t\jsj® was hem zoo dierbaar sinds zij onder zijn hoede stond na den dood van hun vader en moeder. Ik verwonder mij er over, waar om dokter Dickinson er vanmorgen liiet geweest iszei hij boos. Clara keek op. Je kunt hem gaan zoeken, snauwde ze liem toe. Bill ging door de deur in de ka- nicr waar liet kind lag en keek naar haar. Ze hadden heur haar achter over hel kussen geborsteld, en spreidde zich daar uit in een over- vlood van gouden krullen eeno erfenis van haai' moeder. Haar oogen waren gesloten. Bill's keel werd dichtgeknepen. Hij keerde zich om naar dc andere kamer. Zal ze beter worden vroeg hij De dokter keek hem koeltjes aan Diphtheritis is gevaarlijk, zoi- de hij. Bill wenschte, dat ze nooit woorden gehad hadden, want hij had steun noodig van dezen rustigen, be daarden man. Wat is dat? vroeg hij, op oen medicijülleschje wijzend. Anti-toxino. Sommige menschen zeggen, dat die drank niet goed is. Sommige mensdien weten niet, wat ze zoggen. Bill voelde geen woede. Hij durfde den dokter nu niet boos maken, iets hatelijks tegen hem zeggen, dokter had nu het ie\en van Ruth in zijn hand. Of ze zou blijven leven, of sterven hei hing van den dokter af. Bill herinnerde zich de behande ling van de vrouw, en trachtte daar van een grond van vertrouwen te maken. Hij hoopte, dat de dokter ge trouw zou zijn en deze hoop werd langzamerhand een bede in zijn hart. l>e dokter was getrouwer dan Bill had gedacht. Er waren dagen nachten, waarin hij verwachtte, dat de teere ziel het lcinderlichaampje zou ontvlieden. Hij bracht uren door bij het bed van de kleine Ruth, als 't ware grimmig vechtende, om iede- ren afgrond, die voor haar gaapte, to overbruggen. Bil! bleef van zijn werk weg en begaf zich telkens hot huis van zijn tante. Hij was een gezonde, krachtige man, en ondanks zijn verdriet sliep hij 'snachts don langen, diepen slaap, die hem altijd gezegend had. Hij wist niet, dat dokter zelf slechts uitrustte in korte sluimering na middernacht, nóg later. Hij kon dat niet weten, want de dokter stapte er even lijk run als anders, zijn oogen o\en helder en zijn hand was vast als altiid. Torn kwam er een morgen, op de dokter er al vroeg was. Bill beneden kwam. vond hij hem raast liet bed van de kleine Ruth, haar. met de armen over elkander, aandachtig gadeslaande. Is ze minder vroeg Bill. Als ze de volgende vïer-cu-twin- lig uren doorkomt, zal ze beter wor den. Bill's trots verdween geheel en al. Zou u bij haar blijven tot ze er dooris? vroeg hij, en zijn stem klook zacht en smeekend. Ik heb besloten, dat te doen, zei do dokter doodbedaard. Dank u I zei Bill. Hij ging naar de keuken, en ging er in een donker hoekje zitten. Vier end wintig uren In diën tijd hing tiet leven van de arme, kleine Ruth aan een draadje, terwijl 7.ij niets kondeu doen dan wachten. De hoop in zijn hart was maar eeu klein vlammetje, toen hij daar zoo zat, met zijn handen ineen gevouwen. Oin negen uur dien avond zei de dokter hun. dat ze allemaal maat naar bed moesten eaan. Is ze iets beter? vroeg Bill. Ik zei u vier-en-twinti? uur, zoi de dokter en zijn stem was bijna hard. Er zijn er nog maar veer tien van om. Bill toonde niets van den toorn, dien deze toon eenig© dazen te voren hij hem zou hebben opgewekt. Ik wi! blijven, 7.ei hij, u zou eens iets noodig kunnen heb ben. Laat u mij als liet. u belieft óók opblijven, smeekte Clara. De dokter keek haar aan en Bill zag, dat zijn gezicht nu een zachtere uitdrukking kreeg. Ik heb het liefst, dat u naai bed gaat, zoi hij, en zijn stem klonk vriendelijk en zacht. Het zou mo gelijk kunnen zijn, dat ge al uwe krachten noodig liadt. liet meisje beantwoordde zijn blik en eon diepe blos kleui-de haar bleeke wangen. Ik zal gaan, zeide ze. Ze hoorden haar en haar tante de trappen op, naar boven gaan on kort daarna heerschtè er doodsche stilte in het huis De dokter nam iets uit