«fc
m
m
m
m
m
m
m
m
m
%Êk
m
m
m
m
m
m
m
m
m
din?, al Jen een geelachtig, officieel er
uitziend papier in de hand, allen met
dezelfde uitdrukking van lang, ver
moeiend wachten op de gezichten.
Met papier dat ze in ue iiand hielden
en waarop telkens een blik werd ge
worpen, was oen oproeping orn tegen
woordig te zijn bij uc opening van
het testament van den overleden ren
tenier Heinrich Adolf Bernhard.
l)e groep van opgoroei>eu fumiïio-
deu was uit zeer verschillende ele
menten .samengesteld. Op do eene
bank zat breed en gewichtig de v
van den architect Lorbach, Zij
In 't zwart, met git-garneering. Ze
hield do oogen oen weinig dicht ge
knepen en inaakto gebruik van een
langges teelde „face-A-main", waar-
door zij de monschoii aanzag. Zij was
do vooruaarste bloedverwante.
Weet u, lieve nicht, zei ze tot de
vrouw van professor Ivassner, op één
mi do vooriuiamste verwante, die
naast haar op de bank zat, en zag
vriendelijk glimlachend langs de ma
gere, «veneens in 't zwart gestoken
figuur: ik ben hoofdzakelijk geko
men uit eerbied voor de nagedachte
nis van neef Heinrich. Niet omdat ik
iets verwacht.... Zij maakte een spit
sen mond, glimlachend over liet idee.
alsof z'j, de vrouw van een voorno
men bouwkundige, hier gekomen was
in de hoop on een erfenisje.
Ik begrijp, antwoordde nicht
Kassner zoetelijk; 't zou ook mij
niet in mijn hoofd gekomen zijn hier
te komen, als ik had kunnen denken,
dat men mij er op aanzien z<ju, dat
ik er aan dacht iets te erven, neen,
ik vind eenvoudig, dat 't zoo hoort.
Ja, daar heeft u gelijk in, nicht,
bevestigde mevrouw Lorbach.
Dan glimlachten de dames heel
vriendelijk tegen elkaar, en de vrouw
van don architect riep een jong-
meiiSCh, die een eindje verder tegen
den muur geleund stond, een krant
lezend.
Otto, kom eens hierl
Do geroepene, oen groote, licht
blonde jonge lieer, in zwarte geklocde
jas en paarse das, nam zijn glimmen-
den hoogan hoed af en boog voor de
professorsvrouw. Deze reikte hem de
hand en zei vriendelijk
Ik zou u heusch niet herkend
hebben, doctor. U is al zoo lang weg
geweest.
Ja, mevrouw, ik woon te Char-
lottenburg.
Op dit. oogenblik kwam van het
trapportaal oen jong meisje, heel
licht blond en mager, met een lang,
smal gezicht, veel gelijkend op de
moeder.
O, daar komt Frieda! riep me
vrouw Kassner.
Frieda begroette mevrouw Lorbach
en boog het vlasblonde hoofd een wei
nig voor doctor Lorbach, die weer
boog ais op scharnieren.
lntussclien richtte mevrouw Lor
bach tiaar kijkglas op de twee man
nen eu een vrouw, die op een bank
schuin tegenover haar zaten. Beide
mannen, waren zeer eenvoudig ge
kleed in zwart pak, ouderwetsche lig
gende boorden met gewone zwarte
dasjes. Zij draaidon verlegen de
hooge hoeden door hun handen. Ze
zagen er uit als bravo, hard werkende
burgerlui, de een meer als een am
bachtsman, met een grijzen baard,
gebogen schouders en grove handen,
die rustten op den knop van een enor
me parapluie. Do andere, dik en rond.
met zwaren, afhangenden knevel en
een glad kaal hoofd, maakte den in
druk van een_ kleinen winkelier of
zoo iets. De vrouw naast hem zat stijf
en rechtop in haar eenvoudige japon
van zwarte wollen stof. Haar gezicht
was gerimpeld door zorg.
Toen de professorsvrouw merkte,
dat haar nicht die menseben opnam,
legde zij uit: Dat zijn ook familie
leden. De eene, met den vollen baard
is Richard Winter, een meubelmaker;
de andere Heinrich Winter: die heeft
een galanteriowinkeltje of zoo iets.
Die vrouw is hun zuster, een weduwe.
Ik lieb natuurlijk nooit met hen om
gegaan.
Vindt u niet, dat we hen moeten
aanspreken? vroeg mevrouw Lorbach.
Och ja. misschien wel. 't Is toch
altijd familie.... aarzelde mevrouw
Kassner.
