m
0
m
m
0
m
m
m
1
§g
a
1
SI
u
nij eindelijk door een raampje, waar
uit dadelijk eon koor van vrouwen
en mannenstemmen antwoordde:
Ilier zijn geen zelf geborduurde ro
zen! Zoo ging hij verder van liet eene
raampje naai- liet andere. De trein
was eindeloos lang. En daar plotse
ling Ver-trek-ken! Het trof hem als
een bliksemstraal en haastig wilde hij
liet portier openen, waar hij juist voor
stond. Maar daar klonk het weer ho
nend in koor Vol! Dij den volgende
hielden ze zelfs de klink vast reeds
voelde hij, dat de trein hem meetrok.
Op 't zelfde oogenblik pakten twee
sterke handen hem bij de schouders
en trokken hem terug, midden op liet
perron.
Bent u dan geit, mijnheer? mop
perde de beambte. Om 10.27 gaat er
weer een trein naar Mooswalde. In
dien tusschentijd zullen ze uw schat
niet stelen.
Die kan me had hij bijna ge
zegd. Nu lachte hij alleen wat ge
dwongen en keek toen den trein na,
die in de verte verdween.
Morgen, mijnheer Kellerman!
klonk het naast hem.
Morgen, juffrouw Schefzick!
Groet uw vrouwtje!
Wip was zo verdwenen tusschen
het gewoel van de menschen, die
reeds voor een anderen pleiziertrem
samenstroomden. Nu, 't was 't zelfde.
Voor de tweede maal liep hij niet m
de val. Het meisje zag er anders al
lerliefst uit, maar t was er ook een
die een man aan den haak wilde
slaan. Het huwelijk is toch een be
scherming, dacht hij. Als zij eens
wist, dat ik wilde scheiden!
En dan....
Verschrikt keek hij naar de klok.
Het was nog lang geen tijd.
Wannéér gaat de eerstvolgende
trein naai' Mooswalde, vroeg hij aan
een stationsassistent, die juist langs
kwam.
Tien zeven en twintig!
Nu keek hij nog eens naar de klok.
Dan moest ik maar hier blijven,
om hem niet te missen.
Hij miste den trein ook niet, maar
half versuft door het leven en ver
vuld van allerlei treurige gedachten,
stapte hij in den verkeerden trein.
Toen hij zijn vergissing bemerkte,
was het. te laat, en moest hij meerij
den tot het eerstvolgende station. Nu
kon hij niet voor twaalf vier en twin
tig naar Mooswalde.
Intusschen had mevrouw Keiler
man nog iets veel ergers gedaan.
Toen haar man niet uit den trein
van tien uur zeven en twintig kwam,
werd het haar duidelijk dat hij in
derdaad wilde scheiden. Misschien
was het wel een doorgestoken kaart
en zat hij nu met dat nest, die Schef
zick, liier of daar, terwijl zij.... Nu,
het was liaar hetzelfde! Als ze nu
maar niet naai- dien advocaat hoefde.
Verschrikkelijk, die wetten. Daar
ging de trein verder, en nu liad ze
niet eens den zak met de zelf gebor
duurde rozen.
De tranen kwamen haar in de oogen
want het schoot haar te binnen, dat
zc zoo'n heerlijke ansjovis-leverworst
gekocht had. Het hart was haai- tot
herstens toe vol. Alles voor niets! Vijf
minuten later zat ze reeds in den
trein die terugging en die halverwege
den trein passeerde, waarmee de on
gelukkige Kellerman eindelijk naar
Mooswalde stoomde.
Geheel verslagen keerde ze naar
huis terug, maar eerst toen ze voor
huar deur op de tweede verdieping
stond, viel het haar -in dat Max den
sleutel in zijn zak had. Ze wilde bij
den huisbaas raad vragen, maar daar
was ook niemand thuis. Het gelieele
huis scheen uitgestorven. En het was
nu vier uur.
Ze beproefde haar geluk bij den
smid, die het dichtst bij woonde, en
toen ook die van huis bleek te zijn,
zocht ze ook hulp nog bij anderen.
Maar allen waren uit.
