t\jsj® was hem zoo dierbaar sinds zij
onder zijn hoede stond na den dood
van hun vader en moeder.
Ik verwonder mij er over, waar
om dokter Dickinson er vanmorgen
liiet geweest iszei hij boos.
Clara keek op.
Je kunt hem gaan zoeken,
snauwde ze liem toe.
Bill ging door de deur in de ka-
nicr waar liet kind lag en keek naar
haar. Ze hadden heur haar achter
over hel kussen geborsteld, en
spreidde zich daar uit in een over-
vlood van gouden krullen eeno
erfenis van haai' moeder. Haar oogen
waren gesloten. Bill's keel werd
dichtgeknepen. Hij keerde zich om
naar dc andere kamer.
Zal ze beter worden vroeg hij
De dokter keek hem koeltjes aan
Diphtheritis is gevaarlijk, zoi-
de hij.
Bill wenschte, dat ze nooit woorden
gehad hadden, want hij had
steun noodig van dezen rustigen, be
daarden man.
Wat is dat? vroeg hij, op oen
medicijülleschje wijzend.
Anti-toxino.
Sommige menschen zeggen, dat
die drank niet goed is.
Sommige mensdien weten niet,
wat ze zoggen.
Bill voelde geen woede. Hij durfde
den dokter nu niet boos maken,
iets hatelijks tegen hem zeggen,
dokter had nu het ie\en van Ruth in
zijn hand. Of ze zou blijven leven, of
sterven hei hing van den dokter
af. Bill herinnerde zich de behande
ling van de vrouw, en trachtte daar
van een grond van vertrouwen te
maken. Hij hoopte, dat de dokter ge
trouw zou zijn en deze hoop werd
langzamerhand een bede in zijn hart.
l>e dokter was getrouwer dan Bill
had gedacht. Er waren dagen
nachten, waarin hij verwachtte, dat
de teere ziel het lcinderlichaampje
zou ontvlieden. Hij bracht uren door
bij het bed van de kleine Ruth, als
't ware grimmig vechtende, om iede-
ren afgrond, die voor haar gaapte,
to overbruggen. Bil! bleef van zijn
werk weg en begaf zich telkens
hot huis van zijn tante. Hij was een
gezonde, krachtige man, en ondanks
zijn verdriet sliep hij 'snachts don
langen, diepen slaap, die hem altijd
gezegend had. Hij wist niet, dat
dokter zelf slechts uitrustte in
korte sluimering na middernacht,
nóg later. Hij kon dat niet weten,
want de dokter stapte er even
lijk run als anders, zijn oogen
o\en helder en zijn hand was
vast als altiid.
Torn kwam er een morgen,
op de dokter er al vroeg was.
Bill beneden kwam. vond hij hem
raast liet bed van de kleine Ruth,
haar. met de armen over elkander,
aandachtig gadeslaande.
Is ze minder vroeg Bill.
Als ze de volgende vïer-cu-twin-
lig uren doorkomt, zal ze beter wor
den.
Bill's trots verdween geheel en al.
Zou u bij haar blijven tot ze er
dooris? vroeg hij, en zijn stem
klook zacht en smeekend.
Ik heb besloten, dat te doen,
zei do dokter doodbedaard.
Dank u I zei Bill.
Hij ging naar de keuken, en ging
er in een donker hoekje zitten. Vier
end wintig uren In diën tijd hing
tiet leven van de arme, kleine Ruth
aan een draadje, terwijl 7.ij niets
kondeu doen dan wachten. De hoop
in zijn hart was maar eeu klein
vlammetje, toen hij daar zoo zat,
met zijn handen ineen gevouwen.
Oin negen uur dien avond zei de
dokter hun. dat ze allemaal maat
naar bed moesten eaan.
Is ze iets beter? vroeg Bill.
Ik zei u vier-en-twinti? uur,
zoi de dokter en zijn stem was bijna
hard. Er zijn er nog maar veer
tien van om.
Bill toonde niets van den toorn,
dien deze toon eenig© dazen te voren
hij hem zou hebben opgewekt.
Ik wi! blijven, 7.ei hij, u
zou eens iets noodig kunnen heb
ben.
Laat u mij als liet. u belieft óók
opblijven, smeekte Clara.
De dokter keek haar aan en Bill
zag, dat zijn gezicht nu een zachtere
uitdrukking kreeg.
Ik heb het liefst, dat u naai bed
gaat, zoi hij, en zijn stem klonk
vriendelijk en zacht. Het zou mo
gelijk kunnen zijn, dat ge al uwe
krachten noodig liadt.
liet meisje beantwoordde zijn blik
en eon diepe blos kleui-de haar bleeke
wangen.
Ik zal gaan, zeide ze.
