BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
29e Jaargang, ZATERDAG fl AUUUBTUB 1911 No. 3626
DE ZATERDAGAVOND
HAARLEMS OAOM AD KOST ,N HAARLEM'S DAQBLAO ZIJN
fliO PER 8 BAANDEN ADMINISTRATE GROOTE HOUTSTRAAT 5^. ADVERTENT1ËN DOELTREFFEND.
OF 10 CENT PER WEEK. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. 0,06 ANN<J^EN OPGEMERKT.
Het Rijke Natuurleven
DE WEG DER RUWBLADIGEN.
Do binnenweg naar Zandvoort» to
beginnen bij Elswoud, schijnt het
troetelkind der Bloemendalers te rijn.
De laatste jaren is hij dan ook zoo
verbeterd, dat het vroegere zandpad
in een vlakke baan is herschapen,
gezocht door voetga'ngers, bemind
doo'r wielrijders en wat hot mooiste
is, aan beide zijden versierd roet de
mooiste lileu'rigste duinplanten.
Het begin is al met het, biologische
wonder, de aristoloohiia diiclvt lavas
sen.
De veel bezongen duinen achter
Meerenbórg ware'n tot nu toe in onze
naaste omgeving de eenige Vindplaat
sen van die fraai gele bloemen, die
zoo aardig bij het matgroene der
dichtgenerfdo bladeren afsteken.
Verderop mocht men ze dan al ee'ns
aantreffen, dicht bij waren ze niet
in zoo groote hoeveelheid te vinden.
De Ar.stolochia heeft nu haar lange
witte wortelstokken ook vastgezet in
het zand naast den genoemden weg.
Steeds boort en graaft zij verder en
waar eertijds dor bestoven duingras
stond, tiert nu onze bolwortel.
Uit een Vroeger artikel herinnert ge
u die vernuftig samengestelde bloe
men 'nog wel, die als even zooveel in-
aectenvallen de omgeving voor het
kleine gedierte onveilig maken.
De geur van den honing en de
kleur der bloemen lokt hen aah en
drijft hen naar het donkere bestui-
vingskelde'rtje onder in de bloem, om
ze daar in hun angst en radeloosheid
voor vruchtvornnng te laten zorgen.
Maar dit is slechts het begin.
Verderop staan misschien minder
interessante, maar zeker even mooi
gevormde planten.
Deze zonnige wegkanten zijn uitne
mend geschikt voor planten, welke
bij bestraling door de middagzon wei
nig vocht verliezen.
Harige bladeren houden warmte en
vocht tegen e'n zoo verwondert het
ons niet, dat de familie der ruwbla-
digen hier zoo rijk is vertegenwoor
digd.
Daar staat het slangonkruid met
zijn mooie blauwe bloemen. Op een
afstand is het een prachtige plant,
waa'rd om in hot mooiste bouquet te
prijken, maar dichter bij schrikt ge
wel een weinig terug.
Ieder blad, ja zelfs de gcheele sten
gel is dicht bezet met stijve stekel
haren. die u in het plukken bemoei
lijken.
Zoo'n haar is een instrumentje op
gebouwd tot bescherming van het
blad zelf en daarom is het stevig ge
construeerd.
Het bevat zooveel kiezel, dat het
als eeu klein naaldje kan boren in de
huid van den aanvaller en zoo vor
men de haartjes samen een soort
k.ezelpantser, waarmee geeii dumko-
nijntje spot en waarmee wij bij het
plukken wel rekening dienen ie hou
den.
De bloemen van het slaugenkruid
lokken al weer door hun kleur de
insecten aan en nu is het merkwaar-
d.g, dat de jonge bloenipjes roodach
tig, de oudere hemelsblauw zijn ge
tint. Dit kleurverschil valt nog meer
op, doordat de plant nog al ver
naar boven schiet en dat het doel
treffend is bewijzen ons de vele hom
mels en bijen, die hier hun zoeten
voorraad komen opdoen.
Naast de blauwe omhoogstrevendo
duinslangetjes zien wij lrier overal
de Akkcrkromlials,
Om deze plant te loeren kennen
behoeft ge geen flora op te slaan.
Daar staat een mooie plant.
