NIEUWS=
en ADVERTENTIEBLAD.
28e Jaargang. No. 8503
Verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen.
ZATERDAG li MAART 1911 A
Tot de plaatsing van advertentiën en reclames van buiten het Arrondissement Haarlem in dit blad is uitsluitend gemachtigd het Algemeen Binnen- en Buitenlandsch Advertentie-Bureau D. Y. ALTA
Warmoesstraat 7678, Amsterdam. Telephoon interc. 6229.
ABONNEMENTEN
PER DRIE MAANDEN:
Voor Haarlem1.20
Voor de dorpen in den omtrek waar een Agent gevestigd is (kom der
gemeente)„1.30
Franco per post door Nederland1-65
Afzonderlijke nummers0.02H
Geïllustreerd Zondagsblad, voor Haarlem0.37
n de omstreken en franco per post 0.45
Uitgave der Vennootschap Lourens Coster. Directeur J. C. PEEREBOOM.
ADVERTENTIËN:
Van 1—5 regels 50 Cts.; iedere regel meer 10 Cts. Buiten het Arrondissement
Haarlem van 1—5 regels ƒ1.elke regel meer ƒ0.20. Reclames 30 Cent per regel.
Bij Abonnement aanzienlijk rabat.
Advertentiën van Vraag en Aanbod, hoogstens zes regels, 25 Cts. per plaatsing;
50 Cts. voor 3 plaatsingen contant
Redactie en Administratie; Groote Houtstraat 53.
Intercommunaal Telefoonnummer der Redactie 600 en der Administratie724.
Drukkerij: Zuider Buitenspaarne 6. Telefoonnummer 122.
DlI NUMMER BESTAAT UIT
ZESTIEN BLADZIJDEN.
EERSTE BLAD.
De Voorstelling voor onze Lezers
Hieronder volgen nog eenige bijzon
derheden over de voorstelling op
Zondag 12 Maart a. s., des avonds 8
uur in de groote zaal der Sociëteit
Vereeniging, Lange Begijnestraat.
De zaal wordt precies 7 uur ge
opend.
De voorstelling begint precies 8
Niet meor kaarten zijn afgegeven,
dan plaatsen beschikbaar zijn, zoodat
ledereen plaats zal vinden.
Aan den ingang der zaal wordt aan
allen een programma ter band ge
steld.
Alle beschikbare kaarten, 1285 stuks,
zijn uitverkocht.
AücïÏM
ZONDAG 12 MAART.
Schouwburg: Modern Ensemble:
„Mislukte levens", 8 uur.
Soc. Vereeniging: Mannenkoor
„CrescendoCaecilia", middagcon
cert, 2 uur.
Brongebouw: Populair concert
„Harmonie", 8 uur.
Soc. Vereenigiug: Biosc. voorst, v
d. abuiuié's van Haarl. Dagblad, 8 u.
De Kroon: Bioscoopvoorstellingen,
2 eu 8 uur.
MAANDAG 13MAART.
Schouwburg: Opvoering van „Sa
ra Burgerhart", 8 uur.
De Kroon: Voordracht door den
heer J. \V'. Sevenhuijsen, 8 1/2 uur.
Gebouw H. J. V.: Lezing door dr.
A. 11. de Hartog, 8 uur.
Unl OivS nttN
Ho. 1323.
Onze Arbeidsbeurs.
De klachten in den Raad over de on
voldoende localiteit van de Arbeids
beurs dreven mij Vrijdagmorgen naar
net welbekende gebouw aan de Nieu
we Gracht No. 3, waar die instelling
gevestigd is. Bij gewone huizen stap
je er in, bij deftige woningen klim je
op en aan de Arbeidsbeurs duik je,
drie of vier trapjes af, in een souster-
rain. In den gang links hangen diver
se brievenbussen, rechts kom je al
gauw aan een deur, waarop een bord
je staat
Gemeentelijke Arbeidsbeurs.
