RUBRIEK VOOR ONZE JEUGD
De Banneling.
Het Angelus luidde tn het kerkje
t© Antiguano, een dorpje in de buurt
van Napels.
In een der armoedigste huisjes
woonde een jonge man met zijn
vrouw. Zij zaten aan tafel oni hun
avondmaal te gebruiken, maar de
eon noch de ander kon iets eten en
zij schenen erg treurig te rijn. Zij
waren vier jaar getrouwd en eerst
was alles hun meegeloopen. maar de
heide laatste jaren waren zij door al-
lorlei rampen getroffen: hun oogst
was gedeeltelijk door den hagel ver
woest, hun kudde door de veeziekte
verminderd in aantal; ook hadden zij
te lijden gehad van de onlusten In
Napels.
Door den nood gedwongen, hadden
zij zich tot een woekeraar gewend,
die hun geleend had tegen een hoog©
winst, maar toen zij op den afge
sproken tijd het geld niet konden te
ruggeven, hadden zij opnieuw moe
ten Ieenen, zoodat .zij op liet oogen
blik, waarop wij in dit verhaal ken
nis met hen maken, geen raad wis
ten wat ie doen.
liet was al geheel donker gewor
den; de jonge lyi, die met hun doch
tertje van drie jaar tusschen zich aan
tafel zaten, wilden juist aan hun ar
moedig avondeten beginnen, toen de
buitendeur plotseling geopend werd
en een vreemdeling, geheel niet slof
overdekt, haastig de iiut binnentrad.
Dit binnenkomen ging zoo vlug in
zijn werk, dat de jonge vrouw een
kreet van schrik ultle.
Wees kalm, Assumta, zei de
man en wendde zich tot dén onbe
kende met de woorden:
Wat wenscht u van ons, mijn
heer?
Ik ben een banneling uit Na
pels, zei deze, Ik zoek een onder
komen.
Assumta stond haastig op en keek
don vreemde eerbiedig en toch ook
medelijdend aan; haar echtgenoot
wees hem oen plaats aan tafel aan
en zeide eenvoudig: Wees welkom
hier..
In dien tijd in het midden der
10e eeuw - verwoestten burgeroor
logen Italië; de burgers boden voort
durend schuilplaatsen aan, aan por-
sonen, die den wraaknemingen var
den laatsten overwinnaar ontvlucht
ten. De hoeren verschaften beurte
lings gastvrijheid aan de overwonne
nen. van Kistenen en taan die var
morgen.
Zij vroegen niet naar de politieke
overtuiging van den vluchteling,
maar naar het gevaar, dat hij liep.
Nadat de vreemdeling het een
voudige avondeten gedeeld had,
maakte Assumta een bed voor hom
gereed. In den uitersten hoek der
hut was een schuilplaats, die vol
strekt; niet in het oog viel, daarheen
brachten zij den vreemdeling.
.Angelo zoo heette de boer
bracht een hooi onrustigen nacht
door; elk oogenblik luisterde hij naar
geluiden buitenshuis: hij vreesde,
dat iemand den vreemdeling bij hom
had zien binnengaan en het zou ver
raden.
Ge kunt u dus zijn schrik voorstel
len, toen hij merkte, dat er dien
nacht soldaten in het worp waren
gekomen.
Hij waarschuwde zijn gast en gaf
hem den raad zich zoo goéd mogelijk
te verbergen, totdat de troepen liet
dorp zouden verlaten hebben, wat
waarschijnlijk dienzelfden dag nog
gebeuren zou. Maar de soldaten gin
gen niet heen en weldra begrepen de
dorpelingen, dat zij Antiguano als
middenpunt hadden uitgekozen om
de bannelingen gevangen te nomen.
Angelo moest dus den vreemdeling
bij zich houden; dit veroorzaakte hem
dus meerdere uitgaven, maar hij zou
er niet aan gedacht hebben hem weg
te zenden.
De vreemdeling was eon in zich
zelf gekeerde man; zijn dunkbaar
heid uitte zich slechts door een blik
of een gebaar. Hij bracht den heelen
dag In zijn schuilplaats door en zat
alleen bij de maaltijden aan tafel.
