Dank Je wel. Juffrouw, mijn naam s A age Meerstra en ik liggo met mijn schip „De Vrouw Hendrika" hier aan de haven. Daarna ging hij heen. de deur zuchtjes dichttrekkend. Jutlrouw SchOneteld echter bleef in de gang, actiter de gesloten voordeur, en toen zij hoorde, dal de man de st'xjp afging, opende ze opnieuw, en Klok den indringer, den alzelter, na. /.••ker ging lnj nu de herberg in, een paar huizen verder Maar neen Tol iiaar verbazing trad hij juist den bakkerswinkel harer ouders binnen, en nu een korte poos kwam hij er uit met een zak en iets langs in een pa pier gewikkeld. Op dit oogeiiblik kwam Mientje's m in thuis en deze kreeg natuurlijk hot gelieele verhaal uit de eerste hand. En schrok je niet erg, Mientje vroeg Karei mot eenigszins vreemd accent hij was een Duitscher van geboorte en had den tongval onzer naburen behouden. Ja, natuurlijk, en ik vind het erg ongepermitteerd, dat een vreemde kerel je maar zoo geld komt afvra gen, maar.... al ben ik dan ook zoo dom geweest, te zeggen, dat ik alleen was. ik heb toch mijn beursje niet uit den zak gehaald er was nog over de vijl gulden in, dat had hij wel allemaal kunnen nemen. bchoueleiü glimlachte, iiij was tien jaren ouder dan zijne vrouw, die pus haar twintigsten verjaardag gevierd had. en in meuschenkeiinia was liij, die jaren lang in alle groote steden vertoefd had, om zijn vak, het schoen maken, in den grond te leeren, in Erlolirang, gelijk hij altijd zeide, haai' ver vooruit. Maai' lnj prees liaar slimheid in deze en zeide Kom. laat ons eens even bij va der en moeder gaan hooren, wat de kerel gekocht heeft. Hé ja. dat was een goede inval, vond zijne vrouw, en samen trokken eij naar haar ouders. In 't kort ver telde Mientje nogmaals haar avon tuur en wat hoorde zij Voor twee dubbeltjes papbeschuit had de schipper gekocht, een vier- ponds roggebrood en een wittebrood van twaalf cent. Onthoud het. ltarl, hij heet Augo Meerstra en hij ligt hier in de haven met „De Vrouw Ilendrika", ver maande Mientje haar man, en pein zend voegde ze er bij Papbeschuit, dan is er een klein kindje, en het wittebrood zal voor de vrouw wezen «n het roggebrood voor hein zelf. En vader voegde er bij Twee kwartjes is nog niet zoo'n brutale eisch, vind je wel. Karl Ach. nein meende de schoon zoon, en vervolgde Ik ga er mor- geu eens heen, dein muss geholleii worden, gewiss, zeker I de man heeft vielleicht broodsgebrek. Ich will 'mal nuchsehen. En zuo geschiedde het. Karl begaf zich den volgenden dag naar het aangeduide schip en bevond alles zoo. ais zijne jonge vrouw het voorzien had een kindje van zes we ken. de vrouw zwak en ellendig, de man zonder lading en dus zonder verdienste. ^Ik hebben enkel maar uut broods- geb'rek 'handeld, meneer, veront schuldigde zich do schipper. lk hadde zuo bij m' eigen zegd an het zesde huis bellen, en zóó hek daon. Meneer kan mien bij 't gerecht ankln- gen, ik zal t met ontkennen, maar iict wijf en het kiend moste» eten hebben en zóó is 't nou en dat 's de zuverc waorheid. Schönefeld was nog veel meer be wogen, dan hij het, zichzelven wilde bekennen. Hij was een jonge man, die nog niet volop in het werk en de klanten zat, maar hij arbeidde toch reeds met twee groote knechts en drie leerjongens, dushij was al kleine baas. En dan.... hij had een hart van goud, een