ft ft „Kapitein, geef morgen luitenant Eilingen veertien dagen kamerarrest zoo'n gedrag moet men groote lafheid noemen Kapitein Giesman ging als een over winnaar heen. „Dat luitenantje zal nu wel wat ge dweeër worden," dacht hij. Het was een schande voor het heele officiers- korps, dat het een luitenant had. die voor een hond achter de kachel kroop. Ja hij, kapitein Giesman, had zelf dit geval maar bij de hand moeten heb ben I Hij zou die Sultan wel eens discipline geleerd hebben, zonder daarbij zelfs een schram of een krab op te loopen. Intusschen marcheerde luitenant Eilingen woedend naar zijn penaten. Die ellendige sjerp; die lamme Sul tan I Niemand had in zulk een toestand anders kunnen handeleD. En nu huisarrestiedereen kon nu op't rapport hooren waarom. Eilingen begon hoe langer hoe woe dender to worden. Luitenant Hor- 6ich moest nu niet onder zijn oogen komen, dan zou hij hem zijn meaning eons zeggen over dat prachtexemplaar over Sultan. Eu luitenant Transdorp, die zonder vragen zijn sjerp meepakte, die Toen Eilingen zijn sleutel in de deur stak, hoorde hij een ontzettend geklos op do trap, en zoo gauw li ij ze geopend hndi bonsde Wênzel tegèn Fiein aan en schreeuwde: „Luijtenant. de oppasser van luijtenant Stein is hier geweest, luijtenènt most morgen lovend vast in „Orphcus" komine; de luijtenènt zal de luijtenènt om 9 uren komme haolen." „Ezel," roept Eilingen woedend, „morgen begint mijn huisarrestl" „Ob!" Wenzel's gezicht is nu niet meer te beschrijven. „Maor, maorluijtenènt „Zwijg I Jij bent de schuld van al les. Als mijn arrest om is, krijg jij drie weken om er eens over na te den ken dat het jouw zaak niet is mijn Bjerp uit te leenenl" „Maor, maor!" Eilingen had reeds lang de deur ?an zijn kanier dichtgeworpen, toen IVenzel als door den bliksem getrof fen met strakke, wezenlooze blikken naar een vlieg stond te kijken, die te gen den spiegel van den kapstok zat. „LuijtenèntIhuisarrest... dat dat heit zeker kapitein Giesman je bezorgd,"' schreeuwt Wenzel, uit zijn soezerij ontwakend. .Arme luitentnt arme Wenzel.. ellendige sjerp En toen ging hij heen om Eilin gen's buitenmodel schoenen op te bergenvan „Orpheus" kwam niets Eilingen's buitenmodel schoenen kon hij nu gerust een Doornroosje's slaap bezorgen. Goeden nacht! Luitenant Eilingen loopt met Ilor- sicli op de groote gang der Wilhel- muskazerne, waar de amutenaarsver- trekken zijn, alsook ue kamer, waar het officieieurapport geiiouüen wordt. Over Eilmgeus krijgawansuiierlijk hangt eeu duistere wolk; nu was het tijd om zich nader over net geval uit te laten. „ik noop, Horsich, dat je Sultan gisteren nog een goed pak slaag ge geven hebt,bromt Kuingen. „Ja, natuurlijk, roept Horsich vroo- lijk. „Sultan is een pruentig beest!... Ik heb me baast een ougeluk gela chen toen je het rno verteldeJe moet bet mij niet kwalijk nemen ik kan toch niet üelpeu dat Sultan het verschil niet kent tusschen een brock van eeu officier en van een schooier." „Dank je wel; moest ik dan maar als een proefje er voor uitgekozen worden I" Horsich haalde lachend de schou ders op. „Suitan is erg wantrouwend maar des te aardiger en aanhankelij ker is hij voor mij. Ik durf haast wel te weiden dat hij weer op den lioeK van de kazerne op mij wacht... maar over een half uur ga ik naar huls eten; zoolang moet Sultan nog wach ten." Eiiii'.gen reikte Horsich de hand. „Amicesmakelijk eten... ik moet nu in het hol van den leeuw." Horsich ging verder de gang op, terwijl Eilingen nu onder diep zuch ten de kamer, waar het rapport gc- tio..