Op zekeren avond zaten zij weer
alleen aan tafel, toen er aan de deur
geklopt weid; Angelo keek door het
luikje en zei:
Dat is Giordano; ga gauw naar
uw schuilplaats. Het is eon gierig
aard en een slecht mensch; als hij
u zag, zou u verloren zijn.
De vreemdeling stond haastig op
en Assumta ging vlug de deur open
doem
Ik dacht, dat ge mij niet wildet
binnenlaten, zei Giordano.
Waarom niet, meestor Gior
dano?
Dat weet ik niet. Maar zijt ge
alleen? Ik dacht, dat er hier zacht
jes gefluisterd werd.
Wij spraken met het kind, zei
de jonge vrouw.
Komt het jelui nu gelegen mij te
betalen?
Ik kan het op dit oogenblik nog
niet doen, antwoordde Angelo treu
rig.
Dan zal je huis en je meubilair
er aan gelooven moeten, want ik ben
niet van plan mijn geld er bij in te
schieten, zei de vrek,
Op ©ens riep hij uit: Ge zijt toch
niet zoo arm, als ge wel zegt, te
oor doelen naar dezen mooien hoed,
en hij wees op een fluweelen hoofd
deksel, dat de vreemdeling in de
haast op tafel had laten liggen.
En dan vier borden en vier stoelen.
Hoor ©ons, Angelo, voegde hij er bij
©n trok hein ter zijde, ge verbergt
hier vluchtelingen; als men het wist,
zoudt ge gevangen genomen worden
en dan zouden je goederen verbeurd
verklaard worden. Als Je mij dus
over acht dagen niet betaalt, dan zal
ik alles laten verkoopen.
Na deze bedreiging uitgesproken te
hebben, ging de gierigaard hoon en
liet man en vrouw treurig achter.
Do dag, waarop Giordano zijn geld
móest terug hebben, was aangebro
ken. Angolo begreep, dat hij zijn gast
moest waarschuwen; hij deed dit op
een kalme, eenvoudige wijze. De
vreemdeling luisterde naar hem zon
der een woord te spreken, en toen
de boer alles gezegd had, rolden er
groote tranen over de wangen van
den banneling, die vermagerd was,
door den angst, dien hij dagen lang
had uitgestaan.
Ik ben even arm en ongelukkig
als gij,zei fcij en drukte den dorpeling
de hand. Ik wil u niet langer tot
last zijn en zal' dezen nacht vertrek
ken.
De avond brak aan; Angelo wilde
juist zijn deur sluiten, toen Giordano
binnentrad.
Welnu kunt ge mij betalen,
vroeg deze boosaardig.
Net evenmin als voor acht da
gen.
De valschaard zweeg eonige oogen-
blikkon. keek om zich heen om zich
te verzekeren, dat niemand luister
de: Zal ik je een middel aan de
hand doen om mij te kunnen beta
len?
Welk dan? vroeg /Angelo, die
begreep, dat hij oen laagheid zou aan
hooren.
Men beeft veertig ducaten be
loofd aan deugenc, die een banne
ling zou uitleveren; geef don jouwen
aan en dan ben je uit don nood.
Dat zou oen schandelijk verraad
;ijm
Kom, stel je niet zoo aan; als
Je hot niet doet, ben je verloren, jij
zelf, je vrouw, en je kind.
Uit mijn huis! riep do Jonge man
uit, ik ben niet zoo laaghartig.
Angolo schoof Giordano buiten de
deur on sloot die met geweld.
Hij liep naar de schuilplaats van
den vreemdeling toe om deze te waar
schuwen, maar het plaatsje was leeg,
iie ongelukkige hald zeker van de
duisternis geprofiteerd en was ge
vlucht.
De avond verliep treurig, in een
bange afwachting. Bij het aanbreken
van den dag kwam Giordano met de
gerechtsdienaars aan.
Heb je je niet bedacht? vroeg de
vrek.
De man, die ge wildet verraden,
is ver van hier en heeft niets meer
te vreezen, zei Angelo.
Dan kunnen de gerechtsdienaars
binnenkomen.
Angelo nam zijn dochtertje in de
armen en trok de arme Assumta mee.