edel, vergevensgezind, rechtvaardig hart. Zou hij dien man aanklagen, die geëischt had, dat hem het noodige gegeven werd, om te voorkomen, dat vrouw en kind van gebrek ten onder gingen Meerstra, sprak de bezoeker, van aanklagen is natuurlijk geen kwestie, dat begrijp je wel, maar wat kan ik voor je doen lk moet een vracht hebben naar Harliugeu, meneer, dun ben ik gered, een verhuisboel of zoo iets, kolen oi hout is ook goed. Nun, ich wil mien best voor je doen. Hier is iets voor vandaag en morgen, en Schönefeld legde een rijksdaalder op tafel. Dankie, meneer, "t is maar voor schot. ik geef 't meneer wissel ijk te rug. zei de schipper, terwijl hij rlen bezoeker voorzichtig over het loop plankje hielp naar de kade. Thuis gekomen, vertelde z'n vrouw hem, dat er twee deftige heeren ge weest waren, 0111 zich de maat ie laten nemen, elk voor twee paar laar zen. maar zij kwamen over een uur terug. Als zij maar komen, voegde Mientje er weifelend bij. Jammer, dat je niet thuis was, man 1 Als ze maar terugkomen Maar daar was Karl niet bang voor in het bewustzijn, eene goede daad verricht te hebben, en met het plan den noodlijdenden medemensch verder te helpen, voelde hij zich sterk en blijmoedig. En in de kajuit van het vracht schip ..De Vrouw ilendrika" werd voor het eerst sedert weken een krachtig maal gekookt voor schipper Aage en kreeg de vrouw de hoog 1100- di-re versterkende middelen, en zij gv.oeldeu zich zeer dankbaar voor de ivo .u.g, toen de nood bet hoogst was. Vicr-en-tvvintig uren later was Aage Meerstra reeds druk bezig zijn setup te laden, bijgestaan dooi eenige sjouwers, die onder zijn opzicht nog dren eigen dag het vaartuig bevracht kregen. Heeds den olgeuden morgen zeer vroeg zou hij de reis onderne men, alles was in orde. 's Avonds stapte hij ten tweeden inale naar het kleine burgerhuis, liet zesde in de stille straat, en weer bel de hij zeer zacht aan. Ook nu deed de jonge vrouw zelve open en zij schrok niet, toen zij den man herkende. Ik kwam uwes en meneer gooien dag zeggen, juffrouw, en ook de groe ten van het wijfze kan nog niet van 't schip, ook om den kleinen jongen, maar we benne uwes dan toch wel zoo dankbaar en u zal er wisselijk gezegend door worden 1 Vóórdat nog de huisvrouw den be zoeker had kunnen uitnoodigen, bin nen te komen, was deze alweer ver trokken, zijn zegenwensch en eene sterke teerlucht achterlatend. Een jaar lung hoorde het gezin Schönefeld niets meer van den eige naar van „De Vrouw Hendrika". Toen, op een morgen, bracht een schippersknecht oen prachtigen zalm als geschenk van zijn baas aan de juffrouw en tevens in een papier twee kwartjes plus een rijksdaalder het voorschot, dut meneer aan Aage Meerstra voor een jaar gegeven had. Schönefeld kwam zelf er bij, en hoorde van den knecht, hoe „De Vrouw Hendrika" nu met twee hel pers voer en de eigenaar een welge stèld mnn begon te worden. Een fooi mocht hij. de knecht, niet aannemen, was hem uitdrukkelijk gezegd, en zoo trok hij weer af, man en vrouw ge troffen achterlatend. Vele jaren na elkander werden zij telkens verrast met den een of ande ren kostbaren visch, waarop dan ge regeld vader en moeder gonoodigd werden. Naderhand sleet die ge woonte af, en hoorde de schoenma ker niet moer van zijn beschermeling. Maar diens zegenbede bleef in ver vulling van kleinen baas werd Schö nefeld