«fc m m m m m m m m m %Êk m m m m m m m m m din?, al Jen een geelachtig, officieel er uitziend papier in de hand, allen met dezelfde uitdrukking van lang, ver moeiend wachten op de gezichten. Met papier dat ze in ue iiand hielden en waarop telkens een blik werd ge worpen, was oen oproeping orn tegen woordig te zijn bij uc opening van het testament van den overleden ren tenier Heinrich Adolf Bernhard. l)e groep van opgoroei>eu fumiïio- deu was uit zeer verschillende ele menten .samengesteld. Op do eene bank zat breed en gewichtig de v van den architect Lorbach, Zij In 't zwart, met git-garneering. Ze hield do oogen oen weinig dicht ge knepen en inaakto gebruik van een langges teelde „face-A-main", waar- door zij de monschoii aanzag. Zij was do vooruaarste bloedverwante. Weet u, lieve nicht, zei ze tot de vrouw van professor Ivassner, op één mi do vooriuiamste verwante, die naast haar op de bank zat, en zag vriendelijk glimlachend langs de ma gere, «veneens in 't zwart gestoken figuur: ik ben hoofdzakelijk geko men uit eerbied voor de nagedachte nis van neef Heinrich. Niet omdat ik iets verwacht.... Zij maakte een spit sen mond, glimlachend over liet idee. alsof z'j, de vrouw van een voorno men bouwkundige, hier gekomen was in de hoop on een erfenisje. Ik begrijp, antwoordde nicht Kassner zoetelijk; 't zou ook mij niet in mijn hoofd gekomen zijn hier te komen, als ik had kunnen denken, dat men mij er op aanzien z<ju, dat ik er aan dacht iets te erven, neen, ik vind eenvoudig, dat 't zoo hoort. Ja, daar heeft u gelijk in, nicht, bevestigde mevrouw Lorbach. Dan glimlachten de dames heel vriendelijk tegen elkaar, en de vrouw van don architect riep een jong- meiiSCh, die een eindje verder tegen den muur geleund stond, een krant lezend. Otto, kom eens hierl Do geroepene, oen groote, licht blonde jonge lieer, in zwarte geklocde jas en paarse das, nam zijn glimmen- den hoogan hoed af en boog voor de professorsvrouw. Deze reikte hem de hand en zei vriendelijk Ik zou u heusch niet herkend hebben, doctor. U is al zoo lang weg geweest. Ja, mevrouw, ik woon te Char- lottenburg. Op dit. oogenblik kwam van het trapportaal oen jong meisje, heel licht blond en mager, met een lang, smal gezicht, veel gelijkend op de moeder. O, daar komt Frieda! riep me vrouw Kassner. Frieda begroette mevrouw Lorbach en boog het vlasblonde hoofd een wei nig voor doctor Lorbach, die weer boog ais op scharnieren. lntussclien richtte mevrouw Lor bach tiaar kijkglas op de twee man nen eu een vrouw, die op een bank schuin tegenover haar zaten. Beide mannen, waren zeer eenvoudig ge kleed in zwart pak, ouderwetsche lig gende boorden met gewone zwarte dasjes. Zij draaidon verlegen de hooge hoeden door hun handen. Ze zagen er uit als bravo, hard werkende burgerlui, de een meer als een am bachtsman, met een grijzen baard, gebogen schouders en grove handen, die rustten op den knop van een enor me parapluie. Do andere, dik en rond. met zwaren, afhangenden knevel en een glad kaal hoofd, maakte den in druk van een_ kleinen winkelier of zoo iets. De vrouw naast hem zat stijf en rechtop in haar eenvoudige japon van zwarte wollen stof. Haar gezicht was gerimpeld door zorg. Toen de professorsvrouw merkte, dat haar nicht die menseben opnam, legde zij uit: Dat zijn ook familie leden. De eene, met den vollen baard is Richard Winter, een meubelmaker; de andere Heinrich Winter: die heeft een galanteriowinkeltje of zoo iets. Die vrouw is hun zuster, een weduwe. Ik lieb natuurlijk nooit met hen om gegaan. Vindt u niet, dat we hen moeten aanspreken? vroeg mevrouw Lorbach. Och ja. misschien wel. 