- n binnenkwam. In de kale kamer waren reeds eeni- ge officieren en ook majoor Roeren. „Wat heb je nu weer uitgevoerd?" riep Roeren vol deelneming, toen Ei lingen op hem toetrad. „Is kapitein Giesman nog niet bier?" vroeg hij ongeduldig. Op dit oogenblik kwam de com ma idant binnen. „Heb je den kapitein geboodschapt, dat alles voor het rapport klaar is?" „Neen, commandant! Ik heb den kapitein overal gezocht en kan hem nergens vinden." „Wat moet dat nu weer beteeke- nen," bromde de commandant. ..Dat noemt men nu militaire stiptheid! Een kwartier geleden had het rap port al moeten beginnenOrdon nans, ga beneden naar de inspectie kamer en vraag daar, waar de kapi tein isbij inoet dadelijk komen!" De soldaat verliet de kamer. De commandant liep ongeduldig heen en weer. „Majoor," sprak hij tot Roeren, „zendt na het rapport kapitein Gies man bij mij ik moet hem nog over do menagerekening spreken. Goe den dag, heerenl" „Dat is nu weer eens controleeren van den commandant," mompelde Roe reu. „Geen minuut is men veilig voor zijn inspectiewoede. Kapitein Gies man zal voor zijn telaatkomen ook wel weer eeu langen neus halen." Ondertusschen had de ordonnans in de inspectiekamer naar kapitein Giesman gevraagd. „Een half uur geledeu zag ik hem naar het magazijn gaan," zei luite nant Horsich, die juist aanwezig was "Wacht even, ik ga met je mee, kapitein Giesman zal op no. 3 zijn, ik moet daar de uniformen nakijken..." Luitenant Horsich verliet te gelijk met den ordonnans de inspectiekamer liep het groote kazerneplein over en ging naar het magazijn waarvoor de kelder van de kazerne gebruikt werd. Een straatdeuntje neuriënd liep hij door de lange gang naar no. 3, waar hij onverklaarbare geluiden hoorde. „Wat is dat voor een spektakel,' dacht hij zeer verwonderd bij zich zelf en opende de deur om bijna het- f zelfde oogenblik omver gerend te wor den door een er uit stormend mon ster, dat met woedend geblaf iets wits, iets snuivends achterna holde, dat bliksemsnel de gang doorliep de trappen op. Luitenant Horsich wist niet hoe hij het had. Toen holde hij het magazijn in en wat zag hij daar! Daar zat kapi tein Giesman met te berge gerezen haren op een stroozak... zijn gezicht vol krabben, zijn fijne broek ver scheurd en aan flarden en om zijn rechterhand een zakdoek, die door drongen was van bloed. Een beeld van jammer en ellende... een offer van helsche vijanden! En om hem heen... een slagveld. Een omvergevallen tafel, p den grond een gebroken inktflesch, op de opengeslagen folianten vuile honden- po jien! Maar... maar... kapitein! riep luitenant Horisch geheel buiten zich zelf. En nu kwam er weer leven in Giesrnan's gestalte. Wat? Ben jij het, luitenant Hor sich! Ellendige, ik kon je wel dade lijk laten fusilleeren. Zeg. kijk me aanl Kijk eens rond in 't magazijn! Morgen krijgt jouw verwenschte hond een portie arsenicum! Wélke hond? De jouwe, die miserabele dog Sultan! Sultan? fluisterde Horsich. Ja, die mooie Sultan! schreeuw de Giesman hem toe, van woede snui vend als een auto van twintig paar- dekracliten. Maar hoe kwam die hond hiei toch biunen? zei Horsich, nog steeds buiten zich zelf. De kapitein wees woedend naar net tamelijke groote raam van den kel- uer dal open stoud. Kijk nu! alles is gemakkelijk te verklaren. Je hond wachtte zooals gewoonlijk op den hoek van de ka zerne... Katten zie je overal loopen. Je brave Sultan viGog op zoo'n beest toe... en de jacht begon... De kat vloog door het opeusLiaude raam het magazijn in en vlak daar achter was OiA je verwenschte Sultan al binnen! Horsich begon do gekste gezichten te trekken om zijn lachlust te be- dwingeu. Dat moet dan een niet te beschrij ven toestand geweest zijn. O, Sultan, ondeugende rakkerl Kapitein, de heeren officieren zijn allen bij elkaar voor het rap port sprak de ordonnans, die nu het gesprek der beide heeren kwam sto- Wat kan mij dat schelen, bul derde Giesman uit. Gelooven dan de heeren, dat ik op het rapport kan komen als een hond zich voor de deur opstelt en je eer in stukken scheurt dan je er uit te laten. Zeg dat tegen de heeren. Ruk in! Horsich vertrouwde zijn ooren niet. Wat? Zou Sultan, evenals Eilingen den kapitein niet hebben laten gaan! 