zijn medicijnkast en ging de kamer van het zieke kind binnen. Bill zag, door do geopende deur. dat hij ging 7-itten, zijn oogen strak gericht op het gezichtje van de kleine Ruth, hij zat daar doodstil, de armen over el kaar. Bill viel neer in een stoel cn kruiste zijn groote, zware armen over de tafel. Er werd hier een hevige strijd gestreden. De klok van de eetkamer sloeg tien, half elf, elf uur. Toen kwum de slaap langzaam en ongemerkt over net ver moeide lichaam van Bill en hij dom melde in. Met een schok werd hij wakker. Terwijl hij zijn oogen uit wreef, sloeg het twaalf uur. Ik heb een uur geslapen, beken de hij zichzelf met schaamte. Hij stond op en keek weer door do door van de ziekenkamer. De dok ter zat daar alsof hij zich iu 't gelieel niet bewogen had. Zijn handen wa ren nog altijd gevouwen, zijn oogen op het, gezicht van het kind goricht. Bill bemerktq, dat zijn oogen wijd ojien waren, alsof slapen datgene was, dat in dat uur het minst go-luid kon worden. Bill ging woer zitten. Zijn hoofd viol woer op zij.., en zijn brein begon beneveM en suf te worden maar hij betrapte zich zelf nog juist bijtijds. Jk moet wakker blijven, zei hij. 11 y slapte naar de koukon cn dom- J pelde, ziju gezicht in koud water. I opende luj de deur en aden»J© j de zachte avondlucht in. Verfrischt i •ju wakker, keerde hij naar zijn Stoel teiug. Eenmaal hoorde hij den dok-, ter opstaan de kamer doorgaan, on weer terug naar het 1**1 gaan. Bill f keek en zag dal hij zich over zijn pa- tlënt heenboog, met alle oplettend heid luisterend. Bill's hart hield een oogenblik op te kloppen. Maar do dok ter nam zijn vroegere houding weer in. En toen begon hij hetgeen de dok ter deed te apprecieeren. Dat hij zelf wakkear was, was ingegeven door liefde, maar de dokter deed slechts zijn ambtsphcht, een beetje meer zorgzaam en geduldig dan gebruike lijk was. Zijn hoofd viel weer op zijn borst. Slaap kwam in goh-en over hem. Hij streed er tegen, gaf een oogenblik toe. werd wakker en strekte toen zijn armen op de tafel uit en liet zijn hoofd er op zinken. Stemmen deden hem opstaan. Hij opende zijn oogen bij het grijze licht vaar den vroegen dag. Opnieuw be schaamd, lichtte hij zijn hoofd op. De dokter en Clara stonden bij het venster. De dokter hield Clara's han den vast. Bill ging wankelend naar hem toe. Iloe is hot met liaar fluister de hij. De crisis is een uur geleden ge weest, zei de dokteren zijn lip krulde een weinig. Er was geen mo gelijkheid je wakker te krijgen. Het zal nu met baar lvMe.r gaan. Bill steunde met zijn hand op de tafel een heel© minuut -lang en keek in de oogen van den dokter. Die oogen, zag hij, smeekten om den siaop. dien zij dien nacht niet ge kend hadden. De dokter alleen was getrouw geweest. Ik zal dH niet vergeten, was al wat Bill zeide. En toen Bill zijn verhaal verteld had, kwamen zij er allen toe den dok ter ,,den kleinen dok" te noemen en nooit meer „den slager", llun ach ting voor hem was liooger geworden en nog meer, toen zij zagen hoe ge lukkig bij zijn vrouw maakte. Bill Donovan's zuster Clara. (Deiftsche Ct.) De vinder zal beloond worden. De heer Johan Moor stond, met den huissleutel in de hand, peinzend te kijken naar een tamelijk vuilen fox- terrier, die met vragenden blik vóór hein bleef staan. Ik kan dut kleine, leelijke'mon ster maar niet weg krijgen, riep hij uit. Honden hebben toch belachelijk veel van de mensehen. Klopt men ze even op den kop, dan moenen ze voor hun leven geborgen tc zijn. Ik heb dat dier in hel park even met mijn stok gestreeld, en nu is hij niet van mij af te slaan. De kleme nond keek op naar Moor en begon zenuwachtig te janken. Hij haefL wel icis van Robinson, die één van zijn theatrale gedichten voordraagt, peinsde Moor. Mijn beste vriend, ben je zoo dichterlijk, of heb jo alleen maar honger? De terrier liet 'n koit vroolijk ge blaf hooren en sprong hel huis in. Je bent toch een alleraardigst beest, dat is zeker, zeide Moor, ook al ben je wat vuil. Nu, je zult je mid dagmaal hebben, terwijl ik mij kleed voor liet mijne; en nog steeds door den houd gevolgd, betrad hij zijn vrij gezellen woning. Zie eens. Schuurman, zeide hij tot zijn bediende, ik heb dezen hond ten ete-n gevraagd, (leef hem al wat hij noodig heeft en als je hem! een wanhopig verward verslag van't zeide Moor hem weer op den grond zettende. 