Ingang voor Mannen.
Wachtkamer.
Daar ging ik binnen. Menschen wa
ren er niet, meubelen des ie meor,
masaas stoelen, opgestapeld, do poo-
ten naar omhoog, drie banken in ge
wone houdiug, zuodat je er op kon
gaan zitten, ecu hekje met kleine ver
hooging en katheder aan één stuk
overigens bestoud bet meubilair uit
geen kachel en geen tafel, benevens
uit een halve gaanderij, die zoo piot-
teling is doorgesneden, dat iedereen
begrijptdit is één groote zaal ge
weest, iiu verdeeld in tweeen. Zoo is
het ook, de schoidiugsliju is een hou
ten wand, die er uitziet, als een rol
gordijn en dan ook 's avonds kan
worden opgehaald, zoodat in de dan
weer vereende zaal allerlei andere
bijeenkomsten kunnen worden ge
houden.
Hoewel aan deze vernuftige inrich
ting hulde gebracht moet worden,
heeft ze toch ook. zooals weldra
bleek, haar bezwaar. Uit de andere
kamer, de tweehnghêlft van de zaal
hoorde ik heel duidelijk door den hou
ten scheidingswand heen, de slem
van den directeur, deu heer Sorgdra-
ger, en wanneer ik mijn aandacht
niet onmiddellijk op iets anders ge
vestigd had, uit vrees van officioele
geheimen te zullen hooren, waar te-
genvvoordig galg en rad op staat, dan
zou ik hier woord voor woord hebben
kunnen weergeven, wat de directeur
tot een bezoeker van de Arbeidsbeurs
zeL
Nauwelijks had ik gelegenheid ge
had dat op te merken, of er werd ge
moedelijk uit de wederhelft van de
zaal tegen den scheidingswand ge
klopt, wat blijkbaar beteekende „als
er soms iemand in de wachtkamer is,
dan mag hij binnenkomen." Dus
stapte ik de gang weer in en de vol
gende deur binnen, die volgens het
bordje bestemd is voor bureau, wacht
kamer voor vrouwen en voor de werk
gevers en trof daar den heer Sorgdra-
ger met den ambtenaar, den heer
Boer.
De heeren waren nog bezig. Achter
de balustrade stond een man van zeer
fatsoenlijk uiterlijk en wachtte op
een kaart, die de directeur voor hem
schreef. „Zou je geen lust hebben
veerman te worden vroeg hij onder
't schrijven door, „we hebben er een
noodig r Em toen de man een ontken
nende beweging maakte „lus liever
portier. Hier is de kaart, kom over
een halfuurtje terug, dan zal ik intus-
schen telefoneeren of de betrekking
al vervuld is en, zoo niet, dan ga je
er maar dadelijk op af I"
Meteen ging de telefoonbel. De di
recteur ging luisteren.
„Van hall acht tot drie uur We
zullen er u een sturen 1"
Daarna werd de Dordrechtsche Ar
beidsbeurs opgebeld.
„Is die plaats van portier nog
open? Ja? nou. ik heb een heele
goeie, die reist aanstonds af. Moet hij
maar naar de firma rechtstreeks
gaan Uitstekend. De firma X. te
Zwijndrecht. Moet ik de firma zelf
eerst nog even opbellen Goed hoor.
Goeien dag."
Een tweede telefoontje brengt aan
sluiting met de firma X. en de blijde
tijding, dat in de vacature nog niet
is voorzien. Een miuuut of vijf later
komt de sollicitant terug, de naam
van de fabriek wordt op zijn kaart in
gevuld en met een vroolijk gemoed
vertrekt hij naar Zwijndrecht.
„Hoe oud is die man vijftig
jaar
Deze mijn onschuldige vraag
brengt den directeur aan het lachen.
