fl De kassier knikte. Zijn oogen ble ven op den boekhouder rusten en zij: vingers, d:e langs zijn kin strekein, beefden nu niet meer. Wou je nu de andere 'reden tellen waarvoor je hier heen kwam vanavond? Frost keek van het geld naar den kassier. Een plotselinge vrees voer door zijn trekken. Weet u het, meneer Cannon? Hebt u... Ja, Dick. Heb jij zelf ine iets te vertellen? Frost's lippen knepen samen, de spieren van zijn keel fewogen k'ramp achtig. Plotseling barstte hij uit: Ik had kunnen weten, dat het zoo kon uitkomen. Wel, het is zelfde oude geschiedenis, mijnheer Camion, een man heeft geld noodig voor dingen düe hij niet noodig moest hebben, en en steelt het. Ik dacht dat ik het in een paar dagen kon te rugbetalen, en dat kan ik niet! Ik wist dat u het geld van Washington na zoud kijken, en ik dacht dat ik 't in orde kon krijgen, zoodat u niets zoudt te weten komen. En als het jo gelukt was, vroeg Cannon zacht, wat dan? Ik wou weg gaan naar New-York of waarheen ook! Een nieuw begiu, ik zou me wel weer redden. Ik heb mijn les gehad. Dus je wilt weg gaan en op nieuw beginnen? Cannon keek voort durend naar den vloer. Na een paar minuten zag hij op. Wel, wat weer houdt je? Bedoolt u..., Ja. Ga weg, Dick. Niemand weet er van, dan jij en ik. Laat dit je een les zijn. Wat Je weggenomen hebt... 't Is honderd en dertig dollars. Eerst honderd en vijf, vandaag nog vijf en twintig. Maa'r ik zwee'r, dat ik het terug zal geven, meneer Can non. De kassier knikte langzaam, met zekere aarzeling in het gebaar. Voor een oogenblik was hij stil, maar toen hij sprak was het met beslistheid. Dat zal wel in orde komen. Dick. Ik raad je, niet te talmen je kunt den vijfuu'rstre.n nog halen. Ik geef je de kans gebruik die zoo goed mogelijk. Frost greep de hand van den kas sier. Woorden waren niet noodig. Toen wendde hij zich af en verdween. Het hek knarste, voetstappen klonken op do tegelvloeren, een deur werd zacht gesloten. Eeuige m.nuten lang staarde Can non voor zich in de duisternis: en toen hij week bul' en het pakje banknoten op nam, speelde er op zijn lippen een glimlach zoo flauw als het geluid der wegstervende voet stappen op do straat. Den volgenden morgen kwam Can non laat aan de bank. Hij trok juist zijn kantoorjas aan, toen de direc teur hem liet roepen. Heb je Frost gezien? vroeg de directeur, zoodra tie dour achter den kassier was dicht gevallen. Neen. Dat bal van gisteravond zal er heel wat te laat doen komen vanmorgen in de stad. Zal ik hem opbellen? De directeur trommelde met zijn vingers op zijn bureau. Hij scheen de vraag van den kassier niet gehoord te hebben. Hebt u het geld vanmorgen ge teld? Vroeg hij, opkijkend. Wel, neen, ik Ik wel. Er is vijftien duizend een honderd en dertig dollars te kort. Vijftien duizend! WeL.- mijn- die schurk! De directeur boog naar vore'n. Hij deed' geen poging om de verdenking in zijn gespannen blik te verbe'rgen. Wat weet Je e'rvan? Ik zal u alles vertellen, mijnheer Hendricks. Ik ben bedrogen. Ik was •hier vannacht, om dat geld uit Was hington te tellen. U weet dat ik gis teren geen tijd had, door al die men- schen die de nieuwe safe kwamen eien. Ik was juist met tellen begon nen toen Frost binnenstapten Hij scheen geheel van streek toén hij mij zag, en viel ten slotte door de mand. Hij zed, dat hij honderd en dertig dollars genomen had, en van plan was er van door te gaan en opnieuw te beginnen. En ik ben zoo stom ge weest, dat verhaal te gelooven en medelijden inet hem te hebben. Ik zei hem, dat hij gaan moest, en het geld zoo gauw mogelijk terugbetalen. En nu vijftien duizend