigst voor, maar overigens worden ook vaak met vreemde planten andere blaaspooten ingevoerd. De vochtige warmte en de frissche voedingsbo dems doen deze kleine vijanden daar gemakkeUik gedijen, rampen ver spreidend over de lievelingen van den bloemist. H. PEUSENS. Den lieer D. te H. De vingerplant of Azalia bloeit zeer zeker. De plant is een familielid van de Klimop wat later aan de bloemen duidelijk is waar te nemen. Deze komen in het najaar te voorschijn in bolvormige trossen. Mooi zijn ze niet. Als u ze uitsnijdt komt dit aan de bladontwik keling ten goede. H. PEUSENS. Een nacht bij de Pyramiden en de Groote Sphinx. ii. Het is etenstijd geworden. Mijn vriend en gastheer, die me vergezelt, stelt voor, dat we zullen lunchen in het nabijgelegen hotel „Mena-house", waar we volkomen Europeesch-com- fort zullen vinden. In het afscheidsuur zien we rond, om de plaats nog eens op te nemen. Om ons heen strekt zich de woestijn uit. In onze nabijheid ligt de rijke-, groene strook bij den oever van den Nijl, in de verte Kairo met den rood achtige» zandheuvel Mokattam en do vele witte Minarets, die glinsterend ten hemel wijzen. Een tooneel, dat men nooit vergeetWelk een tegen stelling tussehen de stilte der woestijn en het rumoerige leven aan de table d'hote, waar een Duitsch orkest Wag ner's „Lohengrin" speelt Vroolijke toeristen, bont gekleed, ieder volgens zijn smaak, en melancholische zie ken, herwaarts gekomen in de hoop van beterschap te zullen vinden in hel geprezen klimaat van Egypte, ne men alle plaatsen aan de tafel in. Oude, Engalselie dames, waarvan onkelen bijzonder leelijk en met blau we brillen, vormen de meerderheid. Waar treft men deze rustelooze dochteren Albions niet aan? Terwijl men haar met eenigen tegenzin be schouwt, vraagt men zich zeiven af, waarom Engeland de schoone vrou wen tehuis houdt en de leelijko op reis zendt. Een knappe Duitscho kellner, wiens militaire houding bewijst, dat hij zijn dienstplicht heeft vervuld, bedient ons. Zijn spraak mot den gemoedelijken Beierschen tongval, heeft iets gezel ligs. Wij komen in een goed humeur en laten ons wijnen en spijzen goed smaken. De kellner vertelt ons, dat men Beiersch bier „frisch vom Fass" heeft, en dus moeten we er van proe ven. Uit een kroes, tot den schuimen den rand gevuld, drinken wij op het welzijn der Pyramiden. Maar het was mijn vriend niet ontgaan, dat ik een weinig gedesillusioneerd was, toen ik ze zag. En aan het dessert zegt hij tot me „We hebben geen geluk gehad met 't weer. En de Pyramiden moet men liefst zien op een ander uur van den dag. Egypte is even als Venetië een plaats, die men na zonsondergang moet zien, het best als de maan haar licht op de voorwerpen straalt. Dan leeft alles zoo wonderlijk op. Dan hebt ge een magische wereld, waar voor de kritiek verstomt. Ik stel voor. dat we hier nog eens heengaan, maar dan op een avond bij maneschijn. Ik durf wedden, dat go versteld zult staan van de verandering." W© hadden spoedig volle maan ©n mijn vriend vergat zijn belofte niet. In een automobiel suisden we er heen over Kasr-el-Nil en door de acacia-al lee, die nu in donker lagen en vluch tig verlicht werden door het rosse schijnsel der lantaarns. Nadat we in Mena-house gesou peerd hadden, waar we hetzelfde cos- mopolitische gezelschap weervonden, gingen we bedaard naar de Pyrami den, vervolgd door een bende in dringerige Bedoeinen, die ons als gids wilden dienen. Mijn vriend had gelijk. Dat was een totale verandering van tooneel I De nacht is in werkelijkheid geen nacht, maar een flauwe dag. Hemel en aar de waren nieuw. In stomme verba zing stond ik onbewegelijk stil. De maan scheen een glans, waarvan wij hier geen denkbeeld hebben, zóó helder, zóó schitterend, zóó zilver achtig glanzend. En de sterren, de wondervolle, Oos- tersche sterren, stralen als in wed strijd met de maan. Zij zijn groot en glinsterend en met een kleurschitle- ring als van diamanten nu eens rood, dan groen-, dan blauwachtig. En hun lichtende