't Lijkt wel een echte rashond, en hij is dapper genoeg om een groo- ten hond aan te vallen. Mijn kleine vriend, je bent een wonder. Schuur man, dek voor twee. Onder het ontbijt keek Johan Moor de couranten door. Toevallig viel zijn oog op de kol-mi „Verloren", en daar ontdekte hij ongeveer middenin, de volgende advertentie: „Verloren: een grijze Iorsche ter rier, luisterend naar den naam ..Quick". Do vinder zal beloond wor den. Adres: Minerva B., Heeren gracht 455c." M ir keek naar den hond, die juist een lekker kluifje oppeuzelde. 'k Zou wel eens willen weten of dit de terrier is van Minerva B, zeide hij. Dan plotseling on bijna fluiste rend zeide hij, Quick. De hond liet zijn kluifje vallen, ging rechtop staan, en spitste zijn ooren. Quick, mompelde Moor nog eens en nu sprong dc terrier op zijn schoot. Wat is een courant toch een wonderlijk ding, peinsde Moor, zijn ontbijt vervolgende. Nu ben ik wel genoodzaakt Minerva B. te doen we len, dat haar lieveling gevonden is. Minerva is zeker een oude juffrouw, die er een heele verzameling honden op na houdt. Alleen een oude juf frouw adverteert onder den naam Minerva". Is dat niet waar. Quick'' Quirk knipte met zijn oogen, als om z'in Instemming met die woorden te kennen te geven. Moor schreef een briefje aan Miner va B., om haar mede te deelen. dat hij een hond gevonden had geheel overeenkomend© met de door haar gegeven beschrijving. Indien mej. D iemand kon zenden om het dier te identificeeren, zou hij don hond da delijk medegeven. Nadat hij den brief op de post had laten brengen, ging Moor op weg naar de societoiL Maar nauwelijks was iiij bij den hoek van de straal of de onafsclieidclijke Quick was vlak achter hem. Hij nam nu den hond mee naar een winkel en kocht een mooien koperen halsband voor hem; daarna gingen zo te zomen naar de sociëteit. Thuisgekomen van hun gemeen schappelijk uitstapje, vonden zij Schuurman in Ue spreekkamer. Mijnheer, zei hij, boven is een da me, die zegt dat deze hond haar toe behoort. 't Was hean aan te zien, dat hij het aanstaande vertrek van dat vreesê- lijke beest volstrekt niet betreurde. Zoo, een dame dacht Moor. Dan is Minerva B. zeker zelf geko men. Zeg aan die dame. dat ik da delijk bü haar kom, vervolgde hij tot Schuurman. Onder dat gesprek was Quiok naar boven gestapt on de zitkamer inge gaan. vanwaar nu uitroepen van vreugde en b-fkooziugen weerklon ken. Minerva heeft haar verloren lieveling teruggevonden zei Moor. Ik dien nu wel naar hoven te gaan en haar te zeggen op welke wijze de liond hier is gekomen. Vervelend genoeg tegenover zoo'n oude Juffrouw. De zitkamer binnenkomende, was Moor evenwel één ©u al verbazing. Op de sofa, met haar armen om den ontrouwen fox-terrier geslagen zat een jong meisje, het mooiste en aar digste jonge meisje, dat hij ooit had gezien. Zij stond verlegen op, toen hij binnen kwam, en zoi Mijnheer Moor, niet waar Moor maakte een buiging en gaf Dan zijn huis binnentredende, mom- i pelde hij glimlachend Dat is inder daad eon ruime belooning. Wat een bijzonder lief meisje is dat, en daar bij zoo hoogst eonvoudig. „Onze hond", zooals de heer en me vrouw Moor Quick noemen, heeft na dien tijd nooit meer in de schuur be- hoo\on te slapen. HSi geniet integen deel alle voorrechten, die men ©en hond maar kon geven. En liij draagt zijn voorspoed met de noodige waar digheid, maar iedereen erkent ook, dat hij