NIEUWS- en ADVERTENTIEBLAD. KONINGIN HELENA 28s Jaargang. No. 8547 Verschijnt dagelijks, behalve op Zon- en Feestdagen. WOENSDAG 3 MEI 1911 B HAARLEM S DAGBLAD ABONNEMENTEN A D V E R T E N Tl ËN: per drie maanden: Jpsfu. Van 1—5 regels 50 Cts.; iedere regel meer 10 Cts. Buiten het Arrondissement Voor Haarlem1.20 ttr -3 Haarlem van 1—5 regels I.elke regel meer 0.20. Reclames 30 Cent per regel. Voor de dorpen in den omtrek waar een Agent gevestigd is (kom der (0$ Bij Abonnement aanzienlijk rabat. gemeente)„1.30 J/JAdvertentiën van Vraag en Aanbod, hoogstens zes regels, 25 Cts. per plaatsing; Franco per post door Nederland„1.65 (fc/ 50 Cts. voor 3 plaatsingen k contant. oSSzTrgS'tod,WorHaWem I :!wtm Redactie en Admlnis,ra,ie! C">o«e Houtstraat 53. n de omstreken en franco per post 0.45 lntercommunaalTelefoonnummer der Redactie 600 en der Administratie 724. Uitgave der Vennootschap Lourens Coster. Directeur J. C. PEEREBOOM. Drukkerij: Zuider Buitenspaarne 12. Telefoonnummer 122. Tot de plaatsing van advertentiën en reclames van buiten het Arrondissement Haarlem in dit blad is uitsluitend gemachtigd het Algemeen Binnen- en Buitenlandsch Advertentie-Bureau D. Y. ALTA Warmoesstraat 7678, Amsterdam. Telephoon interc. 6229. TWEEDE BLAD. OM ONS HEEN No. 1355. Werk' en andere oren. Er is een tijd geweest, nog niet zoo héél lang geleden, toen menschen die ln ondergeschikte betrekkingen wa ren, geen vasten werktijd hadden, maar arbeidden naar mate de belan gen van de zaak het noodig maakten. Toen kwam langzamerhand de vast stelling van den werkdag en nog weer later drong in verschillende vakken het begrip door, dat voor de uren, ge durende welke meer werd gearbeid, «en zekere premie betaald moest wor den. Dat alles is nuttig en goed en er is geen reden, om aan te nemen, dat hiermee het uiterste bereikt zou zijn. Of er evenwel ook geen schaduwzijde aan verbonden is, ziedaar een vraag, die ik niet ontkennend zou durven beantwoorden. Juist dat afpassen van de werkuren levert het gevaar op, dat wij langzamerhand den arbeid zullen gaan houden voor een kwaad, een groot, kwaad, dat overwonnen moet worden om de rusturen te kunnen be reiken. Het schijnt deze opvatting te zijn geweest, misgelden wel heel of half on bewust, die X. te Haarlem er toe dreef, in de Politiebode een beschou wing te wijden aan de pensioneering van den Haarlemschen politieman. Hij herleidt dan het gebeele ar beidsleven van dezen functionaris tot uren De politiebeambte dan te Haar lem, en dit is op enkele gunstiger uitzonderingen na, hier in Neder land vrij wel gelijk, hoeft por jaar met aftrek van 25 vrije (lagen 4070 uren dienstin 40 jaren, (want deze heeft hij noodig om vol pen sioen te krijgen) 162800 uren. De gemeentewerkman te Haarlem, heeft met aftrek van 52 vrije da gen per jaar 3150 uren dienst en in 40 jaren 125200 uren, alzoo heeft de politiebeambte, wanneer hij zijn 65ste levensjaar bereikt heeft 37600 uren meer dienst gedaan dan een gemeente-werkman op dien leeftijd, gelijkstaande met een werktijd voor den gemeente werkman van 12 jaar en 24 we ken. Dit wanneer de politiebeambte op 65-jarigen leeftijd en met 40 dienstjaren wordt gepensioneerd. Ik vind zoo'n rekensom duizeling wekkend. Stel je voor, dat je op je 25ste jaar tot jezelf zegt: „ziezoo Wil lem, of Piet, of Paul. daar ga je nou honderd twee en zestig duizend, acht honderd uur moet je nu werken en dan krijg ie pensioen." Indien de man er goed aanteekening van houdt eu eiken dag elf uur van de 162.800 afschrijft, dan zal hij, aan het eind gekomen, verbaasd opkijken en zien, dat hij 65 jaar is geworden dat zijn pensioen verdiend, maar zijn beste tijd, de tijd van zijn Ingespan nen werkleven, voorbij is. Maar X. vindt 65 jaar te oud, hij wil tien jaar vroeger gepensioneerd wor den. En aan dat denkbeeld knoopt hij een nieuwe berekening vast. Wordt nu de politic-beambte op 55-jarigen leeftijd