zwerm staat dicht aan eengesloten aan den zwartblauwer trans. Het is of iedere ster haar plaats aan 't hemelgewelf door strijd wil behouden. De woestijn overdag zoo arm en grauw, wordt nu een fabelland niet een roodachtigen, bijna rozenrooden glans en de flauwe zandgolven wer pen nu schaduwen, die de eentonig heid der vlakte breken. Het is of de geheel© natuur in bc- tooverende droomen rust. Het zal wel in ©en dergelijken geheimzinnig schoonen nacht geweest zijn, dat de drie koningen, naar den hemel op ziende, de wonderster aanschouw den, die hun den weg zou wijzen naar de kribbe van den Verlosser in Beth lehem. In dit zeldzame licht, omgeven door de sluiers van uit don Nijl opkomen de avondnevels groeien de Pyramides en schijnen ze phantastisclie afmetin gen aan te nemen. Ja, dit is in wer kelijkheid het land van de Fata mor gana! Al de merkteokenen van tijd en weer zijn verdwenen. Wij zien slechts cle zuivere strakke lijnen, met den sterrenhemel tot achtergrond. Het maanlicht maakt de Pyrami den zoo onwerkelijk. Het Is of ze niet meer uit stof bestaan. Baar is iets geestelijks aan hun aanschijn. Als onbegrijpelijke hiëroglyphen, als duistere vraacteekens met het eeuwig©: .Van waar komen wij? j Waar gaan we heen?" staan z© in i het middernachtelijk uur en blikken j vol verwachting op tot de sterren, door hen Teeds duizenden jaren aan schouwd en geraadpleegd, zonder ooit een antwoord te ontvaïigen. Pjptseiing ijlen mijn gedachten naar huis. Maar ik word, voor mijn gedachten tot klaarheid komen, opgeschrikt door- luide kreten van: „Wunder- schónl Famos! Very fine indeed! Charmant!" We zijn niet meer alleen; een zwerm van toeristen bestormt ons; "t is of al le Europeesche talen hier gesproken worden. Eenigen, de eclite kunstenaarszie len, staan als betooverd, zonder te spreken. Maar de meesten schreeu wen en babbelen als gedurende de pauze in een theater. Vele dames hebben ook theater-kij kers (binocles) bij zich en kijken er door. Men moet toegeven dat de dLé- coraties dan ook nieuw en prachtig zijnl O, wat zou het heerlijk zijn om in 'n zoo heerlijken nacht alleen door de woestijn te kunnen trekken, in plaats van naar al dat snaterende gepeupel te moeten luisteren. Mijn vriend had dezelfde gedachten als ik, want hij greep mij bij den arm en trok mij mee naar de Sphinx waar minder menschen waren. Ook deze had een verandering ondergaan. De maan had al haar tooverkunst op haar toegepast. Haar reusachtige silhouet toekende zich scherp af tegen den met sterren bezaaiden hemel, en wierp een .brecdo schaduw over het roodachtig© zand. Het neerhangende hoofdtooisel, dat op den helderen dag zoo massief doet, gleed nu als een sluier, langs de bol de zijden van het aangezicht, op de schouders. En de maan baadde het oude, mishandelde, gekorven gelaat in haar zuiverste stralen en gaf het als 't ware een nieuwe jeugd. We zien niets \au de wonden en be schadigingen, meu wordt slechts ge troffen door de bovenaardsche, fees telijke uitdrukking in de krachtig© trekken, die in liet maanlicht doode- iijk bleedt schijnen. En de onnatuurlijk groote oogen, die nagenoeg alles zien, kunnen we niet kwijt worden. Zij trekken ons om zoo te zeggen tot zich, zonder dat wij cr in kunnen zien, want zij zien door hun hoogte over ons heen. Als een zinnebeeld van het zwij gende, droomende, raadselachtig© Egypte, ligt ze daar omvloeid van het geheimzinnig© maanlicht Waarover droomt de rustende sphinx in dit spookachtige midder nachtelijke uur? De groote, zwijgende blik uit de diepe oogholten verraadt niets. Zij staart recht uit naar den ho rizon, zwijgend en onbewogen als het noodlot Zij is vertrouwd met de geschiede nis van het eerste schemerende mor genlicht, vol van bloed van gruwelen en krijgsgevoel, af. Bladert zij in het boek harer herinneringen, waarin duizend jaar zijn als één dag? Denkt zij aan de oergrijze oudheid, toen zij door ontelbare scharen van naakte, voortgezwceptc slaven werd opgebouwd, van menschen die hun bestaan