't Is toch altijd familie.... aarzelde mevrouw Kassner. Dan rezen beido dames op en gin gen naar de familieleden, die bij de nadering der elegante dames onhan dig en eerbiedig gingen opstaan en 'n beetje stuursch don groet bea'ntwoor- woordden. De neven Winter, nietwaar? vrouw mevrouw Lorbach heel bemin nelijk, beidon de liand reikend; en dat is nicht... uw naam ben ik ver geten, Juffrouw Kroner, zei de weduwe verlegen en legde haar knokige werk hand bescheiden in de fijn geschoeide van de deftige dame. Mevrouw Kussner mompelde ook iets cn gaf handjes. U is ook liier gekomen? zei me vrouw Lorbach. Ja, wij zijn ook gekomen, ant woordde Heinrich Winter. Wij hebben niet gedacht, dat we iets zouden erven, voegde juf frouw Kroner er haastig bij, en beide dames bevestigden Wij natuurlijk ook niet I Is het u altijd naar wensch ge gaan informeerde de dikke dame vorder. Ja, dank u. U ook Daarmee was het gesprek uit; beide dames knikten en koorden weer naai •haar bank terug. Alle wachtenden zwegen nu, en zagen er wat mat uit. De weduwe Kroner geeuwde dikwijls. Dan geeuw de mevrouw Lorbach telkens mee, on steeds keek ze verontwaardigd naar ,de vrouw, die haar tot geeuwon dwong. De gebroeders Winter spraken ge dempt onder elkaar. Richard meende: Hij is altijd heel vriendelijk je- jgens ons geweest. Hij heeft ons altijd met Nieuwjaar gefeliciteerd. Ons ook, verklaarde Hein rich, en de weduwe Hij heeft mij ook altijd éen Nieuwjaarskaart gestuurd. Richard vervolgde Ik heb hem eens geschreven, kort voor zijn dood, vanwege de hypo theek maar hij heeft niet geant woord. En do weduwe voegde er bij Ik heb hem ook eens geschreven; maar toon heeft hij mij geantwoord, te Richard bitter op. Hij heeft toch dien zoon van nicht Lorbach laten studeeren, en Frieda Kassner heeft hij voor haar studie naar Parijs ge stuurd toen kon hij het toch wel los maken. -- Och, hij zal ons wel in zijn testa ment Iwxlucht hebben, meende Juf frouw Kroner, en keek kalm, bijna tevreden, naar do deur van 63. Op dit oogenblik naderde een jonge dame, die do wachtenden groette mot oen vriendelijken, lachenden blik in het rond. Allen verstomden en keken do nieu-waangekornene met groote oogen aan. Juffrouw Lohninger fluister de verrast mevrouw Lorbach. Do huishoudster - mompelde Rioluml Winter tot de zijnen. De mooie Poldi fluisterde doctor Lorbach lachend Frieda Kass ner toe. En allen keken onafgewend 'Ie groote dame in het elegante, dome costuum van zwarte voile, met krip gegarneerd. Zij hield den nauw sluitenden rok een weinig op en kwam, met een licht lachje in de zwarte oogen, naar de wachtende fa milieleden toe. Dag, mevrouw zoo begrootte zij mot iiaar zachte diepe stem de bei de dames, die haar gezichten dwon gen tot een hoffelijk lachje en aarze lend de aangeboden hand namen, ter wijl .haar oogen vijandig naar de schoone huishoudster blikten. De jonge Lorbach maakte een bui ging en stelde zich voor. Zij knikte riendelijk en gaf hem ook een hand. Juffrouw Frieda groette heel koel. Juffrouw Lohninger sprak U wacht, zeker al lang? Mij heeft de rechter gezegd, dat het wel 11 uur zou worden. Zoo Dit was al wat mevrouw Lorbach antwoordde. Gaarne had zij iets bit ters gezegd. Juffrouw Lohninger liet zich niet afschrikken. Zij vervolgde Ik hoop, dat het gauw afloopen ik heb nog zooveel te doen. Het opbreken van zoo'n huishouden kost ontzettend veel tijd, en ik wou graag morgenochtend on reis naar Ber lijn. Ik ga wat logeeren bij eene riendi» de laatste tijd was zoo in spannend en treurig. Nu, u heeft n toch