Dan rezen beido dames op en gin
gen naar de familieleden, die bij de
nadering der elegante dames onhan
dig en eerbiedig gingen opstaan en 'n
beetje stuursch don groet bea'ntwoor-
woordden.
De neven Winter, nietwaar?
vrouw mevrouw Lorbach heel bemin
nelijk, beidon de liand reikend; en
dat is nicht... uw naam ben ik ver
geten,
Juffrouw Kroner, zei de weduwe
verlegen en legde haar knokige werk
hand bescheiden in de fijn geschoeide
van de deftige dame.
Mevrouw Kussner mompelde ook
iets cn gaf handjes.
U is ook liier gekomen? zei me
vrouw Lorbach.
Ja, wij zijn ook gekomen, ant
woordde Heinrich Winter.
Wij hebben niet gedacht, dat we
iets zouden erven, voegde juf
frouw Kroner er haastig bij, en beide
dames bevestigden
Wij natuurlijk ook niet I
Is het u altijd naar wensch ge
gaan informeerde de dikke dame
vorder.
Ja, dank u. U ook
Daarmee was het gesprek uit; beide
dames knikten en koorden weer naai
•haar bank terug.
Alle wachtenden zwegen nu, en
zagen er wat mat uit. De weduwe
Kroner geeuwde dikwijls. Dan geeuw
de mevrouw Lorbach telkens mee, on
steeds keek ze verontwaardigd naar
,de vrouw, die haar tot geeuwon
dwong.
De gebroeders Winter spraken ge
dempt onder elkaar. Richard meende:
Hij is altijd heel vriendelijk je-
jgens ons geweest. Hij heeft ons altijd
met Nieuwjaar gefeliciteerd.
Ons ook, verklaarde Hein
rich, en de weduwe
Hij heeft mij ook altijd éen
Nieuwjaarskaart gestuurd.
Richard vervolgde
Ik heb hem eens geschreven, kort
voor zijn dood, vanwege de hypo
theek maar hij heeft niet geant
woord.
En do weduwe voegde er bij
Ik heb hem ook eens geschreven;
maar toon heeft hij mij geantwoord,
te Richard bitter op. Hij heeft toch
dien zoon van nicht Lorbach laten
studeeren, en Frieda Kassner heeft
hij voor haar studie naar Parijs ge
stuurd toen kon hij het toch wel los
maken.
-- Och, hij zal ons wel in zijn testa
ment Iwxlucht hebben, meende Juf
frouw Kroner, en keek kalm, bijna
tevreden, naar do deur van 63.
Op dit oogenblik naderde een jonge
dame, die do wachtenden groette mot
oen vriendelijken, lachenden blik in
het rond. Allen verstomden en keken
do nieu-waangekornene met groote
oogen aan.
Juffrouw Lohninger fluister
de verrast mevrouw Lorbach.
Do huishoudster - mompelde
Rioluml Winter tot de zijnen.
De mooie Poldi fluisterde
doctor Lorbach lachend Frieda Kass
ner toe.
En allen keken onafgewend
'Ie groote dame in het elegante,
dome costuum van zwarte voile, met
krip gegarneerd. Zij hield den nauw
sluitenden rok een weinig op en
kwam, met een licht lachje in de
zwarte oogen, naar de wachtende fa
milieleden toe.
Dag, mevrouw zoo begrootte
zij mot iiaar zachte diepe stem de bei
de dames, die haar gezichten dwon
gen tot een hoffelijk lachje en aarze
lend de aangeboden hand namen, ter
wijl .haar oogen vijandig naar de
schoone huishoudster blikten.
De jonge Lorbach maakte een bui
ging en stelde zich voor. Zij knikte
riendelijk en gaf hem ook een hand.
Juffrouw Frieda groette heel koel.
Juffrouw Lohninger sprak
U wacht, zeker al lang? Mij heeft
de rechter gezegd, dat het wel 11 uur
zou worden.
Zoo
Dit was al wat mevrouw Lorbach
antwoordde. Gaarne had zij iets bit
ters gezegd.
Juffrouw Lohninger liet zich niet
afschrikken. Zij vervolgde
Ik hoop, dat het gauw afloopen
ik heb nog zooveel te doen. Het
opbreken van zoo'n huishouden kost
ontzettend veel tijd, en ik wou graag
morgenochtend on reis naar Ber
lijn. Ik ga wat logeeren bij eene
riendi» de laatste tijd was zoo in
spannend en treurig.