dollars te kort, zegt u! Hendricks gromde. Wel, wat gebeurd is, is gebeurd. Nu moeten we zien hoe we het geld terug krijgen, 't Eerste wat we te kltöen heuhen is te zorgen, dat liet nieuws niet bekend wordt. Ik zal naar New-York tolegrafeeren om de tectives en die achter Frost aan sturen. De detectives kwamen 's avonds, maakten notities, deden vragen, ke ken wijs, in het kort, gedroegen zich als detectives vanouds plegen; maar hun aanwezigheid bleef niet onopge merkt. Zijn dat die Staats bank-offi cials, op je kantoor? vroeg Fischer, de notaris, verzekeringsagent, stoom schip-agent, etc. van de stad .toen de bank-direcUjur don volgenden mor gen bij hem kwam spreken over een paar verzekeringsposten. Of zijn het sollicitanten voor Dick Frost's plaats? Ik hoor dat hij met vacantie is. Tamelijk plotseling niet'? Dat schijnt zoo. Wel. vacanties, daar hou ik van vooral naar Europa Je weet zeker, dat meneer Cannon een paar weken geleden een passage-biljet hij ime genomen heeft zijn vader, in Bronsville, gaat binnenkort een reis naar Europa maken, zei hij. Zijn vader? Cannon's vader is dood. Zoo? Wel, dan moet het iemand anders geweest zijn. Een familielid in elk geval, dat herinner ik me. Dat dit nieuws van bijzonder be lang was voor den bankdirecteur, was niet te zien aan het lichte knik je vun zijn hoofd. Evenmin toonde hij eonigo verrassing toen, later dienzelfden morgen, Cannon vroog hem even te mogen spreken. De zach te stem van den kassier was licht aarzelend. Mijn lieer Hendricks, het spijt mij, dat ik u nu lastig moet vallen en inet zulk een verzoek, maar ik vrees, dat Ik wel moet. Ik ban den laatsten tijd wiet. erg goed, en deze verduistering Leeft ine oen flinke stoot gegeven. U kunt me niet doen vergoten, dat ik gedeeltelijk schuld heb uan wat gebeurd is. Ik voel het meer dan u kunt deuken en het vreet me op. Hij zweog oven. Daarom verzoek i'k u om een kort verlof. Ik weet nog niet waar ik het zal door- brongen, maar... wat is dat dat? Cannon zweeg verrast. Toen op nieuw een stem buiten sprak, en dichtorbij nu, was een oogenblik de gelaatsuitdrukking van den kassier geheel veranderd. Maar zijn trekken waren weer gewoon, in hun natuur lijke plooi, toen de deurknop kraak te en do deur open ging. De jonge Frost, de gevluchte boek houder, stond op den drempel. Zijn wangen waren hoogrood, zijn jon gensachtige onderlip beefde; maar zijn oogen, die Hendricks recht aan zagen. waren helder en flink. Wel? Ik ik ben teruggekomen, me neer Hendricks. De directeur wilde spreken, maar de jonge man voorkwam hem: Ik kon het niet langer uithou den. 't Is anders dan ik dacht. Ik kan niet opnieuw beginnen. Ik wil liever aannemen wat komt krij gen wat ik verdien, dan wogloo-pen en prnboeren te vergoten wat ik niet kan. Hij zweeg, stak zijn hand in den zak en wierp een klein bundeltje bankbiljetten op dan lessenaar voor den directeur. Dat is vijf eu zestig dollars, de rest van de honderd en dertig is weg. Laat me in de gevan genis zetten, als u dat wilt. De directeur keek hem onderzoe kend aan. Honderd dertig dollars? Wat meent u mijnheer? En de vijftien duizend? Oogen en mond van don jongen man gingen merkbaar wijder open. Vijftien duizend? Wat wat meent.... Een oogenblik, onderbrak Can non hem, zich tot Hendricks rich tend. Of hij is gek, of hij is groo- ter schurk dan ik ooit had kunnen denken. U loopt er toch zeker niet in? Ilij stond op. Plc zal de politie gaan halen, mijnheer Hendricks, die zal hem wel weer tot rede brengen. De directeur koek vlug van den eenen naar den anderen, sprong op, en ging achteruit naar de deur. Doe geen moeite. Cannon, riep hij. Ga zitten, Dick, vervolgde hij, den boekhouder toeknikkend. Dan draaide hij met de eane hand achter zich den sleutel in het slot om. de andore hand greep naar het telefoon toestel. Hij nam den hoorn van de haak: Hallo, hoofdbureau van po litie, als 't u blieft. (Pro-v. Gr. Crt.) 