de eerste in zijn vak uit de gelieele stad, geëerd ea bemind door zijn knechts, geacht door ieder die hem kende, en steeds weldoend en helpend, waar bij kon. (Centr.) Het cafe „De Ruiter". Achter het buffet stond de nieuwe bediende, wien de honger van de laatste maanden-zonder-betrekking nog op het gelaat lag. Hij zag er koud en angstig uit. Af en toe kwam de waard, de handen op den gladden rug van zijn gekleede jas, en keek, of de glazen wel op de handigste en voordeeligste wijze gevuld werden. Frans deed zijn best. Den geheelen middag zagen zijn oogen niets dan schuim van bier, totdat er een uurtje pauze kwam. De waard zat dan aan een kleine ronde tafel, dicht bij de deur, en at. Frans spoelde de glazen en maakte grappen met den zoon van den waard. Het waren oude, flauwe aardigheden, maar de jongen genoot. De knaap zat met zijn groote, droo- merige oogen in het kleine buffet en keek onafgebroken op tie beide roodu handen van den bediende. W algelijk, daclit hij steeds, walgelijk, zoo in het bierwater te moeten piassen. Eu lnj klemde de magere jongens- vingers ineen. Vier weken achtereen liad lnj daar in het buffet moeten staan, van half twee af aan op een holletje was hij dan van het gymna sium gekomen, had de boeken gauw boven op een tafel gegooid, en was dan weer naar beneden gedraafd. En dan was bet inschenken, al maar door inschenken. Soms stonden de kollners als een witte muur voor liet buffet. Dc vader kwam en schold den jongen uit, die in de war raakte en beefde. En ©en meetkundige som scheen hem dan aan te grijnzen. Als het donker werd, ging hij weer naar boven, viel op de canapé en sliep een uurtje, totdat het lawaai van zijn kleine zusjes hem wekte. Haastig werd daarna 't schoolwerk afgeraffeld en eindelijk den atlas opengeslagen. Dat was zijn uitspan ning de landen, de zeeën. Dolf zat met brandende oogen voor het kaar ten boek en reisde de wereld rond. Eens overrompelde de vader den jongen, toen die over Australië gebo gen zat, en de gloed van verlangen uit zijn oogen straalde. Niet wijs, sprak de vader en borg den atlas achter slot. Dolf krulde de onderlip. Ik heb dien atlas noodig, zei hij tegen zijn moeder en keek haar smeekend in de altijd-moede oogen. Zij had het witte schort nog voor, en was nu eerst uit de keuken geko men. Zwijgend staarde ze haar zoon aan. Ja, je hebt dien atlas noodig, zeide ze en gaf liet boek weer terug. Eindelijk kwam de nieuwe buffet- j bediende. Nu zat Dolf vaak, half nieuwsgierig, 's middags in het buffet en oogde de kollners na, zag zijn vader met altijd hetzelfde lachje, dat aan den vrocgeren kellnerstijd her innerde. Af en toe hoorde hij luid en zenuwachtig de stem van zijn moeder in de keuken. En de menschen, die binnenkwa men, leken hem hongerige beesten, die zich gretig op de krachten van de kollners, van vader en moeder stort ten, en verzadigd weer naar buiten I gingen. Zij echter bleven de gevange- nen. De moeder versleet haar leven in de keuken-atmosfeer, de vader versleet zijn kracht in de bier- en si- i garenluclit. de kollners hingen met slappe schouders in de witte buizen. Het bedrijf leek hem afschuwelijk. Hij herinnerde zich niet, ooit ge- I hoord te hebben, dat zijn ouders nu I eens gingen wandelen. En de kinde- ren werden door vreemden slocht op- gepast. Hevig medelijden met zijne ouders