„Dat is", verklaart hij, „nu juist de
reden, waarom de man er zelf op af
inoeL Hij is zestig. Schrijft hij een
briefje, dan wordt dat ter zijde ge
legd om zijn leeftijd. Presenteert hij
zich, dan maakt zijn jonger voorko
men een goeien indruk en krijgt hij
misschien het baantje."
Menschenkennis en ervaring zijn
dus dingen, die een rol spelen in het
beheer van de Arbeidsbeurs. En de
intercommunale telefoon. Is het niet
mooi, dat de Ilaarlenische Arbeids
beurs binnen enkele minuten in aan
raking kan komen met een of meer
van de 20 Arbeidsbeurzen, die op het
voorbeeld van Haarlem in Nederland-
scho steden zijn opgericht lloe wordt
de kring van haar arbeid door deze
telefonische gemeenschap niet ver
wijd 1 En het mooiste is, dat dit koste
loos kan gebeuren, het Rijk- is dezen
keer eens royaal geweest. Dat het er
toch altijd nog een omslachtige ad
ministratie voor op nahoudt, hieruit
blijkende, dat elke Arbeidsbeurs haar
intercommuüule gesprekken betaalt
aan het departement van Waterstaat
en dat geld terugkrijgt van het depar
tement van Landbouw, is een liefheb
berij, waarvan we de bureaucratie
toch nooit zullen kunnen genezen.
Inmiddels komen er andere bezoe
kers, een aankomende jongeling
(halfwas zeggen ze in de bouwvakken)
en een man van rijper leeftijd krijgen
raad en voorlichting en zelfs komt er
zoo waar een ingezetene binnen stap
pen, die een dagdienstbode noodig
heeft, welke goed kan koken en wer
ken.
Al heeft sedert 1 Januari van dit
jaar de Haarlemsche Arbeidsbeurs tal
van mannelijke werkzoekenden, do
meeste vaklui, ingeschreven, vrou
wen maken van haar tussclienkomst
nog weinig gebruik. En zoo kwam
ik weer terug op de local iteitsquaes-
tie, die mijn uitgangspunt was. Wan
neer er vrouwen kwamen zouden zij,
bij de tegenwoordige inrichting,
wachtende ln het bureau zelf. of allen
moeten voorgaan, of er bij tegenwoor
dig zijn, wanneer de mannelijke werk
zoekende zijn belangen voordraagt.
Dat zou niet deugen. Ieder, die om
werk komt heeft er tegen, dat ande
ren aanhooren wat hij te vragen en
te zeggen heeft, zoodat een afzonder
lijke wachtkamer voor vrouwen noo
dig wezen zou.
En twee wachtkamors voor manne
lijke werkzoekenden een voor vak
arbeiders en een voor hen, die geen
vak verstaan. De heer SorgJrager
heeft met een zorgvuldigheid die ik
waardeer, geprobeerd mij te doen in
zien dat dit noodig is, om redenen
waarvan de wichtigheid niet tot mijn
besef heeft kunnen doordringen.
Wel weet ik, dat in de practijk de
vakarbeider die afscheiding weuscht
er zijn standen door de gehééle
maatschappij heen.
Wat de werkgevers betreft, zij wor
den rechtstreeks in 't bureau ontvan
gen, maar dat is geen bezwaar, omdat
zij voor zoover zij van de Arbeids
beurs gebruik maken dat veelal
per telefoon doen.
Wat moet dus de conclusie zijn
Dat de localiteit om verschillende re
denen ongeschikt is.
Met genoegen vernam ik van den
heer Sorgdrager, dut hij allerminst
geheimdoenerij wil en ook niet in
ziet, hoe die bij een Arbeidsbeurs mo
gelijk wezen zou. Toch staat er een
bepaling over in zijn instructie
wanneer iemand, zeg een lid van den
Raad, intieme gegevens over een in
geschrevene verlangde, weuschlo te
weten hoe de directeur tot de beoor
deeling van een werkzoekende is ge
komen, dan zou hij het antwoord op
zulke vraeen schuldig moeten blijven.