De har:ge bladeren vertellen ons
al, dat het een zusjo is van het soo-
even genoemde slaugenkruid, maar
deze is meer cosinopoiitisch aange
legd.
Vinden wc de eerste bijna uitslui
tend op hooggelegen droge gTonden,
zooals de duinen en de boscliachtige
heikanten onzer oostelijke provincies
de akkerkromhals wil overal nog al
gemakkelijk groeien.
Treil eens even zoo'n klein Wauw
bloempje uit het kelkje. Bladeren,
kelk en stengel alles steekt en dreigt
met de kiezelhaartjes. Alleen de
bloem is daarvan bevrijd en waar dc
harige prikkeldingen ofstooten, lok
ken de blauwe oogjes juist aan.
Zij zouden zoo met de eer gaan
strijken maar wij weten al, dat al dat
gopnk cn gesteek ten hunne'n behoe
ve geschiedt.
Het zijn de blauwe edelsteentjes,
die door duizenden 6peren worden be
schermd. Slechts om hen te laten
bloeien en groeien houdt de plant 't
loopend en kruipend gedierte op een
afstand.
Alleen het gevleugelde volkje is
veilig en wordt bovendien nog op
zoete lekkernij onthaald.
Toein ge bet bloempje uit het kelkje
naamt, Viel het u zeker op, dat het
bloeinbuisje zoo eigenaardig is ge
knikt.
Dit is zoo gebogen, dat de meeldra
den niet op dezelfde hoogte staan,
wat ook al weer nuttig is voor liet
beetuivingswerk.
De 'ingang van d'it buisje is ook
dicht met haartjes bezet, maa'r deze
zijn zacht en zijdeachtig.
Het zij'n kleine pluimpjes, die hel
bloemkeldertje voor regen en dauw
beschutten en hoewel zij dus ook al
een beschermende taak hebben, ve'r-
toonen zij toch geen disteiiuituur.
Lichtblauw zijn de bloemen van
akkerkromhals, prachtig paars zij'n
deze bij het derde zusje, dat ook langs
dezen weg haar mooie kleedje laat
bewonderen.
De weinig poëtische naam ossetong,
mag u niet afschrikken.
De plant verdient een beteren,
maar de echte bloemenvriend let niet
op die kleinigheden.
De verdedigingsmiddelen zijn ntj
deze plant al in de eerste levensda
gen aanwezig.
De breede zaadlobben, die eerst de
functie van liet blad op zich nemen,
zijn reeds dicht met speorpuntjes be
zet.
Van dit eerste stadium oftot aan het
eind van den bloeitijd is zoo de osse-
tong de schrik der hongerige duin-
konijntjes en der alles vernielende
slakken familie.
Ons echter boeit ze door liaar diep
paarse kraaloogjes, die met liet don
kerblauw van het slangenkruid en
het lichte van den akkerkroinhals een
s eraad zijn voor den mooleh duin
weg.
H. PEUSENS.
Rubriek voor Vrouwen
Een ouderwetsche zomer.
De lichte Toiletjes. De
luxe-mode op Scheveningen.
Het is inderdaad een ouderwctscho
zomer, dien we dit jaar beleven; en
we zijn deze buitengewone vva'rmte
zoo vve.n.g gewoon, dat onze toiletten
ei' slecht mede in overeenstemming
zijn. Ik spreek hier niet van de gar
derobe der jonge meisjes en vrouwen,
want gewoonlijk zijn <L.e wel in het
bezut van tailleurs van temiis-flanel
of een geborduurd batisten toiletje,!
doch meer van de vrouw op rijperen
leeitijd, die mei het oog op liaur fi
guur ongaarne zonder mantel uitgaat
en die voor het dragen van witte!
waschj aponnen te veel goeden smaak
bez.t.
Wel is waar heeft zij een 6erge tail
leur, die met verschillende wasch-
blouses gedragen wordt, doch dit al
les is weinig geschikt voor deze war
me dagen en leent zich vooral met
voor 're.zen. Het. allereenvoudigste,
meestpractische is voor haar een
tailleur-costuum van lustre of alpac-
ca. Dit weefsel is glad Cn glinsterend,
zoodat het geen stof of vuol aanneemt
en daarbij buitengewoon licht en po
reus. De tegenwoordige mode brengt
in dit weefsel de meest varieerende
patronen en kleuTe'n.