Zoo verliep de tijd en reeds begon
het te schemeren toen ze zich naar
huis haastte. Onder 't loopen bemerk
te ze dat ze honger had, maar zonder
Max kon ze toch niet in een restaura
tie gaau eten. Zoo alleen. Eigenlijk
moest hij nu toch al terug zijn. Ze
haastte zich dus nog meer en liep met
koortsachtige gejaagdheid de trappen
oj) en trok uit alle macht aan de bel.
Maar memand deed open en in 't
geheele huis hoorde ze niets bewegen.
Doodmoe zonk ze eindelijk neer op de
trap, die naai- de volgende etage
voerde, en begon hartstochtelijk te
snikken.
Toen Kellerman thuiskwam, was
het reeds geheel donker. Hij twijfelde
er nu niet meer aan of zijn vrouw
was al lang terug en hij overlegde
dus hij zichzelf of hij zijn reclitmati-
gen toorn over den bedorven Zondag
op haar zou Jaten neerkomen of dat
hij verstandiger deed, zich heel on
verschillig te houden. Waarom zou hij
zich nog opwinden over de scheiding.
Toen herinnerde hij zich, dat hij den
sleutel had, maar hij geloofde zijn
oogen niet, toen hij haai- niet voor de
deur vond. Er was nog niet eens licht
aangestoken. Hoe hij ook rondkeek,
er was geen spoor van haar te vin
den. Geen briefje in 't sleutelgat of
onder de deur, niets! En in huis vond
hij haar ook niet; hoewel hij met klim
mende onrust alle hoeken doorzocht.
Zij zou het zich dus hier of daar in
een restaurant gezellig maken, terwijl
hij... Of had ze misschien met dat
nest afgesproken en met don broer
van die Schefzick? 't Was opval
lend, dat dat meisje zoo alleen op
het station rondliep op denzelfden
tijd, dat het vrouwtje, waar hij van
wilde scheiden, voor zijn neus weg
reed. Misschien was het wel een door
gestoken kaart....
Dovend van opwinding maakte hij
eindelijk licht en begon nog eens te
zoeken, 't Zelfde resultaat geen
spoor van haar. En het was al kwart
voor uen. Dus reeds nacht, en zijn
vrouw nog altijd niet thuis.,Reeds
haalde hij de vreesehjkste dingen in
zijn hoofd en rusteloos liep hij van
de keuken naar- de slaapkamer, van
daar naar de huiskamer en dan be
gon hij zijn Joop weer in de keuken.
Nu wins het reeds vijf minuten voor
tiennu sloeg de torenklok tien.
Hij greep het eerste liet beste voor
werp, dat hem voor*de hand kwam
en slingerde liet tegen den grond.
Weer wachten. Nu verbeeldde hij zich
dat er licht scheen achter de matgla
zen deur cn dat hij voetstappen hoor
de. Maar juist, toen hij zijn hand
naar den deurknop uitstak, verwij
derden zich de voetstappen weer.
Het was de huisbaas, die het gas had
aangestoken. En ik schaam me!
steunde hij, ik schaam me om dien
man naar mijn vrouw l« vragen, hoe
wel hij
Daar hoorde hij de schreden weer
haastig dichterbij komen en werd er
geklopt. Zeer vreemd, net of er iets
gebeurd was. Hij huiverde 011 opge
wonden trok hij de deur open. Is
er iets gebeurd?
De huisbaas stond met zijn lampje
in de hand voor hem en keek hem
aan, al wist hij niet goed hoe hfj het
aan zou leggen om zijn boodschap te
doen.
Uw vrouw, mijnheer Kellerman,
zei hij eindelijk heel 'geheimzinnig,
hebt u misschien oneenigheid niet,
haai- gehad?
Oneen Oneenigheid? Ik met
mijn vrouw?
Neemt u 't mij niet kwalijk. Het
kon soms. Uw vrouw namelijk
Is er haar wal overkomen?
Ik weet het niet. Neemt u me
niet kwalijk. Daar scliiet me te bin
nen, dat ze zich bij het in huis ko
men in de trap vergist heeft. Ze zit
namelijk boven op de derde verdie
ping op de trap met een betraand ge
zicht te stopen!