liet voje recht heeft trotsch te zijn op do wijze, waarop hij den lieer en mevrouw Moor met elkaar in kennis hoeft gebracht. dan het huis uitjaagt, moet je hem niet al te ruw behandelen. Schuurman keek allesbehalve vrien delijk tegen den gast, die aldus bij werd geïntroduceerd. Mijn- gebeurde met Quick. Hoe vriendelijk van u om zoo goed voor hem te zorgen, zei zij. Hij is bijna drie dagen weg geweest. Mijn vader, professor Belmont, nam heer is toch een zonderling mensch, hem ruedc naar de plantage en heeft zeide hij bij zichzelf; altijd brengt l i^ter geheel vergeten naar hem om hii een of ander ondier mede om zijn te zien. Toch niet professor Belmont, de Egyptoloog Dien ken ik wel, maar ik denk niet, dat bij mij nog zal her kennen. Vader heeft een zeer slecht ge heugen, zei het jong© meisje glimla chend. Daardoor heeft hij Quick ook verloren. U weet niet, hoe blij ik was, toen ik zoo straks uw schrijven ontving. Ik was geheel alleen thuis; en daar ik erg verlangde naar mijn lieven Quick, hen ik dadelijk hier heen gegaan. Uit uw schrijven had ik tevens opgemaakt, dat u een goe dig© oude heer waart. Dat is grappig, hernam Moor, want ik dacht, dut u den oude dame was. Ik geloof, dat het kwam dooi den naam, waarmede u uw adverten tie onder toe kondc. Maar ik heet werkelijk Miner va, zei zij. Mijn vader lieeft mij dien naam gegeven, in de hoop. dat ik zeer verslandig zou opgroeien. Ik vrees evenwel, dat hij daarin teleur gesteld is, want hij noemt mij nu maar eenvoudig Minnie. Ik heb Quick vanmorgen aan verscheidene kenners laten zien, merkte Moor op, on zij vonden het allen een bijzonder mooien hond. Ik geloof, dat hij van echt ras is, hernam juffrouw Belmont. Maar hoe dat ook zij, u hebt er toch maar een geduchten last mee gehad hoe wel ilc ter eere van Quick moet zeg gen, dat hij zich nooit vuil maakt. Moor kon een glimlach niet weer houden, toen hij or aan dacht, hoe innig vuil do hornl er den vorigen avond had uitgozien. Maar dat was een geheim lusschcn hem en Quick. 't Is mij een groote eer, dat Quick mij als zijn pleegvader heeft aangenomen, zei hij, en ik hoop, dat onze vriendschap, die zoo onwille keurig is ontstaan, niet ivoor goed zal worden afgebroken. Ik zal vragen of professor Bel mont mij wil toestaan, dat ik nu en dan eens naar mijn kleinen vriend kom iuformeeren. Ja, dat moet u doen, heraam mejuffrouw Bclmout levendig. Daar doet u Quick en mij zeer veel genoe gen mede. Maar nu moet Ik heen gaan, andors zal vader zich misschien mooie nette kamers in wanorde te brengen. Johan Moor vond in hol hotel, waar hii ging dineeren. een aangenaam ge zelschao, zoodat hij al zeer spoedig den kleinen foxterrier vergat. Toen li ij 's avonds laat thuiskwam even wel, vond hij den gewoonlijk zoo Rui men Schuurman bulteugo.woon op gewonden. Och, mijnheer, stamelde hij, u herinnert u zeker wel den hond, dien u vanmiddag mede naar huis hebt genomen? Moor herinnerde het, zich. Wel, mijnheer, die hond is een vreeselijk beest. Toen ik hem wilde wegzenden, verkoos dut beest toch maar niet te gaan en verstopte zich onder de sofa. Ik riep de kinderen toe, dat zij hem er onderuit moesten halen, maar de arme stakkers kregen niets te zien, dan zijn tanden. Wij kouden er hem werkelijk niet onder vandaan krijgen, mijnheer. We.... daar komt hij nu aan, alsof er niets gebeurd is. Weg leelijkerd! Moor lache, want hij was in een bijzonder goede stemming. Zóó, ben jij zoo koppig, zeide hij tot den hond. Nu dat doet er niets toe. Als je dan toch zoo gaarne hier wilt blij- en, zal ik je nog maar een poos hou den, maar je moet eerst gewasschen worden. Schuurman zie iemand te krijgen, die den hond wil wasschen en breng lieni dun naar de schuur. Goeden nacht, mijn boste hond, ik ga naar bed. Toon Schuurman den volgenden morgen de kamer van zijn heer be trad, was hot hein duidelijk aan te zien, dat hij zich