't YVas niet mogetijk, en toch... Giesrnan's wanhopig gezicht gaf het te kennen. Ja, t was om bet uit te schateren. Pardon, kapitein, Sultan schijnt je werkelijk aangepakt te hebben! Schijnt dat.' Je bent heel aardig hoor! De kat vloog boven op de deur stijl! Je houd ging woedend bij de deur zitten... ik moest naar het rap port... Je rakker ging niet bij de deur vandaan... Hij sprong woedend naar de snuivende kat, die zich daar bo- venor erg gerust gevoelde... ik wou geweld gebruiken en toen takelde dat lieve dier me zoo toe. Luitenant Horsich hoestte... hij stikte bijna, terwijl de kapitein te vergeefs zijn toilet in orde trachtte te brengen. Ik zal u, kapitein, een jas laten brengen, bracht Horsich zeer mensch- lievend er uit... maar mag ik... mag ik even opmerken... dat luitenant Eilingen gisteren hetzelfde overko men is. Kapitein Giesman mompelde iets binnensmonds, waarvan het laatste woord „jas" was. Luitenant Horsich ging vlug heen, terwijl Giesman woedend heen en weer liep. Dit moest er ook nog bij komen! Wat zou do commandant opkijken, als hij de laatste Sultan-affaire hoor de... Wat had hij zich schandelijk ge blameerd... Voor een soldaat die zijn plicht moet doen, mag er geen belet sel zijn, had hij nog kort te voren uitgeschettcrd... en nu, wat was er van dat principe terecht gekomen... hij moest nu zelf zijn verontschuldi ging aanbieden... hij had Sultan's trekken nu ook leeren kenneu. En daardoor kwam het dat luite nant Eilingen dien dag trotsch en vrij met Transdorp naar Orpheus optrok. Eerst had hij Sultan nog een buitengewoon groot stuk worst gege ven... als blijk van vereering en hoogachting. („Centrum") De hoogste prijs. (Naar het Duitsch, door Paul us). Zij woonden op de bovenste verdie ping van éèn van die huurkazernen, die men in groote steden veel aan treft, de arme weduwe en haar doch ter Lucia. De moeder was costuum- uaaister, terwijl de dochter als lin- nennaaister in het onderhoud voor zag. Zij leefden gelukkig en tevreden met elkander, en hoopten nog eens zorgelooze dagen te beleven. Lucia was verloofd met een braven arbeider, die zijn brood als letterzet ter op een drukkerij verdiende, doch f wiens eenig streven hot was, het nog eens iets hooger dan letter zetter te brengen Zijn vrije uren bracht hij, voor zooverre hij niet bij zijn verloot- de was, door met ernstige studie ook woonde bij neg een cursus bij. Des avonds kwam hij, met een boek in de hand, meermalen per week bij de beide vrouwen. Terwijl dezen ijve rig naaiden, las hij hen iets voor, oen goede roman of een reisbeschrijving. De roman, door de phantasie van den schrijver tot stand gekomen, ver plaatste hen voor een uur in een ari dere wereld, in een wereld, waarin lies ideaal en schoon is. Zij hielden alles voor werkelijkheid, wal de schrijver hen verteldedo naar waar iieid opgestelde reisverhalen van eon koenen ontdekkingsreiziger lx- schouwden zij als phautastische ver tellingen uit eeu sprookjesland. Op zekeren dag kwam Heinrich - zoo heette de verloofde van Lucia in opgewekte stemming binnenstap pon Ik heb oen lot gekocht, zeide hij, een lot, waarmede men vijf maal 100.000 