Hij had nauwelijks het laatste
woord gezegd, toen er een zucht door
het huis klonk, die mijnheer Keller
man als een jubelkreet in de ooren
drong. Nu liep hij met twee en drie
treden tegelijk de trap op; bij de bui
ging van de trap kwam zijn vrouw
hem tegemoet.
Maxi
Tilly, Tilly!
Ze omhelsden elkaar stormachtig
en aan liet kussen scheen geen einde
te komen, terwijl de huisbaas in stom
me verwondering naar boven staarde.
U. D.
Voor niets
van M. Roda Roda.
Mevrouw v. Tarnotzy zit in een
breeden, gemakkelijken stoel, met
pauwblauw trijp overtrokken.
Mevrouw verwacht het bezoek van
den heer v. Breitkopf. Het heele sei
zoen door heeft men hem te dineeren
of soupeeren gevraagd, en hem tel
kens naast juffrouw Von Tarnotzy
doen nederzitten. Mevrouw was bij
verscheidene gelegenheden niet best
te spreken geweest over haar dochter
deze had die honderd kleine co-
quetterieën en attenties, waarover de
dames kunnen beschikken, niet in
voldoende mate voor mijnheer Von
Breitkopf aangewend.
Aan deze omstandigheid schrijft
mevrouw het toe, dat hij nog niet be
sloten heeft te spreken. Heimelijk
noemt zij hem een koelen stokvisc.li,
dien ze eensen haar dochter
ronduit een gans, die ze alEn
rekent er op, dat .hij zich toch van
daag of morgen zal verklaren. Waar
schijnlijk overmorgen, op de groote
soirée. Hij moet, gewoonweg. Want
nog één seizoen en ze staat aan den
rand van den afgrond.
Mijnheer Von Breitkopf (groot,
sterk en welgedaan) Dag, me-
vrouw).
Mevrouw Von Tarnotzy Dag,
mijnheer Von Breitkopf, ik ben zeer
blij, u te zien. Gaat u zitten. Niet op
dien ongemakkelijken driepoot, hier
is het wel zou goed.
Hij U is wel goed, mevrouw.
Zij Jammer, Ella is uitgegaan,
het zal haar zeer spijten. Die araio
heeft echter zooveel te doen ze
moet alle inkoopem voor mij doen. Zij
is zoo practisch, mijn Ella. Ongeloof-
baar. Als zo een goed adres weet,
loopt ze Uee mijlen ver mat zich
zelf af, om een paar stuivers te be
sparen, het arme kind.
Hij (verstrooid) Jammer, juf
frouw Ella kon
Zij Ja. het zit liaar in 't bloed,
het huishouden Vandaag is ze om
kant te koopen naar den grooten uit
verkoop van Weiszmayer
Hij Eigenlijk ben ik blij, u al
leen te hebben gevonden, mevrouw.
Ik hebik wildeik
Zij U wilde toch niet komen
bedanken Wij rekenen overmorgen
vast op u, waarde heer Von Breit
kopf.
Hij maakte een beleefde buiging.
Zooals gezegd, ikik ver
heug me, mevrouw, dat ik eens alleen
met u kan praten. Ik moet u een
vraag doen of lie vei- gezegd, een
bekentenis afleggen.
Mevrouw spitst de ooren als een
oud cavaleriepaard, als het uit de
verte hoornsignalen hoort.
Vandaag al Ik heb gerekend op
de werking van de soirée en van El-
la's lichtblauw kleed. Dat is dus ge
heel overbodig geweest, die onkosten
te maken. Jammer.
Zij glimlacht lieftallig en zegt
Hoe, een bekentenis U mij
Hij Ja, ziet u, mevrouw, u hebt
een paai' maal met mij over huwe
lijk en echtelijk geluk gespro
ken. Nog eerst kort geleden. Op zoo'n
innemende pardon, u is er veel te
jeugdig voor werkelijk, moederlijke
manier. Dat heeft mijn liart toen ge
troffen. Ik heb den indruk, alsof u,
mevrouw, vermoedde
Mevrouw beeft van opgewonden
heid.