vervloekten als het werk van den duivel? Herinnert zij zich de machtige Farao's en de heilige pries ters, wanneer ze ln schitterenden op- tooht voorbijtrokken, menschen en dieren offerende ter eere van God Amnion? Ziet ze Mozes, in het lange kleed en met den witten baard, de groote wetgever en bevrijder, die de vluch tende Israëlieten naar hun land te rug voerde? Droomt zij van Alexander die als een tweede Bacchus, niet wijnranken in het haar, voorbij toog op zijn helden tocht naar Azie, aangevuurd door de grootsche gedachte van Grieksche cul tuur te verspreiden over de aarde? Üf gedenkt zij de Romeiusche Keizers, die vergezeld van serviele hofdich ters, liet zevende wonderwerk der wereld kwamen bewonderen en hun namen kwamen griffelen in het voet stuk van graniet? De golven van den lijd gingen hoog, vloed en ebbe hebben gewisseld maar de Sphinx ligt nog onberoerd, met haar Ieeuwenklauwen in 't zand, broedend over haar eigen raadsel. Terwijl ik in gepeins verzonken sta, glijdt er als een schaduw van weemoed over haar steenharde trek ken. Zij gelijkt een mensch, die in nacht en eenzaamheid zich over geeft aan zwaarmoedig© gedachten, welke de dag verjaagt. Het leven heeft al zoovele wonden geslagen en vol van het troostelooz© van het bestaan schijnt ons alles ijdelheid en vergankelijkheid. En ik ontdek tot mijn schrik, dat de breede lippen der sphmx, die bij dag streng gesloten zijn, zicli tot een flauwe, liefelijke glimlach openen. Ja, zij glimlacht werkelijk, we vergissen ons niet Waarover dan toch? Is het over ons dagvlinders, die in het zand haar trotsche majesteit vooibij spartelen en Uieeuen haar te verstaan? Uf spot zij met onzen modernen ge- dachtengahg, gevoed door philoso phic en poezie, die problemen zoekt op te lossen, waarover zij al duizen den jaren heeft gepeinsd? Wie weet of het ons wel gelukkig zou maken als wij het raadsel op losten. Wie weet of het ons niet ge gaan zou zijn als deil kennisbegceron- den jongeling van Sais, die achter den mystieken tempelvoorhang door drong? Hij zag de ontzettende waar heid maar viel als door den blik sem getroffen dood neer. Het is moeilijk zich los te rukken. De Pyramiden knikken ons ©rustig toe, en de Sphinx houdt ons met haar undoorg rondel ij ken glimlach te rug. Maar het is meer dan middernacht. In de automobiel vliegen wij naar Kairo terug door do Acacia allée. We gaan nog niet terstond naar huis. Mijn gastheer wil, dat we nog eerst hot elegante café „de Sphinx" zul len bezoeken, om eon glas whisky- aoda te drinken. Wij vinden het va riété vol van Engolsche officieren, vreemde diplomaten, muzikanten en demi-monde dames; overal gelach en gebabbel en de kellners hebben het druk. Terwijl mijn vriend zijn glas le digt, maakt hij er mij op attent dat w© nu door dit bezoek dubbel de tegen stelling voelen tussehen den tijd der Farao s en ons high-life. Misschien heeft hij gelijk? Wij zijn van dood en versteening teruggekeerd tot het le ven der twintigste eeuw. Bloemendaai, Februari 1911. A. VAN DER VOORT Az. EEN REISAVONTUUR VAN KONING FERDINAND. Koning Ferdinand van Bulgarije, die eenigen tijd in Duitschland ver toefde en van Koburg naar Sofia reis de, werd in den eet wagen van den D-trein, in de nabijheid van Neuren berg, door een troepje gemaskerde Er langer studenten lastig gevallen. Het schijnt dat de studenten den vorst herkend hadden en hem, uit de grap, in een vastenavondstemming, een ovatie wilden brengen. Doch voordat de studenten hun plan konden ten uitvoer brengen worden zij, op ver zoek van den koning of van zijn ge- volg, uit den eet wagen verwijderd. Voorspoedige reis. Schets door OSCAR L'JEDOM. Geheimraad Fernow had zich over werkt. Daaraan viel niet te twijfelen. Iedere dag bracht dit meer aan liet licht en zijn familie zag de noodza kelijkheid van een spoedig© onderbre king van zijn vermoeienden arbeid even goed in, als dit aan het ministe rie liet geval was. Zijn afdeeling was juist in dit jaar voor de moeilijkste taak gesteld, die