bij de verple ging van onzen dierbaren afgestorve ne niet zoo behoeven in te spannen. meende de professorsvrouw, be leefd, maar op ven ij ni gen toon. Er waren toch twee verpleegsters voor dag en nacht, O, denk maar niet, dat ik mij lieb kunnen ontzien, mevrouw, antwoordde juffrouw Lohninger zeer vriendelijk en beslist. Meneer wil de alles door mij gedaan hebben. Me dicijnen wilde hij alleen uit mijn hand aannemen. De verpleegsters mochten nauwelijks de kussens op schudden.... Zij bracht een nietig zak doekje met breeden zwarten rand aan haar oogen. Ja, hij was erg aan mij gehecht en heeft mij dikwijls be dankt„Ja, beste Poldi", zeide hij dan, „jij doet veel voor mij". Die was raak, en mevrouw Lorbach kon, hoewel zij zich had voorgenomen niets scherps te zeggen, niet nalaten te antwoorden Nu, uw verdienste zal ook wol behoorlijk beloond worden.... Juffrouw Lohninger antwoordde: 't Bewustzijn, dat 11c mijn plicht hel) gedaan en dat ik den braven man tot 't einde heb bijgestaan, is mij be looning genoeg. Mevrouw Lorbach zei niets meer; mevrouw Kassner kwam te hulp. Onze neef was altijd zeer goed oor zijn dienstboden! - Zeker, mevrouw, antwoordde Poldi slagvaardig, en hij was ook altijd lieel goed voor ziju vrienden, au wie hij wist, dat ze niet handel den uit eigenbelang. De dames zwegen. Aan de overzijde zaten de arme bloedverwanten toe te kijken. Plotseling ging de deur van 63 open en do advocaat Breitschneider, rechts kundig raadsman en executeur-testa mentair, verzocht de familie binnen to komen. in het kale kantoorverlrek zat juf frouw Lohninger, het zwartgera nde doekje in de hand-..vlak voor de tafel van den met de opening van het testa ment belasten assessor; bij alle be scheidenheid van haar houding wns zij blijkbaar de -hoofdpersoon. Links en rechts van haar zaten de twee ma trones, naast zijn moeder stond doc tor Lorbach; Frieda zat achter haar moeder, de arme familie verder af. De nog jonge, deftige assessor hield in zijn hand een groot, verzegeld cou vert. Ademlooze stilte heerschte. Juf frouw Poldi zag er zeer ontroerd en zeer mooi uit. De assessor sneed plechtig het couvert open, nam er een groot, beschreven vel uit en liet dat zien aan den advocaat. Toen deze knikte, streek hij het papier glad met zijno blanke hand e.n sprak: Ik ga nu over tot voorlezing van liet testament van wijlen den heer Heinrich Adolf Bernhard Juffrouw Kroner ademde luid van opgewondenheid. De assessor las: ,Dit is mijn laatste wil".... Hier licht, "omtrent de schandelijke jacht op mijn erfenis, en dat zij mijn laat ste levensjaren verlicht en aange naam gemaakt heeft(hier hield de assessor op en keek den kring van strakke gezichten rond)benoem ik mejuffrouw Leopoldine Lohninger, geboren te Weenen, tot mijn univer seels erfgename van mijn vermogen, bedragende 800 000 mark. Mijne nlch- ten Leontine Lorbach en Adelheid Kassner vermaak Ik elk 100 mark; mijne neven Richard en Heinrich Winter vermaak ik 500 mark, mijne nicht de weduwe Hen-riëM® Kroner hetzelfde bedrag. Mijn huis en tuin vermaak ik nan de stad. De aan de dienstboden uit to koeren bedragen zal mejuffrouw Lohninger uitbetalen volgons mijne aanwijzingen. Getoe- kend: Heinrich Adolf Bernhard". De assessor had geëindigd en over handigde het testament aan den exe cuteur. Mevrouw Lorbach was bleek en ademde zwaar. Haar blik vol onpeil- baren haat was gericht op juffrouw Poldi, die nu was opgestaan en met do rechtsgeleerde heeren sprak. Over het magere, strakke gezicht der pro fessorsvrouw liepen twee tranen. De arme familieleden zaten onbewege lijk. Poldi