Vermoeden Wat zou ik vermoe
den lloe bedoelt u dat, waarde
vriend
Mijnheer Von Breitkopf heeft thuis
zijn speech klaargemaakt en daaraan
houdt hij halsstarrig vast.
Ja, vermoeden hoe het met mij
stond, ik had liet gevoel, alsof u ine
een weldaad wilde bewijzen, mij
troosten in mijn zorgen.
Zij Ik begrijp u niet.
Hij (zonder naar haar te luisteren)
Want zoo iets gaat toch niet zon
der strijd, zonder zorg
Zij Wat hebt u dan toch Ik....
Hij En toen hebben uw woor
den mij geschraagd. U, mevrouw, zult
ook de eerste zijn, voor wie ik mijn
hart uitstort.
Zij Watwat
Hij Mevrouw een roman vindt
vanavond een gelukkig einde. Ik vier,
natuurlijk in engeai kring, vanavond
mijn verloving met Leonie Fauser.
Pauze. In mevrouw's binnenste
kookt en bruist het. Haar oogen fon
kelen. Zij zegt
Zoo, uw verloving met Leonie.
Dat doet me werkelijk genoegen, bui
tengewoon genoegen voor Leonie
en ook voor u. Hoewel het mij ver
raat.
Hij (bewogen) Ik dank u, me
vrouw Ik wist wel, dat ik hier de
warmste deelneming zou ondervin
den.
Zij (glimlachend) Dus voor u
heeft leonie zich laten scheiden? Dat
is een geluk voor die kleine. Van den
zomer, wij waren ook in Fichtendorf,
dachten we, dat het Schritowsky was,
die windbuil heeft haar ongehoord
het hof gemaalcl.
Hij Maar, mevrouw, Schri
towsky is immers jonger dan
mijne verloofde.
Zij Zoo, wie had dat kunnen
denken Leonie is toch pas acht-en-
dertig, niet?
Hij "Leonie is vier-en-dertig; zij
past, wat leeftijd betreft, zeer goed
bij me.
Zij Zij past heelemaal goed bij
li. li vult elkaar voortreffelijk aan.
Hij Zeker.
Zij Aanvullen is nog te weinig
gezegd. U corrigeert elkaar.
Hij Hoe bedoelt u dat, me
vrouw
Zij lk ben werkelijk verheugd,
ik heb Leonie altijd heel graag mo
gen lijden, al ging ik ook niet met
haar om. En dat oorrigeeren Wel,
u is een uiterst rustig man, Leonie is
een beetje zenuwachtig, nietwaar
Hij Ik heb dat nimmer be
merkt.
Zij Dat zult u later wel mer
ken, het doet er niet toe. En don, u is
spaarzaam de uitgaven konden
wel eens onrustbarend aangroeien en
u menig genoegen doen ontzeggen,
want Leonie houdt veel van de mode
en zij heeft er pleizier in, honderden
kleine weelde-artikelen zich aan te
schaffen
Hij Ik weet niet, of u Leonie
wel juist beoordeelt. Leonie's toilet
ten, bijvoorbeeld, zijn
Zij Goedkoop. Ja, ziet u, maar
de massa doet liet. Bovendien was
het te vreezen, dat u wat zwaarlijvig
zou worden, waarde vriend, een boe
kenworm. Leonie zal u opfrisschen.
Vandaag naar den schouwburg, mor
gen naar de tentoonstelling, morgen
avond een soirée, vanavond bezoek.
Voor afwisseling een concert, o, u
zult zien, welk een vroolijk leven u
zult leiden.
Hij (verschrikt) Dat wensch ik
echter heelemaal niet. Ik ben liet niet
gewoon.
Zij (vroolijk) U zult er wel aan
wennen. Ik feliciteer u van harte.
Alles is zoo prachtig ook de fami
lieverhouding. Ilaar pa heeft een
flinke positie aan een der ministeries
hij zal eerstdaags gepensioneerd
worden des te beter, dan kan hij
zich meer aan zijn familie wijden. En
hij moet er warmpjes inzitten. Dat hij
kort geleden zijn halve vermogen
aan de beurs heeft verloren, is zeker
overdreven. Dan is er een oom,
waarvan men niet gaarne spreekt....