Zulke bijzonderheden mug alleen het
bestuur van de Arbeidsbeurs kennen.
„Dat spreekt tuch ook van zelf",
zei ik en herhaal ik nu.
Ziedaar dus een openbare instel
ling, die gelukkig nog met door den
aoeiu van de geheimhouding be
roerd is
J. C. P.
Stadsnieuws
De beer Middelkoop contra de
Miueuui-üOiüiiiisüie.
Door den heer Z. Middelkoop is
thans het volgend adres aan de
Raadsleden verzonden, als een ant
woord op het stuk van de Museum-
Commissie over de door den heer
Middelkoop aan de Commissie ten
laste gelegde beschuldiging van het
uitbrengen van onware rapporten
aan B. en W.
Het adres luidt als volgt:
Op 7 Maart j.l. bereikte U een
schrijven van eeuige leden der Com
missie van Toezicht op het Stedelijk
Museum, dat reeds eenige dagen le
voren met luidruchtigheid werd aan
gekondigd.
Daarin verdedigen die leden, (wel
ke ik verder kortheidshalve do Com
missie zal noemen) hunne houding te
genover ondergeteekende, Uw mede
lid, terwijl zij hieraan een en ander
toevoegen naar aanleiding der door
mij geuite beschuldigingen, en ver
der nog eenige niededeelingen doen.
Ondergeteekende wenscht hierop
het volgende te antwoorden.
De Commissie zegt:
„Zulks in aanmerking nemende (d.
1. de wijze waarop de heer M. vóór
zijne benoeming tot lid der Commis
sie in eene Raadsvergadering gespro
ken heeft van „onware rappor
ten"), spreekt het wel van zelf dat de
leden der Commissie, toen zij de eer
ste maal met den heer M. samenkwa
men, geen aanleiding gevoelden hem
reeds dadelijk met een handdruk te
begroeten, doch zich voorstelden,
hem eerst uitnoodegen zich te verkla
Ten omtrent de door hem gebezigde
uitdrukking, welke bun aanstoot had
gegeven."
Deze voorstelling der Commissie is
geheel in strijd met de waarheid.
Ik ben noch in de eerste, noch in do
tweede vergadering uitgenoodigd. om
mij over die uitdrukking te verkla
ren: sterker nog. ik ben door do Com
missie n o o i e uitgenoodigd, om mij
te verklaren over eenige uitdrukking
door mij in eenige Raadsvergadering
gebezigd.
Eerst nadat Ik ln do vergadering
der Commissie van Toezicht zelve mij
ne beschuldiging had herhaald, ben
ik nadat ik meer dan drie maanden
lid der Commissie was tot verant
woording geroepen.
Dit geschiedd® bij het volgend
briefje-
„Haarlem, den 22 Febr. 1910.
WelEdelGeboren Heer!
„Namens den Voorzitter dér Com
missie van Toezicht op het Stedelijk
Museum, heb ik de eer U uit te noo-
digen op de Vergadering van Zater
dag a.s. toe te lichten Uwe bewering,
in de vorige vergadering geuit, dat
in de, door de Commissie vroeger
aan Burgemeester en Wethouders uit
gebrachte rapporten, onwaarheden
voorkomen."
Met oprechtp hoogachting blijf ik
gaarne Uw dienstv. dienaar
De Secretaris,
(get.) C. J. GONNET.
„WelEdelGeboren Heer Z. Middel
koop, Lid der Commissie van Toe
zicht op het Stedelijk Museum, Haar
lem."