Nu, u heeft n toch bij de verple
ging van onzen dierbaren afgestorve
ne niet zoo behoeven in te spannen.
meende de professorsvrouw, be
leefd, maar op ven ij ni gen toon. Er
waren toch twee verpleegsters voor
dag en nacht,
O, denk maar niet, dat ik mij
lieb kunnen ontzien, mevrouw,
antwoordde juffrouw Lohninger zeer
vriendelijk en beslist. Meneer wil
de alles door mij gedaan hebben. Me
dicijnen wilde hij alleen uit mijn
hand aannemen. De verpleegsters
mochten nauwelijks de kussens op
schudden.... Zij bracht een nietig zak
doekje met breeden zwarten rand aan
haar oogen. Ja, hij was erg aan
mij gehecht en heeft mij dikwijls be
dankt„Ja, beste Poldi", zeide hij
dan, „jij doet veel voor mij".
Die was raak, en mevrouw Lorbach
kon, hoewel zij zich had voorgenomen
niets scherps te zeggen, niet nalaten
te antwoorden
Nu, uw verdienste zal ook wol
behoorlijk beloond worden....
Juffrouw Lohninger antwoordde:
't Bewustzijn, dat 11c mijn plicht
hel) gedaan en dat ik den braven man
tot 't einde heb bijgestaan, is mij be
looning genoeg.
Mevrouw Lorbach zei niets meer;
mevrouw Kassner kwam te hulp.
Onze neef was altijd zeer goed
oor zijn dienstboden!
- Zeker, mevrouw, antwoordde
Poldi slagvaardig, en hij was ook
altijd lieel goed voor ziju vrienden,
au wie hij wist, dat ze niet handel
den uit eigenbelang.
De dames zwegen. Aan de overzijde
zaten de arme bloedverwanten toe te
kijken.
Plotseling ging de deur van 63 open
en do advocaat Breitschneider, rechts
kundig raadsman en executeur-testa
mentair, verzocht de familie binnen
to komen.
in het kale kantoorverlrek zat juf
frouw Lohninger, het zwartgera nde
doekje in de hand-..vlak voor de tafel
van den met de opening van het testa
ment belasten assessor; bij alle be
scheidenheid van haar houding wns
zij blijkbaar de -hoofdpersoon. Links
en rechts van haar zaten de twee ma
trones, naast zijn moeder stond doc
tor Lorbach; Frieda zat achter haar
moeder, de arme familie verder af.
De nog jonge, deftige assessor hield
in zijn hand een groot, verzegeld cou
vert. Ademlooze stilte heerschte. Juf
frouw Poldi zag er zeer ontroerd en
zeer mooi uit. De assessor sneed
plechtig het couvert open, nam er een
groot, beschreven vel uit en liet dat
zien aan den advocaat. Toen deze
knikte, streek hij het papier glad met
zijno blanke hand e.n sprak:
Ik ga nu over tot voorlezing van
liet testament van wijlen den heer
Heinrich Adolf Bernhard
Juffrouw Kroner ademde luid van
opgewondenheid. De assessor las:
,Dit is mijn laatste wil".... Hier
licht, "omtrent de schandelijke jacht
op mijn erfenis, en dat zij mijn laat
ste levensjaren verlicht en aange
naam gemaakt heeft(hier hield de
assessor op en keek den kring van
strakke gezichten rond)benoem
ik mejuffrouw Leopoldine Lohninger,
geboren te Weenen, tot mijn univer
seels erfgename van mijn vermogen,
bedragende 800 000 mark. Mijne nlch-
ten Leontine Lorbach en Adelheid
Kassner vermaak Ik elk 100 mark;
mijne neven Richard en Heinrich
Winter vermaak ik 500 mark, mijne
nicht de weduwe Hen-riëM® Kroner
hetzelfde bedrag. Mijn huis en tuin
vermaak ik nan de stad. De aan de
dienstboden uit to koeren bedragen
zal mejuffrouw Lohninger uitbetalen
volgons mijne aanwijzingen. Getoe-
kend: Heinrich Adolf Bernhard".
De assessor had geëindigd en over
handigde het testament aan den exe
cuteur.
Mevrouw Lorbach was bleek en
ademde zwaar. Haar blik vol onpeil-
baren haat was gericht op juffrouw
Poldi, die nu was opgestaan en met
do rechtsgeleerde heeren sprak. Over
het magere, strakke gezicht der pro
fessorsvrouw liepen twee tranen. De
arme familieleden zaten onbewege
lijk.
Poldi draaide zich om en keek de
twee voorname dames zegevierend
san; zij zag er mooier uit dan ooit.
fier en lachend.
