BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD GROOTE HOUTSTRAAT 55. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. Genezen. 39e Jaargang. ZATERDAG 21 OCTOBER 1911 No. 8692 DE ZATERDAGAVOND HAARLEM'3 DAGBLAD KOST f 1.20 PER 8 MAANDEN OF 10 CENT PER WEEK. IN HAARLEM'S DAGBLAD ZUN ADVERTENTlEN DOELTREFFEND. ONZE ANNONCES WORDEN OPGEMERKT. Het Rijke Natuurleven ENKELE DIEREN IN IIET NAJAAR. Als gure herfstwinden de tempera tuur buiten heel veel en in de ka mers vrij wat doen dalen, beginnen do laatst vertrekkende vogels ook aan heengaan te donken. Heele zwer men kieviten dwalen intusschen nog luid schreeuwend over de weiden, als een gemobiliseerd leger, dat bij het minste teeken, en in dit geval bij te strenge koude, zal oprukken naar minder koude streken. Wel houden ze het op die manier soms tot December uit, maar zo zijn op het ergste voorbereid en blijven reisvaardig. Hun groen gebied, dat ze geheel den zomer moesten doelen met aller lei andere weidevogels, hebben ze nu vrijwel voor zich alleen en luid krijscbend, wieken ze boven hun voch tig domein. Ze hebben dezelfde plannen als de vleermuizen die echter niet zoo ver weg zullen gaan, als de koude hen dwingt hun avonduitstapjes te sta ken. Steeds minder insecten ontmoeten zo nu op hun tochten. Iedere vlucht brengt minder op en naarmate de menschel ij ke jager meer thuisbrengt,, wordt hu'n jachtgebied minder wildrijk. Ten slotte nemen ze een klooit be sluit. Voor hun genoegen göan ze niiet uit; alleen als ze belust zijn op ceh of ander insect, verlaten ze hun schuilhoeken om een uuTtJe op de sa- tanSvlerken als kleine spookdieren ioor het luchtruim te dwalen. Schrik en ontzetting brengen zo 'dan in de dichte gelederen der vroo- lijk dartelende muggen, angst over kevers en vlinders. Hun reizen zijn rooftochten, hun werk is moorden en stuk bijten van minder sterke avond vliegers. Nu zijn, zooals wij reeds zagen, die lugubere tochten gestaakt en, aJs de mee^t vreedzame wezentjes, hangende vleermuizen aan hun ach terpootjes in de schuilhoeken, hun mantel stijf om zich heou geslagen, verterend het teveel, dat overal in de lichaamsweefsels ligt verborgen. Als straks hel voorjaarszonnetje de Vroolijke insectenlcgers wekt en hen aanspoort tot luchtiuanoeuvres is ook de vreedzame rust van hun doods vijand geëindigd en mager en honge rig, begint hij opnieuw zijn duister, vernietigend rooverswerk. Wij varen e'r wol bij. De strijd dien zij voeren, is gericht tegen onze aan vallers en als loon daarvoor dienen wij iedere vleermuis, die nu op onze solders of in onze pakhuizen bescher ming zoekt, met rust te laten, wij zijn ailn ons zelf verplicht, de rust dezer trouwe bondgenooten niet te storen, llun ontwaken betcekent den dood van duizenden luchtplagen, hun schuilplaats zij hun tijdelijk eigen dom, met graagte door ons afge staan. Nog enkele dagen en, ook het rijk der kruisspinnen wordt Turksch, d. w. z. het neigt ten ondergang, diklijv gen nettenbrcier zitten, maar Hier en daar zien we nog wel zi lang duurt dat niet meer. De groote moordenaars sterven in het een of ander afgelegen hoekje en met de wou dérlijke vangtoestcllen is het dan ook weldra gedaan. Neerdwarrelende bladeren ver scheuren hel gedeeltelijk, do wind doet de rest en weldra is het geheeie roovershol niet alleen uitgestorven, maar ook verwoest. De zwavelgele eihoopjes, de onheil spellende voorboden van verbdrgen vliegenrampen, blijven als Lovehiloozo