Uit het schrijven der Commissie
blijkt alzoo, dat het waar is, dat ik
door haar onheusch ben bejegend en
uit het brïefïe van den Secretaris, dat
de Commissie eerst nieuwsgierig
werd naar mijne bewering omtrent
hare rapporten, nadat ik mijne be-
scnuldiging in de Commissievergade
ring had herhaald. Aan deze verga
dering waren andere voorafgegaan,
waarin geen woord is gerept over de
uitgebrachte rapporten en waar ik
alzoo niet ben ter verantwoording ge
roepen, over welke uitlating ook. Niet
de Commissie heeft mij gewezen op
mijn zeggen in de Raadsvergadering
van Zi Februari 1909, maar ik heb ter
gelegenheid mijner verantwoording
van wat ik in de Commissie-vergade
ring heb gezegd, h a a r er op attent
gemaakt, dat ik in die genoemde
Raadszitting reeds hetzelfde had be
weerd. Ik drukte mijne verwondering
uit, dat de Commissie eerst du (d. i.
een jaar nadat zij van mijne beschul
diging kennis droeg) mij om nadere
inlichting verzocht.
De Commissie zou sterker gestaan
hebben, wanneer zij in deze da waar
heid had betracht.
Verder wordt door de Commissie,
ten bewijze harer tegemoetkomende
houding, aangevoerd, dat zij mij in
de gelegenheid heeft gesteld, om mij
ne meening te zeggen over alle pun
ten, welke in discussie kwamen.
Verbeeldt U, dat het gedrag der
Commissie-leden (hier speciaal van
den Voorzitter) zoo... onbeschaafd
was geweest, dat ik niet eens in de
gelegenheid zou zijn gesteld om mij
ne meening te zeggen! De Commissie
schijnt mijne toelating tot de discus
sie iets bijzonders te vinden en voegt
er als overmaat van welwillendheid
aan toe, dat mij ecne opdracht werd
geaeven, om schilderijen te verhan
gen, nadat ik eerst had bewezen, dat
eene er van op eene plaats hing, waai
de „Regenten" van de Braij waren
blind geworden en waar toen een
„Frans Hals" aan den tocht eener
open- en dichtgaande deur was bloot
gesteld.
Als nu de Commissie in dat alles
een soort van welwillendheid ziet,
waarvan zij het noodig oordeelt apart
melding te maken, dan toont zij daar-
door, dat zij haar medelid, den on
dergeteekende, wel op wat andere
manier behandelde, dan de overige le
den dat elkander deden.
De Commissie meent vóórts, dat
van mijne deskundigheid niets is ge
bleken.
Hier forceeren de heeren een open
deur.
ln de zitting van den Gemeente
raad, waarin ik tot lid der Commissie
werd benoemd, heb ik ijverig ge
werkt, om een ander benoemd te krij
gen, en toen mijne benoeming had
plaats gehad en de Burgemeester mij
vroeg of ik haar aannam, heb lk uit
stel van beslissing gevraagd, er bij
voegende, dat ik geen deskundige was
in de zaken waarover het ging en
dat ik gaarne had gezien, dat een
meer bekwaam man op dat gebied
zou zijn gekozen.
Nu bevreemdt het de Commissie,
dat ik over de deskundigheid van den
heer SIX niets anders heb gedaan,
dan geciteerd, wat de heer DE WILD
daarover gezegd heeft in het Han
delsblad, (overgenomen in het HaarL
Dagblad van 23 Februari 1910)?
En wat Dr. BRED1US betreft, van
hem heb ik aangehaald, wat hij zelf
op verschillende tijden heeft gezegd
en gepubliceerd, gelijk blijkt uit mijn
ingebonden stuk in de N. R. Ct. van
21 Februari 1911, welk stuk door de
plaatselijke bladen werd overgeno
men.
In mijn stemmen voor het voorstel
van B. en W. ziet de Commissie eene
tegenstrijdigheid met de houding in
de Commissie-vergadering aangeno
men.