draaide zich om en keek de twee voorname dames zegevierend san; zij zag er mooier uit dan ooit. fier en lachend. Mevrouw Lorbach vergat de vor men niet. Zij stond op, gaf Poldi de hand en zei liefjes: 't Verheugt mij, juffrouw, dnt onze ti oef uw trouwe diensten zoo gewaardeerd heeft Van harte geluk - gewenscht. '1 Verheugt ons allen zeer. Daarbij keek zij naar mevrouw Kassner, en die arme ziel moest la chend knikken, door hare tranen heen. Mevrouw Lorbach, nu ziChzelv-c meester, vervolgde, de hand der erf gename nog in do hare: Nu moet ik u nog iets zoggen, juffrouw. U is nu een lid van onze familie in den vollen zin des woords. Ook wij erkennen uw trouw en vriend schap voor onzen overleden neef. Kom met ons mee; 't zal mijn man zeer aangenaam zijn, u te kunnen geluk- wenschen. Blijf vandaag bij ons, om at uit te rusten l Poldi beantwoordde den handdruk met groote innigheid. Dank u zeer, mevrouw. Ik zou j heel graag o\v vriendelijke invitatie ïen, maar ik geloof niet, dat ik er tijd toe zal vinden. Ik moet nog confereeren met den advocaat; heusch zal niet gaan. Maar intusschen, hartelijk dank! En beide vrouwen, de overwonnene en de overwinnende, lachten tegen el kaar met oneindige vriendelijkheid. Toen wenkte mevrouw Lorbach haar zoon en beduidde hem. dat hij galant moest zijn. Otto scharnierde weer voor de erfgename, zei allerlei aardige dingen en bood zijn goede diensten aan. Poldi dankte met een betooverend lachje en vroeg: Wilt u zoo vriendelijk zijn, een-, rijtuig voor mij te halen? Otto drukte met oen koenen zwaai aijn hoed op 't hoofd en snelde heen. Langzaam daalden de dames do i trap af; onderwijl vertelde mevrouw Lorbach aan Poldi, welke schitte rende vooruitzichten haar zoon had; hij zou eenmaal landraad zijn. Landraad Juffrouw Poldi I U per mitteert toch, dat ik Poldi zeg? Wij beschouwen u bepaald als een fami lielid. Achter haar gingen mevrouw Kas sner en Frieda. De moeder fluisterde haar dochter toe: „Die slang"... Daarmee bedoelde zij echter Poldi niet. Voor 't rechtsgebouw stond een rij-1 tuig: Otto hield het portier open. Me-1 vrouw Lorbaoh probeerde nog een maal: Wilt u nu heusch niet met ons gaan dmeeren, juffrouw Poldi? Op dit oogenblik trad een groote, knappe heer, die voor het gebouw had staan wachten, naar Poldi toe. Deze nam zijn hand en wendde zich met stralend gezicht tot de vrouw van den architect: Mevrouw, mag ik u mijn aan staande voorstellen? De vr&eznde lieer nam den hoed af, boog en noemde zijn naam: Renner. Daarop hielp hij Poldi in 't rijtuig, stapte in en riep den koetsier toe: Hotel Bristol! Poldi, wegrijdend, boog zich nog eens uit het portierraampje, wenkte de dames en don jongen heer vrien delijk met de hand en riep: Adieu! Mevrouw Lqrbach hapte naar lucht. Eindelijk vond zij woorden en sprak tot haar nicht met innige overtuiging: Zoo'n schepsel! En Otto zei: Och, mama, ze maakte op mij al dadelijk een ongun- stigen indruk. (Avp.) Het testament van tante Ulrika. Novelle van B. Rittinger. De hoogbejaarde „jongejuffrouw uik. lttaw)ro UW1 was gestorven zonder ziek te zijn ge- j do iiooge hoed uit doctor Lorbach'8 weest; stil. zooals zij geleefd had, was Iln I.orrrnfo111 WflS hand, plofte op den grond en rolde een eindje rond. De assessor keek op en wachtte kalm, tot de vuurrood go- worden jonge man den hoed had op geraapt en 'ouder den stoel gescho ven. Dan las hij verder, met groote, blijkbaar opzettelijke pauzen; nu cn dan doende, of hij het schrift moei- zij heengegaan. De begrafenis was voorbij en onmiddellijk daarna was het testajpemt geopend. Behalve een legaat voor een oude, getrouwe dienst- j bode, was het vermogen gelijkelijk verdeeld onder neven en nichten, die allen van een bescheiden ambtenaars inkomen moesten leven cn dus een lijk kon ontcijferen. De beide voor- paar duizend Mark best gebruiken ï.ii I.