francs kan winnen. Ik zou u raden, ook zulk een lot te koo pen Met twee loten hebben wij ook dubbele kans. Als ernstig beraden man had hij een grooten invloed op de belde vrOw jvfi-Ü! \v»er raadgever hij is a:.fe bïii leiachtige gevallen was. Zonder lan ge redeneeringen besloten zij dan ook ditmaal zijn raad te volgen. Hein ich werd opgedragen het lot te koo ■pen, en het nummer op te schrijven, opdat hij na de trekkingen kon na zien, of zij uitgekomen waren. Maanden gingen voorbij, zonder dat hun het verwachte geluk gebracht werd. Tevergeefs doorzochten zij de irekkingslijsten eerst vluchtig, dan met meer opmerkzaamheid maar hun beide nummers bevonden zich niet onder de getxokkenen. Evenwel gaven zij den moed niet op. In hun naief geloof, dat het geluk juist gaarne bij arme lieden komt, hoopten zij zeker een prijs te zullen winnen. De hoogste prijS is wel wat veel, meende de moeder, wier hoop door den ouderdom reeds wat miuder veel- eischend was. Het zou reeds mooi zijn als wij tweemaal honderd dui zend francs wonnen. En het noodlot concessies doende, liet zij er dadel*;k op volgen: Reeds honderd duizend zou een zeer mooi vermogen Zijn!... Ja, wij zouden zelfs aan vijftigdui zend genoeg hebben. Lucia deelde deze meening niet Ik zou mij zeer teleurgesteld ge voelen, riep het meisje opgewonden als wij inplaats van den hoofd prijs, een lageren prijs wonnen. Waarom zouden wij niet den hoofd prijs kunnen winnen? Den hoofdprijs treffen kan toch evengoed als een kleinere? Wederom had een trekking plaats gevonden. Zooals gewoonlijk, koent Heinrich een courant. Haastig door zocht hij op straat nog de lijst. Daar zijn hart klopte, toen hij die cijfer reeks zag zijn oogen dansten op het papier daar die zes vetge drukte cijfers, dut zeer opvallend geplaatste getal, dat was het num mer van zijn lot! De grond draaide onder zijn voe ten; hij moest zich aan een muur vasthouden, om bet evenwicht niet te verliezen. Dan las bij nogmaals, las een der de maal; ja, het stond er, de hoofd prijs was op zijn lot gevallen. Plotseling begon hij Ie twijfelen. Men moet zich niet verheugen voor men geheel zeker van zijn zaak is ;het kan een drukfout zijn, zeido hij bij zichzelf. Snel kocht hij een nieuwe, een an dere courant, een derde... een vier de. De handen vol couranten stond hij op de straat. De voorbijgangers keken hem na wat zouden zij van den vreemddoende man wel denken? Plotseling sloeg iemand hem op den schouder. Hij wendde zich om en stond tegenover een vriend, die hem verrast aanstaarde. Heinrich bezat niet de macht zijn ontroering te be- heerschen. Hij vertelde den vriend z'n geluk. Ah, riep deze uit nu zal uwe aanstaande wel verheugd zijn. Zij zal niet spoedig genoeg kunnen trouwen uit angst den rijken man nog te zul len verliezen! Kort groetend verwijderde hij zich. Heinrich had het hoofd zoo vol van zijn eigen gedachten, dat hij geen acht sloeg op de woorden van nijd en afgunst, die zijn vriend zoo juist ge sproken had. Hij ijlde naar het kan toor van de loterij, alwaar hem zijn geluk bevestigd werd. Binnen weinige dagen zal hij dus een halve millio- nair zijn. Nu echter schoten hem do woorden te binnen, die zijn vriend gesproken had. Zijn geluk was niet meer onver deeld. Een diepe neerslachtigheid overviel hem. Zijn grootste geluk in het leven was Lucia, zijn verloofde, en toch die weinige hatelijke woor den hadden hem aan haar doen twij felen. Lucia verlangde niet naar het huwelijk. Integendeel gisteren nog had zij hem verklaard, dat zij daar nog wat mee wachten wilde. Zou ze hem werkelijk liefhebben? Wie kan het weten? Nu ja, nu hij rijk is, nu kan de zucht