Ik moet er nogmaals de aandacht
op vestigen, dat ik in de Commissie
vergadering heb voorgesfc*d, om, al
vorens het rapport-DE WILD te vol
gen eene Commissie van deskundigen
te benoemen, om te onderzoeken of de
mo?el"kheid bestond, lantrs eenvou-
digen wet tol een goed resultaat te
komen. Ofschoon ik fn de Commissie
daarvoor geen steun vond, gaf ik den
moed niet op. doch nam mij voor het
voorstel in den Raad te brengen, wat
overbodig werd gemaakt door een
voorstel van den heer KRELAGE van
gelijke strekking. Dit werd door mij
gesteund en ik stemde er vóór. Ware
dit aangenomen, dan was geheel ge
handeld naar mijn inzicht, doch toen
het viel en het dus zeker was dat
géén deskundige meer zou worden
gehoord, hield ik mij aan den eenigen
deskundige waarvan ik raad had ge
kregen of kon krijgen, den heer DE
WILD.
Had ik ih de Commissie-vergade
ring gestemd voor het ingrijpen over
eenkomstig hel rapport DE WILD,
dan zou ik mij daardoor don pas
hebben afgesneden, om nog met een
voorstel in den Raad te komen tot be
noeming eener Commissie van des
kundigen.
Door dat niet te doen, liet ik de
gelegenheid open, om alsnog het ad
vies van deskundigen in te winnen.
Toen dit door de verwerping der
motie-KRELAGE werd afgesneden,
was er voor mij geen enkele reden
meer. om niet met het voorstel van
B en W. mee te gaan.
Hiermede en op grond van wat ik
den heer BREDIUS in de N. R. Ct
antwoordde, meen ik volkomen in
overeenstemming met mijn in de Com
missievergaderTng geuit gevoelen te
hebben gehandeld.
De Commissie vindt het de moeite
waard om te releveeren, dat het ïap-
port-DE WILD niet aan den Raad is
uitgebracht, doch aan dc Commissie
van Toedicht.
Het rapport is bij raadsstuk no. 9
(1910) aan de raadsleden medege
deeld, en werd daardoor een rapport
aan den Raad, dat over Commissie
van Toezicht en het college van B.
én W. hem bereikte.
Nu zou ik toch willen vragen, wat
het er wel toe afdoet of de Raad op
die wijze of rechtstreeks er kennis
van krijgt
I-Iet schijnt dat de Commissie be
hoefte heeft gehad aan bladvulling!
Ik kom lot de rapporten, waarvan
ik beweerd heb, dal zij onwaarheid
inhielden.
De Commissie vestigt op twee pun
ten de aandacht Zij had het behoo-
ren te doen op drie.
Het stoken der kachels in vorige
winters.
Het rapport der Commissie van 6
Februari 1909 (Raadsstuk no. 37 van
1909) houdt daaromtrent:
„In de vorige winters 1905/8 (De
Commissie rectificeert thans 1906/8)
evenwel, toen in de beide aangren
zende zalen ook des nachts gestookt
werd', enz.
De Commissie erkent nü dat dit niet
is in overeenstemming met wat wer
kelijk heeft plaats gehad, zoodat
thans tusschen ons dat punt ïn con-
fesso »s.
Alleen had hier volledigheidshalve
bijgevoegd moeten zijn, dat in den
winter van 1906/7 in den koudslen
tijd (December en Januari) geduren
de 5 A 6 weken er in het geheel niet
gestookt is, noch bij dag noch bij
nacht, en dat de koude in het Mu
seurn toen zoo hevig was, dat de co-
pilsten met dikke overjassen aan ston
den te werken en het toch niet kon
den harden! Aan Mevrouw Mathe-
son—Dael verstrekte ik toen nog een
reisdeken, omdat ze het niet kon uit
houden; ze is van de kou weggeloo-
pen...
En hoe was het met de vochtigheid
fn de Frans Halszaal gesteld, toon de
kachels alleen overdag brandden?
Hier ben ik aan het tweede punt,
dat door de Commissie bij ongeluk Is
overgeslagen!
De Commissie zegt: „de zaal is !n
de jongste maanden te vochtig ge
worden."