Ze hoorden haar en haar tante de
trappen op, naar boven gaan on kort
daarna heerschtè er doodsche stilte
in het huis De dokter nam iets uit
zijn medicijnkast en ging de kamer
van het zieke kind binnen. Bill zag,
door do geopende deur. dat hij ging
7-itten, zijn oogen strak gericht op
het gezichtje van de kleine Ruth, hij
zat daar doodstil, de armen over el
kaar. Bill viel neer in een stoel cn
kruiste zijn groote, zware armen over
de tafel. Er werd hier een hevige
strijd gestreden.
De klok van de eetkamer sloeg tien,
half elf, elf uur. Toen kwum de slaap
langzaam en ongemerkt over net ver
moeide lichaam van Bill en hij dom
melde in. Met een schok werd hij
wakker. Terwijl hij zijn oogen uit
wreef, sloeg het twaalf uur.
Ik heb een uur geslapen, beken
de hij zichzelf met schaamte.
Hij stond op en keek weer door do
door van de ziekenkamer. De dok
ter zat daar alsof hij zich iu 't gelieel
niet bewogen had. Zijn handen wa
ren nog altijd gevouwen, zijn oogen
op het, gezicht van het kind goricht.
Bill bemerktq, dat zijn oogen wijd
ojien waren, alsof slapen datgene
was, dat in dat uur het minst go-luid
kon worden.
Bill ging woer zitten. Zijn hoofd
viol woer op zij.., en zijn brein begon
beneveM en suf te worden maar hij
betrapte zich zelf nog juist bijtijds.
Jk moet wakker blijven, zei hij.
11 y slapte naar de koukon cn dom- J
pelde, ziju gezicht in koud water. I
opende luj de deur en aden»J© j
de zachte avondlucht in. Verfrischt i
•ju wakker, keerde hij naar zijn Stoel
teiug. Eenmaal hoorde hij den dok-,
ter opstaan de kamer doorgaan, on
weer terug naar het 1**1 gaan. Bill f
keek en zag dal hij zich over zijn pa-
tlënt heenboog, met alle oplettend
heid luisterend. Bill's hart hield een
oogenblik op te kloppen. Maar do dok
ter nam zijn vroegere houding weer
in.
En toen begon hij hetgeen de dok
ter deed te apprecieeren. Dat hij
zelf wakkear was, was ingegeven door
liefde, maar de dokter deed slechts
zijn ambtsphcht, een beetje meer
zorgzaam en geduldig dan gebruike
lijk was.
Zijn hoofd viel weer op zijn borst.
Slaap kwam in goh-en over hem. Hij
streed er tegen, gaf een oogenblik
toe. werd wakker en strekte toen
zijn armen op de tafel uit en liet zijn
hoofd er op zinken.
Stemmen deden hem opstaan. Hij
opende zijn oogen bij het grijze licht
vaar den vroegen dag. Opnieuw be
schaamd, lichtte hij zijn hoofd op.
De dokter en Clara stonden bij het
venster. De dokter hield Clara's han
den vast. Bill ging wankelend naar
hem toe.
Iloe is hot met liaar fluister
de hij.
De crisis is een uur geleden ge
weest, zei de dokteren zijn lip
krulde een weinig. Er was geen mo
gelijkheid je wakker te krijgen. Het
zal nu met baar lvMe.r gaan.
Bill steunde met zijn hand op de
tafel een heel© minuut -lang en keek
in de oogen van den dokter. Die
oogen, zag hij, smeekten om den
siaop. dien zij dien nacht niet ge
kend hadden. De dokter alleen was
getrouw geweest.
Ik zal dH niet vergeten, was al
wat Bill zeide.
En toen Bill zijn verhaal verteld
had, kwamen zij er allen toe den dok
ter ,,den kleinen dok" te noemen en
nooit meer „den slager", llun ach
ting voor hem was liooger geworden
en nog meer, toen zij zagen hoe ge
lukkig bij zijn vrouw maakte. Bill
Donovan's zuster Clara.
(Deiftsche Ct.)
De vinder zal beloond
worden.
De heer Johan Moor stond, met den
huissleutel in de hand, peinzend te
kijken naar een tamelijk vuilen fox-
terrier, die met vragenden blik vóór
hein bleef staan.
Ik kan dut kleine, leelijke'mon
ster maar niet weg krijgen, riep hij
uit.
Honden hebben toch belachelijk
veel van de mensehen. Klopt men ze
even op den kop, dan moenen ze voor
hun leven geborgen tc zijn. Ik heb
dat dier in hel park even met mijn
stok gestreeld, en nu is hij niet van
mij af te slaan.
De kleme nond keek op naar Moor
en begon zenuwachtig te janken.
Hij haefL wel icis van Robinson,
die één van zijn theatrale gedichten
voordraagt, peinsde Moor. Mijn beste
vriend, ben je zoo dichterlijk, of heb
jo alleen maar honger?