-.,,,,,-lon Ook nvnr hunt meilbe ties. name nichten klemden zich stoelen vast en op hare donkerrood© gezichten stond oen werktuigelijk glimlachje, waaraan zij zelf niet dach ten. Doctor Lorbach stond met voor- uitgeslrekten hals, de Winters met open monden. Frieda was bleek, juf frouw Poldi glimlachte. Volmaakt op haar gemak. In aanmerking nemende las de assessor dat mijn gezamenlijke familieleden van ouds meer aan mijn geld dan aan mijn persoon gelegen was; dat men den tijd niet kon af wachten en de een den ander beschul digde van jagen op mijn erfenis en zich-zelf als onbaatzuchtig aanstelde; in aanmerking nemende, dat mijn trouwe huishoudster, mejuffrouw Pol di Lohninger, de cenige is geweest, dut hij niets los kon maken en ook die nnj waarachtige vriendschap op de kleintjes moest passen, nu do heeft beloond en mij dag en nacht rente zoo laag was. niet opgewekte dienstwilligheid tor Zoo Niets los maken I merk- zijde stond, en dat zij mij heeft inge- konden. Ook over haar meubeltjes, haar linnengoed en haar zilver liad tante Ulrika beschikt't was alles zóó duidelijk, omschreven, dat er geen moeilijkheden konden volgen. De erf genamen waren allen tegenwoordig en zaten met, ja, ernstige, maar toch tevreden gezichten om de ouderwet sche koffietafel. De heeren hadden oen sigaar opgestoken de dames lie ten zich de begrafeniskoek goed sma ken. Daar trad Kathrine, de oude dienst bode, met een panier in de hond, de kamer binnen. Zij gaf liet aan den oudsten neef van de overledene, met de woorden Alstublieft, heer houtvester ik moest u dit papier geven na de ope ning van het testament, hoeft mijn goede, overleden meesteres gezegd. U zoudt dit aan de gezamenlijke bloed verwanten voorlezen. De houtvester maakte het couvert open en bracht conlge, keurig geschre ven velletjes papier te voorschijn. Dat Is de hand van tante Ulrika, zei hij, wat kan zij ons nog te zeggen hebben Mijn oogen zijn zoo slecht, Constance.... wil Jij het voorlezen? Hij had het zelf wel kunnen doen, maar zag er tegen op. Men kon toch nooit weten wat er in stond 1 Zuster Constance, die zoo'n beetje roman tisch van aard was, zou dit beter af gaan. Zij was er ook terstond toe be reid, nam de velletjes papier over, liet een stilte-verzyoekenden blik langs de tafelronde gaan en begon „Lieve neven en nichten Terwijl ik dit. schrijf, zie ik u in gedachte om de ronde tafel zitten zij is nog uit het huishouden van mijn grootouders - nog onder den indruk van de be- grafeniaplechtlgheid en toch ook blij, dat die achter den rug is. Je bent al lemaal in 't zwart en hebt afgespro ken de rouwkleercu eerst met ande re te verwisselen, wanneer de voorge schreven rouwtijd nfgeloopen is. Zoo wil nu eenmaal het gebruik. Ik ver zoek je echter, kinderen, legt dat zwarte goed weer in de kast. zoodra je thuis komt. Knopt, als een herin nering aan mij, lieve nichten, oen mooi, licht costuum en -">nt daarin vnndelen. Doet die crêpe banden zoo jouw moceliik van je hoed en je bouw, waarde neven en bewaart ze oor een volgende gelegenheid. Ik haat dit gebruik, om weken en maan den zulke uiterlijke rouwteekenen te dragen om iemand, wier dood niet eens zoo'n zwaar verlies genoemd mag worden. Mijn dood is dat niet voor jullie. Zoo'n oude tante, die je maar zelden gezien hebt de afstand waarop wij van elkaar