kwam er 111 hem op. Met het fanatisme van een opofferingsgezin- den jongeling, wierp hij zich op zijn schoolwerk. Slechts één wen so h had hij van dien tijd af aan iets te wor- i den en zijn ouders van het juk te be vrijden. De groote atlas kreeg een 1 plaatsje op de kast, buiten het bereik. Door eerzucht gedreven, werkte hij als een paard. Zijn eind-examen was uitnemend. Studeeren, zei de rector. Neen, zei de vader. Voor het eerst merkte hij, dat zijn vader het hoofd er voor houden kon, als hij wilde. Het medelijden ver dween even plotseling als het geko men was en trots kwam er voox in de plaats. Hij zocht zijn vader op, die in het buffel stond en in één teug een bierglas ledigde, zoodat het schuim luim in de slordige snor hing zijn hand beefde, iiij foeterde de kollners Iuit en twistte met den bnffetbediende. En vroeg Dolf zijn vader. Je kunt den eersten van de vol- gende maand hier over bij Wester hoven Co. komen, die willen iemand voor den inkoop opleiden. Studeeren lijkt me niet voor je, jon gen. De firma doet in zijde, weefsels, kantwerk, koopt in Griekenland, I Turkije en Italië. Je zult later kunnen reizen, jongen. Toen gingen ze naar boven. Moeder kwam ook en een kellner moest wijn brengen. Doir zag, dat vader het goed meende, opgeruimd en tevreden was. Zijn toekomstig beroep stond hem niet heel duidelijk voor den geest, maar de reizen I En 's avonds kreeg hij den grooten atlas. Zijn moeder kon niet nalaten, hem te streelen en teeder „mijn jon gen" te zeggen..... De dagen gingen elkaar voorbij en geleken elkander. Als eeu onafzien bare rij soldaten schenen ze in het gelid te staan. Dolf leerde do waarde van de goederen, waarin de firma deed. schatten. Als hij bij don chef geroepen werd, zag hij langs diens lessenaar op den hoek van do straal het schild „De Buiter". Het schild was opgeknapt, de letters scheeuw- den in brutale kleuren, het gevulde paard som tierde, bewees, dat liet met allemaal goud is wat er blinkt. Doll ging met graag naai' bet bureau van den chef Weldra zou hij met den heer Wes terhoven op reis gaan, voor het eerst. Naast den dikken lieer stond hij op het perron en drukte zijn moeder de hand. Mijnheer Westerhoven, zei de moeder, mijn zoon is nog zeer jong De lieer Westerhoven glimlachte. Ik begrijp u. Mijn jongen is even oud en ik ben altijd een goed vader geweest D a t te hooren, deed haar goed Eerst was Dolf overweldigd door de schoonheid der wereld, waarnaar hij zoo zeer verlangd had. Hij gevoel de zich heen en weer geworpen door vreemde menschen en vreemde talen, van grens tot grens gesleept. Hij prentte de verscheidenheid van beel den in, zijn geheugen, totdat hem des avonds do oogen dichtvielen. Als een kind sliep hij. De heer Westerhoven was over hem tevreden. Langzaam liet deze hem weer tot zichzelf komen en rangschik te waardig de nieuwe indrukken in de jonge hersenen. Hij hield hem voor, onverschillig en bedaard te zijn en maakte hem opmerkzaam op de zwakke zijden der verkoopers. Dolf toonde zich leergierig. Sinds een week waren ze in Venetië. Hij was overgelukkig. Het vaderland lag elders, stil, somber, bleek hier was leven, beweging, schoonheid. Hij dronk het leven uit gouden be kers en voelde zijn jeugd omhoog pa relen. Rijk wilde hij zijn en machtig, en de ouders zouden het goed en rus tig hebben, omdat hij. Dolf, hun zoon was. Groote plannen kwamen in hem op, die hem opgewonden maakte. Toen kwam het telegram, lakoniek wreed „Vader ziek, dadelijk overko- Het was een dag voor de begrafe nis. In de verte wenkt „de Ruiter" hem een welkom toe. Hij kromp in een. Moeder weende niet, de klein tjes stonden in zwarte kleertjes naast haar. 