't Bal. Karazony Felix is een onuitstaan baar, twistziek mensch. Elkeen ont wijkt hem en hij zoekt evenmin met iemand toenadering. Met zijn vrouw en drie dochters woont hij in Górcsen. Niet an het dorp zelf, maar een half uur er af, op een verlaten plaats. De vrouw van Karazony vergrijsde Ln het witgeverfde, met stroo gedekte huis,, zonder eenig ander leed te ken nen dan het eeuwig gek.bbel van haar echtgenoot en zonder andere vreugde dan dat hij niet altijd thu-is was. De d'rio dochters werden groot. In ee'n kostschool werden zij opgevoed, kwamen daarna thuis en waren even als luiar moeder bang voor den tiran. De tijd verliep en de dne meisjes werden ouder. Het despotisme en de staat van afzondering hadden goede eigenschappen in haar ontwikkeld* ir deze ontaardden, naarmate zij ouder werden, in onuitstaanbaarheid. Zij, die af en toe, ondanks Felix Karazony, het huis nog bezochten, ontweken het thans ter wille van de drie vreemdsoortig oude juffers. Dezen werden bitter en boos; vooral op den eenvoudigen landjonker, die af en toe met haat sprak, u-itte zich haar boos humeuri Hoe onbeschaafd is dat boeren volk! klaagden zij telkens. In workelijkheid echter waren ze boos, omdat hij geen van haar ten huwelijk vroeg. Maar Clari, zooals vrouw Karazo ny heette, was dikwijls over haar dochters bedroefd. Ze zullen nooit trouwen, nooit! Voor mijn part! bromde haar echtgenoot. Ze kunnen haar leven lang bestaan. Ze krijgen ieder twee honderd morgen onbezwaarden grond. Behoeven zij dan den eersten den beste tot man te nemen? Karazony was altijd een slecht echt genoot geweest, maar toch schold hij telkens op de slechte echtgenooten. In Csehi zal bai zijn, waagde ma ia Clari schuchtér op te merken. Nu, goed. Wat dan? Mogen die arme meisjes daar ook ni et naar toe? Karazony was in buitengewoon goede stemming; hij antwoordde: Nu, wat mij betreft. De drie oude juffers waren erg verheugd op het hooren van dit on verwachte bericht. In Csehi zal bal zijn! Wij gaan naar het bal te CsehEI Uit ouwerwetsche kasten werden ouwerwetsche kleedingstukken, lin ten, waaiers, schoenen bijeen ge zocht Mama Clari, de drie dochters, twee hand.ge naaisters en de postknecht, een gewezen kleermaker, naaiden dag uan dag in het huis. In Csehi zal bal zijn! Karazony bleef er kalm ouder al leen de tulen weefsels moest men ver bergen, anders verscheurde hij ze. Onder deze voorbereidselen wer den do drie dochiers veel opgeruiïm- dor. Was de vader in de koestallen, dan hielden zij op het groote, platte dak dans-oefeningen. Eindelijk brak de lang verwachte dug aa'n. De drie oude juffers wa'ren geen oude juffers meer, maar aar dige, blijde meisjes. In Csehi is heden bal. Karazony werd menschclijker. De naicve vreugde zijner dochters scheen eenigen indruk op hem te maken. Csehi log dne uur van Gö'rcsen verwijderd. Hij maakte dus zijn voor bereidselen. De oude glazen koets werd reeds 's ochtends op de zijstuk ken der slede gezet, vier flinke paar den gereed gehouden en de oude Ja nos als koetsier gekozen. Deze was wel is waar doof, maar had buitenge woon goede oogen en een vaste hand. Den vorigen dag was een loopjon gen naar het grootste hotel van het stadje gezonden opdat de eigenaar de mooiste kamer voor de dames zou ge reed maken en verwarmen. Het