or niet 30 dienst jaren gepensioneerd, dan nog heeft de politieman 122100 uren dienst gedaan of slechts 3100 uren minder dan eon gemeentewerk man op 65-jarigon leeftijd en met 40 dienstjaren, of gelijkstaande met een werktijd voor den werk man van 310 dagen, en. deze kleine vergoeding mag een politie-man toch zeker wel worden toegekend bij gemis aan Zondags- en nachts rast. Dus nog eenswanneer de politiebeambte te I-Iaarlem op 55- jarigen leeftijd er met 30 dienst jaren wordt gepensioneerd, heeft hij over dat gel eel e tijdvak slechts 310 dagen minder dienst gedaan dan een gemeente-werkman, wel ke op 65-jarigeu leeftijd en met 40 dienstjaren wordt gepensio neerd. Voegt men daarbij de vele voordeelen, die een. gemeente werkman boven een politiebeamb te geniet, om ons alleen maar te bepalen voor vrij van Zondags- en nachtdienst, dan springt het m. 1. zeer duidelijk in het oog, dat de politiebeambte voor den gemeen te-werkman niet wordt voorge trokken, doch dat hem slechts recht -eschiedt. Wat een berekening 1 Hoe kinder achtig is dat nacijferen van de uren, die de gemeente-arbeider moet vol- werken en die de politieman voor zijn rekening krijgt. En hoe onlogisch bo vendien. Immers zonder te komen in een vergelijking van het werk van den een met dat van den ander moet wel wi© de vergelijking overziet, bespeu ren, dat het ergens anders hapert. Na melijk hierin, dat de politieman te langen werkdag en te weinig vrije dagen heeft. Een vrije dag om de twee weken is in onzen tijd en met onze begrippen een onjuiste regeling en een werkdag van dertien uur da evenzoo. De fout is dus minder-, dat men op bet 65ste levensjaar pensio neert, maar vóór dien te gTOote eischen stolt. Wie van ons weet niet meer. dat bij, als zijn verjaardag naderbij kwam, of wanneer het St. Nicolaasfeest in a tc-cht was. de dagen telde, die nog moesten verloopen of de nachten, dat hij nog slapen moest I De jeugd is niet zuinig op de dagen, omdat ze nog oneindig schijnen. Dn later, als da jonge man van de school gegaan en in den arbeid gekomen is, dan zucht hij meermalen, als hij. vermoeid van de Zondagsche uitspanning, de werk week begint„nog zes dagen en 't is weer Zondag 1" „Nog drie uutr", zei de kapper, die me 's avonds te zes uur schoor, „dan is 't weer tijd van sluiten I" En zoo jacht de arme mensch naar zijn tijd van rust en ontspanning en voelt niet, dat het beste deel van zijn leven verglijdt in wrevel tegen de werkuren, die hem vaak zoo lang val len. Daar doet al dat urengereken geen goed aan. Evenmin als het ideaal, dat indertijd heusch nis een wondergroot geluk verkondigd is „wanneer ieder een werkt, zal niemand langer dan twee uur daags behoeven to werken." Altijd dezelfde voorstellingde arbeid een straf, inplaats van een levensver- frissclier en levensverlenger, omdat hij cxns noopt tot inspanning van de krachten, om ons werk telkens beter en vlugger te kunnen doen.de arbeid een kwelling, inplaats van een voldoe ning over wat behaald on verkregen is. ,-Mooi praten", zeggen de meesten, „maar mijn werk is saai en eentonig, wie kan daar nu plezier in hebben Ik antwoord, dat in allen arbeid een element van sleur en gewoonte verborgen ligt, maar dat dit nooit overlie er scli en zal, wanneer maar tracht wordt, het voortdurend beter en veelzijdiger te doen. Vreemd toch, dat wij menschen al leen onzen werktijd zoo precies in uren uitrekenen. Niet den tijd, dien we verbeuzeld hebben in oimoozele uitspanningen, waar we niets aan hebben gehad. Niet den tijd, dien we misschien in ons bed hebben verluierd. Niet den tijd, dien we vergooid heb ben in vormelijke visites of in kwaad sprekerij over anderen. Toch is bet leven, in uren uitge drukt, wol kort. Stel, dat we ons de beteekenis er van welbewust zijn op ons vijf en twintigste en dat ons leven duurt tot het zeventigste. Neem aan, dat we zestien uur daags ons bewustzijn hebben, dan is dat 5840 