Vóó'r mij ligt op het oogenblik ean
collectie stalen, waarvan mij als
zeer goed geslaagd voorkomen
Zwart met een fijn wiit streepje; de
afstanden tusschen de streepjes is
niet grooter dan 1 c.M. Verder een
mar.ne blauw fond met genuanceerd
groen en zvva'rt sti'eepje in vaal-'rood
koizerblauw en een weinig zwart; ef
fen marine, effen grijs met witte of
zwarte streepjes. Een eenvoudig man-
tel-costuum van deze stof kost hoog
stens vijf en twintig gulden. Men
kan don het manteltje met serge (half
zijde) voeren. Een kanten matrozen
kraag is voor deze manteltjes een
aardige ga'rneering. De 'rok, dio nauw
en glad moet zijn, diene men een
weinig op te knippen, daar ceintu-
res dan vermeden kunnen worden,
omdat de gespen der ceintures raeni-
gen rok bederven. Hierbij een kan
ten of batisten blouse en men Is ge
reed voor de reis of voor morgenwan
delingen; zelfs bij de hoogste tempe
ratuur.
Voor blouses is de kimono-snit nog
altijd het aangewezen model. Van
Engelsch borduursel staan deze blou
ses allerliefst en ze zijn bijzonder
cauw gemaakt; met ee'n goed pa
troon kan elke vrouw zich zelf zoo'n
blouse vervaardigen.
Het Engelsch borduursel vraagt
geen garneermg; in het uiterste geval
kan men de-n halCrand en de mouwen
met een kanten of geborduurd batis
ten entre-deux afwerken en dat zelfde
entre-deux over de* mouwen laten
loopen, doch noodzakelijk is dat laat
ste niet.
Zwarte voilages worden nog zeer
ve.el toegepast; trouwens de göheele
mode is op voilages gebasee'rd. Voor
al bij de meest gekleeds toiletten is
dat duidelijk merkbaar, daar men
zich bijna geen toilet denken knit,
dat niet uit tweeërlei weefsels is sa
mengesteld.
Men ziet effen zijde, satijn of liber-
ty-slof als onderjapon met overklee-
den van mousseline, marquisette tule
of gaas. De dunne overkleeden wor
den meestal afgewerkt met breed zij
den galon, kralen borduursel of lan
ge koord of bandfranjes. De tailles
worden veelal met kantgaroee'ringen
afgemaakt. Zeer nieuw is de fichu
Marie Antoinette, d.e met lange ein
den op de achterbaan van den rok
vallen.
Enkele-voorname mode-huizen te
Parijs hebben in de laatste helft van
dit seizoen wederom lange tailles ge
lanceerd, waardoor ceintures ontston
den met lange, afhangende einden,
die aan sommige al te eenvoudige
modellen een eigenaardige charme
verleenden.
Buitengewoon is dit jaar de luxe
in avondmantels, als men ten minste
die doorzichtige weefsels waarvan ze
vervaardigd zijn, den naam van man
tel wil toekenlten. Ik bedoel die
sprookjesachtige omhangen van gaas
en étamine, die de vaak kostbare
gala-toiletten oversluieren. Een
avond in de Kor-zaal te Schevenin
gen is wel het meest geschikt voor
toilet-studies cn voor haa'r, die gaaV-
no de mondaine beweging gade slaan;
want al hoewel onze mode-berichtge
vers en toonaangevende vakbladen
ons nauwkeurig op de hoogt» honden
van hetgeen Parijs brengt, is het toch
merkwaardig om al die voortbrengse
len van kunst en smaak eens door
waarlijk élégante vrouwen te zien
dragen, want wat de modeplaten
aantoonen moet dikwijls zee'r gewij
zigd worden naar het f.guur der
draagster, om het ontwerp volkomen
tot zijn recht te brengen.
MARIE VAN AMSTEL.
Hubert Pfeiffert.
(Uit het militaire leven).