De terrier liet 'n koit vroolijk ge
blaf hooren en sprong hel huis in.
Je bent toch een alleraardigst
beest, dat is zeker, zeide Moor, ook
al ben je wat vuil. Nu, je zult je mid
dagmaal hebben, terwijl ik mij kleed
voor liet mijne; en nog steeds door
den houd gevolgd, betrad hij zijn
vrij gezellen woning.
Zie eens. Schuurman, zeide hij
tot zijn bediende, ik heb dezen
hond ten ete-n gevraagd, (leef hem al
wat hij noodig heeft en als je hem! een wanhopig verward verslag van't
zeide Moor hem weer op den grond
zettende.
't Lijkt wel een echte rashond,
en hij is dapper genoeg om een groo-
ten hond aan te vallen. Mijn kleine
vriend, je bent een wonder. Schuur
man, dek voor twee.
Onder het ontbijt keek Johan Moor
de couranten door. Toevallig viel zijn
oog op de kol-mi „Verloren", en daar
ontdekte hij ongeveer middenin, de
volgende advertentie:
„Verloren: een grijze Iorsche ter
rier, luisterend naar den naam
..Quick". Do vinder zal beloond wor
den. Adres: Minerva B., Heeren
gracht 455c."
M ir keek naar den hond, die juist
een lekker kluifje oppeuzelde.
'k Zou wel eens willen weten of
dit de terrier is van Minerva B, zeide
hij. Dan plotseling on bijna fluiste
rend zeide hij, Quick.
De hond liet zijn kluifje vallen,
ging rechtop staan, en spitste zijn
ooren.
Quick, mompelde Moor nog eens
en nu sprong dc terrier op zijn schoot.
Wat is een courant toch een
wonderlijk ding, peinsde Moor, zijn
ontbijt vervolgende. Nu ben ik wel
genoodzaakt Minerva B. te doen we
len, dat haar lieveling gevonden is.
Minerva is zeker een oude juffrouw,
die er een heele verzameling honden
op na houdt. Alleen een oude juf
frouw adverteert onder den naam
Minerva". Is dat niet waar. Quick''
Quirk knipte met zijn oogen, als om
z'in Instemming met die woorden te
kennen te geven.
Moor schreef een briefje aan Miner
va B., om haar mede te deelen. dat
hij een hond gevonden had geheel
overeenkomend© met de door haar
gegeven beschrijving. Indien mej. D
iemand kon zenden om het dier te
identificeeren, zou hij don hond da
delijk medegeven.
Nadat hij den brief op de post had
laten brengen, ging Moor op weg
naar de societoiL Maar nauwelijks
was iiij bij den hoek van de straal of
de onafsclieidclijke Quick was vlak
achter hem. Hij nam nu den hond
mee naar een winkel en kocht een
mooien koperen halsband voor hem;
daarna gingen zo te zomen naar de
sociëteit.
Thuisgekomen van hun gemeen
schappelijk uitstapje, vonden zij
Schuurman in Ue spreekkamer.
Mijnheer, zei hij, boven is een da
me, die zegt dat deze hond haar toe
behoort.
't Was hean aan te zien, dat hij het
aanstaande vertrek van dat vreesê-
lijke beest volstrekt niet betreurde.
Zoo, een dame dacht Moor.
Dan is Minerva B. zeker zelf geko
men. Zeg aan die dame. dat ik da
delijk bü haar kom, vervolgde hij tot
Schuurman.
Onder dat gesprek was Quiok naar
boven gestapt on de zitkamer inge
gaan. vanwaar nu uitroepen van
vreugde en b-fkooziugen weerklon
ken.
Minerva heeft haar verloren
lieveling teruggevonden zei Moor. Ik
dien nu wel naar hoven te gaan en
haar te zeggen op welke wijze de liond
hier is gekomen. Vervelend genoeg
tegenover zoo'n oude Juffrouw.
De zitkamer binnenkomende, was
Moor evenwel één ©u al verbazing.
Op de sofa, met haar armen om den
ontrouwen fox-terrier geslagen zat
een jong meisje, het mooiste en aar
digste jonge meisje, dat hij ooit had
gezien. Zij stond verlegen op, toen
hij binnen kwam, en zoi
Mijnheer Moor, niet waar
Moor maakte een buiging en gaf
Dan zijn huis binnentredende, mom-
i pelde hij glimlachend Dat is inder
daad eon ruime belooning. Wat een
bijzonder lief meisje is dat, en daar
bij zoo hoogst eonvoudig.