dingen den winter ovér, maar de kleine achtpootigo apeldeknopjes die daaruit in 't voorjaar voor den dag komen zetten de zaak op denzelfden voet voort Ook de hommels, die, beschenen door een najaarszonnetje, nog wel eens monter op de enkele overgeble ven bloemen neerstrijken, hebben nu hun beste dagen gehad. Enkele we ken geleden waren de dahlia's en canna's nog de groote verzamelpun ten, maar do koude heeft de meeste dieren verstijfd en machteloos ge maakt en, ver van hun nesten, ster ven zij den uitputtingsdood. De overwinterende wijfjes hebben vel groote plannen voor het voor jaar, maar voorloopig moeten zij zich toch schuilhouden en kunnen zij niets méér uitrichten. Zij kruipen weg, evenals dte dauw wormen en andere o'nderan'rdsche rolronde soortgenooten. Ook deze zoeken een grondlaag op, waar do vorst niet doordringt, om 211 de lente wéér een kijkje te komen nemen aan de oppervlakte. Met een boosaardig genoegen, met een waar leedvermaak, verlustig ik nu in de laatste kamer-evoluties dor kleine zomerkwelgeesten, de ar rogante, nieuwsgierige, brutale vlie gen. Ouzo warme zomér was bepaald gunstig voor hén. Heele legérs drongen onze huizen binnen. Ze waren, hoewel ongenoo bij ons ontbijt en dinér als eerste fijtaproe vers aanwezig, ze plaagden ons van den morgen tot don avond, zo waren hinderlijk, dag uit, dag in. Ook met hen is het gedaan en de enkele overblijvers zijn toch niet meer zoo vlug als hun oudere broe ders en zusters. Men moet nu zoo'n veel verwenscht vlieggedrocht kromme passen zien maken over de broodkruimpjes of an dere voedingsstoffen. Het ze= tal poo len verricht minder werk dan één zoo'n werktuigje in den zomer. Stijf en stram, als afgeleefde mannetjes, kreupelen ze van het eccio plekje naar het andere. De eene helft voelt zich zwak, de andere wordt vernie tigd door den bekenden vliegenschim mei. Daar zit zoo'n klein ding tegen de ruiten. Geen vleugeltje wil meer be wegen, geeh poot kan méér worden uitgestoken. Eindelijk komen er klei ne openingen in het gezwollen lijfje en plotseling Is de huisplaag ringd door een poedoraohtige sporen- massa, die ook reetls vroevre ge slachten heeft ontwapend en gedood. De enkele vlieg, df.e nog aan die infectie ontkomt,*-inag eindelijk op een Warm plaatsje achter spiegel ot kast overwinteren, om door ue eerste zonnestralen weer te worden gewekt en te zorgen voo'r toekomstige kwel- generaties. II. PEUSENS. Rubriek voor Vrouwen De plaats der vrouw in het Brilscho Rijk. Als het oude gezegde een waarheid bevat, dat d.è Vrouw de beste is, waar het minst van gesproken wordt, dün behoort de Engelsche vrouw ze ker tot do slechtste! Nergens is de vrouw er nader aan toe, om ook het kiesrecht te verkrijgen ofschoon zooals dit moer gaat, tegen dezen laatste beslissenden stap nog al opge zien wordtl De regeéringen der beide koninginnen Elisabeth en Victoria, bohoorden zeker tot de roemrijkste dor heele gesch edenis en hard wordt er dan ook in Engeland gestreden voor het kiesrecht. Niet dat de vrouw daarom haar huishouden ver- waarloozen zal: integendeel, de En gelsche huishoudens zijn in den regel uitstekend gevoerd, ja, kunnen als model dienen van orde, regel en zelligheid! Maar de Vrouw wenscht niet uitsluitend op te gaan in de zorg vodr het huishouden! Evenals de mannelijke bewoner van het oude Albion interesseert zij zioh bijzonder sterk voor sport en al wat dit gebied betreft. En niet alleen als toeschouw ster, maar