Maar een uur later kwam er eenige
opschudding onder de menigte, die
voor de hut stond, alsof er iets bij
zonders gebeurde.
Wat is er te doen? vroeg een der
dorpelingen.
Giordano heeft de deur gesloten
en lieeft graaf Orsiui laten waar
schuwen, antwoordde een ander.
Een uur later kwam de graaf aan.
Hij behoorde in dien tijd tot een der
aanzierifij kste, Italiaansche families
en was een groot beschermheer der
kunsten a arte.
Heer graaf, zei Giordano on
derdanig, wij hebben hier eigen
aardige teekeningen gevonden en
wilden er niet aankomen, voor wij
ze u getoond hebben.
De gierigaard ging den graaf voor
piet een fakkel en geleidde hem naar
de schuilplaats van den vluchteling.
Bij het schijnsel van den fakkel be
merkten de beide mannen groote
muurteekeningon; de meeste waren
niet voltooid, maar waren met zoo
veel vuur geteekend, dat men er da
delijk de hand van een meester in
lierkende. Graaf Orsini was in do
wolken.
Waar is de eigenaar van dit
huisje? vroeg hij.
Alles behoort aan mij, zei de
gierigaard.
Zonder op deze woorden te letten,
hervatte de graaf: Laat den boer
hier komen, die deze hut bewoont.
Angelo zat wanhopend op eenigen
afstand van zijn huisje met vrouw
en kind. Toen men hem riep. ging
hij met loome schreden naar zijn
huisje.
Vriend, zei de graaf. sedert
wanneer bezit je dezen Scliat?
Ik zie deze teekeningen nu voor
het eerst, zei de arme man.
Op mijn woord van eer, her
nam do graaf, er is in luiliö
muur één schilder, die zoo iets heeft
kunnen telkenen, en dat is SaJvaior
Rosa I
Angelo nam den graaf ter zijde en
vertelde hem alles, wat er gebeurd
was.
Er is geen twijfel moer aan,
zei de graaf, deze teekeningen zijn
door een groot kunstenaar .vervaar
digd vriend, ik betaal je schulden
en koop je huisje.
Dienzelfden avond nog verliet An
gelo met de zijnen het dorpje Anti
guano, voorzien van een groote
som gelds en ging naar Napels" met
een onbezorgd hart. Zijn goede daad
had hem voor den ondergang be
hoed.
Raadsels
Deze raadsels zijn alle ingezonden
door jongens en meisjes, die „Voor
Onze Jeugd" lezen.
Deze oplossingen moeten bij de
Vorige geschreven worden.
Ik ontvang dus op 23 Augustus
1911 de oplossingen uit de vier laatste
couranten.
Onder de boste oplossers worden
dan
2 BOEKEN IN PRACHTBAND
verloot.
39. (Ingezonden door A. en D. Bak),
Het is een spreekwoord van Uen
woorden of 38 letters.
5 7 26 5 is een jongensnaam,
4 36 31 20 is een meisjesnaam.
27 3 is een voorzetsel.
23 12 16 38 is een ontkenning.
29 19 3i is een deel van het huis.
8 22 25 is een plaatsje in Gelder
land.
Een 2 6 10 22 is een zwemvogel.
35 9 15 14 28 is een getal.
11 21 5 30 17 is een kleur.
1 20 7 is een voorwerp uit de huis
houding.
13 37 33 10 is een ontkenning.
18 24 30 26 is een jongensnaam.
32 5 34 is een viervoetig dier.
40. (Ingezonden door Teun is Kok).
Welk lichaamsdeel blijft omge
keerd hetzelfde
41. (Ingezonden door I-Iubertha
Haas).
Ik hoor bij de kachel. Zet er één
lettei- voor en ik ben iets, wat men
vroeger erg vreesde.
42. (Ingezonden door Aaltje en An
na Peters).
Ik ben een riviertje in Italië. Keer
mijn naam om en ik ben dezelfde.
43. (Ingezonden door Arie de Vos).
Ik ben een plaats in Nederland.
.Verander mijn twee eerste letters en
ge kunt zonder mij met loopen.