zeer gegriefd voel de. Die hond, mijnheer, begon hij, wij moesten hem met ons drieën vasthouden, terwijl hij gewasschen werd. En ten slotte heb ik hora nog zelf moetan wasschen. En toen hij schoon was, wilden wij hem in de schuur opsluiten, maar wij konden hem dien kant niet uitkrijgen. Hij gaat naar bo-ven ©n vlijt zich neer op de mat vóór uw kamerdeur. Schuurman opende do kamerdeur, on duar la.g de hond werkelijk nog. Mijn hemel! zeide de Jonge man, usehpartij heeft jo goed gedaan. oude jongen, 't Is ©en echte rashond. I nog ongerust maken, of hij mij ook, Schuurman; ik geloof dat het een [evenal3 Quick hier of daar heeft ach- lersche terrier is. Op hem toetredende, pakte hij den bond bij één oor op en tUde hem in de hoogte. Dat „vrec&riükè beest" liet weliswaar zijn tanden zien, maar liet verzette zich in het minst niet. Een lersche terrier, dat is zeker. tergelaten. Toen het rijtuig wegreed, had Mi nerva haar arm oin den hond ge slagen. Moor volgde dat bekoorlijk groep je, totdat het rijtuig een hoek om sloeg. Sherlock Holmes bedrogen. Ik heb oen man gekend, die Sher lock Holmes te glad af was. Het. wus eon klein, onbeduidend mannetje, maar slim als een rat. De geschiedenis is vreeselijk inge wikkeld. Toch zal ik beproeven ze u duidelijk te maken. Laat ik maar met volgende tooneel beginnen. Zoo dra de deur geopend werd, verscheen Sherlock Holmes in zijn gewoon ja- kuettecostuum. Met een oogopslag overzag liij het heele rertrek. 't Was een cel met naakte wanden. De afmetingen wa ren 3 bij 4 M. Een tafel. Een bed, op welks voeteinde de gevangene geze ten was. Verder een smal getralied venster en een stoel. Het was daarheen, dat de beroem de detective terstond zijn schreden richtte, zonder een oogenblik zijn blik van het gelaat zijns tegenstan ders af tc wonden. Daarop ging hij zitten. In dien tijd had de gevangenbe waarder de deur der cel gesloten, doch blcof in de gang staan om zoo spoedig mogelijk te hulp te komen snellen. Sherlock Holmes zat geheel in hot duister lerwijl de gevangene geheel veirlichl werd door de lichtstralen, die door het getraliede venster vie len. De beide mannen zagen elkander aan. Het duel begon. Mijnheer Binocle, moet ik mij aan u voorstellen Neen. Ik ken u. Gij zijt Sherlock Holmes. AU right. En gij kent ongetwij feld het doel van mijn bezoek. Ja. Gij zijt hier gekomen om van mij te verkrijgen, goedsschiks of kwaadschiks de enveloppe, die het ge- heim bevat, het ontzettende geheim, waarvan afhangt de eer van den graaf, van den markies, van het lid dor Academie en die van den onder secretaris van het Ministerie van Landbouw. Juist. Ik veronderstel, dat gij gekomen ijt üuh mij in ruil er voor een ellen dig sommetje aan te bieden? Geen ellendig sommetje, maar twee duizend franken. Binocle trok minachtend de schou ders op. Wilt gij dan vier duizend fran ken? vroeg de detective, Luister. Jiernam Sherlock Hol mes, ik zal opeu kaart met u spelen lk heb opdracht tot 20 duizend fran ken tc gaan doch geen cent meer. Be denk, voegde hij er bij, toen hij den ander© ©en weigerend gebaar zag makon, dat er slechts één j?ersoon is, die de enveloppe als wapen gebrui ken kan. Dat is de kolonel, doch die zïl de eneveloppe niet in zijn bezit krijgen. En waarom niet? Omdat wij ze eerder hebben zul len. Ik weiger ze aan u te verkoopen. elnu, waarde heer, zei Sher lock opstaande, gij zult zonder nood zaak 20 duizend franken verliezen. De gevangene lachte. Daarop kwam er een spottend licht in zijn oogen. Het is waar zei hij, de enveloppe hier. Gij zijt Sherlock Holmes, da beroemde detective en ik ben maar Binocle, oen arm man. Welnu, mijn waarde beer Holmes, met al uw be kwaamheid zult gij de enveloppe niet vindon, doch gij zult mij niet kunnen beletten ze den kolonel te doen toe komen. Bij deze woorden had Sherlock Hol mes eon revolver voor den dag ge haald en richtte