Maar wat gaat u en Leonie dat aan
Weet u wat nadei'S over haar mama?
Hij Neen. niet veelmaar
Leonie zalik geloof, dat Leonie
mij wacht
Zij staat op.
Haar mama was een tamelijk
schoone vrouw, bijna nog schooner,
dan de dochter. Zij had groote oogen
en een heel kleinen mond. Over
schoone vrouwen praat men gaarne
en te veeL Wij willen niet richten, zij
is immers overleden, de arme. Groet
uw lieve verloofde van mij, mijnheer
Von Breitkopf.
Hij lk damk u en, niet waar, u
zult begrijpen, dat ik zondeir mijn
verloofde niet aan uw soirée kan
deelnemen.
Zij ignoreert den vragenden, half
verzoekenden blik.
Natuurlijk. Het spijt me, het
spijt me zeer. Adieu, mijnheer Von
Breitkopf, nogmaals veel geluk.
Hij vertrekt,
Zij blijft een wijle rustig in den
leunstoel zitten. Dan gaat ze naar de
étagère, sclükt daar wat terecht, en
wendt zich naar het raam.
Zij peinst. Zij peinst kalkoen, ka--
viaar, kreeft wat anders heeft hij
niet aangeroerd. En dat alles hel
is om dol te worden alles voor
Leonie Fauser.
Bovendien heeft hij de heele soirée
op zijn geweten. Het is om zich het
haar uit te rukken, de heele, dure
wintercampagne heb ik met hem zoek
gebracht. Misschien waren er wel
andere kansen. Het is het vierde sei
zoen en papa zegt, dat hij het niet
langer kan uitzingen
En dian wilde hij nog, dat ik zijn
verloofdezijn verloofde, óók
zou uitnoodigen. Dat mankeerde er
aan. Twee onnutte eters meer 1
En met een zucht van ven-lich
ting Gezegd heb ik het hem ten
minste, ongezouten I
(„N. v. 't N.").
Redder ea geredde.
Langdurige werkloosheid, diepe ar
moede hadden hem tot den noodlotti-
gen stap gebracht. Lang had hij ge
weigerd aan het m ooi-klinken de
voorstel gehoor te geven, maar ten
slotte was hij toch gezwicht. Dat
voorstel von den slechten kameraad
luidde, om eens een goeden slag te
slaan. De rijke menschen weigeren,
om een armen drommel werk te ge
ven, had Jaap gezegd, en nu moesten
zo zelf maai- bloeden voor. de nja-
nier, waarop het met arme medemen-
schen omsprong.
Maar toen de inbraak gepleegd
werd, werd Jan's gerweten wakker en
opeens kwam hem voor den geest
wat wel het gevolg van die wandaad
zou kunnen zijn. Zijn vrees voor de
gevangenis en voor oneer- van zijn
gezin deed hem het „werk" slecht uit
voeren en toen daardoor de misdaad
ontdekt werd, kon ihij zich niet redden
dooi- de vlucht. Hij was machteloos.
Jan bekende volledig en berouwvol,
en schroomde ook niet Jaap te ver
klappen. Het was wel niet kameraad
schappelijk, maar de gedachte aan
vrouw en kind woog bij Jon sterker
dan de kameraadschap van een val-
schen vriend. Zoo gebeurde het, dat
Jan in aanmerking kwam voor veel
verzachtende omstandigheden, en
Jaap, die halsstarrig bleef ontkennen,
er niet zoo goedkoop afkwam. De
eerste kreeg drie maanden, de ander
een jaar gevangenisstraf.
Zwaar gebukt onder zijn leed on
derging de arme Jan zijn straf en het
meest smartte hem hot groote ver
driet, dat hij over zijn gezin had ge
bracht. Als gebroken verliet hij na
den gestelden tijd het groote, sombere
gebouw. Bij het laatste bezoek van
zijn vrouw had hij haar verzocht hem
niet te komen halen vanwege de
schande en zoo liep hij in treurig ge
peins over hetgeen er van hem wor
den moest, zijns weegs.