„Onze hond", zooals de heer en me
vrouw Moor Quick noemen, heeft na
dien tijd nooit meer in de schuur be-
hoo\on te slapen. HSi geniet integen
deel alle voorrechten, die men ©en
hond maar kon geven. En liij draagt
zijn voorspoed met de noodige waar
digheid, maar iedereen erkent ook,
dat hij liet voje recht heeft trotsch
te zijn op do wijze, waarop hij den
lieer en mevrouw Moor met elkaar in
kennis hoeft gebracht.
dan het huis uitjaagt, moet je hem
niet al te ruw behandelen.
Schuurman keek allesbehalve vrien
delijk tegen den gast, die aldus bij
werd geïntroduceerd. Mijn-
gebeurde met Quick.
Hoe vriendelijk van u om zoo
goed voor hem te zorgen, zei zij. Hij
is bijna drie dagen weg geweest.
Mijn vader, professor Belmont, nam
heer is toch een zonderling mensch, hem ruedc naar de plantage en heeft
zeide hij bij zichzelf; altijd brengt l i^ter geheel vergeten naar hem om
hii een of ander ondier mede om zijn te zien.
Toch niet professor Belmont, de
Egyptoloog Dien ken ik wel, maar
ik denk niet, dat bij mij nog zal her
kennen.
Vader heeft een zeer slecht ge
heugen, zei het jong© meisje glimla
chend. Daardoor heeft hij Quick ook
verloren. U weet niet, hoe blij ik
was, toen ik zoo straks uw schrijven
ontving. Ik was geheel alleen thuis;
en daar ik erg verlangde naar mijn
lieven Quick, hen ik dadelijk hier
heen gegaan. Uit uw schrijven had
ik tevens opgemaakt, dat u een goe
dig© oude heer waart.
Dat is grappig, hernam Moor,
want ik dacht, dut u den oude dame
was. Ik geloof, dat het kwam dooi
den naam, waarmede u uw adverten
tie onder toe kondc.
Maar ik heet werkelijk Miner
va, zei zij. Mijn vader lieeft mij dien
naam gegeven, in de hoop. dat ik
zeer verslandig zou opgroeien. Ik
vrees evenwel, dat hij daarin teleur
gesteld is, want hij noemt mij nu
maar eenvoudig Minnie.
Ik heb Quick vanmorgen aan
verscheidene kenners laten zien,
merkte Moor op, on zij vonden het
allen een bijzonder mooien hond.
Ik geloof, dat hij van echt ras
is, hernam juffrouw Belmont. Maar
hoe dat ook zij, u hebt er toch maar
een geduchten last mee gehad hoe
wel ilc ter eere van Quick moet zeg
gen, dat hij zich nooit vuil maakt.
Moor kon een glimlach niet weer
houden, toen hij or aan dacht, hoe
innig vuil do hornl er den vorigen
avond had uitgozien. Maar dat was
een geheim lusschcn hem en Quick.
't Is mij een groote eer, dat
Quick mij als zijn pleegvader heeft
aangenomen, zei hij, en ik hoop, dat
onze vriendschap, die zoo onwille
keurig is ontstaan, niet ivoor goed
zal worden afgebroken.
Ik zal vragen of professor Bel
mont mij wil toestaan, dat ik nu en
dan eens naar mijn kleinen vriend
kom iuformeeren.
Ja, dat moet u doen, heraam
mejuffrouw Bclmout levendig. Daar
doet u Quick en mij zeer veel genoe
gen mede. Maar nu moet Ik heen
gaan, andors zal vader zich misschien
mooie nette kamers in wanorde te
brengen.
Johan Moor vond in hol hotel, waar
hii ging dineeren. een aangenaam ge
zelschao, zoodat hij al zeer spoedig
den kleinen foxterrier vergat. Toen
li ij 's avonds laat thuiskwam even
wel, vond hij den gewoonlijk zoo Rui
men Schuurman bulteugo.woon op
gewonden.
Och, mijnheer, stamelde hij, u
herinnert u zeker wel den hond, dien
u vanmiddag mede naar huis hebt
genomen?
Moor herinnerde het, zich.
Wel, mijnheer, die hond is een
vreeselijk beest. Toen ik hem wilde
wegzenden, verkoos dut beest toch
maar niet te gaan en verstopte zich
onder de sofa. Ik riep de kinderen
toe, dat zij hem er onderuit moesten
halen, maar de arme stakkers kregen
niets te zien, dan zijn tanden. Wij
kouden er hem werkelijk niet onder
vandaan krijgen, mijnheer. We....
daar komt hij nu aan, alsof er niets
gebeurd is. Weg leelijkerd!
Moor lache, want hij was in een
bijzonder goede stemming. Zóó,
ben jij zoo koppig, zeide hij tot den
hond. Nu dat doet er niets toe. Als
je dan toch zoo gaarne hier wilt blij-
en, zal ik je nog maar een poos hou
den, maar je moet eerst gewasschen
worden. Schuurman zie iemand te
krijgen, die den hond wil wasschen
en breng lieni dun naar de schuur.