hem op den gevan gene. Geen enkele beweging, mijnheer Binocle! Wees bedaard! Ik zal de enve loppe niet verscheuren. Daarvoor 's i veel te kostbaar! Op het roepen van den detective verscheen oen gevangenbewaarder en ontving een bevel- Een i ge oogenblikken later traden een commissaris van politie en twee agenten de cel binnen. De gevangene had zich niet bewo gen. Ilij werd eerst gegrepen, daarna begon een uiterst nauwkeurig onder zoek. Laten wij liior nog even wat ver halen. Zooals wij reeds gezegd hebben, ging het om eene enveloppe, die wer kelijk in 't. bezit van den gevangene in de cel was. Aan deze enveloppe hechtte de politie een hoog© waarde. Men zal zich herinneren, dat de loal 3 en 4 M. was. De muren waren naakt. Het meubilair bestond uit een bed, een tafel, een stoel, een wasch- kom en eon emmer. Welnu do muren werden onder zocht, ufgebrabd. Het plafond even eens. De vloer werd opgebroken. Men zaagde het hout van het bed, van de tafel en van den stoel in dui zend kleine stukjes. De wasohkoan werd gebroken evenals de emmer. Het bed. werd opengescheurd en door zocht In de cel werden de voorwer pen, al konden ze slechts een korrel bevatten, aan ee>n nauwkeurig onder zoek onderworpen, de kleeren van don gevangene, de roeden van zijn bed, het slot van de deur, de staven van het venster alles werd nage spoord. En Binocle zelf werd nog nauwkeuriger onderzocht dan de ga leiboeven op de galeien. Men vond niets. Sherlock Holmes schuimbekte. Binocle glimlachte spottend Eindelijk werd het onderzoek' ge staakt. De politiedienaren gingen heen. Men moet wel begrijpen, dat men den gevangene niet geheel naakt staan liet. Men bracht hem in een ander lokaal en gaf hem andere klee ren. Doch dit is voor ons van geen belang. We zullen hem aan zijn toi let laten en Sherlock Holmea volgen. Deze trad zijn woning binnen, daar vond hij een briefje van den kolonel, die hem uit noodigde spoedig te zij noot te komen. Nu zouden we hier wel kunnen ineedeelen, wie de kolo nel was, doch daarvoor zouden we te veel plaatsruimte noodig hebben. We zullen daarom maar volstaan met mede te deelen, dat dit heerschap de enveloppe tegen eiken prijs in zijn bezit wilde hebben. Toen hij het briefje vond, azrzelde do detective geen oogenblik. Eenige oogenblikken later trad hij bij den kolonel binnen. Hij werd zeer harte lijk ontvangen. Ga zitten, mijn waarde heer Sherlock, zei de kolonel. En vlug voegde hij er bij: Ik wilde u wel eens spreken over die berucht© enveloppe, die gij zoo vruchteloos gezocht hebt. Hoe? Weet gij dat? Wel ja en ik kan u ook deze ge heimzinnige geschiedenis ophelderen. Wer-ke-lijk, stamelde de detec tive, ondanks zijn buitengewone koel bloedigheid zeer verwonderd. Niets is eenvoudiger! Kom even bij mij. als gij wilt.... De kolonel had zich voor den les senaar gezet, greep een stuk papier en een potlood. Naast hem staande zag Sherlock opmerkzaam toe. Zie hier, zei de kolonel, een rechthoek teekenende. de cel van den gevangene. De deur wordt geopend en zonder uw oogen van hem af te wenden om elke beweging van zijn gelaat gade te slaan, begaaft gij u, hierheen, naar den eonigen stoel, die in het donker stond tegenover den gevangene. Dat is zoo. Welnu, vervolgde de kolonel, gij ging.... och, ik zal het u tooncn, op dat gij mij beter begrijpen zult. Daarop ging de kolonel, den detec tive achter zijn lessenaar latende staan, naar een stoel, die bij de deur van het. vertrek geplaatst was. Daar op een beweging makende alsof hij wilde gaan zitten, vervolgde hij: Daar naaint gij plaats, volgens nw gewoonte de panden van uw jas uit elkander houdende. Hél riep Sherlock Holmes uit, de hand naar de achterzijde van zijn broek hangende. Wel ja, zei de kolonel, de enve loppe lag met den met lijm besmeer den kont boven on de,n stoel. Gij hebt aldus onder de panden van uw jas verlwgen gehouden en vervolgens