Mevrouw Lorbach vergat de vor
men niet. Zij stond op, gaf Poldi de
hand en zei liefjes:
't Verheugt mij, juffrouw, dnt
onze ti oef uw trouwe diensten zoo
gewaardeerd heeft Van harte geluk -
gewenscht. '1 Verheugt ons allen zeer.
Daarbij keek zij naar mevrouw
Kassner, en die arme ziel moest la
chend knikken, door hare tranen
heen. Mevrouw Lorbach, nu ziChzelv-c
meester, vervolgde, de hand der erf
gename nog in do hare:
Nu moet ik u nog iets zoggen,
juffrouw. U is nu een lid van onze
familie in den vollen zin des woords.
Ook wij erkennen uw trouw en vriend
schap voor onzen overleden neef. Kom
met ons mee; 't zal mijn man zeer
aangenaam zijn, u te kunnen geluk-
wenschen. Blijf vandaag bij ons, om
at uit te rusten l
Poldi beantwoordde den handdruk
met groote innigheid.
Dank u zeer, mevrouw. Ik zou j
heel graag o\v vriendelijke invitatie
ïen, maar ik geloof niet, dat
ik er tijd toe zal vinden. Ik moet nog
confereeren met den advocaat; heusch
zal niet gaan. Maar intusschen,
hartelijk dank!
En beide vrouwen, de overwonnene
en de overwinnende, lachten tegen el
kaar met oneindige vriendelijkheid.
Toen wenkte mevrouw Lorbach
haar zoon en beduidde hem. dat hij
galant moest zijn. Otto scharnierde
weer voor de erfgename, zei allerlei
aardige dingen en bood zijn goede
diensten aan. Poldi dankte met een
betooverend lachje en vroeg:
Wilt u zoo vriendelijk zijn, een-,
rijtuig voor mij te halen?
Otto drukte met oen koenen zwaai
aijn hoed op 't hoofd en snelde heen.
Langzaam daalden de dames do i
trap af; onderwijl vertelde mevrouw
Lorbach aan Poldi, welke schitte
rende vooruitzichten haar zoon had;
hij zou eenmaal landraad zijn.
Landraad Juffrouw Poldi I U per
mitteert toch, dat ik Poldi zeg? Wij
beschouwen u bepaald als een fami
lielid.
Achter haar gingen mevrouw Kas
sner en Frieda. De moeder fluisterde
haar dochter toe: „Die slang"...
Daarmee bedoelde zij echter Poldi
niet.
Voor 't rechtsgebouw stond een rij-1
tuig: Otto hield het portier open. Me-1
vrouw Lorbaoh probeerde nog een
maal: Wilt u nu heusch niet met
ons gaan dmeeren, juffrouw Poldi?
Op dit oogenblik trad een groote,
knappe heer, die voor het gebouw
had staan wachten, naar Poldi toe.
Deze nam zijn hand en wendde zich
met stralend gezicht tot de vrouw
van den architect:
Mevrouw, mag ik u mijn aan
staande voorstellen?
De vr&eznde lieer nam den hoed af,
boog en noemde zijn naam: Renner.
Daarop hielp hij Poldi in 't rijtuig,
stapte in en riep den koetsier toe:
Hotel Bristol!
Poldi, wegrijdend, boog zich nog
eens uit het portierraampje, wenkte
de dames en don jongen heer vrien
delijk met de hand en riep: Adieu!
Mevrouw Lqrbach hapte naar lucht.
Eindelijk vond zij woorden en sprak
tot haar nicht met innige overtuiging:
Zoo'n schepsel!
En Otto zei: Och, mama, ze
maakte op mij al dadelijk een ongun-
stigen indruk.
(Avp.)
Het testament van tante
Ulrika.
Novelle van B. Rittinger.
De hoogbejaarde „jongejuffrouw
uik. lttaw)ro UW1 was gestorven zonder ziek te zijn ge- j
do iiooge hoed uit doctor Lorbach'8 weest; stil. zooals zij geleefd had, was
Iln I.orrrnfo111 WflS
hand, plofte op den grond en rolde
een eindje rond. De assessor keek op
en wachtte kalm, tot de vuurrood go-
worden jonge man den hoed had op
geraapt en 'ouder den stoel gescho
ven. Dan las hij verder, met groote,
blijkbaar opzettelijke pauzen; nu cn
dan doende, of hij het schrift moei-
zij heengegaan. De begrafenis was
voorbij en onmiddellijk daarna was
het testajpemt geopend. Behalve een
legaat voor een oude, getrouwe dienst- j
bode, was het vermogen gelijkelijk
verdeeld onder neven en nichten, die
allen van een bescheiden ambtenaars
inkomen moesten leven cn dus een
lijk kon ontcijferen. De beide voor- paar duizend Mark best gebruiken
ï.ii I.-.,,,,,-lon Ook nvnr hunt meilbe ties.