Ja, Doniieïweuer, luitenant, ik
zeg u, die kerel, die Pfeiffert, moot
en zal schieten ieerenlOnvoorwaarde-
lijkl De vent marcheert prachtig,
exerceert met het geweer, dat je zoudt
denken, dat hij het kolf stukslaat en
turnt als een slingeraap en nu komt
u mij vertellen, dat hij m. zwijm valt
als het schot afgaat? Ach, kom, hoe;
hij schieten leert is mij onverschillig,
maar... leeren zal hij het! Verstaat u
mij...
Jawel, kapitein, maar...
Geen ma'ren als het u blieft, zie
maar dat ge het gedaan krijgt. Mor
gen luitenant!
Dit gesprek werd gevoerd tusschen
dCn kapitein en don luitenant der
oompgnie ove'r een recruut, die mot
bewonderenswaardige vlugheid het
exerceexen bad geleerd, doch een bo
vennatuurlijke vrees had voor een .ge
weer en patronen.
Met trots blikte zijn sectie-comm.
op hem, Hubert Pfeiffert, en stelde
hom aan de andere recruten voor ais
een magazijn van militaire deugden,
maar o wee, toen Hubertje voor 't
eerst moest schieten. De vlugge, vroo-
lijke Pfeiffert stond op de baan met
een gelaat, dat door angst vertrok
ken en bleek als een doek was. Do
eerste schietoefeningen bestaan ge
woonlijk in bet vuren mot losse pa
tronen om, zooals 't reglement luudt,
„den recruut met den knal gemeen
zaam te maken."
Toen nu de beurt aan Pfeiffert wus
gokomen, trad hij met knikkende
knieën voor de schijf Bevende laadde
hij zijn geweer en met de doodskleur
op de kaken legde hij aan; de tromp
van bet geweer maakte daarbij vol
gens den pelleton-commandant dezelf
de beweging als de staart van ee'n
kater. Bij bet afgaan van hot schot
zeeg Pfeiffert naar rechts nede'r „als
een padde", terwijl zijn geweer links
van hem lag. Dit was nu reeds bij
alle schietoefeningen voorgekomen,
zoodat de arme luitenant er aan be
gon te wanhopen, een bruikbaar sol
daat van hem te maken. Wie onze
Pfeiffert bij het exerceeren had ge
zien of bij "het turnen, waar hij de
halsbrekendsle toeren met onbegrij
pelijke juistheid uitvoerde, zoodat
men va'n angst den adem inhield, zou
het niet geloofd hebben, dat hij de
zelfde soldaat was, die zich bij het
schieten zoo laf aanstelde. Ook bij
het zwemmen was het niet veel beier
dan met het schieten; bij den aanblik
der kalme bassins in de zwemschool,
betrok plotseling Pfetffert's lachend
gelaat en zïj'ne oogen staarden ang
stig naar den zwemmeester, die hem
op onbeschrijfelijk liefderijken toon
uitnoodigde tot het nemen van 'n bad.
Als hij dan eindelijk na alle ver-
geefsche toesp'raak van dezen, aa'n
den haak werd geslagen en in het,
water geworpen, dan spartelde hij
zoo wanhopig aan het lijntje, dan
schreeuwde en bad hij zoo hartver
scheurend, dat men hem, na ee'n':ge
vergeefsche onderdompelingen, weer
op het droge haalde. Zoo stonden de
zaken tijdens het vermelde gesprek
tusschen kapitein K. en den dikken
luitena'nt M. Dientengevolge beproef
de de luitenant nogmaals alles, wat
zij'n veeljarige ondervind ng Item had
geleerd op het gebied van het over
winnen van schiet- en zwemvrees,
doch het bleef zonder de gewenschte
resultaten.
Acht dagen later.
Kapitein, ik heb mij met Pfeiffert
de grootste moe, te getroost, maar de
kérel kan niet schieten zonder te
vallen.
De aderen op bet voorhoofd van
den k.i.p.tein zwollen bedenkelijk.
De duivel hale den kerel centi
me teTsgewijze, als hij hoor eens,
luitenant, ik zeg je, de vent leert liet,
hij moet en zal het leeren, verstaat
ge? En anders zal ik hem aan liet
verstand brengen, ik zelf, zijn eigen
kapiteinl Waanneer en op welke baan
wordt er weer geschoten?"