weggedragen. En nu hebt gij zo bij mij gebracht. Mijn hartelijken dankt Dit zeggende trok de kolonel han dig de enveloppe van de broek van Sherlock Holmes, en voor deze van zijn verwondering bekomen was, had hij de deur, waarbij hij stond, ge opend en snelde been, na den sleutel aan den buitenkant omgedraaid te hebben, (Centr.) Het moderne meisje. Dus wedden, dat kloin nicht- Ja Neen. ik doe het niet t Ten eerste wed ik nooit en ten tweede, wanneer ik wed, win ik. Ten derde moet je niet „klein" nichtje zeggen, want ik ben in het geheel niet klein." Het werkelijk zeer kleine juffertje rekte haar sierlijv figuurtje, hief de kin zoo hoog mogelijk op en pro beerde ten minste tot de hartstreek van haar opvallend groote n neef te komeu, wat haar echter slechts een oogenblik gelukte. De lange student lachte. Ten eerste wed je toch en tweo- dens win ik de weddenschap. En wanneer jij ze wint, krijg je do groot ste doos bonbons, die er is. Do grootste, die er is riep Lies- je Nauman dol van blijdschap uit.. Zeg, er zijn echter heele groote en hoe zul je die betalen Ik wil ze heelemael niot betalen, zoi do student, want jij verliest be slist. En wanneer je verliest, krijg ik van jou een doos sigeretten. Maar fatsoenlijkeniet zooals de laatsteu. Weet je 't nog Liesjo bloosde ©en weinig. Maar toen zei zij op klagenden toon Als pa mij toch zoo weinig zak geld geeft Dat is toch ook niet bil lijk tegenover een meisje als ik. Toen jij zoo oud waart als ik, was jij al op de universiteit en hndt minstens iedere maand een wissel van hon derd gulden- En ik krijg zes gulden zakgeld De studioses lachte. Nu, stel je maar gerust. Lies je. met de zes gulden kom jij verder, dan ik met mijn honderd. Ja, omdat wij meisjes van vroegaf altijd aangespoord worden om te sparen. Nauwelijks mag men ongestoord ademhalen. Och, het is wel heel goed voor jullie, als jullie een beetje bewaakt worden, merkte de student geksche rend op. Kleine meisjes moeten een juffrouw bij zich hebben, opdat ze niet in het water vallen en geen kattc- kwaad uithalen. Liesje richtte zich in al haar waar digheid op. Wat zijn dat nu voor mannen praat jes Overigens ben jij nog hee- lema&l geen man; je bent eerst een student en ik kan iecleren dag trou wen, weet je l Maar zes gulden zakgeld heb je toch maar, lachte de student. En wan neer geen man je wil hebben Bemoei jij je daarmee maar niet, zei Liesje scherp, lk krijg er wel een. Wees daar maar niet be zorgd om En wanneer ik er geen krijg, dan.... Dan vat je het een of andere be roep op, zooals men dat noemt, niet waar, en ga je op eigen beenen staan? Ja! riep Liesje, en stampte met haar sierlijke voetjes. En ik bon YoOr niets bang. En overigens wil ik Je nog eens zeggen, dat oen vrouw ulles doen kan, evengoed als een man en dat ze evenzoo goed haar manne tje staat als een werkelijke cn niets vreest. Heelemaal niets! Zeg, waarschuwde de student, wees voorzichtig! Zeg zelf maar eens, zou jij in een donkeren nacht door een bosch gaan? Neen: maar er zijn ook genoeg mannen, die dat niet zouden doen. Of zou jij om twaalf uur op het kerkhof gaan? Liesje schudde van neen. Maar ik zou ook geen beroep weten, waarip dat noodig zou zijn. Of soms in den oorlog? Ja! riep het juffertje beslist, in den oorlog ga ik dadelijk meo! En aJ is het ook niet als soldaat, dan toch als verpleegster; daarin kunnen wij evenmin gemist worden als Jullie. En toch ben je bang voor heel wat dingen, waarvoor een man niet bang is en daarom willen wij immers ook wedden. Liesje bedacht zich nog eens ern stig. Neen, zij was heusch niet bang; dat kon zij met een goed geweten be weren. Dus wij weddenI Goed, zeide do student, wij wed den. Voor jou een doos bonbons en voor mij een doos cigaretten on... En? zeide Liesje verbaasd. Niets en....l Zeker. Een „en" behoort er nu één keer bij. En een kus. Daar komt niets van, zeide