's Avonds zat hij boven, het hoofd in de handen. Nog klonken de bestellingen der kellners van beneden in zijn oor en het was alsof er ha merslagen op zijn ziel vielen. Moeder was in de keuken, had liet witte schort reeds weer voor, zijn zusjes vergeleken de zwarte haarlinten, kib belden over de langste. Terwijl hij nog bier en spijs meen de te ruiken, zag hij de zou op Athe ne's muren gloeien, hoorde hij het. geluid der gondoiieri ouder Venetié's bruggenbogen. Een poosje stond moeder naast hem, voordat zij haar hand op zijn schouder lei. Zwijgend bleven ze sa men. Toen gingen ze naar de sterf kamer, waar vader in de kist lag. Scherp waren de jaren in het gelaat van den doode gegrift. En de jonge ling vroeg zich weer af Wat nu Moeder stond aan het voeteneinde van de kist, in de oogen een stomme smeekbede. De kleintjes drongen zich om „den grooten broer" en keken hem aan. Dolf vouwde de handen en opende ze weer. Sprakeloos. Toen keek hij toevallig naar de kast. De atlas lag er boven op. De telefoonbei ging. Even wachtte Dolf, toen schoof hij zijn moeder zachtjes van het toestel weg Neen ik Hij nam den hoorn, sprak en hing heui weer aan het toestel. Daarna ging hij vastberaden naar het lokaal beneden, hij, de nieuwe waard van het café „De Ruiter". César, Een hondengeschiedenis. Het komt vaak voor, dat m'n vrouw een idee heeft. Zooals laatst, toen ze beweerde dat het tot den „bon ton" behoorde, een harmonium te hebben. W ij hebben hot aangeschafte instru ment spoedig weer verkocht. In de buurt heette het nl. dat wo tot een of andere nieuwe sekte behoorden. Als m'n vrouw een idee heeft, laat zij het eten aanbranden. Het idee houdt haar zoozeer bezig, dat zij al het andere vergeet. Mijn vrouw had weer 'n idee. Ik merkte het al. toen ik thuiskwam. De soep was aangebrand het vleesch ook. lk houd niet veel van soep. Maar van vleesch! Het idee moest wel iets buitensporigs zijn. Aan tafel keek ik naar m'n bekoorlijke vïs- è-vis. Die tuurde onafgebroken op het witglanzend damasten tafellaken. Stel je voor zeide mijn vrouw plotseling. Aha, daar komt het, dacht ik. Bij Veldman is ingebroken. Twee duizend gulden aan zilver is weg. Vind je dat niet verschrikkelijk? Ik vond het zéér verschrikkelijk, maar snapte hot verband niet. Dc Veldman's schaffen zich nu een hond aan. Zou het niet goed zijn, als wij ook een hond namen? Ik liet m'n vrouw nog eens vraj en vroeg haar op mijn beurt, of ze ons geluk wilde vernietigen. Neen, dat wou ze niet Dan moest ze dat idee laten varen, zei ik, en tevreden wezen met het veiligheidsslot, dat ik voor haar koopen zou. Een veiligheidsslot zal ons niet helpen, bij de Veldman's zijn ze door het raam binnengekomen, luidde het antwoord. Ik werd ongeduldig. Lieve kind zei ik daarom de Veld Utah's wonen o pde belétage, wij op de tweede verdieping. Een hond i9 nog verschrikkelijker dan eon har monium. Een harmonium jankt al leen maar als je er op trapt, maar een hond jankt altijjl. En dan je weet wel, zoo'n hond