BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
29« Jaargang. ZATERDAG 28 OCTOBER 1911 No. 8698
DE ZATERDAGAVOND
MA*RI riAia DAGSLAD KOST IN HAARLEM'S DAGBLAD ZIJM
f^20 PER 8 MAANDEN ESSSH&flg GROOTE HOUTSTRAAT 55. advertentièn^DOELTREFFEND-
CF 10 CENT PER WEEK. DRUKKERIJ ZUIDER BUITENSPAARNE 6. 0NZE ofqemerkt.
Het Rijke Natuurleven
HERFSTBLADEREN.
Als oo t voorspellingen verkeer et
«ijn uitgekomen, dan is het wel dit
najaar geweest.
De bladeren zaten nog in dichte
Tijen aan de takken, toen hot al een
axioma schoen, dat ze spoedig alle
zouden neerdvvarrclen. Iedereen wist
bijna zekér, dat de natuur was uit
geput door de groote hitte en velen
profeteerden er daarom maar flink
op los.
Is het u intusschen wel opgeval
len, dal de kastanjes hun meeste
bladeren hebben behouden, totdat 't
laatste groene plekje in geel was
overgegaan, hebt ge wol gemerkt hoe
het verval der iepen weken heeft ge
duurd? De eschdoo'rn heeft neg heel
wat groene bladeren, de struiken
lijn bijna zonder uitzondering nog
Ir.sch groen.
Maar al hebben de boomen zich
v'rij goed gehouden, liet einde is na
bij en weldra zullen starre, zwarte
armen weer, als om hulp va-agend,
worden Uitgestoken naar de zwaar
bewolkte herfstlucht.
Geel en rood, bruin en groen wisse
len elkaar nu nog af, maar liet zwart
aal weldra de overhand hebben en
somber en donker zal het bosch zich
weer afteekenen tegen den grijzen
hemel.
De nevelen dwarrelen over de vel
den, licht bewogen door den vochli-
gen najaarswind de natuur is
grootsch, maar kil en droefgeestig.
Wat is er toch met het woud ge
beurd? Waarvoor en waardooï die
wonderlijke omtooveivng van een
majestueus jubelpale.s tot een rusti
ge maar doodsche zuilenigaierij? Do
bladeren en de vogels zijn e'r miet
meer. Wat "op den grond ligt zijn
blad resten, vochtige, halfvergane
overblijfselen van vroegere weelde en
de vogels zijn verstomd of heenge
gaan.
In zooverre h.ebl>en de profeten
gelijk, dat het afvallen der zomer-
bl ad eren sterker op trail door de lang
durig© droogte maar dat October
bladerloos zou zijn bleek een ge
waagde veronderstelling.
Daar liggen zij nu, de veelvormig^
vlakjes, waarmee de wind zoo Vroo-
lijk kon spelen, waaraan heele legers
•insecten zich te goed deden en waar-
tusschen de zwakke vogeltjes een
schuilplaats zochten.
Heel wat werk kostte het den boo
men al die wonderlijke celcomplexen
in een paar weken klaar te krijgen
en toch was hun leven zoo kort
Maar toch, ze hebben heel wat
werk verricht en hun bestaan was
niet nutteloos.
Nu wOrden ze hinderlijk. De grond
koelt to sterk af en de sappens broom
wordt daardoor minder.
Als de lucht dan warmer is en de
wind het vocht uit de bladeren mee
neemt zou de boom te weinlig kunnen
krijgen en te veel moeten afstaan.
Dit verschijnsel treedt ook in den
zomer op en dit jaar konden wij dit
goed waarnemen. Vooral de blade
ren aan de takken, die meer naar 't
midden stonden, waren wanner,
verdampten te veel en moesten dus
het veld ruimen.
Hoe dat afvallen in den herfst
gaat, hebben wij verleden jaar al ge
zien.
Tusschen bladsteel en tak ontstaat
een waterachtig© cellenlaag, d.e
wordt gevormd als het blad niet
meor onder normale omstandigheden
werkt. Treedt e'r een nachtvorst op,
dan bevriest het vocht en evenals
een flesch, waarin een vloeistof be
vriest, gemakkelijk springt, zoo
scheuren ook die cellen uiteen. Het
ijslangje houdt hot blad nog vast,
maar als het najaarszonnetje schuch
ter door de bladeren schijnt, veran
dert het in water en daar hel blad
nu geen steunpunt meer heeft moet
het den boom verlaten, om beneden
tot voedsel voor volgende generaties
over te gaan.