44. (Ingezonden door Betsy Stave-
nuiter).
Ik besta uit 6 letters en ben de
naam van een beroemd zanger.
2 6 3 2 vindt men aan een schip.
1 6 2 is een lichaainsdeeL
4 3 6 is een jongensnaam.
4 5 3 2 is een muziekinstrument.
45. (Ingezonden door Prana van
Egmond).
Onmisbaar in het huisgezin,
Breng ik gemak de woning ln.
Neem twee der eerste letters weg,
Dan ziet g' een lichaamsdeel,
Waai-aan veel zorg en overleg
Besteed wordt soms t© veel.
Zet één en vier, vijf, zes te saam,
Zoo heet een vrouw gewis,
Eén, twee, drio, vijf en zes den
naam
Van visch, die lekker is.
Zet gij zes letters naast elkaar,
Zooals het hoort, dan zijt ge klaar.
46. (Ingezonden door Marietje Soel-
laart).
Mijn eerste is iets, dat de kleerma
ker gebruikt.
Mijn tweede is een deel van een
stad.
Mijn geheel is een plaats in Zuid-
Holland.
47. (Ingezonden door Wieiske Ho-
gervorst).
Tweebeen zat op driebeen.
Toen kwam vierbeen, om tweebeen
te bijten.
Maar toen greep tweebeen driebeen
om vierbeen mee te smijten.
48. (Ingezonden door Antoon v. Z.).
Ik blijf, wat ik ben, zoolang men
niet weet wat ik ben. Maar weet men
wat ik ben, daft ben ik niet meer wat
ik ben.
49. (Ingezonden door
Zet achter elkaar
Een verkorte meisjesnaam.
Een verkort© jongensnaam.
Een uitroep.
Een geliefd persoon.
Nu krijgt go een plaats in Japan.
50. (Ingezonden door Catharine
.Doing).
Wat leest ge hieruit
Kof I N T.
STRIKVRAGEN.
(Ingezonden door Annie Rozen hart).
1. Welk dier had Noach niet in zijn
ark
2. Wie wordt rijk door geven
3 Waarom ziet de maan zoo bleek?
(Ingezonden door Nelly Bnrtling).
4. Wat is ditt t t t t t t.
(Ingezonden door Jacob C. Stolwijk).
5. Welk handwerk heeft een orga
nist
6. Wat kan
.-alten
zonder handen
8. Wat is noodig om een goed afge
werkte laars draagbaar te maken
(Ingezonden door Annie Rozenhart).
9. Welke schuld is onbetaalbaar
10. Wat is liooger dan wijsheid
(Ingezonden door Piet C. do Veer).
11. Welke tomaten kan men niet
eten 1
(Ingezonden door Netje en Fietje
Dusschoten).
12. Waar wonen de meeste knappe
menschen
13. Waarom beet Adam in don
appel
14. Hoe diep is de zee
15.'Welk© kaars brandt langer, die
van 5 of van 6 in een pond
BEGRAVEN PLAATSEN.
De antwoorden der vorige week
zijn
1. Houten.
2. Oudewater.
3. Warmond.
4. Alkmaar.
5. Soest.
6. Weesp.
7. Rijswijk.
8. Appel sga en Wije.
9. Ruinen.
10. Assen.
11. Boskoop.
12. Twello.
13. Buitenpost.
14. Hengelo.
15. Rolde.
De Wedstrijd
MAAK EEN LIJST VAN BEKENDE
HUIZEN EN GEBOUWEN IN HAAR
LEM EN SCHRIJF HIERBIJ EENI
GE BIJZONDERHEDEN, bijv wan
neer ze gebouwd of gesticht zijn,
waarvoor ze toen of nu gebruikt wer
den, of waardoor 7.e het meest be
kend zijn geworden.
Nu moet je do stad maar eens in
alle richtingen doorloopen en goed
om je heen kijken. Je weet, Haar
lem is al een heel oude stad en er
hebben hier heel wat beroemde per
sonen geleefd. Ik geloof, dat je menig
groot gebouw en menig oude gevel
steen met teekening of opschrift ont-
déktl
Het is zomer en ik ben blij, dat Jo
voor dezen wedstrijd meer buiten
moet loopen, dan in huls zitten; en
ik ben er zeker van. dat wie hier een
maal aan begonnen is. zelf zoo n plei-
zier in zijn verzameling krijgt, dat
het een keurig volledige collectie wor
den zal.