was een koude winterdag. Te gen don avond stak een krachtige Noordenwind op. De sneeuw ver grauwde de lucht gehool toen de storm de mUlioenen witte vlokken op zijn vleugelen nam. De doove Janos, zijn vurige paa'r- den kraohtig mennende, was voorge reden. De wind joeg de sneeuw üi zijn gezicht en de paarden snoven en stampten. De dames stonden te midden van 't bewonderend dienstpersonsel aan de huisdeur, terwijl de knecht de koets opende en ijverig de dekens en de voetzakken recht schoof. Juist toen een windvlaag hem in de oogen sloeg, meende de doove Ja nos een geluid te hooren. Hij keek om. De deur was werkelijk dichtge slagen. Gelukkig, nu kon me!n eindelijk vertrekken. Hu! Het reeds ongeduldige vierspan rende weg en vloog pijlsnel door de poort de besneeuwde wereld in. Velden, wouden e'n dorpen trokken voo'rbij en het deed den dooven Janos in zijn koetsiersalel goed, toen hij de winterlucht met luid zweepgeknal doorsneed. Daar ligt Csehi, bromde hij na ongeveer drie kwnrt/ier, toen de ver lichte vensters uit het dal hem tegen - straalden. In Csehi zal bal zijn, daarom waren de straten in de kleine stad zeer le vendig. toeta de zware koets bonzend en rammelend over het plaveisel schoof. Ginds op de markt lag het logement in welks zaal het bal zou plaats vin den. Gelukkig ging bet groote voer tuig door de nauwe poort en lret weerklinkend geraas lokte een schare van 'in rok gekleede hoeren naar de voo'rhaL Vol ijver openden zij het portier. Mijne dames!... riep een der hee- Te'n in het donker van de open koets. Geen antwoord... Een der hoeren streek een luoifer af en keek nu naar binhen... Algemeen© verbazing, de wagen was leeg. Leeg! Niemand er un, alloen dekens en kofférs. Van de dames Karazony geen spoor. Dan zijn ze zeker dnderweg zoek geraakt. De doove Janos keek grappig over zijn schouders heen en krabde zich achter de doove ooren. De heeren sloten lachend het po'r- tlor en dit geluid drong als ee!n ver kanongebulder in Janos' ooren en weer r.ep hij: Hul De koets van Karazony verdween ratelend eh stootend van waar zij ge komen was. Onderweg dacht de oude over de zaak na en bromde: Ik liet ze zeker, waar ze geweest zijn. Mama Clari en de drie dochters hadden reeds lang de baljaponnen uitget'rokke'n en zich in het huis in slaap geschreid. Karazony gaf aan: den dooven Janos den volgenden dag! een ferm standje. Maar wat gaf dat? Toen de storm het portier dicht- j smeet, meende hij dat de dames In gestegen waren en de slag beteeken-de Bij op! Dat hij de vertwijfelde uit roepen, waardoor men hem tot stil staan en terugkeeren trachtte te b'rengen, niet gehoord had, te verwon doren is het niet. Want hij was doof en hoorde juist genoeg, om in den sneeuwstorm den slag van het di cht vallend portier te vernemen. Het Winterkooiokje. (Anorthura troglodytes). Tot een der meest getrouwe stand vogeltjes behoort voorzeker het wel bekende winterkoninkje. Heeds uit de jeugd, van de school, kent ieder een den winterkoning, die, toen de vogels in raad vergaderd waren, om een koning te kiezen, onder de vleu gels van den adelaar verborgen, hoog in de lucht steeg, om, toen de eigen lijke vogelkoning vermoeid was, nóg hooger te stijgen. Het is een onzer kleinste vogels, die evenwel bewon derenswaardige karakter-eigensohap pen heeft. Wanneer onze brutale hulsmusch dan moed opgeeft in den harren winter en met doffen vederdos treurig op een afgelegen plaats gaat zitten turen, blijft hij monter en wakker en sluipt op bewonderens waardige manier door de dichtste doornen hagen. De driestheid, waar mede hij optreedt, maakt niet zelden