Plotseling trof hulpgeroep zijn oor;
hij keek op en zag hoe een klein ke
reltje, dat vermoedelijk op.de leuning
van de brug geklauterd was, in liet.
water spi rtelde Jan aarzelde geen
oogenblik, maar sprong het ventje
na, om het spoedig behouden op hot
diroge te brengen en het over te geven
aan de dienstbode, die doodeiijk ver
schrikt het. ongeval, veroorzaakt door
liaar- achteloosheid, had aangezien.
Zonder te letten op de dankbetui
gingen van het meisje, snelde hij
voort, naar buis
Deze daad was zeker van invloed
op zijn nieuw leven, want het gelukte
Jan spoedig een goede betrekking te
krijgen, waarin hij door ijverigen,
harden arbeid de gunst van zijn chef
wist te winnen.
Maar het noodlot sliep niet, Jaap,
de oude valsche kameraad, werd ook
ontslagen uit de gevangenis en het
eerste wat hij deed, was zijn wraak
koelen over het verraad, zooals hij het
noemde, van Jan.
Reeds drie dagen daarna had Jan's
chef een anoniemen brief, ivaarin
stond, dat hij een tuchthuisboef in
zijn dienst had. Inlichtingen werden
ingewonnen en, hoeveel sympathie de
patroon ook voor Jan gevoelde, hij
was genoodzaakt zijn flinken arbeider
te ontslaan, daar ook het andere per
soneel op even geheimzinnige wijze
was ingelicht over het verleden van
Jan.
Deze slag was vreesel ijker nog dan
de eerste, die hem in de gevangenis
bracht. Nu was zijn leven en dat van
zjjn gezin voorgoed geknakt en som
bere wanhoop maakte zich van den
armen kerel meester.
Het werd weer het oude doen; van
den een liep hij naar den ander, maar
overal stootte hij het hoofd. Bittere
armoe kwam, deed in zijn gezin haar
intrede en stuk voor stuk werden de
nette, nieuwe meubeltjes verkocht.
Toen het zoover was gekomen, dat
vrouw en kind door den honger de
deur uitgedreven werden om aan wel
dadige menschen een stuk brood te
vragen, werd het hein te machtig.
De wanhoop en de honger, die aan
zijn deur klopten, brachten hem op
nieuw in de armen van de misdaad.
Toen hij 's avonds langs de straat
dwaalde, zag hij van een der heeren
huizen aan den Singel de buitendeur
openstaan. Opeens werd de verzoe
king hem te sterk als hij daar, bii
die rijken, eens iets kon nemen, om
den honger van vrouw en kind te
stillen
Hij sloop binnen en zag in de vesti
bule al !ets van zijn gading. Aan den
kapstok hing een prachtig gevoerde
damesmantel die zou hem wel tien
gulden opbrengen.
Een greep. en het kostbare klee-
dingstuk was hem,
Zat het noodlot liem weer op de
hielen Toen hij de deur weer uit
wilde-sluipen. stond plotseling een
krachtige maimengestalte voor hem,
en met den uitroep „Wat moet jij
hier, kerel greep de heer des huizes
dat was de nieuw aangekomene
hem bij den arm.
Den armen Jan vielen eensklaps de
schellen van de oogen. Nu was hij
voorgoed verloren en waren vrouw
en kind voor altijd tot den bedelstaf
gebracht. Die vreeselijke waarheid
verpletterde hem als het ware onder
haar gewicht en smeekend viel hij
voor den bewoner op de knieën.
Maar deze was onvermurwbaar en
zei, dat hij geen genade wist voor een
kerel, die zich zoo gedroeg.
Op het rumoer was de vrouw des
huizes met een dei- dienstboden toe
gesneld en ontzet bleven de beide
vrouwen staan.
Vrouw, telefoneer onmiddellijk
om de politie, zei de heer des hui
zes, en jij, Mina, draai het gas
licht hooger, dat ik den schurk in de
gaten kan houden.