Dan is het een bladeroivregen zon
der eind en in een paar dagen staan
do hoornen geheel kaal.
Maar nu in den zomer, als geen
tv and verscheurende nachtvorsten on
ze cellen kunnen verbreken.
Verschillende onderzoekers hebben,
om dit te weten te komen, langduri
ge proeven genomen en eindelijk heb
ben ze ontdekt dat nu niet het ver
breken, maar het oplossen of ontbin
den van de wanden der voclitcellen
als de oorzaak van den bladsfrval
moest worden opgegeven. Verschil
lende zuren, drie onder die gewijzig
de omstandigheden optreden, vernie
tigen de cellen en verbreken zoo het
verband tusschen stengel en blad.
De boomen hebben intusschen maar
een negatief nut dezer bladoprui-
ming. Het is waar, de vochtvérspil-
ling kan nu niet te groot zijn, maar
de zetmeelvorming wordt ook minder
en dat kan den dood der planten ten
gevolge hebben.
Heete, droge zomers zijn dus na-
deelig, al komt de natuur in veel ge
vallen te hulp. Ook nemen de blade
ren zoo veel reeds gevórmd voedsel
mee, dat Ln het najaar eerst aan den
boom wordt afgestaan.
Met dit voedsel trekt ook een deel
van de groene kleurstof naar den
stam en de takken. De overige helft,
het geel, dat met die kleurstof het
bladgroen vormt, blijft met enkele
andere stoffen achter en geeft de na
jaarskleur diie domineert te midden
der andere tinten aan boomen en
struiken.
Als een weldadig wondersap treedt
dan ook nog in de meeste bladeren
een geheimzinnige kleurstof op, die
scheikundig© goocheltoertjes kan ver
richten. Ze komt Ln velschillende
hoeveelheden voor en geeft grooten-
deels in den herfst do groote ver
scheidenheid aan kleurnuances die
juist de bladeren onzer gematigde
luchtstreek zoo gunstig onderscheidt
van die der heete gewesten.
In het najaar treedt die kleurstof
meer naar de oppervlakte der blade
ren en verricht daar haar werk.
In hoofdzaak, komt dit hierop neer,
dat de ontledende kracht van het
licht wordt tegengegaan en de zon
newarmte gemakkelijker, wordt opge
nomen.
D'r. Heinsius beschrijft in zijin
boekje over het afvallen der bladeren
een interessante proef om diit te' be
wijzen. Men neemt daartoe een bak
je water en vult dit gedeeltelijk met
gekleurde najaarsbladeren. Daar
naast zet men eenzelfde bakje met
groene bladeren.
Na enkele uren zal de temperatuur
van het water enkele graden ver
schillen of met andere woorden, de
rood© bladeren hebben het zonlicht
beter benut.
Waarom de eene plant in di t op
zicht bevoorrecht is boven de andere
is een naituufraadsel, dat wellicht
nooit zal worden opgelost. Zeker is
het intusschen, dat de natuur rijk is
aan allerlei verschijnselen* waarvoor
het menschel ijk vernuft geen verkla
ring kan vinden.
H. PEUSENS.
Den heer A. T. te H. Het is nu
neg tijd. om uw boompje te verplan
ten. De narde, waarin het moet komen
te staan, wordt flinkomgewerkt.
Daarna kunt u het boompje dan uit
graven. Alle wortels komen niet mee,
maar daar werkt bet zich wel over
heen. Intusschen, hoe minder wortels
u breekt, hoe beten Met een gedeelte
van de aarde wordt de boom dan over
gebracht, de aarde flink vastgetrapt
en goed gedrenkt. De uitwerking is
eerst in het voorjaar merkbaar, maar
als de grond niet te steenachtig is,
lukt het wel.