Goeden nacht, mijn boste hond, ik ga
naar bed.
Toon Schuurman den volgenden
morgen de kamer van zijn heer be
trad, was hot hein duidelijk aan te
zien, dat hij zich zeer gegriefd voel
de. Die hond, mijnheer, begon hij,
wij moesten hem met ons drieën
vasthouden, terwijl hij gewasschen
werd. En ten slotte heb ik hora nog
zelf moetan wasschen. En toen hij
schoon was, wilden wij hem in de
schuur opsluiten, maar wij konden
hem dien kant niet uitkrijgen. Hij
gaat naar bo-ven ©n vlijt zich neer
op de mat vóór uw kamerdeur.
Schuurman opende do kamerdeur,
on duar la.g de hond werkelijk nog.
Mijn hemel! zeide de Jonge man,
usehpartij heeft jo goed gedaan.
oude jongen, 't Is ©en echte rashond. I nog ongerust maken, of hij mij ook,
Schuurman; ik geloof dat het een [evenal3 Quick hier of daar heeft ach-
lersche terrier is.
Op hem toetredende, pakte hij den
bond bij één oor op en tUde hem in
de hoogte. Dat „vrec&riükè beest" liet
weliswaar zijn tanden zien, maar liet
verzette zich in het minst niet.
Een lersche terrier, dat is zeker.
tergelaten.
Toen het rijtuig wegreed, had Mi
nerva haar arm oin den hond ge
slagen.
Moor volgde dat bekoorlijk groep
je, totdat het rijtuig een hoek om
sloeg.
Sherlock Holmes
bedrogen.
Ik heb oen man gekend, die Sher
lock Holmes te glad af was. Het. wus
eon klein, onbeduidend mannetje,
maar slim als een rat.
De geschiedenis is vreeselijk inge
wikkeld. Toch zal ik beproeven ze u
duidelijk te maken. Laat ik maar met
volgende tooneel beginnen. Zoo
dra de deur geopend werd, verscheen
Sherlock Holmes in zijn gewoon ja-
kuettecostuum.
Met een oogopslag overzag liij het
heele rertrek. 't Was een cel met
naakte wanden. De afmetingen wa
ren 3 bij 4 M. Een tafel. Een bed, op
welks voeteinde de gevangene geze
ten was. Verder een smal getralied
venster en een stoel.
Het was daarheen, dat de beroem
de detective terstond zijn schreden
richtte, zonder een oogenblik zijn
blik van het gelaat zijns tegenstan
ders af tc wonden. Daarop ging hij
zitten.
In dien tijd had de gevangenbe
waarder de deur der cel gesloten,
doch blcof in de gang staan om zoo
spoedig mogelijk te hulp te komen
snellen.
Sherlock Holmes zat geheel in hot
duister lerwijl de gevangene geheel
veirlichl werd door de lichtstralen,
die door het getraliede venster vie
len.
De beide mannen zagen elkander
aan.
Het duel begon.
Mijnheer Binocle, moet ik mij
aan u voorstellen
Neen. Ik ken u. Gij zijt Sherlock
Holmes.
AU right. En gij kent ongetwij
feld het doel van mijn bezoek.
Ja. Gij zijt hier gekomen om van
mij te verkrijgen, goedsschiks of
kwaadschiks de enveloppe, die het ge-
heim bevat, het ontzettende geheim,
waarvan afhangt de eer van den
graaf, van den markies, van het lid
dor Academie en die van den onder
secretaris van het Ministerie van
Landbouw.
Juist.
Ik veronderstel, dat gij gekomen
ijt üuh mij in ruil er voor een ellen
dig sommetje aan te bieden?
Geen ellendig sommetje, maar
twee duizend franken.
Binocle trok minachtend de schou
ders op.
Wilt gij dan vier duizend fran
ken? vroeg de detective,
Luister. Jiernam Sherlock Hol
mes, ik zal opeu kaart met u spelen
lk heb opdracht tot 20 duizend fran
ken tc gaan doch geen cent meer. Be
denk, voegde hij er bij, toen hij den
ander© ©en weigerend gebaar zag
makon, dat er slechts één j?ersoon is,
die de enveloppe als wapen gebrui
ken kan. Dat is de kolonel, doch die
zïl de eneveloppe niet in zijn bezit
krijgen.
En waarom niet?
Omdat wij ze eerder hebben zul
len.
Ik weiger ze aan u te verkoopen.
elnu, waarde heer, zei Sher
lock opstaande, gij zult zonder nood
zaak 20 duizend franken verliezen.
De gevangene lachte. Daarop kwam
er een spottend licht in zijn oogen.
Het is waar zei hij, de enveloppe
hier. Gij zijt Sherlock Holmes, da
beroemde detective en ik ben maar
Binocle, oen arm man. Welnu, mijn
waarde beer Holmes, met al uw be
kwaamheid zult gij de enveloppe niet
vindon, doch gij zult mij niet kunnen
beletten ze den kolonel te doen toe
komen.