is een broeinest van., 't Ia of je al onze kennissen wegjagen wilt Ik haalde adem, nam de cou rant en hield het gesprek voor afge- loopen. M'n vrouw echter niet. En als ze bij ons inbreken? Hebben wij voor tweeduize'nd gulden zilver? vroeg ik wanhopig. Wij kunnen het desondanks eens probeeren, antwoordde m'n vrouw met bewonderenswaardige hardnek kigheid. O, vrouwenlogica! Desondanks, Ik lachte boos in gedachte'n na tuurlijk. In werkelijkheid gaf ik den strijd op en vroeg belangstellend welk ras zij hebben wilde. Misschien een hazewind je? Neen. zeide ze resoluut, een Deensche dog. Toen vroeg ik of er geen rassen wa ren, nog grooter dan Deeüsche dog gen. Op die vraag kreeg ik geen ant woord. Stel je voor, zei m'n vrouw, hij is nog maar tien weken oud en eet alleen hondenbrood. Ik sprak m'n verbazing er over uit, da'-ie in tien weken al zoo groot was geworden. Oh, riep ze verheugd uit, hij wordt nog veel grooter. Hij heette César, en Anna, het dienstmeisje, liep hem voortdurend met veger en blik na. Als het onge lukje op het tapijt plaats had. werden spaanders genomen. Na een week zei Anna den dienst, op en motiveerde deze daad aldus: Die hond was erger dan zes kinderen. En van kinderen hield ze niet. 7e liet echter dc keuze: i weg, of de hond wog. Mijn vrouw besliste ten gunste van den hond. Anna ging. Sindsdien is m'n vrouw onmnerelnk geweest dienst meisjes lang te houden. Op een goeien nacht werden we akker ïloor eCn vreeselijk gestom mel. M'n vrouw fluisterde angstig: Dieven! We gingen heiden het bed uit. ik met de revolver vooraan. In de gang lag César en kreunde zaehl Zïin kop en zijn vel schenen in bloed redrenkt. Roode sporen leidden naar le openstaande keukendeur. Mn vrouw viel bijna in zwijm. Ik sloop naar de keuken. Niels! Op den grond een roodachtige massa in scherven. Ik keerde terug. Wees maar kalm, het is geen bloed, maar 't zijn boschbessen. De hond heeft den pot van de tafel ge sleurd. Ik kon niet nalaten half in me zelf te mompelen^ Ik meende dat-ie al leen maar hondenbrood at? Het hondenbrood vond je overal in hui3. Toen ik Beethoven spelen wilde werkte de pedaal niet. Ik keek en vond een stuk hondenbrood er onder. Mijn pantoffels zaten niet erg gemak kelijk den laatsten tijd toen ik er een paar brokjes hondenbrood uitge haald had, was het weer in orde. Op een avond vond ik bij het naar bed gaan een grijszwarte massa in de kussens. De hond! Er schoot me te binnen wat Anna, het dienstmeisje gezegd had. Ik zei cordaat: ik óf de hond weg. Mijn vrouw begon te wee- nen en vroeg bedenktijd. Ten slotte was ik tevreden met de verklaring, dat het niet weer gebeuren zou. Eens kom ik thuis en vind m'n vrouw in een huilbui. Zij snikt: hond de hond de hond Jemineejoosje, roep Lk uit, 't beest is toch niet onder de tram ge komen? Maar neon! Hij wreef juist z'n uit gevallen haren aan m'n broek af. Met gesnik werd het ongeluk me verteld. De hond had de kleerkast opengevon den en alles verscheurd, ook het prachtige toilet dat m'n vrouw 's avonds zou dragen wij moesten nl. uit Ik kalmeerde m'n vrouw, waarop zo onmiddellijk in onmacht vieL Toen sloeg ik den hond zoo ferm, dat-ie me beet. M'n vrouw kwam weer bij en vroeg me met zwakke stem, wat ze nu vanavond moest aantrekken. Zij had zoo goed als niets. Ik beloofde haar onmiddellijk een klaar gemaakt