uur per jaar of in 45 jaar 262. uur. Wat is een uur? Niets of bijna niets. Honderd twaalf uur of week Een kleinigheid. Vijfhonderd uur, of een muand In een ommezien voorbij. Welnu 540 maanden zijn 45 jaar. Wie in deze periode geen acht, maar negen uur daags in zijn bed slaapt of dommelt, verkort zijn bewust leven dus met twee jaar en negen maanden, wie leert met zeven -uur slaap toe te kunnen, verlengt het in datzelfde tijd perk evenveel. Dat is beter beteekenis van uren, dan bet gecijfer van onzen braven Haarlemschen politieman X.. hoe veel uur hij dienst moet doen vóórdat hij er uitscheiden mag en hoeveel uur meer of minder een gemeente-werk man. De arme, hunkerende mensch, ziet het leven ln wat gisteren was, in wat morgen zim zal het meest. Dat is de groote vergissing. Het leven is NU, op dit oogenblik en van dit uur moeten we hel meest zien te maken. Om dat te kunnen doen is te lange werktijd, ik weet liet, verkeerd, maar afkeer van den arbeid is er doodelijk voor. En daartoe zou kunnen komen, wie pjjnlijk-preciese berekeningen maakt als X. Pensioen wordt gegeven aan wie niet meer werken kan. daarom moest niemand, afgezien van het be drag, daar met verlangen naar uit zien. Want de volledige mensch is de hard werkende mensch en de arbeid, als hij wordt opgevat als middel tot zelfoefening en karaktervorming, een zegen en geen straf. J. C. P. Buitenlandsch Overzicht DE KONING VAN ENGELAND OVER DE VREDESBEWEGING denkt, blijkt uit zijn dankbetuiging aan den Lord Mayor van Lo'nden, die aan Z. M. mededeeliiig deed van de resoluties, enkele dagen geleden aangenomen door de groote en in drukwekkende meeting, ten guhste van 't arbitrage-beginselin de Guild ball. De koning zei, dat het hem zeer aangenaam was, de meening te ver nemen over een quaestie van zulk een hoog e'n vérstrekkend belang, eenparig uitgesproken door een ver gadering. waarin de verschillende op vattingen op godsdienstig, staatkun dig en sociaal gebied zoo schitterend vertegenwoordigd waren. De beweging voor wereldvrede door arbitrage zal dus ook op den steun van Koning George kunnen rekenen. Trouwens wie kan, wie durft, er te gen te zijn? Ook de VERHOUDING TUSSCIIEN ENGE LAND EN DUITSCHLAND is aan het verbeteren. Maandag dus enkele dogen na de groote bijeenkomst gewijd aan de bevo'rderiug van vrede en vriend schap met de Vereen igde Staten heeft in Londen al weder een groote vredesbijeenkomst plaats gehad. Dit maal gold het de betrekkingen tus- schen Engeland en Duitschland. ln het Mansion House werd de oprich- tings-vergadering gehouden van de Anglo-German Friendship Sosiety, welker doel is „de bevordering van Vriendschappelijke betrekkingen en sociaal verkeer tus6chon de Engel- sche en Duitsche volken." De lord-mayor presideerde de ver gadering en een aantal mannen van naam e'n hooge positie woonden haar bij. De verschillende sprekers on der wie Sir Frank Lascelles, vroeger gezant te Berlijn, Lord Avebury, Lord Aberdeen, Sir George Reid, toonden aan welke groote waarde vrede en vriendschap tusschen de bei de volken moest hebben. Sir Frank Lascelles wees er op, hoe sedert 1905 een betere verhouding tusschen heide natiën was verkregen, er toch nog altijd aan beide zijden een sterk gevoel van wantrouwen be staat. Voor een groot deel is dit een gevolg van misverstand en men moet dus trachten dit misverstand uil den weg te ruimen. Lord Avebury deed uitkomen, dat een oorlog tusschen beide natiën voor beiden noodlottig zou zijn, dat de belangen van beide landen gelijk zijn en wees verder op de reusachtige handelsbetrekkingen, die Engeland en Duitschland met elkaar onderbiel- den. Met algemeene stemmen werd tot de oprichting van de vc'reeiiiging be sloten. Ook dus weer in het belang van den vrede! Maar in HET WOELIGE MAROKKO zou voorloopig met arbitrage niet veel te bereiken zijn. Nu hebben ook de Engelsche staats lieden zich in het debat gemengd. De