Met die „jongste maanden" worden
bedoeld de maanden aan Februari
1909 voorafgegaan. Daardoor moet de
Indruk gevestigd worden, dat die
vochtigheid in de voorafgaande Jaieh
niet bestond.
Dit is wederom geheel ln strijd met
de feiten. In de winters van 1906,
1907 en 1908 was de zaal even vochtig,
droop het water evengoed langs de
muren en zette de gecondenseerde
waterdamp zich evenzeer op de schil
derijen neer.
Daar de temperatuur ln de aan
grenzende zalen altiid hooger was
dan in de Frans Halszaal, waar d:k-
wijls bij.scherpe kou een ijzige tocht
/ik mag wel zeggen: wind! stond en
waar hij het stoken en donven dor
kachels een groote afwisseling in tem
peratuur heerschte, zou aan een mi
rakel gedacht moeten worden, wan
neer alleen voor „de jongste maan
den" van groote vochtigheid sprake
was!
Buiten de commissie, zal niemand
dat gelooven.
De Commissie maakt, waar zij liet
heeft over het stoken der kachels, do
opmerking, dat het haar een raadsel
Is. waarom ik thans, in dezelfde be
woordingen van vroeger, daarop te
rugkom.
Ik zal haar dat raadsel oplossen.
In haar schrijven van 7 Februari
1911 (Raadsstuk no. 32) doen B. en W.
een voorstel aan den Raad tot restau
ratie der schilderijen (voorloopig één)
Wat anders nooit gebeurt doen zij
thans, drukken den Raad op het hart
dat deze de verantwoordelijkheid
draagt van wat er staat te gebeuren
en wel in deze woorden:
„In ieder geval achten wij thans
dén tijd gekomen om U omtrent een
en ander in te lichten en van Uwe
Vergadering, in hoogste instantie de
verantwoordelijke autoriteit, eene be
slissing, in welken zin ook, uit te lok
ken."
Het is mij voorgekomen en ik heb
daarop ia de zitting van 15 Februari
j.l. uen nadruk gelegd, dat de Raad
als ,,in hoogste instantie de verant
woordelijke autoriteit" al veel vroe
ger had behooren ingelicht te worden
omtrent alles wat in het Museum en
met de schilderijen had plaats gehad
en dat die inlichtingen met de fei
ten behoorden overeen te stemmen.
Waar dit niet het geval is geweest,
moest ik de aandacht mijner mede
loden daarop vestigen. Voornamelijk
hadden zij er recht op, dat van mij te
hooren, omdat ik door hen, niet om
mijne deskundigheid, maar om Fiet
vertrouwen dat zij in mij stelden, ln
de Commissie van Toezicht was af
gevaardigd.
Voor hen le verzwijgen wat geschied
was, wat in de rapporten voorkwam
en in hoever daarop kon gebouwd
worden, zou in mij zijn geweest een
ernstig plichtsverzuim.
Dit klemt te meer, waaV de Commis
sie die nu reeds een jaar geleden door
mij op „onjuistheden" is gewezen (en
welke zij thans heeft moeten erken
nen, in gebreke is gebleven daarvan
rectificaüe te geven.
Op wat de Commissie zoo gaarne
als „onjuistheden" gekwalificeerd
ziet, valt hiermede een eigenaardig
licht.
lk hoop, dat het de Commissie nu
duidelijk is geworden, waarom ik in
dezelfde bewoordingen, als ik in de
Commissie-Vergadering heb gebruikt,
ook den Raad heb ingelicht.
Ik kom aan het derde punt: het
regenereeren der schilderijen, in het
rapport der Commissie van 6 Febru-,
ari 1909 aangeduid door „de zooge
naamde catastrophe".
Daarvan zegt het rapport:
„Heeft enkel bestaan ln het uit*
slaan van het vernis der schilderij
van Frans Hals gemerkt üo. 122 ia