als werkend lid van één of meer dergelijke nutionale vereeni- gingen! Op do Lets trapt zij naai' het tennisveld, de hockey-baan en noemt daar deel aan deze open-luchtspelem, ook al behoort ze volstrekt niet meoi tot de jongere generatie! Beiden: moedér en dochter, behooren tot één of meer ve'reenigingen 011 bepaalde dagen of uren blijven daarvoor reserveerd! Fietsen doet haast iedere vrouw in Engeland en in het fietsenhok staan, evengoed de rijwielen van de vrouw des huizes uls van de dienstbodenI Want hoezeer da sportbeoefening daar gemeengoed is, daar hebben we in ons land nog geen begrip van! Een groote plaats in liet leven der Engelsche vrouw neemt het „shop ping" in en men kan er haast g Noderlaiidsch woord voor geven, dat genoegzaam dié beteekenis weer geeft! Voor de Vrouw, die den tijd er voor heeft, verstaat men er in Lon den en, 0vei- het algemeen, in alle groote Engelsche steden onder, eed voortdurend heen en weer trekken naar de groote magazijnen, om inkoo- pen te doen voor hui shouden en toilet. Want er gaat niets van af: geen intérieur is gezelliger ingericht dan het Engelsche en geen vrouw is beter gekleed. Men kan dé Pa/rijsche dame de eer geven van het meest be-. dacht te zijn op den „dern.er cri" in de mode, de Engelsche, ook van*de middenstanden weet zich het best te kleoden, het eenvoudigst, maar tege lijk met den mcesten smaak; het best in stijl, het meest passend voor de gelegenheid. De Engelsche huisvrouw weet zich over het geheel zeer goed te doen gelden, vandaar, dat de dienstboden plaag er ook nog 'niet zoo groot is als in de andere rijken van het vaste land. Het ontzag schijnt nog altijd grooter te zijn; do kinde ren heoten b.v. van de geboorte af al „Master Baby" of „Miss Baby", maar héél zelden, dat do meid de kinderen bij den naam noemen zon der titels! Door den grooten regel maat, waarin het huishouden zijn going gaat, houdt de vrouw nog veel tijd over, om zich aan sociale of phi- lantropische werken te wijden en dat zij best berekend is op de organisatie van groote vereen;gingen, bewijst Geheel-onthouders Vereeniging, een beweging, die iii Engeland hoofdza kelijk doo'r do vrouwen op touw g> is! Hoezeer do vrouwelijke aristocratie zich ook op sociaal gebied beweegt hebben wij vroeger al eens te berde gebracht. Allérwege staat voor de vrouw do weg open, alleen op juridisch gebied heeft zij zich in Engeland nog niet gewaagd evenmin als er Vrouwelijke dominé's zijn. Ook geldelijk vindt de vrouw in het Britsche rijk beter waar- doering; vooral de onder wijs-wereld wordt lietc'r betaald dan op het vas te land. Maar ook aan de post, aOn de ministeries, bij het fabriekswezen, kooien waarlijk heel goed bezoldigd© betrekkingen voor. Vrouwelijke doc toren maken zeker een twaalf dui zend gulden per jaar en een opera- trice in Londen wordt o.a. op vijftig duizend gulden geschat! Ook in den handel heeft de Brit sche vrouw liet verder gebracht, dan overal elders; iets wat in. den tijd van Napoleon al scheen op te vallen, daar geen enkele vrouw een practi scher blik heeft op zakeu. Niet zel den staan bij naamlooze vennoot schappen directrices aan het hoofd co zeker is het, dal geen. zaken nauw keuriger nagegaan worden, dan daar waar de vrouw de leiding in ha'nden heeft. Vrouwelijke burgemeestérs ko men hier en daar al voor in Engeland en na Amerika, zal het Britsche rijk, dus het éérst genoemd worden, op het gebied der emancipatie! MARIE VAN