naar rijkdom haar be sluit wel bepalen. Misschien neemt zij hem nu slechts ter wille van zijn geld. Het geld verlokt immers den bestel Hoe kon hij zich van de waar heid van haar liefde overtuigen. Zou hij haar zijn geluk verzwijgen? Dat ging niet. Zou zou de lijst verlangen en het zelf lezen. Zij weet immers het nummer. Iu diepe gedachten daarover ver zonken sloeg Heinrich den weg naar de woning zijner verloofde in. Hij was op het punt zijn geluk te verwen- schen. Zij houdt niet van mij en zal toch alles doen om mij te doen ge looven, dat zij mij bemint, mompelde hij. Hot is toch een ongeluk rijk te zijn! tiij trof Lucia alleen. De moeder was uitgegaan. Daar viel hem plotse ling eeu denkbeeld in, dut hij ook te gelijkertijd uitvoerde. Lucia, sprak hij haastig, weet gij het groots nieuws nog niet'? Welk nieuws? Gij hebt dsn hoofdprijs gewon nen, liet hij er koel op volgen. I-Iet jonge meisje liet zich op een stuel nedorvallen. Eerst werd zij bleek daarna bloedrood. Op welk. eeu toon zegi gij dat Heinrich! riep zij eindelijk uit. Gij doet mij beven. Gij ziet zoo bedrukt. at scheelt u? Uw geluk is een groot ongeluk oor mij, vervolgde hij. Hoezoo dan? Gij zijt eeu knap en nu ook een •ijk meisje. Nu zult gij wel een ander boven mij voortrekken. Misschien wel deu jongen dokter die op de derde "tfSSping "sróönt èn Öfch voor schijnt te interesseeren. Die past u nu ook beter dan een eenvoudig ar- Ueider. Hij hield op. Uit de schoone oogen •an zijn verloofde blonken tranen en -nikkend riep zij uit: Het is niet mooi Heinrich, zoo over mij te denken. Gij gelooft dus dat ik u niet liefheb nu ik rijk ben. Als gij den prij3 gewonnen had, zoudt gij mij dan niet meer willen? Sleed, rijker vloeiden haar tranen /er haar wangen. Voor hem waren dezo tranen echter paarlen aan de woon van zijn geluk: zijn verloofde had de proef doorstaan. Verheugd sloot hij haar in ziju armen en ver telde tiaar de geheelo waarheid. To^n Lucia hem nu zoo vroolijk en gelukkig zag droogde zij hare tranen en met een tevreden glimlach zeide zij: Gij zijt een volleerd leugenaar! Ik zou grooten lust hebben mij te wre ken en jo te straffen door... je nu te rijk voor mij te vinden. Roozen. Van Binnen was gepensioneerd ko lonel en sedert eenige jaren weduw naar. Hij bewoonde oen prachtig bui len in Velum met een kolossalen tuin, waarin hij naar hartelust zich kon wijden aan zijn oude passie, de bloe menteelt. Hoofdzakelijk legde hij zich toe op de veredeling van rozen en ver wierf zich dan ook in korten tijd een grooten naam in den omtrek als ro- zenkweeker. Zijn eenige dochter. Ro se, deed na dén dood van haar moe der voor hem de huishouding. Roosje was eeu allerliefst en mooi meisje; geen wonder dan ook, dat George Ber- ner, caudidaat in de rechten, verliefd op haar werd. En zij beantwoordde deze liefde Voor papa Van Binnen was het echter nog een groot geheim; toen Berner evenwel promoveerde, be sloot hij openlijk bij den kolonel aan zoek te doen naar Rose's hand. Om denzelfden tijd kwam mijnheer Werner wonen op het buiten naast dat van de familie Van Binnen. Het toe val wilde, dat ook Werner een groot liefhebber van rozen was, en er hoofd zakelijk om deze reden heel erg naar verlangde, met zijn beroemden buur man kennis te maken. Hij liet dan ook zoo spoedig mogelijk voor zijn ge bruikelijke eerste visite belet vragen, om er zeker van te zijn, dat hij den kolonel thuis zou treffen. Bij deze ge legenheid wilde hij tegelijkertijd de rozenkweekerij van den ouden heer bezichtigen en zeldzame exemplaren van hem trachten to krijgen. Papa Van Binnen had zich van zijn kant reeds voorgenomen, zijn