Die roode, dicht met stekels bezette
scheuten aan uw rozen, het z. g. n.
wi'de lot, hadden reeds da/lelijk na
het ontstaan vernietigd moeten wor
den. Ze nemen de bp=' - stoffen en ge
ven geen rozen. De struikrozen kunt
u wel wat inkorten. Een paar stevige
knopoen laten zitten. Ze behoeven
niet geheel te worden gedekt. Op de
nnrde een laag bladeren van één A
twee d.M. dikte, waarover wat takken
voor het wee-waaien, is voldoende. In
der. zomer af en toe wat slappe koe
mest, maar sterk verdund.
Mejuffr. DE W. te H. De gera
niums moeten naar binnen, als de
nachtvorsten komen. De knoppen, die
er dan nog zijn, komen op een koele,
v<~ rstvrije Mek. bv. een serre, wel uit,
maar het is goed ze af te kniioen om
dl planten niet uit ie putten. De uit
gebloeide bloemen moeten er direct af.
Tr. het voorjaar moeten ze andere aar
de hebben en wat ingesneden worden.
Uw varenpot kunt u een tiidje in
lauw water zetten. De wormen komen
dan boven. Helpt dit niet, dun kunt u
den pot in een laag zand zetten en
daarna asch on de aai de strooien. Een
half uurtje na het gieten kunt u dan
vaak de wormen in dit zand vinden.
Ook een stukje zeep in het water,
waarin de pot wordt gezet, jaagt do
wormen naai- boven.
H. PEUSENS.
Rubriek voor Vrouwen
Tuniques. Sleepjaponnen.
Mouwen. Wit als win
termode. Finweel.
Het najaarsseizoen heeft ons met
weinig nieuws verrast en ook het
winterseizoen schijnt er zich slechts
toe te bepalen de heerschende mode
te verfraaien, zonder echter ve'ran-
deriitgen io den aangenomen stijl te
brengen. Ie de allereerste plaats zijn
het de tuniques die onzo aandacht,
vragen. Men ziet die grilkger dan
ooit, terwijl de modérne soepele
weefsels er zich bij uitstek, toe lee-
nen. Veelal zijn de tuniques met kost
bare galons of broderies afgewerkt
en met kwasten van kralen, franje
of passement aan de punten, deels
voor sieraad, deels voor het neerval
len der dunne weefsels.
Zijden band- en koordfranje wor
den veel aan de ronde tuniques ver
werkt en geven aan de strenge lijnen
een eigenaard ge beweging. Het
spreekt van zelf, dat zoowel tuini-
ques, borduursel en franje-gameet-
ringen slechts voor gekleed© visite-
of avondtoiletten gebracht wOrden.
Het eenvoudige wandeltoilet blijft
nauw en recht van model.
De tuniques, die over de zijden on
derrokken gedragen worden, maken
den indruk iets wijder te zijn, wat
echter geenszins het geval is, want
wederom worden trots alle voor
spellingen nauwe modellen ge
bracht! De straattoiletten, die veel
in laken of ratiné gebracht wo'rden,
zijn zelden wijder dan 1.80 2 Meter;
dit geldt eveneens voor fluweelen
wanidelcostuums.
Do smalle, losse achterbaan die we
lin den afgeloopen zomer zooveel za
gen dragen >is nu breeder geworden
cn vormt bij gekleede avondtoiletten
de sleep, die meestal over den arm
der draagster geJegd wordt en dan
den .ronden rok zichtbaar laat. Dien
tengevolge wordt de sleep als een
nutteloos aanhangsel beschouwd en
maakt de danshislig© jeugd het zich
gemakkelijk in hare voolvrij© bal-
toiletjes. Wél beschouwd past do
sleep zich slecht aan bij liet moderne
toilet waaraan alle plooien ontbre
ken.
Telkens worden ta lles gelanceerd
met ingezette mouwen doch hel is
nog niet gelukt de Icionmo-tailles te
verdringen, die meestentijds eenvou
dig gekruist en gedécolleteerd gedra
gen worden en voor moer practisch
gebruik ingericht zijn met onderblou
ses of halsstukken. Voor het winter
seizoen brengt men zelfs de klimono-
taille met geheel lange mouw.