plaats voor ergo vrees, om op zijn beurt weer te verwisselen met eene zekere vrijheid. Hot klimaat moge hem nog zoo'n parten spelen, toch huppelt hij inet loodrechten staart door de meest dichte doornenhagen, takkebossen, enz., mits het niet te hard stormt en hot zonnetje nu en dan even voor den dag komt Steeds heeft het winterkoninkje een huppe lenden gang, hetzij op vlakken bo dem, hetzij tusschen struikgewas. Duitsche schrijvers beweren, dat een op vlakken bodem loopende win terkoning verward kan worden met een loopende veldmuis. Nieuwsgierig vun aard trekt odles zijn aandacht, hij steekt den staart nog hooger loodrecht, zoodat kop en staart elkan der bijna raken. Daarmede gaat een potsierlijk buigen van de bovenborst gepaard, een verschijnsel, dat men ook waarneemt wanneer een roof vogel of ander roofdier in de huurt is, of den kleinen vogel bedreigt. Blijkbaar is het niet alleen de angst, maar ook de vrees, die het kleine ogeltje er toe brengt, alles van na derbij te bekijken eene eigenschap, die den vogel niet zelden noodlottig i'ordt. Klein maar dapper, mag men dezen /ogel gerust toeroepen eerst dan wordt hij bang, wanneer men hem langeren tijd vervolgt. Als ziekte verschijnsel kan men bij dezen vogel gerust aannemen liet laten hangen der vleugels beneden den staart; laat de vogel evenwel den staart hangen, dan is hij zwaar ziek. Zoo behendig zijn sluipen door doornouhaag, klei ne schuilhoeken, verzamelplaatsen van takkebossen, enz., ook moge ge schieden, zoo slecht is echter zijn vliegvermogen. Meestal bestrijkt hij slechts korte afstanden, mot uit ge- spreiden staart, die blijkbaar als stuur dient Gemakkelijk beweegt deze vogel zich niet. want een ge woon m6useh kan met geringe snel heid een winterkoning op het vlakke land achterhalen. Meestal tracht hij zich dan te redden in een muizengat, waar hij natuurlijk gegrepen wordt. De vogel is zich bewust van zijn slecht vliegvermogen, want bij het minste gevaar noemt hij ieder hol voor lief als schuilplaats, namelijk een muizengat, een holle boom. een ankergat in den muur, enz. De stem laat een verschillend luidend „zerz- zerz" hooren dreigt gevaar, dan wordt het een snel vervolgend ,,Zeck- Zeck-Zeck". De vrijerstoon is „Zerrrrrrrrr". In den winter, bij de ontwakende lente, doet de winterkoning zijn best en al is zijn zang wat scherp, trouw ia hij toch gebleven aan de streek, waar hij geboren werd. Dankbaarden vogel is er wel niet. Hij zingt in den winter, het voorjaar en den zomer. De sneeuw moge nog zoo hoog liggen en de koude wind moge nog zoo hard gieren, hij trilt zijn eentonig lieve lingslied. Van Augustus tot Novem ber hoort men zijn zong zelden, daar tegenover staat, dat hij in Januari, Februari reeds flink zingt, einde MaartMei doet hij volop zijn best. Vooral begin Mei zingt hij op zijn best en ook het krachtigst, zelfs reeds vroeg in den morgen tot tegen den middag. Bij het zingen zoekt hij een kaal takje uit in den top der haag, aan den kant van een schans- hoop, of zelfs hoog in een boom. In den paringstijd zingt het vogel tje met dubbele kracht, blaast zich op, terwijl staart en vleugels naar beneden hangen. Lang rust heeft hij op ééne plaats niet. Nu eens hoort men hem hier, dan daar. om onver wacht op een andere weer voor den dag te komen somtijds zingt hij al trekkende door een haag, aanhou dend door. Zijn voedsel bestaat uit insecten, larven, poppen, insecteneiers, enz. Vliegende insecten vangt hij zelden, bezit er trouwens ook niet de noodige vliegvaardigheid voor. liet is dan ook geen zeldzaamheid dozou vogel een poging te zien doen om een vliegend insect te bemachtigen, maar die deer lijk mislukt. Meer vaardigheid heeft hij in het opsporen en verslinden van kruipende insocten, verborgen poppen, enz. 