buurman een paar van zijn mooiste soorten aan te bieden. Op den dag van 't bezoek diende het dienstmeisje den heer Rerner aan. Ko lonel Van Binnen hield natuurlijk den binnenkomende voor Werner don be woner van he' buiten naast hot zijne, en merkte niet eens. dat de bezoeker gekleed was in rok en eeu hoogen hoed op had. Het is mij een zeer groot genoe gen, kennis met u te maken, mijnheer Werner, neemt u plaats als 't u belieft, zei do oudo heer, uiterst beleefd en hartelijk. Heel graagkolonel... heel graag... ja... o... kolonel... ik zou heel gaarne... ik wilde u... stotterde Beruer verlegen. Ik begrijp er alles van, ik weet 't al, zoi papa van Binnen met een ge ruststellend knikje... Och, kolonel, uw Rose... Natuurlijk, mijnheer Vt erner, tuurlijk... ik weet dat u... Och! weet u 't al... O, kolonel, u maakt me overgelukkig, riep Berner ten hoogste verblijd uit. 't Is in orde, hoor! Als u er voor al maar goed voor zorgt... Dat zal niets to wenschon over laten, kolonel, ik, ik... op de handen dragen, zal ik... Papa Van Binnen schudde ver baasd het hoofd. O, dat is heelemaal niet noodig. Als u ze maar goed steunt, bind ze b.v. maar aan een paal vast. Aan een paal vastbinden... ja, ja... antwoordde Borner, geheel ver bluft. U moet oppassen voor verwelken en verdorren, raadde do kolonel ver der aan. Verwelken en verdorren... her haalde Berner machinaal. En in het voorjaar moet er ge snoeid worden, vergeet u dat voor al niet. Ge...sn...oeid worden, herhaalde Berner en keek den kolonel als wezen loos aan, hij dacht dat do man plot seling krankzinnig was geworden. Natuurlijk moet u ze ook nu en dan begieten, ging de kolonel rustig voort. Be...gie ten, kwam het benauwd van Berner's lippen. Ja... bovenop, zei de kolonel, met een sproeier, terwijl hij ter ver duidelijking deu armen jongen een kan met water, die hij dacht dat leeg was, over het hoofd gooide. Berner schrok zich dood, schudde zich af als een poedel, iiep een tafeltje omver en stormde de deur uit De kolenel stond sprakeloos. Daar kwam lachend zijn dochter Rose de kamer in, vloog op haar vader toe, de armen om hem heen slaand. Maar, papatje, het is toch wel goed met u?... Wat is dat nu voor een vraag, Ja, vadertje, George denkt... George George... wie is George Rose bloosde. Wel, George Berner, die daar net bij u was, en... Wat! George... Berner... bij mij? vroeg papa Van Binnen ten hoogste verbaasd. Ja, zeker, knikte Rose lachend;.a> Berner... Berner... je meent hm, hm. wat moest die van me hebben? mompelde de oude heer in zich zelf; hard op vroeg hij echter aan .ijn dochter: Nu, kindlief, wat denkt hij dan? U hebt zulken onzin gepraat, dat hij... Onzin! zei de oude heer, terwijl hij driftig heen en weer liep. Plotseling bleef hij voor zijn doch ter stilstaan en vroeg toen: Maar kindlief... hm... wat wilde hij dan van ine. George Iienier kwam om de hand uw dochter vragen, antwoordde Rose, daarbij tot over do ooreu blo zende. W...a t! om je hand'? Och! En !k heb hem goede wenken gegeven... voor de rozenteelt. Dat is allervermakclijkst! lachte Rose. Nu begrijp ik... Georg!. Georg! riep zij, de kamer uiüoopende. Eenige oogenblikken later kwam hand in hand een gelukkig paar de kanier binnen en het toeval wilde, dai tegelijkertijd het echtpaar Werner n visite maakte. Er werd heel wat af- gelachen en de beide gasten waren de eersten die het jonge paar geJ.uk- wenschten. Kolonel Van Binnen vereerde zijn buurman een paar prachtige exem plaren van zijn nieuwste rozenteelt, en gaf hem daarbij inlichtingen die eerst aan een verkeerd adres waren gekomen. Beide „rozenbezitters" wa ren met hun bezit zeer