Iets nieuws is de crinoline-mouw;
als volgt ingericht: de mouw wordt
op de gewone manier in het armgat
genaaid en naar onderen wijder aan
geknipt; aan het onderste gedeelte
wordt een apart stuk gezet tor breed
te van zes C.M., terwijl men in de
daardoor ontstane naad een smal
vischbalelntje sclïuift; 't apart aan
gezette stuk eindigt ui een nauw slui
tend boordje. Uit den aard der
zaak zullen deze crinoline-mouwen
alleen voor slanke persoontjes ge
schikt zijn.
In bet buitenland spreekt men
van een: witte winter-mode. Of zulks
ook bij ons het goval zal zijn, durf ik
nog niiet beweren, want bij ons slaan
zulke bu.tejiissighédon niet zoo spoe
dig in. Wèl zien we reeds veel wit
in de winterhoeden. Men ziet wit
satijnen hoeden met zwarte struisveo-
ren en zwarte fluweelen en vilt-lioe-
deai met witte pleureuses struis- en
kopveoren versierd; ook franje wordt
als hoed'garneoring toegepast.
In de nieuwe mode-stoffen brengt
men w.t ratiné, dat zoowel voor man
tels als rokken bedoeld is. Verder
staan fluweel eu velvet bovenaan. Se
dert jaren is er mot zooveel fluweel
gedragen als dit seizoen, men ael
zoowel manlelcostuums, gekleede
avondtoiletten, als Mouses van flu
weel vervaardigen.
Er zijn veel verschillende soorten
van fluweel. Het beste draagt zich
liet velvet, nxits in goede kwaliteit.
Het is fijn, doch kort van draad en
dicht ineen geweven, zoodat men wei
nig kans van pletten heeft. Het
mooie zijden fluweel daarentegen ia
wel is waai- schooner en glanzender,
doch tevens uiterst fragile. De prij
zen varieeien van een gulden vijftig
tot vijf a zes gulden per meter. Zeer
geschikt voor mantelcos'uums is een
kwalite.t van f 2.75 por meter; voer
kinderpakjes kan men evenwel nog
veel billijker térecht. Fluweel behoeft
weinig garneering, Een enkel tres of
zijden franje is reeds ruim voldoen
de. Het verdient aanbeveling, de flu
weelen mantels van een tusschcnvoo-
ring te voorzien, van licht flanel,
daar enkel satijn of serge veel te
koud ts met het oog op den strengen
winter die men ons voorspelt.
Behalve de fluweelen tailleur-coa-
tuunis woiden er ook veel lange, flu
weelcn mantels gebracht, hetgeen we
danken aan de buitengewone stijging
dor bontprijzen van de laatste jaren.
MARIE VAN AMSTEL.
De laatste gast.
door A. O. KLAUSZMANN.
Het 's een bekende levenservaring,
dat alle dwaze wenschen vervuld
worden. Daarom was het mij ook
vergund de vervulling van een lang-
gekoesterden wensch te beleven, die
hierin bestond, dat ik nog eens een
maal de laatste gast in een Ixidplaats,
lil een zornerpension mocht zijn.
Werkzaamheden, dl'o geen uitstel
duldden, hadden mij tot in den herfst
in huls vastgehouden. Nu was ik vrij
cn wilde de laatste dagen van den
herfst genieten. De maand Septem
ber is imme'rs in Noord-Duitschland
gewoonlijk zeer aangenaam door de
bestend/gheid van het weer, de heer
lijke vergezichten en do warme mooie
nozomerctagen, die hij brengt.
Toen ik in mijn badplaats in het
gebergte aankwam, was het werke
lijk reeds herfstachtig. Het landschap
prijkte in de schoonste tinten. Het ho
tel, waarin .k mijn intrek nam, was
nog tamelijk goed bezet eu des avonds
bracht men een groote ovatie aan de
badkapeJ, die haar afscheidsconcert
gaf. De mensche'n spoelden werkelijk
uitstekend, maar ik was blij, dat ze
nu goen muziek meer leverden, want
daarvoor was ik liet meost bang ge
weest.,
Don volgenden morgen bezocht ik
de heerlijke wandelwegen, die 'in do
nabijheid der stad en vooral dicht bij
liet .hotel op algemeen© kosten wér
den onderhouden. Bergop en hergaf
voorden de wegen tusschen loof- e'n
naaldboomon door. Hier ruischten
heldere bronnen, daar kletterden wa
tervallen; alles was frisch, rein en in
den besten toestand.