Je raag natuurlijk om inlichtingen
vragen, waar je die maar krijgen
kimt en je mag ook in boekjes, of tijd
schriften er iets over opzoeken, en
schrijf er dan bij welke bronnen jo
geraadpleegd hebt.
Er is dezen keer maar één afdeeling
want de kleintjes kunnen hier even
goed aan meedoen als do grooten en
bij de beoordeeling wordt natuurlijk
de leeftijd in aanmerking genomen. 1
De 1ste prijs bestaat uit:
EEN VOETBAL,
EEN REISMANDJE,
of een TIVOLISPEL.
De 2de prijs Ls:
EEN PLANTENTROMMEL.
EEN TUBEVERFDOOS,
of een STEMPEL.
Dan zijn er nog twee premies nl.:
BOEKEN IN PRACHTBAND.
Nu zal ik dezen keer jullie heel
ruim den tijd geven, want er gaan
veel jongens meisjes eenige dagen of
weken de stud uit. Je moet dus zelf
maar beslissen, of je het vóór of in
de vacantie het beste doen kunt. Ik
verwacht alle inzendingen vóór of op
Woensdag 30 Augustus 1911.
Denk er vooral aan. je werk te
voorzien van naam, leeftijd en adres.
Inzendingen worden verwacht vóór
of op
WOENSDAG 30 AUGUSTUS 1911.
Alle inzendingen moeten er netje»
uitz.en en voorzien zijn van naam,
leeftijd én adres.
HET NIEUWTJE.
De kleine Hans zei tot zus To:
„Raad eens wat Moe mij zcide:
Vanavond brengt de ooievaar
Een zusje voor ons beide".
Die komt voorzichtig aangesneld
En tikt zacht aan de ruiten,
Eu als je 't raam dan open doet,
Zie je 't kleine zusje buitenl
Dat was een Vreugd voor kleine To
Ze kon 't haast niet gelooven;
Ze vertelde 't nieuwtje gauw aan
Moe,
Die lag te rusten boven.
En 's avonds toen de kleuterkens,
Zoo zoet lagen te droom en
Is de met vreugd verwachte pop,
Héusch in de wieg gekomen.
Reeds bij het eerste morgenlicht,
Wipt het tweetal uit hun bedje;
En vroolijk straalde hun gez cht
Bij 't zien van „kleine Jetje".
De gift van den Zeegod.
(Vervolg en slot.)
Wij moeten een beter huis heb
ben, zei do vrouw in den tweeden zo
mer. Het oude is te klein voor ons
en de be.de mannen.
Dat is goed, zei de visscher en
hij bouwde een prachtig huis met
een vischschuur, huurde er nog twee
man bij en ving zulke reusachtige
hoeveelheden visch, dat hij manden
vol naar Rusland' en naar Zweden
zond.
Ik krijg het veel te druk, zei de
vrouw toen, - het wordt hoog tijd,
dat ik een dienstbode neem.
Dat vind ik ook, zei de man. En
zij huurden een meid.
Ik kom tegenwoordig melk te
kort met al dat personeel, en nu ik
toch een meid heb, ka'n zij evengoed
voo'r drie koeien zorgen als voor j
één.
Nu zing dan nog eens een vers
je voor den Zeegod! raadde haar
echtgenoot.
De vrouw zag hier wel wat tegen
op, maar toch op een mooien avond
roeide zij weer naar de diepe zee en
vroeg AhbL er nog twee koeien bij.
Den volgenden morgen stonden er
drie koeien, inplaats van één, en alle
drie zorgden zij voor zichzelf en aten
zeegras, zooals de eerste koe gedaan
had.
Ben je nu tevreden? vroeg de
visscher aan zijn vrouw,
- Ik zou heelemaal tevreden zijn
als ik hog twee meiden meer had om
het huishouden te doen en ais ik mij
beter kleedde. Heb je niet gehoord,
dat ze me al „Mevrouw" noemden?