name nichten klemden zich
stoelen vast en op hare donkerrood©
gezichten stond oen werktuigelijk
glimlachje, waaraan zij zelf niet dach
ten. Doctor Lorbach stond met voor-
uitgeslrekten hals, de Winters met
open monden. Frieda was bleek, juf
frouw Poldi glimlachte. Volmaakt op
haar gemak.
In aanmerking nemende las
de assessor dat mijn gezamenlijke
familieleden van ouds meer aan mijn
geld dan aan mijn persoon gelegen
was; dat men den tijd niet kon af
wachten en de een den ander beschul
digde van jagen op mijn erfenis en
zich-zelf als onbaatzuchtig aanstelde;
in aanmerking nemende, dat mijn
trouwe huishoudster, mejuffrouw Pol
di Lohninger, de cenige is geweest,
dut hij niets los kon maken en ook die nnj waarachtige vriendschap
op de kleintjes moest passen, nu do heeft beloond en mij dag en nacht
rente zoo laag was. niet opgewekte dienstwilligheid tor
Zoo Niets los maken I merk- zijde stond, en dat zij mij heeft inge-
konden. Ook over haar meubeltjes,
haar linnengoed en haar zilver liad
tante Ulrika beschikt't was alles zóó
duidelijk, omschreven, dat er geen
moeilijkheden konden volgen. De erf
genamen waren allen tegenwoordig
en zaten met, ja, ernstige, maar toch
tevreden gezichten om de ouderwet
sche koffietafel. De heeren hadden
oen sigaar opgestoken de dames lie
ten zich de begrafeniskoek goed sma
ken.
Daar trad Kathrine, de oude dienst
bode, met een panier in de hond, de
kamer binnen. Zij gaf liet aan den
oudsten neef van de overledene, met
de woorden
Alstublieft, heer houtvester ik
moest u dit papier geven na de ope
ning van het testament, hoeft mijn
goede, overleden meesteres gezegd. U
zoudt dit aan de gezamenlijke bloed
verwanten voorlezen.
De houtvester maakte het couvert
open en bracht conlge, keurig geschre
ven velletjes papier te voorschijn.
Dat Is de hand van tante Ulrika,
zei hij, wat kan zij ons nog te zeggen
hebben Mijn oogen zijn zoo slecht,
Constance.... wil Jij het voorlezen?
Hij had het zelf wel kunnen doen,
maar zag er tegen op. Men kon toch
nooit weten wat er in stond 1 Zuster
Constance, die zoo'n beetje roman
tisch van aard was, zou dit beter af
gaan. Zij was er ook terstond toe be
reid, nam de velletjes papier over,
liet een stilte-verzyoekenden blik langs
de tafelronde gaan en begon
„Lieve neven en nichten Terwijl
ik dit. schrijf, zie ik u in gedachte om
de ronde tafel zitten zij is nog uit
het huishouden van mijn grootouders
- nog onder den indruk van de be-
grafeniaplechtlgheid en toch ook blij,
dat die achter den rug is. Je bent al
lemaal in 't zwart en hebt afgespro
ken de rouwkleercu eerst met ande
re te verwisselen, wanneer de voorge
schreven rouwtijd nfgeloopen is. Zoo
wil nu eenmaal het gebruik. Ik ver
zoek je echter, kinderen, legt dat
zwarte goed weer in de kast. zoodra
je thuis komt. Knopt, als een herin
nering aan mij, lieve nichten, oen
mooi, licht costuum en -">nt daarin
vnndelen. Doet die crêpe banden zoo
jouw moceliik van je hoed en je
bouw, waarde neven en bewaart ze
oor een volgende gelegenheid. Ik
haat dit gebruik, om weken en maan
den zulke uiterlijke rouwteekenen te
dragen om iemand, wier dood niet
eens zoo'n zwaar verlies genoemd
mag worden. Mijn dood is dat niet
voor jullie. Zoo'n oude tante, die je
maar zelden gezien hebt de afstand
waarop wij van elkaar woonden,
maakte dit Hooi natuurlijk laat
geen leegte achcer. Je behoeft om mij
niet te rouwen dat wil ik niet. Mijn
levensgeluk is door dat onzinnige ge
bruik verwoest. Laat ik je dat eens
vertellen.