Gemakkelijke banken op dc punten,
waar men het mooiste uitz.cht had,
noodigden uit tot zitten eu d'roomen,
Slechts zelden ontmoette men nog
wandelaars.
Het was zoo stil, zoo 'rustig, zoo
wonderbaarlijk heerlijk, als ik het
mij gewenscht had, zooals ik het mij
in mijn droomen had voorgesteld.
Nu ko'n men eens werkelijk uitrus
ten, men kreeg nu tijd en gelegen
heid om werkelijk eens weer op ver
standige wijze "li boek te lezen, en ik
was overtuigd, dat ik voor een reeks
kostelijke dagen stond.
Als men nieuwe krachten wil op
doen, is de mater eele kant van het
leven ook van belang. Dén eersten
dog waren eir nog slechts twintig per
sonen aan de table d'hóle, maar de
keuken van het hotel deed haar ge-
vestiigden, óveral bekenden naam
groote eer aan. Bij het hotel behoorde
een zeer mooie tuin, die op de berg
helling lag, met gezellige paviljoens
en pn eelen. Met een bock trok ik mij
in een dezer prieelen terug én bracht
oon zoor heerlijken namiddag door,
geheel van de wereld afgescheiden.
De beide kwelgeesten, waarvoor ik
in badplaatsen en pens.ons het incest
bang bon: kindereu en vliegen waren
er niet meer. Do kinderen gingen
reeds lang weer naar school en de
vliegen waren bet slachtoffer gewor
den van de eerste koele nachten.
liet werd al vroeg donker, maar i'n
do eetzaal van hot hotel brandden 's
avonds de electr-sche lampen in over
vloed-. aantal eu het gezelschap was
zeer geanimeerd. Men «naakte go-
makkelijk kennis en telkens weor
drong zich de overtuiging aan mij op,
dat slechts bij verstandig handelt,
die aan 't eind van het 6©izoen de
badplaatsen en pensions opzoekt.
Ik moet nog vermelden, dat de ober
kellncr met een waarlijk 'roerende
voorkomendheid voor mij zorgde.
Zoon geroutineerde oberkei lner weet
iemand het leven zoo aangenaam to
maken als een beminnelijke vrouw en
in die dagen dacht '.k er ernstig over
na, of de sterk verniiiidc-'rde lust om
te trouwen ndet weer zou toenemen,
als om© jonge dames in plaats van
aan chemie, astronomie en anatomie
te doen, zich de kennis en de vaardi g
heden van een ober kellncr eigen gin
gen maken. Zoo'n vrouwelijke „ober"
zou een ideale vrouw zijn.
Ook de hotelhouder en zijn vrouw
behandelden de gasten nóet als num
mers, maar als hiüsgenooten en de
den him best om i©déren wensch te
vervullen.
Zoo verliepen de eerste vier, vijf
dagen. Ik sliep 's morgens heel lang
en k had er het recht toe; want de
zon ging laat op en in 't donker
kan men niet wandelen. Na zonsop
gang was het ook nog nevelig en ik
had dus het volste recht om eerst te
gen negen uur aan het ontbijt te ver
schijnen.
Toen ik den zesden dag weer in (le
eetzaal kwam, op welker terras het
eerste ontbijt word gebruikt, be
groetten mij alleen de piccolo ein de
kcllner; de „ober" mankeerde. Op
mijn verbaasde vraag, waar hij was,
ve'rnam ik, dat hij vertrokken was.
Hij moest met acht dagen zijn winter
betrekking in een groot hotel aan
vaarden en wilde zich vooraf nog ee-
nige dagen ontspannen. KeWners en
oberkellners zijn immers trekvogels,
die in den zomer en den winter op
dikwijls zeer ver van elkande'r lig
gende plaatsen hun beroep uitoofe-
Ik ging met een boek wandelen,
zocht de kostelijk© wandelwegen op
en vond alleen naar dat het herfst-
loover op de niet meer gemaaide
grasperken en de on geveegde wegen
lag, wijl zich niemand meer daarom
scheen te bekommeren. Ik klom de
hoogte op naar do luik. naast welke
een watervalletje mu'rmelde en kla
terde, welks geluid mij altijd in een
wonderbaren droomtoestand had
doen verzinken. De waterval was er
ni'e-t meer: 't was een kunstmatige cn
men had hem nu bulten werking ge
steld.