Toen het Jicht breed door de vesti
bule stroomde, keken de beide vrou
wen met nieuwsgierigheid, maar ook
met een gevoel van medelijden, naar
den armen kerel, die daar op zijn
knieën lag en smeekend de handen
tot zijn bewaker ophief.
Meneer Meneer riep op
eens Mina, het dienstmeisje, uit,
die man is liet, die Fritsje uit het
water gehaald heeft Ik herken hem
duidelijk
Groote verbazing bij de vrouw en
den heer des huizes. Jan moest zijn
verhaal doen en het duurde niet lang,
of bei, tooneel veranderde. In plaats
van in do gang op zijn knieën, zat de
inbreker op een stoel in de huiska
mer, waar hij weer getrouw verslag
moest doen van al zijn wedervaren.
Jan stortte zijn hart geheel uit en
de woede van den bewoner verander
de in innige deelneming. Hij liad. al
gezien, dat er in Jan geen dief van
beroep school en nu hein, door de
redding van zijn eenig kind, liet goe
de hart van den armen kerel ten
volle was gebleken, was zijn besluit
Jan werd aan degelijk werk gehol
pen, en de ergste verdachtmaking,
die weer niet uitbleef, kon hem niet
meer schaden.
Zoo keerde de welvaart in Jan's
gezin terug en nimmer heeft hij meer
aanleiding gehad van den goeden
weg af te wijken.
(„Centr.").
DAMRUBRIEK.
HAARLEMSCHE DAMCLUB.
Alle correspondentie, deze rubriek
betreffende, gelieve men te richten
aan den heer J. Meijer, Kruisstraat
34. Telephoon 1543.
PROBLEEM No. 257.
van
R. Or ti gé.
n
Zwart. Schijven op 3, 7,
Wit. Schijven op 21, 23, 5
i, 9, 12, 14, 17, 19, 20 en 26.
29, 30, 31, 33, 37, 40, 45 en 49
PROBLEEM No. 258,
van
Molimard.
46 47 40 49 bU
Wit
Zwart. Schijf op 6 en dam op 36.
Wit. Schijven op 11 en 35, dammen op 5 en 17.
Wit speelt 3530, zwart denkt een
schijf te kunnen winnen (30 of 11) en
speelt zijn dam op 13, waarna wit de
partij wint. Hoe speelt wit
Oplossingen van beide problemen
worden gaarne ingewacht aan boven
genoemd adres, uiterlijk Dinsdag 30
Mei a.s.
Oplossing von probleem No. 253
van den auteur
Wit26-21, 37—32, 48-43, 45-40,
1:22, 34—29, 44-40, 42—37, 49 7,
35 2!!
Zwart; 17 26, 26 46 A, 22 31,
46 28, 18 27, 23 45, 45 34, 31 44,
1:12.
Wit.. 48—43, 33 22, 34-29
45—40.
A Zwajrt. 26 28, 22 31, 18 27,
'3 34 (1), verder als boven.
(1) Zwart mag niet 24 33 slaan,
wat duidelijk is te zien.
De stand vam dit probleem is vrij
natuurlijk en spelaciitig, terwijl de
schijf meer, voor wit, volstrekt niet
hinderlijk is in deze stelling. Zelden
ontmoet men zulke diepberekende
composities zonder dammen.
Ons compliment aan den auteur
voor deze schoone samenstelling.
Oplossing van probleem No. 254 van
den auteur Wit 3430, 40—38, 25-20,
49—43, 41—37, 37 10. 31 4!
Beide problemen zijn goed opgelost
door de heeren W. J. A. Matla, P.
Mollema, P. Ottolini, F. Th. Timmer.
Alleen No. 254 door den heer A. F.
Kers.
PARTIJ, gespeeld in de Haar-
lemsche Damclub, tusschen
de heeren G. P. Heek, mot
wit, en A. J. Fortgens, met
zwart Analyse van den
heer C. H. Broekkamp.
GEWIJZIGDE CENTRUM-
OPENING.
Wit.
Zwart.
i.
34-30
17—211
2.
33—28
18-23
3.
31—27
20—24
4.