zij scherp. En overigens, wat geef jij om een kus van een nichtje? Hij trok veelbeteekenend aan zijn snor. Dat is immers mijn zaak, wat ik er om geef. Dus? Nu. om mij kun je de kus er bij krijgen, ik win het immers toch! Eenige dagen lang gebeurde er niets. Liesje was op haar hoede en als haar neef op haar toe trad, bekeek zij hem argwanend, in het idee, dat hij zijn weddenschap zou trachten te winnen door de een of andere looze streek. Maar er gebeurde niets. Het werd inmiddels voorjaar. En met de eerste asperges kwam ook het eerste uitstapje. Het- vond plaats bij het mooiste meer, dat men zich daar voor denken kon. 's Avonds was liet volle maan en de lange student roeide zijn mooi nichtje op een vijver, die zoo groot was, dat ze ongeveer een meer ge noemd kon worden. Het was zeer storming en zelfs de kikvorschen kwaakten in hel riet. En d© lange student werd sentimen teel en bezwoer zijn nicht, dat Iiij ze zoo graag mocht lijden en dat zij een lief meisje was Maar Liesje antwoordde op alles met een lachje. Dat verdroot den langen siudeut ©en weinig. En toen de boot weer aan land gestooten was, verdween hij aan den kani in oen boschje en was het eerste halve uur niet meer zicht baar. Toen hij echter terug kwam, trok hij 'n geheimzinnig en triom fantelijk gezicht Den dag daarop verscheen hij op een ongewoon uur. Hij droeg een doosje in de hand, dat hij met een galante buiging aan zijn nicht reikte. Liesje bekeek het argwanend. Zeg wil je misschien met de wedden schap ophouden en zijn daarin tie bonbons? Maar die doos is wel heet klein uitgevallen. De student lachte. Maar nichtje, ik houd nooit me»t iets op, uit principe niet. En bonbons ziiu er niet in; dat moest jo weten, want vandaag is het al de vierde. Wat is er dan in? Dat zul je wel zien. Iets heel moois. Liesje opende vol verwachting het doosje. Wat vloeipapier lag er in, een mooi bouquetje er bovenop. Och hoe aardig! zeide zij, stra lend van vreugde. Maar op hetzelfde oogenblik begon zij te gillen, want uit het donsje hup pelde iets iets vreeselijk groens, groot met uitpuilende oogen en deed een onbeholpen sprong op de ta fel- juist in de richting van I.ize. En juffrouw Lize schreeuwde nog eens. sprong op 'n stoel, hield haar rokken vast, staarde ontzet op het ding, dat met groote sprongen huppelde en nu werkelijk haar stoei naderd, net alsof het haar wilde vervolgen. Doe 't weg, doe 't weg! schreeuw de zij, buiten zichzelf van angst. Doe dut vreeselijke ding weg! De lange student lachte; hij lachte zoo smakelijk, dat hem de tranen uit de oogen kwamen en hij bukte zich, ving den onscliuldigen kikvorsch deed hem weer in het doosje en toen ging hij voor zijn nichtje staan, pakte haar om de taille, en zei mijn wed denschap heb ik gewonnen en mijn kus, die krijg ik nu. Je bent een drank! riep l iesje verontwaardigd en wanhopig uit. Heb ik mijn weddenschap ge wonnen of niet? Jij bent een akelig, naar mensch! Liesje, lieb ik mijn weddenschap gewonnen? Krijg ik rnijn kus? Niets krijg je! riep Liesje Nau man verontwaardigd uit. Maar 'n betzelfde oogenblik had hii ook al wat te pakken en al was het dan ook geen kus. was het e©n tamelijk luid klin kende draai om de ooren, die leelijk aankwam, want de student werd vuurrood. Nu wacht eens jij rakker'. Waar toe is dan de man de sterkste? En hij trok haar als een veer van den stoel af. En kreeg hij zooeven één draai om de ooren, zij kreeg haar kus. Om dat hij nu toch eenmaal in het voor deel was, werd die ééne kus een heele massa gevolgd en hij liet haar eerst los. toen hij meende, dat zij nu ge noeg was gestraft. Wees blij. dat jii geen man bent! Als je er een was Liesje was. m e rk w o a rd i ger w ij ze niet boos, olleen tamelijk rood en heel bedeesd zeide zij: Wat voor soort cigaretten wil je nu hebben?

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1911 | | pagina 22