Mijne moeder, jullie grootmoeder,
was de beste, plichtmatige moeder,
die je je bedenken kunt, maar onver
biddelijk, waar het eenmaal aangeno
men gebruiken gold. Die moesten tot
in de fijnste puntjes nagekomen wor
den. Voor "oen woreld's geld zou zij
vóór een dame van hongeren rang
een kamer ziin binnengegaan, zelfs de
kerk niet, al had rii in het grootste
gedrang gestaan. Van ons kinderen,
verl-rosde zii lui komen en gaan een
Handkus en wii moesten telkens weer
felicitatie- en da"kbrieven soHrkven
aan bloedverwanten, die ons totaal
onverschillig waren. „Dat behoort, nu
eenmaal zoo", was het onveranderlijk
antwoord, wanneer wij er weinig lust
in hadden en tegen dit„Dat be
hoort nu eenmaal zoo", hielp geen te
genspraak. Overleed er een lid van
onze wijdvertakte familie, dan moes
ten wii, meisjes, na onze bevestiging
on dertien- of veertienjarigen leef
tijd dus reeds in den rouw gaan.
Voor een oom of tante drie maanden,
voor een oud-oom of oud-tante acht
weken, voor neven of nichten vier of
zes weken, nanr gelang van den
graad van bloedverwantschap .Aan
gezien ook hot overlijden van onze
grootouders van voder's en van moe-
der's kant Sn onze jeugd voorviel,
kwamen wij, do drie volwassen zus
ters, bijna nooit uit den rouw. Voor
grootouders wns er een half jaar voor
geschreven. Telkens wanneer er weer
zoo'n zwartgerande brief onze woning
.werd binnengebracht, voer ons oen
schrik door de leden. Toch waren wij
niet harteloos of ongevoelig, maar ge
woonlijk kenden wij den overleden
bloedverwant volstrekt niet. ot had
den hem of haar slechts één- of twee
malen in ons leven gezien. Er hielp
echter niets aan de zwarte en don
kergrijze kleediug werd voor den dag
gehaald, in den hols crêpe ruches ge
naaid, zwarte sluiers om de hoofden
aangebracht en aan genoegens, van
welken aard ook. mocht gedurende
den rouwtï'd zelfs niet gedacht wor
den. Smeekbeden en tranen hielpen
niet in die dagen hadden de kinde
ren niets te doen dan te gehoorza
men.
Daar bralt het tijdstip aan, waar
op ik voor de eerste en voor de
laatste maal werkelijk verliefd was.
Ik leerde eon man kennen, die mijn
hart stormenderhand veroverde en ik
voelde, dat mijn liefde beantwoord
werd hij was maar tijdelijk in ons
stadje, maar ik wist, dat liij niet ver
trekken zou zonder mij zijn liefde te
bekennen. Ik was toen een vroolijk,
levendig jong ding, altijd geneigd tot
jool en scherts. II ij was ernstig, bij
na zwaartillend misschien werden
wij juist daardoor tot elkander aange
trokken.
Zooals gebruikelijk was, zou er den
vóórlaatst en dag van het jaar een bal
zijn Ln de plaats onzer inwoning.
Mijn liefste in gedachte noemde
ik hem al zoo moest den 31en De
cember vertrekken. Hij had de plaats
bekleed van een ziek lid van de recht
bank en was nu geheel onverwacht
tot rechter benoemd in een ver ver
wijderde plaats. Den morgen van het
bal moest ik een paar boodschappen
doen en ontmoette hem op straat. Hoe
wel het iu die dagen geen gebruik
was. dat de hoereu de dames op straat
aanspraken, deed hij dit toch ©n vroeg
mij de eerste wals en den kotillon.
„U komt toch immers Mevrouw uw
moeder is immers geheel hersteld, zoo
als ik tot mijn groote blijdschap ver
nam." Moeder was gedurende de
Kerstdagen org verkouden geweest en
mij aan anderen toevertrouwen dat
was alweer geen gebruik Mijn va
der ging naar zulke feesten nooit mee.