Bij deze woorden had Sherlock Hol
mes eon revolver voor den dag ge
haald en richtte hem op den gevan
gene.
Geen enkele beweging, mijnheer
Binocle!
Wees bedaard! Ik zal de enve
loppe niet verscheuren. Daarvoor 's
i veel te kostbaar!
Op het roepen van den detective
verscheen oen gevangenbewaarder en
ontving een bevel-
Een i ge oogenblikken later traden
een commissaris van politie en twee
agenten de cel binnen.
De gevangene had zich niet bewo
gen. Ilij werd eerst gegrepen, daarna
begon een uiterst nauwkeurig onder
zoek.
Laten wij liior nog even wat ver
halen.
Zooals wij reeds gezegd hebben,
ging het om eene enveloppe, die wer
kelijk in 't. bezit van den gevangene
in de cel was. Aan deze enveloppe
hechtte de politie een hoog© waarde.
Men zal zich herinneren, dat de
loal 3 en 4 M. was. De muren waren
naakt. Het meubilair bestond uit een
bed, een tafel, een stoel, een wasch-
kom en eon emmer.
Welnu do muren werden onder
zocht, ufgebrabd. Het plafond even
eens. De vloer werd opgebroken.
Men zaagde het hout van het bed,
van de tafel en van den stoel in dui
zend kleine stukjes. De wasohkoan
werd gebroken evenals de emmer.
Het bed. werd opengescheurd en door
zocht In de cel werden de voorwer
pen, al konden ze slechts een korrel
bevatten, aan ee>n nauwkeurig onder
zoek onderworpen, de kleeren van
don gevangene, de roeden van zijn
bed, het slot van de deur, de staven
van het venster alles werd nage
spoord. En Binocle zelf werd nog
nauwkeuriger onderzocht dan de ga
leiboeven op de galeien.
Men vond niets.
Sherlock Holmes schuimbekte.
Binocle glimlachte spottend
Eindelijk werd het onderzoek' ge
staakt. De politiedienaren gingen
heen.
Men moet wel begrijpen, dat men
den gevangene niet geheel naakt
staan liet. Men bracht hem in een
ander lokaal en gaf hem andere klee
ren. Doch dit is voor ons van geen
belang. We zullen hem aan zijn toi
let laten en Sherlock Holmea volgen.
Deze trad zijn woning binnen, daar
vond hij een briefje van den kolonel,
die hem uit noodigde spoedig te zij
noot te komen. Nu zouden we hier
wel kunnen ineedeelen, wie de kolo
nel was, doch daarvoor zouden we
te veel plaatsruimte noodig hebben.
We zullen daarom maar volstaan met
mede te deelen, dat dit heerschap de
enveloppe tegen eiken prijs in zijn
bezit wilde hebben.
Toen hij het briefje vond, azrzelde
do detective geen oogenblik. Eenige
oogenblikken later trad hij bij den
kolonel binnen. Hij werd zeer harte
lijk ontvangen.
Ga zitten, mijn waarde heer
Sherlock, zei de kolonel. En vlug
voegde hij er bij:
Ik wilde u wel eens spreken over
die berucht© enveloppe, die gij zoo
vruchteloos gezocht hebt.
Hoe? Weet gij dat?
Wel ja en ik kan u ook deze ge
heimzinnige geschiedenis ophelderen.
Wer-ke-lijk, stamelde de detec
tive, ondanks zijn buitengewone koel
bloedigheid zeer verwonderd.
Niets is eenvoudiger! Kom even
bij mij. als gij wilt....
De kolonel had zich voor den les
senaar gezet, greep een stuk papier
en een potlood.
Naast hem staande zag Sherlock
opmerkzaam toe.
Zie hier, zei de kolonel, een
rechthoek teekenende. de cel van den
gevangene.
De deur wordt geopend en zonder
uw oogen van hem af te wenden om
elke beweging van zijn gelaat gade
te slaan, begaaft gij u, hierheen, naar
den eonigen stoel, die in het donker
stond tegenover den gevangene.
Dat is zoo.
Welnu, vervolgde de kolonel, gij
ging.... och, ik zal het u tooncn, op
dat gij mij beter begrijpen zult.
Daarop ging de kolonel, den detec
tive achter zijn lessenaar latende
staan, naar een stoel, die bij de deur
van het. vertrek geplaatst was. Daar
op een beweging makende alsof hij
wilde gaan zitten, vervolgde hij:
Daar naaint gij plaats, volgens
nw gewoonte de panden van uw jas
uit elkander houdende.
Hél riep Sherlock Holmes uit, de
hand naar de achterzijde van zijn
broek hangende.