Morgenochtend, baan zes, acht
uu'r het eerste schot, kapitein.
Dank u, adieu!
Daarna ging de overigens goedhar
tige compagnies-commandant lieen
en de luitenant liet Pfeiffert op het
bureau roepen.
Luister ee'ns, Pfeiffert, de hoofd
pijn, die je mij bezorgd hebt, is meer
waard, dan honderd zulke ezels als jij
bent. Morgen vroeg komt de kapitein
zelf naar de schietbaan om je schie
ten te leeren.
Man, kmd. kerel, houd je goed en
schiet voor mijn part zoo'n gat
hierbij een handbeweging in de
lucht, houd je zinnen bij elkander,
dat je niet neervalt als eene jongejuf
frouw op het zien van een rat! Be
grepen?
Jawel, luitenant, antwoordde
Pfeiffert in de onberispelijkste mili
taire houding, maakte daarna prach
tig „rechtsomkeert" en g;ng naar de
compagnie om zich voor den volgen
den dag behoorlijk voor te bereiden.
Toen den volgenden morgen de af-
deeli'ng, waartoe Pfeiffert behoorde,
op de baan kwam, liep de kapito.n
daar reeds sedert geruimen tijd met
groote schreden op en neer, en peins
de, volgens welke nieuwe methode hij
pfeiffert zou leeren schieten.
Hml, mompelde hij, misscliien is
hij door het schelden en razen der on
derofficieren zóó ban ggeworden, dat
hij zijne kalmte verloren heeft, en
kalmte is de eerste plicht ven den sol
daat, ja zoo zal het wel zijn, nu, we.
zullen eens zien, of het mij niet ge
lukken wil. Nadat alles voor het
schieten en het aanwijzen der punten
in gereedheid was gebracht, trad
Pfeiffert op commando van den ka
pitein het eerst voor de schijf.
Ja, kihd, begon de kapitein,
kmd waarom zie je er zoo bleek uit?
Hemel jo behoeft toch geen mensch
te vermoorden, nietwaar? Kijk eens
hier, en hij klopte den recruut ver
trouwelijk op den schouder, er ge
beurt niets, de kogel gaat er van vo
ren uit en bovendien sta ik, jo eigen
kapitein, naast je, dus er kan Je vol
strekt niets overkomen
Doe mij nu eens het genoegen en
sta zoo n.et te beven; geeft mij nu
als liet u blieft uw geweer eens en
geef u mij dan een patroon zoo
z.et u, nu doet u juisi zooals ik, open
den grendel, heel kalm, nu de pa
troon in de kamér, heel rustig niet
waar?... zoo nu den grendel sluiten
zoo ziet u wel, nu is het geladen
niet waar?
Pfeiffert knikte bij iedere vraag
met liet jaminerlijkste gezicht van de
we'rold e'n nu neemt u het geweer
in den aanslag, daar, zoo nu legt u
rustig aan Pfeiffertje, rustig, rust.g,
zoo, nu gemikt, langzaam doordruk
ken, heel kalm, maar niet zoo met je
geweer staan te hengelen, wees toch
bedaard en... pang! daar knalde 't,
schot daar lag Pfeiffet rechts met
alle vier in de lucht en met wijd open
gesperde glazige oogen. Eerst stond
de kapitein een oogenblik als ver
steend te kijken naar den op den
grond liggenden soldaat, daarna ech
ter barstte de bom los.
Honde'rd duizend mlillioen kle
wangs! daar heb Lk nu met dien na
ren vent zoo vriendelijk gesproken
ais met.'een meisje, heb mij bijna
schor gepraat voor dien be... dien
nkeligen doodskop en.nu... ha, wacht
maa'r kereltje, ik zal je die streken
wel afleeren! Ingerukt, leelijk onge
luk, marsch! uit mijn oogen.
Des namiddags van denzelfden dag
ontmoette de kapitein den luitenant
op de binnenplaats der kazerne.
Neen, luitenant, met dien vent
is, geloof ik, geen eer te behalen in
het schieten, ik heb mei dien kerel,
d.en Pfeiffert, gesproken als met een
ine.sje, maar ik heb geen hoop meer,
dat wij hem schieten zullen loeien.