39-33
12-18
5.
37—31
14—20!
6.
31—26!
20—25!
11 31
25 34
15:24
7—121
7. 26 17
8. 36 27
9. 40:20
10. 44—391
11. 41—37
Beter is met schijf 45 eerst bet veld
30 innemen, hetgeen hij zwart ook
geldt, wat betreft schijf 6 op 21.
12. 46—41
10—14
5—10
Tot hiertoe is symmetrisch en goed
gespeeld. Dergelijke voortzettingen
brengen echter weinig leven in de
brouwerij. Daarom achten wij cone
kleine afwijking mits geoorloofd
(zie hierboven) ook wol gewenscht.
Men krijgt dan meer spel, waarbij do
kans om een klein positie-voordeeltje
te behalen, beter open komt. Let ech
ter vooral op hel „mits geoorloofd",
want zoo niet, dan is elke afwijking
nadeelig.
13. 45-40
1—7
6—11 is iets beter, om het veld 21
zoo spoedig mogelijk te bezetten.
14. 40-34 7-11
15. 34-30 10—15
16. 30—25?
Deze schijf op 30 laten staan, ©n
zwart beletten om met succes de rui
ten 15—20 en 24 te bezetten, is sterk.
Onmiddellijk profiteeren met 14-20
en 9 20 is het sjiek Na 1117 kan
dit niet meer zoo goed.
17. 41-36
18. 47—41
19. 36—31
2-7
17—21
15-20
PROZA EN POëZIE.
Wat woelt de rivier in haar slui
mer, zei de poëtisch-aangelegde man,
toen hij 's nachts aan den oever van
een rivier vertoefde.
Ja, zei z'n vriend, de niet-poe
tisch aangelegde, dat zou jij ook doen
als je bed zoo vol steenen lag.
Zeer goed, hoewel hier ook 44—39
kan gespeeld worden, als daarna on
middellijk volgt39—34. Speelt zwart
dan 2025 en 712, zoo krijgt wit
positie-voordeel, omdat hij hierna
direct met 31—26 kan voortgaan,
waarop zwart slechts kan antwoor
den met 1217 (zich bij dien vleugel
ook laten insluiten, hetgeen niet goed
Is), of met 1520 of 10—14, waarbij
de gewenscht® afruiling 2 voor 2
schijven bij zwart's korten vleugel
geschiedt, met de voordeelige stelling,
die in „de Dammer" breedvoerig is
behandeld.
Om evenwel dit nadeel te ontloo-
pen, blijft zwart maar één beant
woording over, te weten (w. 4439)
7-12, (w. 39341), zw. 12—171! Echter
zij, die het gevaar niet kennen, zul
len het noodzakelijke er van ook nog
niet inzien, en allicht een afwijkend
antwoord geven. Dergelijke omwer
kingen, zonder daarbij hot minste ge
vaar niet te duchten, doen het schoo
ne en diepzinnige van de Gewijzigde
Centrum-opening kennen.
1420 en 9 20 is beter, en daarna
aanvallen, hetgeen thans kan ge
schieden, wegens den foutieven zet
wit 30—25. Men moet nimmer te lang
wachten met een goeden stand In te
nemen. Na 1520 moet eerst 410 en
10—15 nog gespeeld worden, om de
zelfde goede stelling te ontwikkelen.
Men laat dus onnoodig twee tempo's
verloren gaan.
20. 41—36 4—10
21. 39—34
Iets heter is, aanvallen met 27—22,
en 31 22. Zwart komt dan allicht in
tijdsgebrek, om zijn spel weder goed
aan te sluiten. Hier komt tevens het
verzuim van de hierboven aangege
ven afruiling 1420 enz. goed in het
licht.
21. 10-15
22. 34-30 7—11
Ook zwart laat de schoone gelegen
heid ,om met 2429 en 20 29 een
sterke aanval te ontwikkelen, voorbij
gaan. Juist dergelijke krachtige af
ruilingen brengen veeltijds de betere
stelling voort.
23. 50-45
Met 31—26 zwart's korten vleugel
trachten te verzwakken, verdient ze
ker de voorkeur.