AMSTEL1 Een stroopersgeschiedenis, door II. LUDWIG. Maar dat is nu toch liet toppunt van brutaliteit, mompelde do bosch- wachter Werner in zichzelven, toen bij een briefkaart had gelezen, welke de postbode zoo juist had gebracht. Zoo iets heeft men waarachtig nog nooit gehoord; zoo'n gemeeno kercil Nu, wacht maar, als je *t weer in je hoofd mocht krijgen in mijn revier te komen 1 Maar oudje, wat brom je toch? riep de boschwachtersvrouw, terwijl zo huar lachend gelaat binnen do deur stak. Wat praat je toch tegen je zei- ven? Och, Lieze, wat te gok is, is te gek! Daar heb ik een briefkaart ont vangen. Luister maar eens: „Ik dee-1 hierbij aan meneer den boschwach tér Werner mede, dat ik uit mijn zo- merponsion torug ben gekeord. Ik hoop, dat liet u en het geliefde wild goed gaat. Met verschuldigde ach ting, Franz Schroder." Nu, wat zeg je er nu van, heb je wel ooit zoo'n onbeschaamdheid beleefd? Wat? zei de vrouw niet eon ern stig gezicht, is zwarte Franz er weer. is dan het jaar nu al oiu? Ja, zeker, dat is om; den tweeden September van het vorigo jaar werd hij achter de tralies' zet, en van daag hebben we weer den derden. Ach, Heinrich, zei de Vrouw op zeer angstigen toon, ik hoop, dat de akelige ketel nu maar een schrik voor het stroopen heeft gekregen; ik zou zoo bang wezen, als "t weer van voren af begon. Stel je gorust, beste vrouw; de ketel weet, dat ik op mijn po6t ben, en mocht hij weer in mijn revier stroopen, dan gaat 't hem nog slech ter dan den vorigen keer, toein ik hem bij het doode hert vond. Nu, ik hoop, dat het jaar in de oei hem tijd tot na denken heeft gelaten en hij nu ver standig ls geworden. Het is eigenlijk jammer van den n an; hij is, naar zijn kaméraden zeggen, ecu flinke mijnwerker, maar heeft ze dik achter de ooreu. Ik zal daarom nu dubbel moeten oppassen. Adieu, oudje, maak je geen annoodige zorg! Dc boschwachter floot zijn hond, hing hot geweer over den schouder en trok naar zijn revier. De zwarte Franz was, nadat hij een jaar in de gevangenis had door gebracht, zijn béroep weet begonnen uit te oefenen en het scheen inder daad, alsof hij zich het slroopén, zijn oude hartstocht, geheel afgewend had. Wekenlang vond de boschwach ter, hoe nauwkeurig hij ook zocht, niets verdachts; in het rev'er heersch te rust en orde, het wild ging gerust naar de vpcderplaatsen on nergens was storing te bespeuren. Dat duurde zoo ongeveer vier we ken, tot het begin van October; toen was het plotseling met de rust van dén boschwachler gedaan. In zijn tuin, geen vijftig schreden van zijn huis, vond hij op een morgen hot ver- sclie gewei van een ree, dat de stroo per van den weg af over de tuinheg had geworpen. De Loschwachter raasde en zwoer, dat hij binnen drie dagen den misdadiger in handen zou hebben, maar al zijn moeite was te vergeefs; daarentegen lag er den derden morgen weer een reegewei in den tuin. We'rner kreeg bijna een be roerte, toon hij het vond, doch hij gaf door géén enkel woord lucht aan zijn woede, maar zat uren achtereen in zijn kanier en dacht er over na, hoe do kerel, die stellig de zwarte Franz was, te pakken zou zijn. Hij was thans dag en nacht 'in liet revier, maar vond absoluut niets. Eindelijk op zekeren morgen tegen acht uur, hoorde hij heel m de verte oeü schot vallen. Zoo snol zijn voeten hem wilrfen dragen, ijlde hij naai- de plaats, waar üaar zijn meeiung was geschoten; tot den middag zocht hij alles in de'n omtrek af; hij snuffelde