Wel ja, zei de kolonel, de enve
loppe lag met den met lijm besmeer
den kont boven on de,n stoel. Gij hebt
aldus onder de panden van uw
jas verlwgen gehouden en vervolgens
weggedragen. En nu hebt gij zo bij
mij gebracht. Mijn hartelijken dankt
Dit zeggende trok de kolonel han
dig de enveloppe van de broek van
Sherlock Holmes, en voor deze van
zijn verwondering bekomen was, had
hij de deur, waarbij hij stond, ge
opend en snelde been, na den sleutel
aan den buitenkant omgedraaid te
hebben,
(Centr.)
Het moderne meisje.
Dus wedden, dat kloin nicht-
Ja
Neen. ik doe het niet t Ten eerste
wed ik nooit en ten tweede, wanneer
ik wed, win ik. Ten derde moet je
niet „klein" nichtje zeggen, want ik
ben in het geheel niet klein."
Het werkelijk zeer kleine juffertje
rekte haar sierlijv figuurtje, hief
de kin zoo hoog mogelijk op en pro
beerde ten minste tot de hartstreek
van haar opvallend groote n neef te
komeu, wat haar echter slechts een
oogenblik gelukte.
De lange student lachte.
Ten eerste wed je toch en tweo-
dens win ik de weddenschap. En
wanneer jij ze wint, krijg je do groot
ste doos bonbons, die er is.
Do grootste, die er is riep Lies-
je Nauman dol van blijdschap uit..
Zeg, er zijn echter heele groote en
hoe zul je die betalen
Ik wil ze heelemael niot betalen,
zoi do student, want jij verliest be
slist. En wanneer je verliest, krijg
ik van jou een doos sigeretten. Maar
fatsoenlijkeniet zooals de laatsteu.
Weet je 't nog
Liesjo bloosde ©en weinig. Maar
toen zei zij op klagenden toon
Als pa mij toch zoo weinig zak
geld geeft Dat is toch ook niet bil
lijk tegenover een meisje als ik. Toen
jij zoo oud waart als ik, was jij al
op de universiteit en hndt minstens
iedere maand een wissel van hon
derd gulden- En ik krijg zes gulden
zakgeld
De studioses lachte.
Nu, stel je maar gerust. Lies je.
met de zes gulden kom jij verder,
dan ik met mijn honderd.
Ja, omdat wij meisjes van
vroegaf altijd aangespoord worden
om te sparen. Nauwelijks mag men
ongestoord ademhalen.
Och, het is wel heel goed voor
jullie, als jullie een beetje bewaakt
worden, merkte de student geksche
rend op. Kleine meisjes moeten een
juffrouw bij zich hebben, opdat ze niet
in het water vallen en geen kattc-
kwaad uithalen.
Liesje richtte zich in al haar waar
digheid op.
Wat zijn dat nu voor mannen
praat jes Overigens ben jij nog hee-
lema&l geen man; je bent eerst een
student en ik kan iecleren dag trou
wen, weet je l
Maar zes gulden zakgeld heb je
toch maar, lachte de student. En wan
neer geen man je wil hebben
Bemoei jij je daarmee maar
niet, zei Liesje scherp, lk krijg er
wel een. Wees daar maar niet be
zorgd om En wanneer ik er geen
krijg, dan....
Dan vat je het een of andere be
roep op, zooals men dat noemt, niet
waar, en ga je op eigen beenen staan?
Ja! riep Liesje, en stampte met
haar sierlijke voetjes. En ik bon
YoOr niets bang. En overigens wil ik
Je nog eens zeggen, dat oen vrouw
ulles doen kan, evengoed als een man
en dat ze evenzoo goed haar manne
tje staat als een werkelijke cn niets
vreest. Heelemaal niets!
Zeg, waarschuwde de student,
wees voorzichtig! Zeg zelf maar eens,
zou jij in een donkeren nacht door
een bosch gaan?
Neen: maar er zijn ook genoeg
mannen, die dat niet zouden doen.
Of zou jij om twaalf uur op het
kerkhof gaan?
Liesje schudde van neen. Maar ik
zou ook geen beroep weten, waarip
dat noodig zou zijn.
Of soms in den oorlog?
Ja! riep het juffertje beslist, in
den oorlog ga ik dadelijk meo! En aJ
is het ook niet als soldaat, dan toch
als verpleegster; daarin kunnen wij
evenmin gemist worden als Jullie.
En toch ben je bang voor heel
wat dingen, waarvoor een man niet
bang is en daarom willen wij immers
ook wedden.
Liesje bedacht zich nog eens ern
stig. Neen, zij was heusch niet bang;
dat kon zij met een goed geweten be
weren. Dus wij weddenI
Goed, zeide do student, wij wed
den. Voor jou een doos bonbons en
voor mij een doos cigaretten on...