Ik had er plezier in liem een beetje
te plagen en z>oi„Ja, mijn moeder
is beter wij komen zeker, als er ten
minste vóór vanavond geen rouwbrief
komt. Men kan dat vooruit niet we
ten." Het was kinderachtig van me
zoo te sproken, maar, mijn hemel,
jonge meisjes zijn nu eenmaal kin
derachtig Ik genoot innerlijk van
zijn verschrikt gezicht. „O, ik hoop
het niet, juffrouw Ulrika" 't was
de eerste maal, dat hij mij zoo noem
de'! „ik hecht groot gewicht aan
uw komst, ik reken or vast op. U weet
toch, dat mijn vertrek op morgen be
paald is
Op dit oogenblik zag ik in de verte
een zeer praatzieke oude juffrouw
aankomen. Ik knikte hem daarom
vluchtig goeden dag en liep haastig
naar huis waar ik natuurlijk niets
van mijn ontmoeting vertelde. Moeder
zou heel boos geweest zijn. Ik was
echter den lieolcn dag bijzonder vroo
lijk en had veel werk met mijn bal
japon.
's Namiddags om 5 uur bracht de
post ©en zwartgeranden brief met
©en buitenlandschen postzegel. Ik
nam hem zelf aan, maar mijn hart
stond stil van schrik. Een doedsb
richt I Wat kon het anders zijn Eén
oogenblik kwam de gedachte bij mij
op, den brief tot den volgenden mor
gen achter te houden, maar Ik vei -
wierp deze gedachte even snol als zij
was opgekomen.
j De brief was uit Argentinië en be-
vatte hot, doodsbericht van een neef,
die heel jong daarheen was gegaan
en in vele jaren twee malen een
kaartje gezonden had met Nieuwjaar.
Zijn moeder, een zuster van mijn va
der, was al lang dood en zijn vader
woonde met zijn tweede vrouw in
Rusland. Geen onzer voelde eonig©
behoeft© om in don rouw te gaan, tn
meer daar het bericht al zes woken
oud was.
Nadat liet geval besproken en de
graad van bloedverwantschap vastge
steld was, sprak mijn moeder
Berg je bal-japon maar op, Ul
rika, wij blijven natuurlijk thuis. Jul
lie gaat voor vier weken in den rouw.
ik voor zes.
Mijn zusters gingen nog niet naar
dergelijk© bals, maar mij gaven deze
woorden ©eu steek in het hart. Geen
mogelijkheid was er om den man,
dien ik liefhad, eenig bericht te doen
toekomen. Voor geen geld ter wereld
kon ik met wie ook over mijne liefde
spreken ook niet met mijn moeder
En morgen zou hij vertrekken met de
gedachte, dat ik een wispelturig
schepsel was, dat ik met hem gespeeld
had Nu, dat is nu eigenlijk de oor
zaak, dat ik een oud© jongejuffrouw
gebleven ben I De overmoedige woor
den, die ik den assessor toegeroepen
bad bij het afscheid, hadden het niet
gedaan, neen, de rouw om den Argen-
tijnschen neef, dien ik nooit gezien
had. heeft mijn levensgeluk verwoest!
Later ben ik nog meermalen in den
rouw moéten gaan ook voor mijn
oudors en mijn broers en zusters.
Toen was het mij een behoefte rouw-
kleeren te dragen. Maar na den dood
mijner moeder heb ik nooit meer
rouw gedragen over menscken, die
mij onverschillig geweest waren, al
mochten zij ook in den derden of vier
den graad niet mij verwant geweest
zijn. Men heeft er mij meermalen om
berispt, maar dat liet mij koud. Nog
heden ten dage, nu ik 78 ben, ga ik
graag ln lichte, vroolijke kleuren.
Ziezoo, nu weet jullie, waarom jo
dat zwarte goed zoo gauw mogelijk
moet opbergen. Beschouw deze ede
len als een deel van mijn 'matsten
wil, £l sjïfsïton ze ook niet ovor geld
of goed. Je weet niet, hoe aangenaam
mij de gedachte is, dat er niemand
voor mij in den rouw zal gaan. Wie
mij heeft liefgehad, zal mij toch wel
niet vergeten
Tante ULRIKA
Zonderlinge bepaling I brom
de d© houtvester in zijn baard, toen
Constance het papier op tafel legde,
zii had altijd iets origineels, maar,
mij dunkt, hel is toch minder gepast,
dat wij - nu wij pas goëerfd hebben
't Is waar, mijn vrouw zoi ai,
dat liet naar erg ongelegen kwam,
zich nu rouwklceren aan to schaffen.
En als het nu toch de ernstige wil
van tante Ulrika geweest isnu
ik ben vanavond nog thuis
als mijn oudje nog maar goen inkoo-
pen gedaan heeft
Ju, meende een der nichten,
het is zeker heel eigenaardig, maar
als men er goed over denkt lun
mijn Kate heeft zich zoo vreeselijk
verheugd op het zomerfeest. Nu zal
zij er aan kunnen deelnemen en zelfs
wensch van do overledene ver
vullen.