's Zomers is zijn tafel in hagen en laag struikhout ruim schoots gedekt, in den herfst moet hij het minder doen, in de kale, biader- looze hagen, hoopen dood hout, tak kebossen, op knotwilgen, in holle boomen, tusschen het doode loof enz. 's Winters nadert hij meer en meer bewoonde streken, numeiijk in stads- en dorpstuinen. Daar doorsnuf felt hij alles, tuinhuisjes, rieten da ken en wanneer de nood wat meer aan den inan komt, waugt hij zich zelfs in schuren, stallen, in kelders, om de daar hun winterslaap door brengende Yliegen, spinnen en ande re insecten op te sporen; daarbij moet hij allerhande gaten en spleten doorkruipen. Niet zoodra komt het voorjaar in het land, of hij gaat weer meer naar de bosschen, om daar op holle boom stammen, op boven den grond uitste kende wortels, in het dorre loof, rui mer voedsel te vinden. Blijkbaar heeft hij dus in ieder seizoen een neer uitgebreid of kariger menu in 'oedselverlegenheid verkeert hij zel den. Gelijk een muis kruipt hij door het kleinste gaatje, doorzoekt spleten en zulks steeds met goedgeluimden zin. Bij zijn ijver, namelijk in het opsporen van spinnen, enz., op rie ten schotten, tusschen oud hout, takkebossen en dergelijke, kan men hem niet zelden van nabij nauwkeu rig in zijn arbeid en vaardigheid ga deslaan. Zelden mist men dezen vo- op groote stapelplaatsen van hout, terwijl eveneens rivier- of beek oever in eene boschrijke streek lie veling8plaatsen voor zijn verblijf vormen. Bij voorkeur doorzoekt het vogeltje daar kribwerk, afdammin gen, schuttingen en zoo meer. In den herfst eet hij ook enkele bessen soorten. In kamer gehouden, vangt hij vliegen, bij voorkeur de op het glas zittende, want in de vlucht is het hem moeilijk. Op boerderijen, waar de stalling veel Insecten mee brengt, I3 het een dankbare huis vogeL Eigenaardig is liet, dat dit kleine vogeltje zoo'n verbazend groot nest bouwt Ik was meermalen in de ge legenheid een dergelijken bouw te be wonderen. Opgebouwd uit groen mos, met fijne takjes doorweven, ge stoffeerd met paardenhaar, vederen, wol, enz., verbergt hij zijn nestje op afgezonderde plaatsen. Eenmaal vond ik een nestje aan den oever van een beek met een tiental jongen blijkbaar was de last zwaar gewor den of de waterstand vrij hoogi, al thans de bodem hing in het watér, waardoor heel hot nest vochtig was. Blijkbaar hinderde Q'it het talrijke kroost niet ,dat met gelen open sna vel lustig de wereld ankeok door de kleine rondo opening. Aan het groot aantal jongeh, dat ze voortbrengen, komt de rekbaarheid aan het mooie, mosgroene nest ten goede, want an ders zou spoedig de ruimte te klein worden. Een ander nest vond ik on der een muziekkiosk; de volle muziek hinderde noch hij het broeden, noch bij het voederen der jongen. Een der de nestje hing aan inuu'rplantjes, vastgemaakt tegen de welving van m overbrugging boven het water en as kunstig vastgeweven, tórwijl een erde nestjo wonderlijk was vastge maakt tusschen kamperfoelie-ranken, die een elzenstruik m wijde banen omslingerden. Op eiene vork, waar de ranken los uil elkander gingen, zat het kunstig bevestigd en niet los te krijgen, want alle ranken liepen door den nestwand. Dit vogeltje verdient dus onze bescherming, en vanwege zijn nuttig leven (insecten-verdel ging), en voor zijn mooien zang. (Avicultura). BI. STATISTIEK. Mijnheer Ewing was een groot sta tisticus, waarop hij niet weinig trolsch was Ja jii zei hij tegen zijn vrouw, mot een neerbuigenden glimlach, jij bent net als de meeste vrouwen. Je hebt geen hoofd voor cijfers. Ik wed, dat je bijvoorbeeld niet eens weet.