langs alle paden en paadjes, maar tevergeefs. Zijn' laatste hoop was, dat de buit misschien nog in de woning van den strooper te vinden zou zijn. Spoor slags begaf hij zich daarom naar den gendarme en met hu'n beiden gingen zo naar liet huis van den zwarten Franz. Toen ze daar aankwamen, zat dé persoon, dien ze zochten, juist aau zijn middagmaal en vroeg heel verwonderd, wat de heeren bij hem kwamen doen. Van morgen om acht uur is er in het rev.er een schot gevallen, en daar go mot het oog op uw vroegere straffen verdacht wordt van sti'oo- pefij, zijn we genoodzaakt huiszoe king bij u te doen, zei dc wachtmees ter. Dat kunt ge, als ge er pleizier in hebt, zeide de zwarte Franz met een sarrenden lach; maar ik heb niet gestroopt; ik ben sedert hedenmorgen vier uur aan 't werk geweest in de mijn en pas om twaalf uur thur.s ge komen. Dat zullen we dadelijk.onderzoe ken, zei de gendarme; kom niaar eerst eens mee naar 't gebouw van de mijndircctee. Binnen tien minuten waren ze daar en bier vernam de boschwachter nu tot zijn groote ver bazing, dat zwarte Franz werkelijk van vier tot twaalf uur in do mijn aan het werk was geweest. Dc werk meester had hem voortdurend in zijn nabijheid gehad en hij kon dus onmo gelijk in het bosch, dat op een uur afsLinds lag, om acht uur een schot hebben gelost. Onder deze omstan digheden bleef de huiszoeking ach terwege en de gendarme zei op den terugweg tot den boschwachtér, d,it hij zwarten Franz waarschijnlijk toch ten onrechte verdacht. Mismoedig kwam êi'nor thuis, maar zijn toorn en zijn woede kenden geen grenzen, toen hij den volgenden morgén het derde gewei iu zijn tuin vond. liij (vestigde nu dagen ai Ritereen van het bosch uit zijn aandacht op de wegen naar het dorp, waar Franz woonde. Op een avond wend zijn „Hector" onrustig; voorzichtig sloop hij met zijn hond voorwaarts; nu hoorde hij zachte voetstappen, maar omdat hij absoluut niets kon 2 en, hitste hij zijn hond er op af. Hector Snelde weg en na korten tijd hoorde Werner een woedend gebrom en ge huil van den hond en ook het geluid van een menschelijke stom, en toon hij hu haastig verder liep, zag hij, hoe zijn hond op den weg, dio door het bosch leidde, een man tot staan had gebracht, die rich met alle macht tegen het dier verweerde. Toen hij dichterbij kwam, riep zwarte Franz, want deze was het, hem too: meneer de boschwachter, roep uwvervloekten hond terug; hoe komt het beest er bij om h er op dén open weg menschen aan te vallen? Ik zal u aanklagen! Wat doe jc hier? riep de bosch wachter, nadat hij zijn hond had ge floten. Wat ik h er doe, gaat u niemen dal a'a'Q; ik zal toch nog wel op de publieke straat mogen loópèn; het zou nog mooier worden 1 riep de mijn. werker spottend. Als u een strooper wilt vangen, zult u hem hier op den grooten weg wel niet krijgen! Neem je in acht, neem je in acht, Sclu-öder, zei de boschwachtér met van drift bovendo stem; eenmaal krijg ik je toch en dan wee u! Wat wilt u eigenlijk van mij, meneer de boschwachtér; laat mij met rust, zooals ik uw ellendige reeën met rust laat, antwoordde zwarte Franz, draaide zich om en ging rijns weegs. Toen de boschwachtér ©enige da gen later langs een open plek in het bosch jaagde, terwijl de hond er in rondsnuffelde, viel rr plotseling een schot, dat gevolgd werd door een kort, luid gebrul van den hond. De boschwachter vloog er heen en vond zijn trouwen makker met doorschoten kop op den grond liggen; liet