afgevaardigde Dillon vroeg in 't Lagerhuis, of de Britsche regeering door de Fransche geraadpleegd was, omtrent de voorgenomen militaire ope'raties tegen Fez en of de regee ring deze'n aanslag op de onafhan kelijkheid van het Marokkaansche rijk goedkeurt, of de verantwoorde lijkheid daarvoor aanvaardt. Sir Edward Grey, de minister van buitenlandsche zaken, antwoordde, dat de Fransche regeering aan de Britsche heeft medegedeeld, welke maatregelen genomen zullen worden ter bescherming van de Europeanen te Fez. Dezelfde mededeeling is, naar de regeering meent, ook door andere regeeringen ontvangen, Frankrijks optreden heeft geenszins ten doel wijziging le brengen ni den staatkundigen toestand van Marok ko en de Britsche regeering ziet der halve niet in, welke reden er zou zijn om zich tegen de genomen maat regelen te verzetten. Engeland stelt zich dus op 't zelfde standpunt als Duitschland. Frankrijk mag wel de expeditie maken, maar alleen ter bescherming van de Eu'ropeanen te Fez. Een aa'nslag op de onafhankelijk heid van den Sultan zal niet gedoogd worden. De Franschen mogen zich dus wel alle avonturen uit het hoofd zotten, want anders zijn de verwikkelingen in Marokko nog niet te overzien. De Duitsehers en Engelschen waken... De Fransche regeering gaat zich nu al ONGERUST maken. De volgende nota woTdt ge publiceerd: „Het ministerie van buitenland sche zaken heeft nog geen bevestiging ontvangen van liet bericht, dat ma joor Brémond te Fez is aangekomen. Het uitblijven van berichten kan met beschouwd worden als een teeken, dat er verbetering in den toestand is gekomen. Immers men mag niet uit het oog verliezen, dat volgens vroegere telegrammen de toestand te Fez zeer verward is, dut de aanwezi ge hoeveelheid ammunitie zeör ge ring is en er gevaar bestaat voor hon gersnood. Boveindieu is bekend, dat te Mekinez een nieuwe sultan is uit geroepen en dat de Europeesche pos ten geplunderd zijn. Derhalve kan er nog geen sprake van zijn den op- marsch der versterkingskolonne af te gelasten." DE FRANSCHE EXPEDITIE eigenlijk uitgezonden? De bekende Moorenvriend, Cun- ninghame Graham, pas te Londen, uit Marokko teruggekeerd, heeft aah een journalist verzekerd, dat de chau vinisU.sche Fransche pers én onkun dige berichtgevers te Tandzjer den stand van zaken zeer overdreven weergeven. Er bestaat gisting in Ma- rokka, maar geen anarchie, die Frankrijks gewapend optreden recht vaardigt. Gïaham vertelde, dat de muitende Mooren tot dusveï geen blijk geven van een vijandige gezind heid jegens Europeanen. Hij zei over tuigd te zijn, dat er geen Europeaan een haar gekrenkt zou worden, zelfs al zouden de Berbers Fez ingenomen hebben. Graliam verklaarde ten slot te, dat de Engelsche kooplieden in Marokko zich ongerust maken, dat Engeland hun belangen opoffert doo'r» zijn al te groote inschikkelijkheid je gens Frankrijk. De Fransche regeering denkt er evenwel anders over. 't Is nu zeker dot Majoor Brémond Fez is binnengerukt Daardoor is het strijdbare garnizoen van de Marok kaansche hoofdstad op een sterkte van ongeveer 4000 man gebracht. Althans in naam. Particuliere brie ven verzekeren, dat de inlandsche troepen in het d;strict El Ksar, die door Fransche instructeurs werden aangevoerd, aan hei muiten zijn ge slagen en gedeserteerd zijn. Zij wei geren onder Fransche aanvoering dienst te doen. De troepen in Garb hebben den heiligen oorlog uitgeroepen, naar aan ding van het vertrek van de Fran sche colonne uit Cusablanca. Het gaat dus wel in Marokko span nen. Misschie'n zal er nog wel. spoe dig de dag komen, waarop de Fran sche regeerders 't uitzenden der expe ditie betreuren. IN DEN BALKAN blijft het vechten. Er komt nu be langrijk nieuws over den Malissoren- opstand. Sedert de Albaneezen zich in het Kastratigebergte hebben teruggetrok ken, zijn betrouwbare berichten schaarsch geworden. Men geloofde daarom veelal, dat de opstand aan *t