- Wel, doe zooals je wilt, zei de
man, en zij huurde nog twee meisjes
en kleedde zich als een dame.
Nu zou alles p'rachtig zijn, zei ze
als we nu 'nog wat beter woonden.
Je moest een flink huis van twee ver
diepingen bouwen en wat teelaa'rde
brengen, zoodat we ook een tuin had
den. Eh dan moet je een klein zo
merhuisje bouwen» waar ik kan zit
ten met een mooi uitzicht over de
zeo; en dan nemen we 's avonds een
man, die viool voor ons ka'n spelen;
en dan moeten we zelf een motor
bootje hebben om 's Zondags naar
de kerk te gaan.
Opperbest, zei de visscher en hij
deed, wat zijn vrouw gewenscht had.
Het kleine eiland Ahtola werd zoo
prachtig, en de visschersvrouw werd
zoo deftig, dat zelfs de visschen haar
vol verbazing aanstaarden. Zelfs
Prins werd gevoerd met kalfsoesters
en roomkoekjes en hij werd zoo dik
en rond als een vischmandje.
Ben je nu tevreden? vroeg de
man weer.
Ik zou heelemaal tevreden zijn,
antwoordde zijn vrouw, als ik
dertig koeien had, inplaats van drie.
Met zoo'n huishouden kan ik best
een kudde gebruiken.
Ga naar den Zeegod! sprak de
visscher.
De vrouw ging in haar motorbootje
en zong voor den Zeegod. Den vol
genden morgen stonden de'rtig prach
tige koeien op de kust en alle zoch
ten hun eigen voedsel.
Man, zei de vrouw, er is geen
'ruimte genoeg op dit ongelukkige,
kleine eilandje, de koeien loopen el
kaar i'n den weg!
Nu, pomp de zee leeg! dan heb
je de ruimte! raadde de man.
Onzinl zei de vrouw, wie kan
nu de zee leegpompen!
Probeer het eens met je nieuwe
bootje. Daar is een pomp aan boord.
De vrouw wist wel, dat dit een
grap was, maar onophoudelijk dacht
ze er aan.
Ik kan de zee niet leegpompen,
dacht zij bij z:clizelf, maar mis
schien kan ik wel een gedeelte dem
pen. Ik zou een dam om het eiland
heen kunnen legge&ii en daarbinnen
alles met zand en steenen opvullen
en dan zou ons eiland tweemaal zoo
groot kannen worden.
En zij nam een groote lading stee
nen op haar boot. En de muzikant
met de viool ging mee. En toen zij
een eind gevaren hadden begon hij
wat te spelen, en hij speelde heel
mooi, zóó mooi, dat Ahti en al de
meerminnen aan de oppervlakte kwa
men om te luisteren.
Wat schittert daar toch zoo in het
water? Vroeg de vrouw.
Het is de zonneschijn, die op de
golven speelt, antwoordde de spele'r.
Eindelijk waren zij ver genoeg en
de vrouw beval de stecneh uit te
gooien-.
Plomp! daar ging de eerste steen,
recht tegen den neus van een va'n de
grootste meerminnen. Bom! daar de
tweede tegen de wang van Ahtl's
vrouw!
Rrt! daar vloog de öe'rde tegen
Ahti's hoofd en nam zijn halve baard
meel
Dat gaf een plotselinge opschud
ding in zee. De golven tuimolden over
elkaar alsof ze aan de kook waren!
Wat be teekent dat leven? wilde
de vrouw vragen, maar vóór zij de
woorden uit den mond had, opende
de zee zijn gapende muil en ver
slond de heele boot;
De visschersvrouw zonk als een
steen naar de diepte, maal door het
slaan met handen en voeten kwam zij
weer naar de oppervlakte, waar zij
de Viool van den speelman greep en
daarmee trachtte te drijven. Toen
zag zij naast zich Ahti's verschrikke
lijk gelaat.
Waarom hebt gij mij met stee
nen gegooid? bulderde de Zeegod.
Heb ik niet alles gegeven, waar je
om gevraagd hebt en 'nog voel meer?