arme dier trok nog even met dc po0ten; de kop was door hagelkorrels totaal ver pletterd. Werner ltet rich dadelijk languit op den grond vallen, bang, dat de ve'rstokte strooper hom met een twee de schot het Licht zou uitblazen, wan neer hij op de plek bleef staan. Voor zichtig onderzocht hij de omgeving, de eene rij van onderen reeds wat dunner wordende dennen zocht hij na de andere niet zijn oogc.o af, maar nergens was een mensch te Nu giug bij naar bet lijk van zijn hond, Tranen va'ii woede en verdriet kwamen hem in de oogen, toen hij zijn trouwen Hector daar in zijn bloed zag liggen; hij bukte zich om hel doode <Ler weg ie slepen en be merkte nu, dat een kle.no tak van den d.chtstbjj suianden den bewoog. Nieuwsgierig kroop hij er dichter naar toe; een dunne, zwailo draad hing van den tak naar beneden, en toen hij dien volgde, vond hij aan den stam van bet boompje de oplos sing van liet -raadsel. Op uiterst scherpzinnige maiucr was daar een zolföntladond sch.ettoestel gemaakt, bestaando uit de helft van een ouden geweerloop met slot en haan, De bij na onzichtbare draad was zoo ge spannen, dat de arme hond hij het aanraken er van zelf de oorzaak van zijn dood werd. Nu werd het den boschwachtér op eens duidelijk, hoe vroeger het schot in het revier kon vallen, hoewel kerel in de mijn aan 't werk was Op deze wijze kon een stuk wild, dat die plek passeerde, zelfs in de diép ste duisternis geschoten worden. De grenzeloóze laagheid van dezen aartsdeugu et vloekende, haalde de boschwachter den hond weg, niaar liet overigens alles, zoouls het was; want alleen hier op deze plek, zou. hij den strooper kunnén vangen. Toen hij thuis kwam en zijn vrouw 't treurig uiteinde van Hector mede deelde, moest de bedroefde rouw hem ook nog een Jobstijding bréngen; ze vertelde hem met tranen in de oogen, dat in den karpervijver alle visschen dood aan de oppervlakte dreven. Do boschwachtér was sprakeloos, maar toon hij den toestand m den vijver zag, wist hij dadelijk, dat de vis schen door een ontploffing van dyna miet gedood waren. Iloogstwaar- schijniijk had do vent een dynaiuiet- patroon, dié hij gemakkelijk uit de mijn kon meenemen, in den vijver geworpen. Boschwachtér Werner besloot nu op een andere wijze tegon den gesle- penste aller schurken op té treden. Hij schreef dadelijk aan een bevriend collega en verzocht dezen hem eenige dagen-zijn adjunct tot hulp te zenden Reeds den anderen dag arriveerde de jonge groenrok en Wernér wijdde hem in zijn plan in. Des avonds gan gen de twee naar de dorpsherberg en daar vertelde de boschwachter aan den kastelen, dat hij verplaatst was en zijn collega en opvolger, als hoe danig hij den adjunct voorstelde, hem nu reeds voor ©enigen tijd moest vervangen, daar hij dén volgenden dag op reis moest 0111 zijn nieuwe standplaats m oogenschouw te ne men. Den volgenden dag reed boschwach tér Werner werkelijk naar het sta tion en slapte in den trein. Dit alles was natuurlijk in het dorp overal be kend geworden. Werner was echter slechts tot het eerstvolgende station gegaan en was vandaar te voet naar zijn rev! er getrokken, waar hij des avonds aankwam en zich in de nabij heid van het schieltocslel op den loer legde. Hij had gezworen daar zoo lang te zullen blijven, tot do stroope'r in de val liep. Zijn plaatsvervanger kwam onder 't in achtnemen van al lerlei voorzorgsmaatregelen bij hem om hem van levensmiddelen to voor zien. Al te lang zou zij'n geduld