Mtj kwam het ook slecht van pas
met het oog op mijn badreis. Ik lieb
mij juist een groen costuum laten
maken groen is toch de modekleur.
Tante Ulrika's verlangen is uiterst
orstandig. 't Zal toch goed zijn, het
aan alle vrienden en kennissen mee
te doelen anders beschuldigt men
ons nog van weinig piëteit, zei een
jonge vrouw, een achternicht, die
haar moeder bij de begrafenis verte
genwoordigd had.
Ja, dat moeten wij doen, stem
de tante Constance in, dat zijn wij
aan ons zelf verplicht.
Men bleef nog eenigen tijd over tan
te Ulrika's testament praten en toen
ging het gesprek langzamerhand over
op andore dingen de ernstige stem
ming maakte plaats voor gepaste
vrooli ikheid. Men had in langen tijd.
niet zoo gezellig bij elkaar gezeten,
zoodat ©r veel te vertellen was over
clkander's loven en werken. En dat
nien morgen dat leven weer kon be
ginnen, zonder door uiterlijke rouw-
teekenen gehinderd te worden, was
werkelijk een echt pleizierige ge
dachte. (U. D.)
DAMRUBKIEK.
HAARLEMSCHE DAMCLUB.
Alle correspondentie deze rubriek
betreffende, gelieve men te richten
aan den heer J. Meijer. Kruisstraat
34, Telephoon 1543.
Probleem No. 263 van W. J. A. Matla,
opgedragen aan de Ilaarlemsche Damclub.
Zwart
a
a
a.
m
a
m
a
Wit
Zwart schijven op5, 6, 8, 10, 11, 13, 14, 15. 16. 17, 19, 20. 21 en 2-4
Wit schijven op 22, 23, 25, 28. 29, 31, 33. 35. 36, 37, 38» 39. 41. 44 en
48
Probleem No. 264 van J. Goddet.
Zwart
Zwart schijven op 2. 8. 11, 12, 13, 1-1. 17, 19, 21, 22, 23 en 25
Wit schijven op 30, 31. 32, 33, 34, 37, 39, 40, 42, 43, 44 en 4o
Oplossingen van. beide problemen
worden gaarne ingewacht aan boven
genoemd adres, uiterlijk Dinsdag 20
Juni a. s.
No. 259,
43 - 39 33 11 (zwart 34 43 y
beste) wit 48 39. zwart 6 7.
Wit heeft dan nog 3 schijven o
39, 46 en 50.
Zwart heeft don nog 3 schijven oio
5, 7 en 45.
Oplossing van probleem
van den auteur Wit 28 - 22, 34
't Naspel wordt dan
Wit 39 - 34. 34 - 29, 47 - 42. 42 - 37, 37 - 32. 32 - 28 I 29 18.
Zwairt 7 - '12. 12 - 18. 5 - 10, 10 - 14, 14 - 19. 18 - 23 a, 19 - 24»
18 - 12b 12 -7 7 - 1 50 - 44 1 - 6 11
24 - 29,29 - 34, 34 - 39. 39 50,
Wit b 18 - 13. 13 - 9 9 - 4 50 - 44! 4 - 2211
Zwart 24 - 29, 29 -34, 34- 39, 39 50
Wit 28 19, 19 - 14, 14 - 10, 10 - 5, 50 - 4411 44 - 40.
Zwarta 19 - 23, 18 - 22, 22 - 28, 28 - 32 32 - 38. 38 - 42 of 43 c 45 23,
Wit 5 48 of 49 1
Wit 29 - 23. 5 43 1 f
Zwarte 45 - 50, 50 19.
Van het probleem, dat zonder het Wit 23 - 40,
Zwart 2 - 16 gedwongen, want d®
naspel niet moeilijk was. ontvingen
wij een goede oplossing van de hee
ren P. Benit. A. F. Ivors. P. Mollema,
P. Ottoliiii ©n F. Th. Timmer.
Van het probleem met het mooie
naspel ontvingen wij alleen ©en goe
de ontleding van de h©eren P. J. Eype
en W. J. A. Matla.
Oplossing van eindspel 260. van
den auteur
dam los slaande, volgt wit 44 - 50
Wit 26 - 21 10 - 45, 45 341
Zwart 16 49 de beste, 49 40,
Dit eindspel is goed opgelost door
do heeren P. Benit, P. J. Eypo, A.
F. Ivors, W. J. A. Matla, P. Mollema,
P. Ottolini. C. Serodini en F. Th. Tim-,
mer.