Toen ik op don terugweg over het
marktplein kwam, zag ik, dat de
groote fontein ook in ruste was. Ik
vroeg ©en arbeider, die reparaties
aan het bekken uitvoerde, hoe dit
kwam. en vernam, dat die waterlei
ding slechts rnet moeite haar werk
kon doen, wijl d© ni"-Vines -grondig
gerepareerd moesten wórden.
Aan de table d'hóte waren we slechts
met zijn zessen, maar het eten was
goed.
De voorkomende hotelier, die dc
middagtafel presideerde en des na
middags urén achtereen sliep, om
den slaap in te halen, dien hij gedu
rende het seizoen had gemist, was
er miet, zijn vriendelijke echtgemoole
evenmin.
„Ze waren opreis" en geen mensch
kon hun de uitspanning na het ver
moeiende seizoen misgunnen.
Als hoofd des huizes was er een
oudere zuster van de vrouw gebleven.
Zij, een keukenmeid, de piccolo en
de huisknecht waren van den vol
genden dag af de huisgeesten, want
ook de kellner verdween: hij ging
zijn wr.nterengagement aanvaarden.
Des avonds zag het er in de eet-
zaal heel origineel uit. Buiten mijn
persoon was ér nog slechts een jong
cchtpaa'r in het hotel. Dit zonderde
zich overdag zooveel mogelijk af, zoo
als pas getrouwde paartjes dit ge
woonlijk doen. Ze zaten fluisterend
heel dicht in een hoekje, vermeden "t
Kcht van de gloeilamp, waar ze dicht
bij zaten ,en ik bevond mij in den
anderen hoek der zaal bij 't schijnsel
eener gloeilamp, die op de tafel
stond.
Tusschen mij en het jonge paar
gaapte een p-kzwarte duisternis,
waarut t slechts nu en dan, wanneer
ik belde, de piccolo opdook om mijn
bevelen uit te voeren, liet was zoo
stil, zoo plechtig; een laatste, bijzon
der sterke vlieg, die waarschijnlijk
door den winter wilde komen, zoem
de nog rond. Ik was als op een één
zaam eüand.
Den volgenden morgen verdween
ook het jonge echtpaar en nu was
mijn hartewensch vervuld: .k was de
laatste gast Ik deed bij kostelijk
weer een. morgenwandeling en vroeg
hiér en daar in de stad inlichtingen
om te weten te komen, of ik nu wer
kelijk de allerlaatste zomergast was.
Ik zat boven op den heuvel en had
een gevoel als een koning. Ik zag,
evenals de herdersknaap uit liet ge
dicht, trotsch op dc landen beneden
mij neer en ze.: „Dat alles behoort
mij, de heerlijke landsireek,
de stad, het hotel, alles, alles is je
onderdanig, het bestaat alleen om
jou."
Reeds des avonds ondervond ik do
aangenaamheden van dit alleenzijn.
Do schoonzuster van den hotelhou
der, de dame des huizes, zooals ik
haar kortweg wil noemen, vroeg mij,
wat ik den volgenden dag gaarne
zou willen eten. Ik was verrukt over
deze voorkomendheid, maar de dame
vond, dat, nu er alleen vóór ams bob
den en voor het personeel gekookt
werd, wij onze wenschen met betrek
king tot zekere lievelingsspijzen wel
konden vervullen. Het bleek wel is
waar, dat de keuze van spijzen erg
beperkt was. De spijskaart noemde
biefstuk, schnitzel, coteletten, visch,
aardappelen en fruit. Groenten wa
ren er niet; deze werden in de plaat»
zelf niet gekweekt, maar kwamen
van buiten, en de leveranties waren
thans, aan 't einde van het seizoen,
opgehouden. Natuurlijk, koolsoorten
en groenten in blik waren aanwezig.
Den volgenden morgen werd ik in
mijn heerlijkstén niorgenslaap ge
stoord door een woedend gehamer.