verloopen is. De resultaten van de laatste gevechten bewijzen evenwel, dat de Turksche troepten z-.ch in een ongunstige positie bevinden. Bij Sjiptsjanik en bij Seize in het Kastra tigebergte wordt gevochten. De Al baneezen zijn in de laatste dagen tot een offensief optreden overgegaan. De berichtgever was zelf ooggetuige van de laatste GEVECHTEN om den berg Destsjitsj, die Sjiptsja nik en Toesi bohoorscht. De troepen rukfceu van Sjiptsjanik tegen dezen berg op, die op het oogenblik nog steeds door een kleine afdeeling op standelingen wordt bezet gehouden. Da troepen verspreidden zich niet in tiraiileu'rsllnies, maar bleven in ko- lonnes en vuurden salvo's van vijf FEUiLLHlON door Morice Gerard. 42i - O, er moet wel iets echt bij zijn, zei de Prins, terwijl hij voortging be daard zijn cotelet te snijden. Als de gelegenheidsmist zich niet had voor gedaan zou er waarschijnlijk iots an ders gebeurd zijn, om den jongen man kans te geven voor zoo'n schitterend gezelschap deu beid te snelen. Ik zuu zelf wel eenige dingen hebben kunnen bedenken. Er zou bijv. in het diepst van de Dorfe een matroos ovei'boord hebben kunnen vallen, die gered moest worden .Maar natuurlijk, een kind heeft nog meer effect een blondha- rig kind. treffendzullen de coui'an ten zeggen. Alle vrouwen zijn dol op een kind vooral op een biondharig kind iedere dwaas weet dat Uw tooneelstuk schijnt merkwaar dig veel overeenkomst te vertoonen met hel werkelijke leven, zei nu de Graaf. In de eerste plaats verdronk er iemand in het ruim vaa de stoom boot, die zonk de kapitein, en va der van het biondharig kind; en in de tweede plaats ontmoette ik den dokter die er bij was geroepen vanmorgen en hij vertelde mij, dat negen van de tien mannen, die een leven leiden zoo- uls wij gewoonlijk leven, of geleefd hebben werd er niet onnoodig veel nadruk gelegd op deze woorden er een hersenaandoening van zouden hebben gekregen en waarschijnlijk ge storven zouden zijn aan de gevolgen van den slag, dien de Prins van Helm- burg-Wallen kreeg. Na nog een flink glas wijn gedron ken te hebben, stond de Prins eenigs- zins haastig van tafel op. Och, zei hij, ik geloof juist zoo veel van het verhaal als ik verkies en ik denk, dat alles een doorgesto ken mouw wos van de zijde van" den Hertog van Longlands. Ik vertrouw een Engclschman niet en zal hem ook nooit vertrouwen. Wat den jongen man betreft, die op het hoofd gesla gen werd, hij schijnt mij toe het bus kruit niet te hebben uitgevonden daarom zal hij als tooneelregisseur ook wel niets beteekenen. Als het ge beurde, zooals ge zegt, dan ging hij eenvoudig te ver en kreeg bijna voor zijn moeite wat hem toekwam. Ik geloof niet, dat de Prins van Helmburg-Wallen dom is. zei Kalya. Hij heeft heel verstandige oog en, eai een zeer beslisten mond. Het antwoord van den Prins was niet beleefd. De Graaf stond met waardigheid van tafel op. Ik geloof, dat wij ar nu genoeg over gezegd hobben misschien te veel in aanmerking genomen, dat wij beiden gentleman zijn De Prins van Skiloo zag, dat hij te ver was ->an. Vergeef mij. Graaf, zei hij en niemand kon zoo innemend zijn ver ontschuldiging aanbieden als hij ik ging te ver. De waarheid is. dat de ze zaak mij verveelt hetgeen vol komen waar was. De Graaf zei niet, dat hij moest proteateeren tegen de geheele manier van optreden van zijn gast. veel meer dan tegen die enke le ruwe woorden, die oorzaak waren geweest van zijn verwijt. De Prins ging haastig voort met het doel om van onderwerp te veranderen Mij dunkt, wij moesten nu een bezoek brengen aan het Paleis en naar de gezondheid der Koningin in- formeeiren waarschijnlijk zal zij nog wel gevolgen van den schok ondervin den Iedereen doet dat nu natuurlijk. Ja» en op de „Enchantress" om naar den werkelijken lijder te infor meer en, voegde Graaf Kalya er be slist aan toe. Alexander had ditmaal geen tegen werpingen ten minste, niet hardop. Hij