tevreden. (Centr.) EEN SLANGENBEZWEERDER DIE TEGEN VERGIET BESTAND WAS. Een medewerker van „De Globe" vertelt een merkwaardige slangenga schiedenis uit Iodic, waar hij lange jaren woonde. Hij was nieuwsgierig te weten, of de bekende Indische slan genbezweerders door hun muziek ook wilde slangen konden lokken. Toen eens twee slangenbezweerders bij hem kwamen, beloofde hij hun een belooning. wanneer het hun gelukte, een dergelijke slang te vangen. Eeni ge dagen geleden had hij namelijk 'n exemplaar van een buitengewoon boosaardige zwarte kobra in zijn tuin gadegeslagen en gezien, dat deze in een mierenhoop kroop. De slangen bezweerders gingen daarvoor zitten en bliezen op hun, rieten pijpen. Na eenigen tijd verscheen de slang plot seling en stak haar kop tlH het gat. De éene Indiër sprong dadelijk met groote snelheid op haar toe en greep haar met duim en wijsvinger bij den hals, zoodat ze niet kon bijten. Hij probeerde haar toen tot dansen te brengen, door een klein stukje van een witten wortel boven haar kop te houden. L)e slang trachtte weg te kruipen, werd echter telkens weer te ruggebracht en begon eindelijk inder daad langzaam heen en weer te draai en. Do Europeaan vroeg deu Indiër daarop wat hij gedaan zou hebben, wanneer de slang iiein gebeten bad. LI ij antwoordde, dat hij eeu beproefd geneesmiddel tegen slangenbeet bij zich bad en hoegenaumci goon vrees koesterde. Meer m scnerts dan iu ernst zei do Eugelscbmau, dat nij bera 5 pond geven zou, wanneer hij zich door do slaag liet bijten. Dadelijk en zonder dat bet kon .worden verhin derd, stak. de Indiër den slang een vinger in den bek. Toen hij new te rugtrok, waren twee een weinig bloe de i d'.' punten daarop zichtbaar. Ilij gaf de slang auu zijn collega, dia naar ui eeu mand legde, nam een stuk van een verbrand been, door hem als „slangenbeon" betiteld, uit den zak, en hield dit aan do wond. De aderen zwollen dik op, namen echter spoedig weer den gewonen vorm aan, en na eenigen tijd liet da Indiër den steen vallen, verklaarde dat alle vergift er uitgetrokkeu was en liet zich eeu kom melk brongen, waarin hij den slangensteen wierp. Li de melk had een sterke gasontvvik- keling plaats en aan de oppervlakte vertoonde zich een olieachtige, stroo- gele vloeistof. De Engelschman liet een jonge kip brengen, welke hij licht verwondde en dompelde deze iu de vloeistof. De kip stierf binnen tien mi nuten onder alle symptomen van ver giftiging. DAM8UBRIEK. IIAARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve tan den heer J. Meyer, Kruisstraat 34 Telephoon 1543. PROBLEEM No. 373, van J. Eergier. Zwart 1 m. m m n m i* M M ■- 1 m st Sf '-«V - <9 0 üf Wit 46 43 Zwart. Schijven op 2, 7, 8, 9, 13, 15. 17, 20, 26 en 36. Wit. Schijven op 28, 32, 33, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43. PROBLEEM No. 374, van N. N. Zwart M 1 1 m J§§ s f/.V k.-: St s jr, i .„'i 1 m É3 gj H BÉ Si ÜP S® Wit Zwart. Schijven op 4, 5, 30, 31, 35, Wit. Schijven op 14, 15, 23, 27, 36, Oplossingen van deze problemen worden gaarne ingewacht aan bo vengenoemd adres, uiterlijk Dinsdag 9 Juli a.s. Wit 13-30 9-14 30—13 Zwart. 38—42 gedw., 42—47a, 3338b, Wit. 3—9, met hetzelfde a Zwart. 33—38, Wit 3—9, met hetzelfde b Zwart 4736, 42 en dam op 48. 41, 49 en 50. Oplossing van probleem No. 369, van den auteur: Wit 34—29, 28—J?, 32 21, 21—17 (Zwart 1122 of 12 21), 35-30. 44-39, 49 7 of 20! Oplossing van eindspel No. 370, I van den auteur 3—9, 14—28 28-41, 9—4, 47-36, 36-47 gedw., 47 36 36 9, Wit 4 43! spel als hoofdvariant spel als hoofdvariant l

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1912 | | pagina 16