niet op de proef worden gesteld. Nadat hij het twee nachten en een dag op zijn post bad uitgehouden, zag hij eindelijk resultaten van zijn werk. Bij het aanbreken van den tweeden dag hoo'rde hij iemand zach'jes na- derkomen en eenige seconden later sloop een man Ln gebukte houding zijn schuilplaats voorbij. Met een ge weldigen sprong wierp de groenrok rich op den rug van den niets kwaads venmoederde, die dadelijk op den grond viel en, hoewel hij rich wan hopig verweerde. <Vr.r den op hem liggenden boschwachtér aan handen en voeten gebonden wérd. Daarna draad© de boschwachler den over- vallene 0111 het was zwarte Franz. Eindelijk heb ik je, kerel! hijed© Werner tusschén de tanden door. Nu ontsnap je mij niet meer; nu wordt er afrekening gehouden. Wat wilt u, siste dé zwart©, ik wilde hceleinaal niet st'roopen, ik heb niet eens een wapen, ik Stil, schurk, je hebt cr^en wapen noodig; Je wilde alleen maar zien, of jo toestel gewerkt had. Beken nu, hoeveel reeën heb je, daarmee al ge dood? Ik weel van niets, bromde ere- va'ngono. U hebt mij hier wederrech telijk... Houdt den mond, kerel, anders sla ik je bont en blauw, riep Werner driftig: ik zal nu eerst eens zien, of je heelemaal geen wapen hebt- Bij deae woorden stak hij de hand ïn don zak van den weerlooze en weldra haalde hij een klein pakje en een lang eind touw. benevens een ouden zakdoek voor den dag. In het pakje bovond zich, zorgvuldig ingewikkeld, een dynamiet patroon, en het touw bleek een lont te zijn. Ahaje wilde weer viss* - van gen, spotte de boschwachter, nu, wacht maar, ik zal zorgen, dat je den trek daarnaar verliest. Zooats jij de visschen, de 'reeën an mijn armen hoind 0111 1 leven hebt gebracht zoo zal jij ei- nu aan gelooven. Daar valt mij Juist in, wat ik met je moet be ginnen, wacht maar. Bij dea8 woorden wentelde de boschwachtér den strooper op den buik eh bond zijh voeten met een leeren riem, dien hij anders voor zijn hond gebruikte, aan een boom ft. Daarop maakte hij de touwen om de handen ios en bohd elke hand, vér van het lichaam, aan een boompje, zoodot zijn slachtoffer zich heelemnnl niet verroeren kon, maar met het gezicht naar beneden plat op den grond lag. Ziezoo, kereltje, nu leg ik je de dynamletpo troon met de lont op den 'rug, steek de lont aan, en als ik dan weer thuis bén, zul je wel in duizend stukken vliegen, zoodat geen mensch wat van jou terugvindt. Dan moet er maar eens iemand zoveren, hoe Jo om 't leven gekomen bent. Waarom heb j© ook altijd dynamiet in den zak? Meneer de boschwachter, me neer de boschwaohber, jammerde de kerel met wijd opengesperde oogen, u zult me toch met vermoorden? Dat is geen moord, maar oen goede daad, zei de groenrok, terwijl hij heel kalm zijn toebereidselen mankte. Zie je, hier leg ik de lont mooi opgerold voor je oogen, dan zio je de vork al verder gaan en kunt je op wat zal gebeuren voorbereiden. Meneer de lioschwachter, kreun de de zwarte Franz. ;k wil immers alles bekennen. Zoo, dus nu wil je 't wel? spotte de ander. Ja, ik heb drie reeën gestroopt, ik heb de karpets dood gemaakt, ik heb de geweien in den tuin gewor pen Kijk eens aan, dat alles heb je gedaan meen je daarmee den doed nog niet verdiend te hebben? Toen de boschwachtér nu den vast gebonden© do dynamietpatroon op den rug legde, schreeuwde deze zoo luide, dat Werner hem schielijk den zakdbek in den mond stopte.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1911 | | pagina 15