men zich maar denken kan Wel een dozijn keer moest hij zijn belasting plan omwerken, en dat was nog niet eens voldoende, om eindelijk te zien. ho© hot door een Rijksdag-commissie gehavend, ja, geheel en al uiteenga scheurd wend. Het was om wanhopig te worden. Zenuwen van staal moesten het hier afleggen en hij bezat een door onzinnige krachtoefeningen van den geest reeds in zijn jeugd geknakte ge zondheid. Zijn eerzucht, zijn booze eerzucht, die droeg er de schuld van, dat hij den raad der doktoren, in een sanato rium te gaan, niet opvolgen wilde. Hij kende den hatelijken bijsmaak, die zulke inrichtingen nog altijd aan kleefde. En zijn collega's.. de hooger ge plaatsten... neen. De doctoren ston den geheel machteloos tegenover zijn besliste weigering. Helaas mislukte ook hun volgend voorschrift, dat de patiënt geheel al leen een rustig en eenzaam plekje zou opzoeken, geleid door mevrouw Alwi- nen's stillen, maar steeds merkbaren invloed. Fernow was zich hier nauwelijks van bewust. Druk bezig met zijn ambtsplichten, liet hij zich thuis ge duldig en gaarne door zijn vrouw - leiden en hij wus daar reeds over de 2 Ojarr niet slecht bij gevaren. Bovendien was hij ook een vc-el te goedig en onzelfzuchtig huisvader, dat lil] het genot van ec-n drie- mnaodscK verlof voor zich alleen !><»- geerde. Zijn zoon, die reeds in het derde jaar van zijn studie in de rechten was, moest ook mede, daarvoor had mevrouw Al win o gezorgd, want aan zijn .uilstapje" in de vorige groote vacantle, dacht zij nog altijd vol kom mer en knagende pijn. 's Morgens, den 15en Juli, ging de geheimraad met vrouw en zoor op reis. Do huisdokter had 'n badplaats aan de Noordzee aangeraden. Mevrouw Alwine echter wilde naar het Vier- waldstadtermeer en had haar plan, in Juli Brunnen en later de bergen te bezoeken, spoedig bij haar echtge noot ingang doen vinden. Het was een koele, onaangename dag. Dat hij kaartjes tweede klasse ge nomen had, hoewel hij met. 't oog op zijn nu juist niet schitterenden ver mogenstoestand ernstig aan der dp klasse liad gedacht, berouwde deu geheimraad geen oogenblik. Want, terwijl alle andere coupé's propvdl waren, werd zijn niet-rook-coupé ver meden. Dat verhoogde de stemming grcot©- lijks. Vroolijk te moede, een weinig onge duldig misschien, in verwachting van den nu komenden, welverdien den tijd van niets-doen en van al het schoone, dat hij zon zien, was hij reeds een paar maal opgestaan. Nu zag hij, leunend op het hal verwege geopende raampje, naar die snel voorbijvliegende bosschen cn den met bloemen rijk getnoirlen gcoiuldraaide zich dan eensklaps met jeugdige vlugheid om, haalde diep adem en zei de Alwine, ik geloof, dat het een mooie reis kan worden. 7 Als jij maar tevreden bent en ge heel gezond cn hersteld terugkeert 1 antwoordde deze en zag met een on- gekunstelden, lieven blik naar hem op. Ik denk het wel, meende hij, langs zijn reeds een weinig gr s wor denden baard strijkend. Als men maar eens van die afschuwelijk© pla gerij af is, een tijd lang in rust en vrede kan leven, slechts wat aange naam en vroolijk is, kan zien en hoo- ren, dat werkt best voor de zenuwen en ook voor dc ziel. Ja. Alwine, na drie maanden ga ik met vernieuwde kracht aan den arbeid. Hij richtte zicli hoog op. Een knap pe man toch. Kurt, zijn «non, zat met een roman in handen, in de kussens geleund, een weinig ontevreden, omdat hij geen sigaret kon aansteken. Het middagmaal werd in den res tauratiewagen gebruikt, met een fijne fiesch wijn er bij daarna sluimerde het gezelschap een tijdje. In Straatsburg bleef men over. lil het voornaam ingerichte hotel nam men plaats aan de rijk voorziene tafel en de geheimraad haalde nog eens aardige herinueringen uit zijn eigen studententijd op en den velgenden morgen zette men de reis, die zooveel beloofde, voort. Fernow maakte zelf in Bazel alles met de douanen in orde, en hoe ver velend en prikkelend dit ook soms ziin

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1911 | | pagina 13