Kapitein, daar geloof ik sinds
lang niet meer aan en zijn angst,
voor het water is bijna nog erger.
Halt, M... daar heb ik een prach
tig idee, misschien kunnen wij hem
langs homoeopafcischen weg genezen!
Begrijp je, dooi- den eenen angst den
andereu genezen. Hé, wat?
Jawel, kapitein, haastte zich de
luitenant te zeggen, hoewel hij in de
verste verte niet begreep, wat zijn
ohef bedoelde.
Morgenochtend om negen uur
staat Pfe.ffert in schieitenue aange
treden met een pakje losse patronen
bij z ch, vóór de zweminrichting. Gij
en een ónderofficier met vier man en
een kleine schijf zijn daar eveneens
present, dan zullen wij eens kijken,
hé?
Zeer goed, kapitein, knikte de
dikke luitenant M. met eeta veel bet eo
kenend glimlachje.
Nadat kapitein K. zich had verwij
derd. bleef M. mog een poosje staan
nadenken wat zijn kapitein wel be
doeld mocht hebben met zijne homoc-
opatische kuur. Daar hij echter geen
Lefhebber va'n mijmeren was, ging
hij onder het ni'ompclen van: „We
zuilen maa'r afwachten, naai- het bu
reau der compagnie. Op den vaslge-
steklen tijd versclienen des anderen
morgens de gecommandeerde perso
nen Ln dc zweminrichting en eenige
minuten later ook de kapitein.
Zoo, oude vriend... wendde hij
z ch tot Pfeiffert, nu zullen wij het
eens op eene harde manier probee-
ren, als het langs den zachtmoedigen
weg met gaan wil. Van het water
ben je ook geen vriend, hè?
Neen, kapitein, klonk het sidde
rend en nauwelijks hoorbaar tus
schen de lippen van Pfeiffert
Jelui vier, zeide kapitein K. tot
de aanwezige jagers, zet die schijf
eens op aan den wal 'recht tegenover
do springplank, zoo, meer naar 'rechts
halt, zoo, goed, nu op zij, jelui. En
nu Pfeiffertje. kom nu eens hier. ging
hij voort, terwijl hij zich begaf naar
de ver over bet, water uitstekende
springplank, en ga eens zoover op de
plank staah als ge kunt, verdc'r, nog
verder! B1...1 tot aan den rand,
marsch! Zoo, maak nu eens rechts
omkeert, Ziezoo, kereltje, nu zullen
we eens een los patroontje of wat
naar de schijf schieten, hé? Als je nu
weer na het schot valt, oude jongen,
dan „bimlibams"' jc in het water, en
ik laat je niet gaan, zonder dat je ge
schoten hebt.
Bij deze woorden ging dc kapitein
een weinig op zij en keek den luite
nant triomfantelijk aan. Deze had
uit de voorafgaande manoeuvres
reeds begrepen, wat de kapitein met
zijne „homoeopatische kuur" had be
doeld. Een homoeopatische kuur is
dus met andere woorden „ecu water
kuur' dacht hij. Het schouwspel, dat
de arme Pfeiffert, in zijn tegenwoor
dige poeitie aanbood, met den rug
naar bet diepe waterbassin aan do
uiterste 'rand der springplank staan
de en met de oogen strak gevestigd
op do aan den wal staande schijf, dit
beeld van angst, lafheid, jammer en
ellende, geef ik den lezer gaarne ter
verdere voltooiing.
Ach lieve, beste kapiteih, laat
mij er toch af! smeekte hij wel tien
maal met tranen in de oogen. Maar
steeds kreeg hij hetzelfde antwoord:
Je komt er niet af voordat je ge
schoten hebt. Eindelijk ging de ka
pitein vlak vóór Pfeiffert staan en
bulderde:
Ik gelast het dat je dadelijk
schiet begrepen!