woonden, maakte dit Hooi natuurlijk laat geen leegte achcer. Je behoeft om mij niet te rouwen dat wil ik niet. Mijn levensgeluk is door dat onzinnige ge bruik verwoest. Laat ik je dat eens vertellen. Mijne moeder, jullie grootmoeder, was de beste, plichtmatige moeder, die je je bedenken kunt, maar onver biddelijk, waar het eenmaal aangeno men gebruiken gold. Die moesten tot in de fijnste puntjes nagekomen wor den. Voor "oen woreld's geld zou zij vóór een dame van hongeren rang een kamer ziin binnengegaan, zelfs de kerk niet, al had rii in het grootste gedrang gestaan. Van ons kinderen, verl-rosde zii lui komen en gaan een Handkus en wii moesten telkens weer felicitatie- en da"kbrieven soHrkven aan bloedverwanten, die ons totaal onverschillig waren. „Dat behoort, nu eenmaal zoo", was het onveranderlijk antwoord, wanneer wij er weinig lust in hadden en tegen dit„Dat be hoort nu eenmaal zoo", hielp geen te genspraak. Overleed er een lid van onze wijdvertakte familie, dan moes ten wii, meisjes, na onze bevestiging on dertien- of veertienjarigen leef tijd dus reeds in den rouw gaan. Voor een oom of tante drie maanden, voor een oud-oom of oud-tante acht weken, voor neven of nichten vier of zes weken, nanr gelang van den graad van bloedverwantschap .Aan gezien ook hot overlijden van onze grootouders van voder's en van moe- der's kant Sn onze jeugd voorviel, kwamen wij, do drie volwassen zus ters, bijna nooit uit den rouw. Voor grootouders wns er een half jaar voor geschreven. Telkens wanneer er weer zoo'n zwartgerande brief onze woning .werd binnengebracht, voer ons oen schrik door de leden. Toch waren wij niet harteloos of ongevoelig, maar ge woonlijk kenden wij den overleden bloedverwant volstrekt niet. ot had den hem of haar slechts één- of twee malen in ons leven gezien. Er hielp echter niets aan de zwarte en don kergrijze kleediug werd voor den dag gehaald, in den hols crêpe ruches ge naaid, zwarte sluiers om de hoofden aangebracht en aan genoegens, van welken aard ook. mocht gedurende den rouwtï'd zelfs niet gedacht wor den. Smeekbeden en tranen hielpen niet in die dagen hadden de kinde ren niets te doen dan te gehoorza men. Daar bralt het tijdstip aan, waar op ik voor de eerste en voor de laatste maal werkelijk verliefd was. Ik leerde eon man kennen, die mijn hart stormenderhand veroverde en ik voelde, dat mijn liefde beantwoord werd hij was maar tijdelijk in ons stadje, maar ik wist, dat liij niet ver trekken zou zonder mij zijn liefde te bekennen. Ik was toen een vroolijk, levendig jong ding, altijd geneigd tot jool en scherts. II ij was ernstig, bij na zwaartillend misschien werden wij juist daardoor tot elkander aange trokken. Zooals gebruikelijk was, zou er den vóórlaatst en dag van het jaar een bal zijn Ln de plaats onzer inwoning. Mijn liefste in gedachte noemde ik hem al zoo moest den 31en De cember vertrekken. Hij had de plaats bekleed van een ziek lid van de recht bank en was nu geheel onverwacht tot rechter benoemd in een ver ver wijderde plaats. Den morgen van het bal moest ik een paar boodschappen doen en ontmoette hem op straat. Hoe wel het iu die dagen geen gebruik was. dat de hoereu de dames op straat aanspraken, deed hij dit toch ©n vroeg mij de eerste wals en den kotillon. „U komt toch immers Mevrouw uw moeder is immers geheel hersteld, zoo als ik tot mijn groote blijdschap ver nam." Moeder was gedurende de Kerstdagen org verkouden geweest en mij aan anderen toevertrouwen dat was alweer geen gebruik Mijn va der ging naar zulke feesten nooit mee. Ik had er plezier in liem een beetje