En? zeide Liesje verbaasd. Niets
en....l
Zeker. Een „en" behoort er nu
één keer bij. En een kus.
Daar komt niets van, zeide zij
scherp. En overigens, wat geef jij om
een kus van een nichtje?
Hij trok veelbeteekenend aan zijn
snor. Dat is immers mijn zaak,
wat ik er om geef. Dus?
Nu. om mij kun je de kus er bij
krijgen, ik win het immers toch!
Eenige dagen lang gebeurde er
niets. Liesje was op haar hoede en als
haar neef op haar toe trad, bekeek
zij hem argwanend, in het idee, dat
hij zijn weddenschap zou trachten te
winnen door de een of andere looze
streek. Maar er gebeurde niets.
Het werd inmiddels voorjaar. En
met de eerste asperges kwam ook het
eerste uitstapje. Het- vond plaats bij
het mooiste meer, dat men zich daar
voor denken kon.
's Avonds was liet volle maan en
de lange student roeide zijn mooi
nichtje op een vijver, die zoo groot
was, dat ze ongeveer een meer ge
noemd kon worden. Het was zeer
storming en zelfs de kikvorschen
kwaakten in hel riet.
En d© lange student werd sentimen
teel en bezwoer zijn nicht, dat Iiij ze
zoo graag mocht lijden en dat zij een
lief meisje was
Maar Liesje antwoordde op alles
met een lachje.
Dat verdroot den langen siudeut
©en weinig. En toen de boot weer aan
land gestooten was, verdween hij
aan den kani in oen boschje en was
het eerste halve uur niet meer zicht
baar. Toen hij echter terug kwam,
trok hij 'n geheimzinnig en triom
fantelijk gezicht
Den dag daarop verscheen hij op
een ongewoon uur. Hij droeg een
doosje in de hand, dat hij met een
galante buiging aan zijn nicht reikte.
Liesje bekeek het argwanend.
Zeg wil je misschien met de wedden
schap ophouden en zijn daarin tie
bonbons? Maar die doos is wel heet
klein uitgevallen.
De student lachte.
Maar nichtje, ik houd nooit me»t
iets op, uit principe niet. En bonbons
ziiu er niet in; dat moest jo weten,
want vandaag is het al de vierde.
Wat is er dan in?
Dat zul je wel zien. Iets heel
moois.
Liesje opende vol verwachting het
doosje. Wat vloeipapier lag er in, een
mooi bouquetje er bovenop.
Och hoe aardig! zeide zij, stra
lend van vreugde.
Maar op hetzelfde oogenblik begon
zij te gillen, want uit het donsje hup
pelde iets iets vreeselijk groens,
groot met uitpuilende oogen en
deed een onbeholpen sprong op de ta
fel- juist in de richting van I.ize. En
juffrouw Lize schreeuwde nog eens.
sprong op 'n stoel, hield haar rokken
vast, staarde ontzet op het ding, dat
met groote sprongen huppelde en nu
werkelijk haar stoei naderd, net
alsof het haar wilde vervolgen.
Doe 't weg, doe 't weg! schreeuw
de zij, buiten zichzelf van angst. Doe
dut vreeselijke ding weg!
De lange student lachte; hij lachte
zoo smakelijk, dat hem de tranen uit
de oogen kwamen en hij bukte zich,
ving den onscliuldigen kikvorsch deed
hem weer in het doosje en toen ging
hij voor zijn nichtje staan, pakte
haar om de taille, en zei mijn wed
denschap heb ik gewonnen en mijn
kus, die krijg ik nu.
Je bent een drank! riep l iesje
verontwaardigd en wanhopig uit.
Heb ik mijn weddenschap ge
wonnen of niet?
Jij bent een akelig, naar
mensch!
Liesje, lieb ik mijn weddenschap
gewonnen? Krijg ik rnijn kus?
Niets krijg je! riep Liesje Nau
man verontwaardigd uit. Maar 'n
betzelfde oogenblik had hii ook al wat
te pakken en al was het dan ook geen
kus. was het e©n tamelijk luid klin
kende draai om de ooren, die leelijk
aankwam, want de student werd
vuurrood.
Nu wacht eens jij rakker'. Waar
toe is dan de man de sterkste? En hij
trok haar als een veer van den stoel
af. En kreeg hij zooeven één draai
om de ooren, zij kreeg haar kus. Om
dat hij nu toch eenmaal in het voor
deel was, werd die ééne kus een heele
massa gevolgd en hij liet haar eerst
los. toen hij meende, dat zij nu ge
noeg was gestraft.
Wees blij. dat jii geen man bent!
Als je er een was
Liesje was. m e rk w o a rd i ger w ij ze
niet boos, olleen tamelijk rood en
heel bedeesd zeide zij:
Wat voor soort cigaretten wil
je nu hebben?