Daartusschen in dreu-nde een dof ge
kraak, alsof er een zwaar onweer
woedde. Ik kleedde mij bij het grijze
Echt van een neveligén morgen en
ging naar de gang, waar mij het ge
hamer met verdubbelde kracht te-
genklonk. Het donderend gekraak
herhaalde zich met regelmatige tus-,
schenpoozen.
Het fewahi van de steenkolen, dio
in den kelder werden gestort. Twee
spoorvvègwaggonladlngen werden in
den loop van den dag voor het hotel
gebracht en dan in den kelder gewor
pen. Het gehamer kwam van <lo
werklieden, diefde bu sleidingen on
derzochten en repareerden, en bij hen
voegden zich den volgenden dag nog
de timrne'rlieden.
Het hotel was namelijk met alleen
een zomer maar ook een beroemd
win ter pension, en als de eerste
sneeuw in 'het gebergte viel, kwamen
dc sklloopcrs en schaatsenrijders en
de win tergasten, deels voor hun plei-
zie'r, deels om zich le trainen.
Ik was voormuhlags en namiddags
op het pad on genoot nog met volle
teugen de natuur in haar lverfst-
pr-acht. Het geleok een opflikkering
van den gescheiden zomer maar in
het hotel kwam ik mij vrij overbodig
voor. De huisknecht werkte in den
tuin. De piccolo spoelde achter hel
huis met een paar jongens om knik
kers, wat ik hem niet kwalijk nam;
want hij was zelf nog een half ki nd
en wilde na het waarschijnlijk ook
voor heni zeer inspannende seizoen
weer eens zijn menschcn of lie
ver kinderrechten doen gelden. De
dame des huizes ging naar de stad op
een koffivisite, en de keukenmeid
haalde ook haar slaap in. Het dienst
meisje, dat er was, had de eene of
andere werkzaamheden in de oiuler-
aardsclie vertrekken van het hotel te
verrichten en was niet te vinden. Ik
kon gaan, waarheen ik wilde, ik kon
gaan zitten, waar ik wilde, maar
niemand bekommerde zich om mij.
Des avonds was er geen electriscli
licht: in de electrische centrale wer
den reparaties uitgevoerd om alles
voor den winter in orde te maken. Ik
zat bij het licht van een vriendelijke
petroleumlamp in de zoogenaamde
leeskamer en schreef brieven. De da
me des huizes kwam naar nie toe,
verzocht mij niet kwalijk te nemen
dat ze mij stoorde, maar deelde mij
mede, dat ik den volgenden dag mijn
kamer moest ontruimen en een an
dere betrekken, omdat die van mij
geheel vernieuwd moest worden. De
behangers zouden om negen uur ko
men. Dén volgenden dag revende het,
en met zulk een vertrouwenwekkende
volharding, dat Ik dadelijk tot niij
zeiven zei: deze regen zal langen tijd
aanhouden.
De mensch is aan stemmingen on
derworpen eh zijn welzijn van dez©
stemmingen afhankelijk.
Tot dusver had mij de stemming
der zelfgewilde, weldadige, gewenscli
te eenzaamheid beheerscht. Maar dat
veranderde nu cn ik kreeg het voor
elk fatsoenlijk mensch pijnlijke go-
voel, dat Ik overbed.g was. Dat word
langzamerhand een idee fixe bij mij.
Ik was overtuigd, dal de piccolo, d:o
mij 's ochtends bij de koffie be<l:cn-
de, mij haatte, wijl hij om mij
een w.t boordje om moest doen en ik
hem des daags bij zijn knikkerspel
stoorde. De dame des huizes was wel
is waar correct voorkomend, niaar
ik wist, dat z© mij naar don drommel
vvenschle, want ik liiuderde haar in
hu.s. De huisknecht luisterde slechts
met een half oor naar mijn bevelen
en wenschen, en als hij mij een blik
toewierp, las ik daarin „ik wou, dat
je in het land zat, waar de peper
groeit!" Zelts als ik op een stoel ging
zitten scheen deze door zijn steunen
en kraken te zeggen: „Kun je niet
maken, dat je wegkomt? Hebben er
niet genoeg menschen gedurende hel
seizoen op mij gezeten en gedraaid,
is er dan heelemaal geen tijd voo*
ontspanning en rust?"