toilet, als de hond... Ze stemde gre tig toe. César verdient thans zijn honden brood onder een groentekar. Als m'n vrouw in de noodzakelijk heid verkeert, een dienstbodenbureau te moeten bezoeken, zegt ze met den meesten nadruk: Geen kinderen en geen hond. DAMRUBRIEK. HAARLEMSCHE DAMCLUB. rAlle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men te richten aan den heer J. Meyer, Kruisstraat 34. Telephoon 1543. Probleem No. 237 EindspeL Wit Zwart schijven op: 28, 40. Wit schijven op: 17, 43 en dam op Probleem No. 238 EindspeL i1Ui_ TOPPUNT VAN LUIHEID. Een van de luiste kerels is F., de schilder. Zijn luiheid i3 spreekwoor delijk. Hij is zoo lui, zei gisteren zijn eigen vrouw, dat hij alleen winter landschappen maakt, omdat hij dan geen bladeren aan de hoornen behoeft te schilderen. DE BABBELKOUS. Dame. Wat moet ik beginnen, nu mijn man dood is? Heer. Wat zoudt u denken van een informatie-bureau? PARVENU. Parvenu. Conducteur, 'n rook coupé voor geïmporteerde havona's. asjeblieft. Zwart schijven op: 12, 35 en 45. Wit schijf op 50 en dam op 20. Oplossingen van 237 en 238 worden int.' aan bovengenoemd adres, uiterlijk Dinsdag 21 Maart. Oplossing van het eindspel 233. Wit: 3 dammen op 11, 17 en 22; Zwart: schijf op 23, dam op 30. Wit 1116 wint. Zwart kan nu spelen A 3048, B 3035, C 302 en D 30-25. Wit 11-16, 17-26, 22-31, 16-21, 31-9, 21-17, 26 291 A Zwart 3048, 48-25a, 25-3 gedw., 3-25, 25:3, 3:21, a. bij 23-28 volgt 22:33 1643, 33-42. 26:421 48-34. 30 of 25, ?:48. 48:37 bij 23-29 speelt wit 22-31, volgt nu damverplaatsing dan speelt wik 16-43, 31-37 en bij schijfverplaatsing direct 31-37. Wit 11-16, 22-27, 17-21, 27-22, 22-11 B Zwart 30-35, 35-2, 2-35 gedw., 35-2 gedw., 2-13, 19, 24, 30 of 95 a. 21-8, 11-7, 16:291 ?:2, 2:11, o. bij 23-28 volgt wit 11:44 21-8, 44-35! 2-13, 19. 24 of 30, 12b b. bij 2-35 volgt wil 21-271 Wit 11-16, 17-21, 22:44 C. Zwart 30-2 23-28a, 2-13 enz., (zie bij B. a) b. a. bij 2-35 speelt wit 22-44, 21-27, 16:191 bij 23-29 speelt wit 21-11 volgt nu damverplaatsing, dan speelt wit 21-8, 11-7, 16:341 volgt evenwel 29-34, dan speelt wit 11-7, 16:401 volgt 29-33 dan speelt wit 11:44 en verder ale in hoofdva» riant C. b. bij 2-35, speelt wit 21-27, 16:27! Wit 11-16, 22-27, 17-26, 27-31, 16-21, 31-9, 21-17, 16:29! D Zwart 30-25, 25-3a, 3-25b, 25-3, 3-9, 14 enz., ?:3, 3:21, a, bij 2548 volgt 17-3, 27-22, 16-2, 2-8, 22-9 enz.. 48-34c, 34-25d, 2548,48-25. b, bij 23-28 volgt 27-31, 16-21, 21-17, 26:441 28-33, 33-39, 3:21, c, bij 48-30 volgt 16-2, 2-8, 27-9 enz. 30-48. 48-25, d, bij 3445 volgt 3-17, 22-50, 17-6, 6-1, 50:6. 1-45! 23-29f. 29-34. 34-40, 40-44, 45-50. e, bij 28-32 volgt 16:43 31-9 31-9, 43-25! 3-9, 14 of 20, ?:3, f, bij 23-28 volgt 22-50, 16-7, 50-45, 45-50, 50:171 45-?, 1:1, 1-6, 6:22. Slechts van twee heeren ontvingen wij eene goede ontleding van dh moeilijk eindspel, nl. de heeren P. J. Eype en W. J. A. Matla. Oplossing van probleem Na 234, van den auteur: Wit Ï&S&, W-28, 23:3, 3:61 Goed opgelost door de heeren P. J. Eype, Th. S. Germans, J. Jacobsou Azel, C. SerodinL Een mooi bladprobleem van A. D. Querido. Zwart Zwart sohijven op: 2, 8, 18, 23, 29, 33 en dam op Wit schijven op: 25, 27, 30, 32, 34, 37, 40 «n 43. Over 14 dage® geven we de oplossing.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1911 | | pagina 14