O, zeker! Ik dank u nog zeer
voo'r de koeien. ZIJ geven molk 'Ln
overvloed.
En waar is al liet goud en zil
ver, wat ge mij tot dank beloofd
had?
O, Heer heeft de zon niet iederen
dag de zee met goud belegd en de
ma»n 's 'nachts met zilver, als er
tenminste geen wolken aan de lucht
waren?
Ik zal u straffen! brulde de zeegod
en hij gaf een duw tegen de viool,
dat hij regelrecht met vrouw en al
naar hel eiland vloog.
En daar stond Prins op een kaal
been te knagen, even mager als al
tijd. En haar man zat alleen in zijh
versleten bruine buis voor de stoep
van het huis en verstelde zijn net
ten.
Wat is er gebeurd? vroeg hij.
Waar kom je zoo plotseling
vandaan gesprongen en waarvoor
ben je zoo nat?
De vrouw keek verbaasd om zich
heen en vroeg:
Waar is ons huis van twee ver
diepingen?
Wat voor huis? vroeg de man.
Ons groote huis, met don tetón,
en de knechts en de meidon en de
dertig prachtige koeien en de motor
boot en al het andere?
Je praat onzin, vrouwl sprak
de oude man. De studenten heb
ben je gisteren zooveel gekheid in het
hoofd gepraat, dat je op zee allerlei
malle versjes gezongen hebt, en je
kon den slaap niet vatten voor tegen
den ochtend. We hebben slecht weer
gehad' vannacht; maar de storm is
•voorbij en ik heb je maar niet wak
ker gemaakt dh ben de netten alleen
gaan inhalen.
Maar ik heb toch Ahti gezien,
hield de vrouw voL
Je hebt in bed gelegen en al
dien onzin gedroomd en toen ben je
ih je slaap in 't water goloopen.
Kom, je bent nog niet goed wakker,
geloof ik! We zullen een volgenden
keer de Zondagsrust niet wee'r ver
storen en help mij nu maar met de
visch!
Tooveren.
(Naar een oud verhaal.)
Er was eens, heel lang geleden, een
oude toovenaar, en die had een knecht-
tje, dat altijd om en bij hem was.
Op een morgen zegt de toovenaar
„Jip, ik ga wandelen. Zorg, dat er
water in het bad is als ik terugkom."
„Goed meester", zegt Jip, maar
„goed" meent hij niet. Pas is de too
venaar de deur uit, daar gaat Jip aan
't brommen
„Vul het bad I Wel zeker Hoeveel
water moet ik daarvoor wel aandra
gen, heelemaal uit de rivier Wel be
dankt, meneer Jip doet het niet Jip
is ook niet dom. Hij heeft ook oogen
en ooren. Hij heeft niet vergeefs zoo
lang bij een toovenaar gewoond. Pas
maar eens op, of hij hem de kunst
ook afgekeken heeft I Water dragen
Wel bedankt
Kom Jij maar es hier. ouwe bezem.
Nu ben i k baas en mag je mijn
knecht es wezen. Pas op, luister goed,
of ik het tooverwoord ook ken Abra-
cï 1 Verstaan Gehoorzaam dan
maar Sta op twee beenen Mooi
Nu, krijg een hoofd 1 In orde. Nu,
maak als de wind. dat jo twee flinke
armen hebtdie moet ik gebruiken...
Ha mijn knechije is klaar En nu
pak de beide emmers maar beei en
kuier naar de rivier om water 1 Het
bad moet gevuld worden. Ik heb nu
lust. eens naar het werken te kijken,
ui plaats van zelf te worken.
Hadaar gaat ie, daar Ls ie al bij
de rivier, wat ie vlug loopt op zijn
spillebeenen 1
Floep een emmer vol in 't bad
Floep 1 de tweede emmer En weg is
ie weer. En weerom is ie ook al.
Floep weer een emmer. Floepnog
eens. Wat een water 1 Toe maar. jon
gen I Wat borrelt het, wat stroomt bet!
Floep Floep 1 Laat es kijken ge
noeg 1 Voller moet de kuip niet. Abra-
ca Wat? Ga je nog weer 't ls ge
noeg zeg ik. Ga je toch 1 Abrucè 1
Bon je doof? Het is ge-noegl A-bra-
c&zeg ik...."