Langzaam, bevend sidderend steu
nend en zuchtend legde Pfeiffert aan,
terwijl de kapitein op zijn vorige
standplaats, hem met belangstelling
gadesloegee'n knal... een plons.;....
en het geweer was rechts. Pfeiffert
links in het water verdwenen,
Drommels! 'riep de kapitein, ver-
bleekende, want zulk een uitslag had
hij van zijn proefneming niet ver
wacht; daa'rna hoorde men weer een
plomp. want onze dikke luite
nant was, ïirtdat hij met óngewo'no
snelheid zijn sabel én attilla had
neergeworpen. Pfeiffert nagespron
gen, had liern gélukkig gegrepen e'n
met zeer veel moeite gelukte het bom
den blijkbaar levenlooze onder het
bereik van ee npaar stevige grena
diers te brengen, die hem op den 'wal
neerlegden.
Totaal onbruikbaar, geheel on
mogelijk, bromde de kapitein, daarna
knielde hij neer en begon met de
toepassing van kunstmatige ademha
ling, terwijl de anderen hem daarbij
behulpzaam waren.
Duivels de kerel zal toch niet
verdronken zijn, mompelde de kapi
tein, toen Pfeiffert na tien minuten
nog steeds geen teéken van leven gaf,
dat zou een mooie geschiedenis wor
den. En in zijn verbeelding zag hij
zijn naam reeds i'n alle couranten
onder het opschrift: „Soldatenmisliau
deling, hij, d;e toch voor zijne ke
rels zoo goed wasl
Vreeselijk als hem zoo iets over
kwam Eindelijk, eindelijk, na twin
tig minuten, begon Pfeiffert zich te
bewegen, daarna sloeg hij de oogen
op en keek verwonderd om zich
heon, terwijl hij zich langzaam op
richtte, ondersteund doo'r zijne mak
kers. Nadat voor beide zwemmers
droge kleeren waren gekomen, ging
de kapitein naar zijne woning. Vijl
weken daarna was de jagor Hubert
Pfeiffert als ongeschikt voor d6D
dienst te velde naar huis gezonden,
Ee'nige jaren later maakte de kapi
tein een zomerreisje. Aan een klein
station kreeg hij een klein manke
ment aan zijn fiets. I-Iij trad derhal
ve de naastbïjgelegeh boerenwoning
binnen en verzocht den boer, een
vroolijken snaak, een oogenblik in
zijn woning te mogen uitrusten om
op zijn gemak zijn rijwiel te kunnen
herstellen. Zoo onder het gesprek
kwam er een stevige jongen binnen
niet een jachtgeweer onder den arm
en een zak, waaruit hij onverschillig
een ge hazen e'n fazanten op den
grond smeet. De kapitein zag den jon.
gen aan en lierkende onmiddellijk in
hem Hubert Pfeiffert.
Zoo, zoo, zeide de xap-tem, heb
je nu toch schieten geleerd en boe?
Papa Pfe.ffêrt antwoordde voor
zijn zoon, die bijna dubbel sloeg van
het lachen en zeide:
Van zijn veertiende jaar af was
hij dc grootste strooper uit den om*
trekl
De kapitein maakte dat hij weg
kwam.
Prov. Gron. Ct.)
De Afvalligen.
Dóór GRAY DE TóRAMOND.
De beide soldaten hielden halt...
De plaats waar ze zich nederl.eten,
beheerseht© Sibi-bel-Abbès, welks
breede, regelmatige wegen zich als
witte linten tusschen mimosa's en eu
calyptus door slingerden.
Sturm en Reuter waren uit Luxem
burg gevlucht. Dringende redenen
hadden hen genoodzaakt zich een an
der vaderland te zoeken. Nadat 2e
hun geluk in Frankrijk beproefd had-
dón, waren ze in het vreemdelingen
legioen terecht gekomen.
Welnu, kameraad, heb je een be
sluit genomen? Zullen we vluchten?
Wij zullen het noodlot raadple
gen. Hier is eeu geldstuk, valt het op
kruis, dan gaan we naar de kazerne
terug, valt het op munt, dan wonko
ons de vrijheid... en wij gaan over do
grenzen vau Marokko.
Aangenomen, zei Reuter.
Hot geldstuk viel op den grond, 't
Was munt! Twee dagen later bereik
ten de deserteurs Oedja; zo bevonden
zich dus op Marokkaanschen bodem.
De marsch was moeilijk geweest.
Beiden hadden van hun uniform nog
slechts de broek en de breede, bluuwo
sjerp der Afrikaanschc troepen. Hu*
voeten bloedden op de van boombast