- hoeveel armen èr hier in de stad wo- Neen. dat weet ik ook niet, maar En ik wed, dat je ook niet weet hoeveel gold er jaarlijks wordt uitge geven aan zijde bijvoorbeeld. Neen. dat moet ik toegeven. Maar ik zou Jou ook wel eens eon paar vra gen willen doen over statistiek. Goed. lieve, ik denk wel, dat ik je zal kunnen helpen. Je hebt van die nuttige cijfers, zei mevrouw. Weet jij bijvoorbeeld 't nummer van je boorden Hè Wel neen, daar weet ik niets van die koop jij immers altijd voor me. - En weet je het nummer van je sokken of van jo schoenen Mijnheer schudde het hoofd. E11 weet je de nummers van Ma rie en van Gerrit Weet je het num mer van mijn handschoenen Van mijn japonnon Hoeveel vleesch heb ben we per da? noodig? Hoeveel Ik geef 't op, ik geef 't op riep _jijnheer Ewing lnndcrig. Wat kan mij dat allemaal schelen Ik had 't over échte statistiek. Ja. da's waar. Maar je zei im mers, dal vrouwen geen hoofd voor cijfers hebben. DAMRUBRIEK. HAARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men te richten aan den heer J. Meijer, Kruisstraat 84. Telephoon 1543. Probleem No. 283, Opgedragen aan den Heer H. C. van Oort, door W. J. A. Matla. 0 0 0 pk 8 8 0 'w 0 0 8 s 0 m m 1 JÉ nM 81 m ÉÜt Wit 4Ö 47 4b 6U Zwart schijven op 2, 6, 7, 8, 9, 10, 13, 15, 18, 19, 23, 30, 31, 35 en 30* Wit schijven op 17, 20, 22, 24, 27, 28,32, 33, 38, 39, 41, 42, 46, 47 en 49. Probleem No. 284. Zwart 1 2 8 4 6 H 1 ,'A 9 fat fff 9 0 V m 8 M w/ i0f 9 m Sft Cl Cl 46 47 4b Wit Zwart sohijven op 1, 2, 7, 9, 11, 13, 15, 16, 17, 18, 19, 26, 36 en 45. Wit schijven op 22, 24, 28, 30, 32, 34, 37, 38, 44, 47, 48, 49 en dam op 46. 24 - 19, 33 - 28, 42 - 37, 47 7, 29 - 24, 34 51 Goed opgelost door de heeren: R. Bouw, B. A. Koper en W. J. A. Matla* Bouw, B. A. Koper, W. J. A. Matla, P. Ottolini, M. ten Brink, en S. Sie- gerist. Oplossingen van beide problemen worden gaartie ingewacht aan boven genoemd adres, uiterlijk Dinsdag 29 dezer. Oplossing van probleem no. 279, van den auteur: Wit 30 - 24, 28 - 22, Oplossing van probleem no. 280van den auteur: Wlit 37 - 32 32 - 16, 16 - 2 24, 24 - 8 8 - 13, 13 - 19, 19 37 Zwart 6 - 11A, 11 - 17, 23 - 28, 28 - 32, 17 - 22, 22 - 28, 28 - 33, 33 - 39 of? ai 43, 37 - 28. 28 - 501 25 34. 34 - 40 Wit 34 - 14, 32 - 49, 14 - 9 9 - 3! Zwart A 23 - 29, 25 34, 34 - 39, 6 - 11, Hierbij merkt de auteur nog op, dat op wit 37 - 26 als len zet, met zw* 26-8 remise wordt gemaakt. 2e oplossing: 9 40, 40 - 34 87 - 26 26 - 8 8 - 24, 24 -13, 6 - 11. 11 - 17 B, 17 - 22gedw., 23 - 28C, 28 - 32, 22 - 27of? 13 31, 31 - 481 32-38 24, 24 - 42, 34 - 291 - 32, 23 - 28 Wit 37 32, 32 - 16, 16 - 38 enz.! ZwartB 11-16, 16 - 21, 23 - 28 Wit 30 - 39, 39 - 34, 37 - 42, 42 - Zwart A 23 34, 19 - 24, 6 - 11, 24 - 30, 30 - Wit 34 - 29 Zwart 25 84 A, Wit ZwartC 22 - Nog zijn ér enkele afwijkende on dervarianten, die ook winst aanbie den. Het eindspel is dus foutief, het geen jammer is voor de aardige ont leding van den auteur. Een goede oplossing van no. 280 ontvingen wij van de bedreu W. J. A. Matla en L Biegerist. 48 34 34 - 39, 11 - 17 of?, 17 - 21, 39 - 43, 43 - 48, en<z.! 21 - 26, Oplossing van het bladprobleem M. Coe. Wit 30 - 24, 11 - 7, 7 9, 32 3! Een geniaal stukje! BERICHT. Wij herinneren den leden van de Haarl. Damclub nog eens aan de be langrijke vergadering op a.s. Maan dag 21 dezer. Aller opkomst is ge- wenscht.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1911 | | pagina 12