De bezem luistert niet. Hij loopt
door, haalt water, haalt weer water.
Itet bad stroomt over. Klots 1 klots 1
het water gulpt over den vloer. Daar
komt liij weer aan, de bezemknecht.
Weer twee emmers in de wil© kuip.
Fteep 1 floep Hij stoort zich goen
zier aan het ho-schreeuwen van Jip.
Jip staat al diep in hel water. De
matten driiven uver den vloer. Duur
komen de pantoffels van Jip's baas
aan varen. Weer twee volle emmers
gaan het bad in. Klets Klets Jip Rilt
en tiert. De bezem houdt zich doof...
Weer een dracht water. Jip drijft met
de handen naar zijn hoofd. Hij be
grijpt het plotseling... Geen roepen of
schreeuwen kan helpen hij moet een
ander tooverwoord uitspreken om
den bezem weer tot gewonen bezem te
maken.
Maar hoe is dat woord?
Jip grijpt weer naar zijp hoofd. HU
weet het niet
En daar komt hij weer aan, die lee-
lijke tooverbezem I Weer water 1 Hij
klotst met zijn spillebeenen door den
stroom en stoort zich niet aan Jip's
ellende. Floep floep 1 De stoelon
beginnen te kantelen, alles drijft, al
les zwemt. Het water stroomt de deur
uit -- de gang uit. En daar gaat-io
weer
1-Ia nu weet Jip wat hij doen za\.
Een bijl een bijl 1 „Kom hier, leelijk
tooverding 1 Wie niet hooren wil, moet
voelen."
Daar komt ie weer aansleepen met
water wéér water. De bijl omhoog 1
Bats bats Krak krak Geraakt
Haha I daar ligt ie in tweeën ge
spleten Gered
Maar maar ziet Jip het goed
Daar richten de twee helften zich op,
In oen oogenblik hebben ze ieder een
hoofd en twee armen en twee beenenl
En de armen grijpen twee emmers, en
de boenen loopen naar de rivier, en
voordat Jip weet, wat er gebeurt, ko
men er twee bezemknechten aan
stappen en dragen ieder twee emmers
water in het bad. Gehoorzame die
naars, meesier Jip
En het dragen en sjouwen gaat
maar door. en het floepen en het klit-
sen en kletsen en klotsen en gulpen
en stroomen gaat maar door In en
uit alle kamers stroomt het water
de gang li'kt de rivier zelfhet water
stroomt de voordeur uit de straat
op.
..Meester I Meester help help I"
schreeuwt de arme Jip.
Daar komt Jip's meester.
„Genade! genade!" roept Jip, en
hij valt op zijn knieën in 't water.
Jip's meester roept: „Acarbft!" En
kijk in minder dan een cogenblik
hebben de waterdragers de emmers
neergezet, en de oude bezem staat ook
al weer op zijn eentje rustig in liet
bezemkok.
Met open mond staat Jip naar dit
alles te kijken. A-car-bA 1 dat was het
dus 1
En wat gebeurde er nu met J ip
Jip was te lui om een beetje water
in het bad te drac -- nu moest hij-
sleepen, zwoegen, sjouwen van vroeg
tot laat, om al het water het huis weer
uil te krijgen.
Van dien tijd af was Jip voor wer-,
ken niet meer bang, maar voor too
veren... Al de tooverwoorden, die
hij kende, schreef h" in het vergeet
boekje.
BOEKEN.
De boeken kunnen weer geleend of
geruild worden op
WOENSDAG, 30 AUGUSTUS.
Brievenbus
(Brieven aan de Redactie van de
Kinder-Afdeeling moeten gezonden-
worden aan Mevrouw Venemay<
Doorn, Wagenweg 88, Haarlem).
In de bus gooien, zonder aan
schellen 1
AAN ALLE KINDEREN. Deze week"
mogen jullie me weer brieven sturen;
Ik denk, dat jullie me nu heel wat te
vertellen hebt over alles, wat je In de
vacantie hebt uitgevoerd l
Mevr. VENEMA—v. DOORN.
19 Augustus 1911.