te plagen en z>oi„Ja, mijn moeder is beter wij komen zeker, als er ten minste vóór vanavond geen rouwbrief komt. Men kan dat vooruit niet we ten." Het was kinderachtig van me zoo te sproken, maar, mijn hemel, jonge meisjes zijn nu eenmaal kin derachtig Ik genoot innerlijk van zijn verschrikt gezicht. „O, ik hoop het niet, juffrouw Ulrika" 't was de eerste maal, dat hij mij zoo noem de'! „ik hecht groot gewicht aan uw komst, ik reken or vast op. U weet toch, dat mijn vertrek op morgen be paald is Op dit oogenblik zag ik in de verte een zeer praatzieke oude juffrouw aankomen. Ik knikte hem daarom vluchtig goeden dag en liep haastig naar huis waar ik natuurlijk niets van mijn ontmoeting vertelde. Moeder zou heel boos geweest zijn. Ik was echter den lieolcn dag bijzonder vroo lijk en had veel werk met mijn bal japon. 's Namiddags om 5 uur bracht de post ©en zwartgeranden brief met ©en buitenlandschen postzegel. Ik nam hem zelf aan, maar mijn hart stond stil van schrik. Een doedsb richt I Wat kon het anders zijn Eén oogenblik kwam de gedachte bij mij op, den brief tot den volgenden mor gen achter te houden, maar Ik vei - wierp deze gedachte even snol als zij was opgekomen. j De brief was uit Argentinië en be- vatte hot, doodsbericht van een neef, die heel jong daarheen was gegaan en in vele jaren twee malen een kaartje gezonden had met Nieuwjaar. Zijn moeder, een zuster van mijn va der, was al lang dood en zijn vader woonde met zijn tweede vrouw in Rusland. Geen onzer voelde eonig© behoeft© om in don rouw te gaan, tn meer daar het bericht al zes woken oud was. Nadat liet geval besproken en de graad van bloedverwantschap vastge steld was, sprak mijn moeder Berg je bal-japon maar op, Ul rika, wij blijven natuurlijk thuis. Jul lie gaat voor vier weken in den rouw. ik voor zes. Mijn zusters gingen nog niet naar dergelijk© bals, maar mij gaven deze woorden ©eu steek in het hart. Geen mogelijkheid was er om den man, dien ik liefhad, eenig bericht te doen toekomen. Voor geen geld ter wereld kon ik met wie ook over mijne liefde spreken ook niet met mijn moeder En morgen zou hij vertrekken met de gedachte, dat ik een wispelturig schepsel was, dat ik met hem gespeeld had Nu, dat is nu eigenlijk de oor zaak, dat ik een oud© jongejuffrouw gebleven ben I De overmoedige woor den, die ik den assessor toegeroepen bad bij het afscheid, hadden het niet gedaan, neen, de rouw om den Argen- tijnschen neef, dien ik nooit gezien had. heeft mijn levensgeluk verwoest! Later ben ik nog meermalen in den rouw moéten gaan ook voor mijn oudors en mijn broers en zusters. Toen was het mij een behoefte rouw- kleeren te dragen. Maar na den dood mijner moeder heb ik nooit meer rouw gedragen over menscken, die mij onverschillig geweest waren, al mochten zij ook in den derden of vier den graad niet mij verwant geweest zijn. Men heeft er mij meermalen om berispt, maar dat liet mij koud. Nog heden ten dage, nu ik 78 ben, ga ik graag ln lichte, vroolijke kleuren. Ziezoo, nu weet jullie, waarom jo dat zwarte goed zoo gauw mogelijk moet opbergen. Beschouw deze ede len als een deel van mijn 'matsten wil, £l sjïfsïton ze ook niet ovor geld of goed. Je weet niet, hoe aangenaam mij de gedachte is, dat er niemand voor mij in den rouw zal gaan. Wie mij heeft liefgehad, zal mij toch wel niet vergeten Tante ULRIKA Zonderlinge bepaling I brom de d© houtvester in zijn baard, toen Constance het papier op tafel legde, zii had altijd iets origineels, maar, mij dunkt, hel is toch minder gepast, dat wij - nu wij pas goëerfd hebben 't Is waar, mijn vrouw zoi