had een lesje gehad. De eenige op merking luidde Ik zie er de noodzakelijkheid niet van in. Maar Ik wel, antwoordde de zant kortaf. liet eerste bezoek werd aan het Pa leis gebracht. Prins Alexander en Graaf Kal va ondervonden, dat Hare Majesteit als 't ware receptie hield Drie hofdames waren aanwezig, waar onder Barones Anhalt, die algemee ne belangstelling ondervond voor het verlies van haar reukfleschje. dat zij als pièce de résistance maakte van haar gesprek, als zij in een uitgele zen kring van vrienden haar eigen aandeel in de zaak besprak. Dat het verlies niet in de dagbladverslagen vermeld stond, toonde alleen domme onwetendheid omtrent belangrijke dé tails van den kant der corresponden ten. Toen ZKn Hoogheid do Prins van Skiloo en de Gramandiaansche Ge zant met een overvloed van titels door den kamerheer werden aangekondigd, ging de rest van het gezolsehup ach teruit, den kring om do Koningin heen aan de iiieuw-aangekomenen overla tend. Helena zat up een lagen stoel, met haar voeten op een geborduurd voetbankje, en een tafeltje niet bibe lots stond naast haar steel. De Ko ningin zag er heel koninklijk gekleed uit in een japon van cröme-satijn. Zij had een kleine diamanten band in het haar, Juweelen ringen aan haar vin gers en braceletten bezet met dezelfde steenen om haar polsen. Op haar borst hi^ het medaljon, dat zij voor het eerst gedragen had op het bal van de Muagrove'i en sinds dien tijd niet weer. Graaf Kalya merkte het op, wat hij op het bal ook al had gedaan, en zag dat het kon ook een samenloop van omstandigheden zijn de teeke- ning van het medaljon precies gelijk was aan die van het wapen van Helm- burg-W allen. Als het toevallig was, dun was liet toch zeker een heel merk waardig toeval. Graaf Kalya dacht, dat het iets meer zou zijn, en was niet in staat te zeggen of hij er blij om was dan dat het hem speet, l il een diplo matiek oogpunt speet het hem. per soonlijk was hij bin en de vraag naar welken kant de schaal zou over slaan, hing er van af of hij meer mensch, dan diplomaat was, en vice- versa. Een diplomaat moet iemand zijn zonder gevoel, alleen met ver stand, maar toch klopt er meestal ach ter zijn effen uiterlijk een hart. Inwen dig hield de wereldsche, maar vrien delijke oude Graaf niet van den aspi rant naar de hand van de Koningin van Amphalia door den Keizer aan bevolen, en het idéc trok hem heele- maal niet aan. dat Prins Alexander voortdurend in Dursdorf zou blijven. Toch dacht zijn meester, de Keizer, er anders over. Wat zou de Koningin zelf er van zeggen. Kalya voelde in stinctmatig, dal het dragen van liet medaljon, ofschoon hij niets van de geschiedenis daaraan verbonden wist, niet bevorderlijk was voor het vervul-" len van dewenschen van zijn meester. Prins Alexander was onwetend om trent de heraldiek, en werd dienten gevolge niet door zulke aanwijzingen verontrust ln elk geval droeg hij het driedubbele harnas van zelfgenoeg zaamheid on dat doorsteekt men niet zoo gauw. Koningin ontving hem heel in nemend. Zij stuk haar hand uit. die de twee mannen mol hun lippen aan raakten. Uwe Majosteit heeft blijkbaar gis teren heelomaol geen gevolgen onder vonden van het tochtje op de Dorfe, zei de Prins, liet uiterlijk van Uwe Majesteit geeft voldoende antwoord op hetgeen Graaf Kalya en Ik u kwa men vragen. Mogen wij zoo vrij zijn u onze felicitaties met don goeden af loop aan te bieden Dank u, zei de Koninginwat mijzelf betreft, ik heb heelomaal geen letsel bekomen. Ik heb natuurlijk grooten angst viitgestuan, voegde zij er hij, wat gelukkig geen blijvende ge volgen heeft gehad. Prins van Helm burg-W allen was van ons jacht de eenige, die te lijden heeft geliad. On gelukkigerwijze verdronk een arme man in het ruim van het kolenschip wij wisten niets van zijn bestaan tot het oogenblik, nadat het schip ge zonken was. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1911 | | pagina 5