ai, dat liet naar erg ongelegen kwam, zich nu rouwklceren aan to schaffen. En als het nu toch de ernstige wil van tante Ulrika geweest isnu ik ben vanavond nog thuis als mijn oudje nog maar goen inkoo- pen gedaan heeft Ju, meende een der nichten, het is zeker heel eigenaardig, maar als men er goed over denkt lun mijn Kate heeft zich zoo vreeselijk verheugd op het zomerfeest. Nu zal zij er aan kunnen deelnemen en zelfs wensch van do overledene ver vullen. Mtj kwam het ook slecht van pas met het oog op mijn badreis. Ik lieb mij juist een groen costuum laten maken groen is toch de modekleur. Tante Ulrika's verlangen is uiterst orstandig. 't Zal toch goed zijn, het aan alle vrienden en kennissen mee te doelen anders beschuldigt men ons nog van weinig piëteit, zei een jonge vrouw, een achternicht, die haar moeder bij de begrafenis verte genwoordigd had. Ja, dat moeten wij doen, stem de tante Constance in, dat zijn wij aan ons zelf verplicht. Men bleef nog eenigen tijd over tan te Ulrika's testament praten en toen ging het gesprek langzamerhand over op andore dingen de ernstige stem ming maakte plaats voor gepaste vrooli ikheid. Men had in langen tijd. niet zoo gezellig bij elkaar gezeten, zoodat ©r veel te vertellen was over clkander's loven en werken. En dat nien morgen dat leven weer kon be ginnen, zonder door uiterlijke rouw- teekenen gehinderd te worden, was werkelijk een echt pleizierige ge dachte. (U. D.) DAMRUBKIEK. HAARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie deze rubriek betreffende, gelieve men te richten aan den heer J. Meijer. Kruisstraat 34, Telephoon 1543. Probleem No. 263 van W. J. A. Matla, opgedragen aan de Ilaarlemsche Damclub. Zwart a a a. m a m a Wit Zwart schijven op5, 6, 8, 10, 11, 13, 14, 15. 16. 17, 19, 20. 21 en 2-4 Wit schijven op 22, 23, 25, 28. 29, 31, 33. 35. 36, 37, 38» 39. 41. 44 en 48 Probleem No. 264 van J. Goddet. Zwart Zwart schijven op 2. 8. 11, 12, 13, 1-1. 17, 19, 21, 22, 23 en 25 Wit schijven op 30, 31. 32, 33, 34, 37, 39, 40, 42, 43, 44 en 4o Oplossingen van. beide problemen worden gaarne ingewacht aan boven genoemd adres, uiterlijk Dinsdag 20 Juni a. s. No. 259, 43 - 39 33 11 (zwart 34 43 y beste) wit 48 39. zwart 6 7. Wit heeft dan nog 3 schijven o 39, 46 en 50. Zwart heeft don nog 3 schijven oio 5, 7 en 45. Oplossing van probleem van den auteur Wit 28 - 22, 34 't Naspel wordt dan Wit 39 - 34. 34 - 29, 47 - 42. 42 - 37, 37 - 32. 32 - 28 I 29 18. Zwairt 7 - '12. 12 - 18. 5 - 10, 10 - 14, 14 - 19. 18 - 23 a, 19 - 24» 18 - 12b 12 -7 7 - 1 50 - 44 1 - 6 11 24 - 29,29 - 34, 34 - 39. 39 50, Wit b 18 - 13. 13 - 9 9 - 4 50 - 44! 4 - 2211 Zwart 24 - 29, 29 -34, 34- 39, 39 50 Wit 28 19, 19 - 14, 14 - 10, 10 - 5, 50 - 4411 44 - 40. Zwarta 19 - 23, 18 - 22, 22 - 28, 28 - 32 32 - 38. 38 - 42 of 43 c 45 23, Wit 5 48 of 49 1 Wit 29 - 23. 5 43 1 f Zwarte 45 - 50, 50 19. Van het probleem, dat zonder het Wit 23 - 40, Zwart 2 - 16 gedwongen, want d® naspel niet moeilijk was. ontvingen wij een goede oplossing van de hee ren P. Benit. A. F. Ivors. P. Mollema, P. Ottoliiii ©n F. Th. Timmer. Van het probleem met het mooie naspel ontvingen wij alleen ©en goe de ontleding van de h©eren P. J. Eype en W. J. A. Matla. Oplossing van eindspel 260. van den auteur dam los slaande, volgt wit 44 - 50 Wit 26 - 21 10 - 45, 45 341 Zwart 16 49 de beste, 49 40, Dit eindspel is goed opgelost door do heeren P. Benit, P. J. Eypo, A. F. Ivors, W. J. A. Matla, P. Mollema, P. Ottolini. C. Serodini en F. Th. Tim-, mer.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1911 | | pagina 14