BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD
30e J»argtng.
ZATERDAG 3 AUGUSTUS 19)2
No 8932
DE ZATERDAGAVOND
HAARLEM's dagblad KOST
f 1.20 PER 8 BAANDEN
Of 19 CENT PER WEER.
2SS&S&3S GROOTE HOUTSTRAAT 55.
DRUKKERIJ ZUIDER BUTTENSPAARNB 6.
in haarlem's dagblad zun
advertentiên doeltreffend,
onze annonces
wordcn ofqemerkt
net kijke Natuurleven
NACHTGELUIDEN.
Heerlijk, die jubelzangen van nach
tegaal en vink, dat vroolijk geschetter
der spreeuwen, dat melodieuso gefluit
van den merel.
Het zijn alle uitingen van geluk en
vroolijkheid, waardoor we worden
aangegrepen op iedere lentewande-
hng, ze brengen ons afleiding na in
span nenden arbeid.
Maar niet alle geluiden in de na
tuur doen ons prettig aan.
De kattenroep der pauwen en de
nachiconcerten onzer groenoogige
muizetivangeis zijn een kwellng voor
liet gehoor, en al kunnen ze ons
dan in gedachten verplaatsen naar do
tropische wildernissen, al roepen ze
ons de wonderverhalen uit onze jeugd
literatuur voor den geest, ze zijn en
blijven onwelluidend.
En toch, wat beteekenen die veel
verwenschte zangen, wanneer wij ze
vergelijken met de irritoerende kwel-
tonen der muggen?
In dezen tijd zijn deze do nachte
lijke kwelgeesten bij uitnemendheid.
Als de lucht maar weinig afkoelt en
de buitentemperatuur niet véél lager
is dan die in de slaapkamers, laten
ia ons in den regel met rust. Nauwe
lijks echter draait liet weer om en
heele drommen komen door het open
staande slaapkamerraam naar bin-
Den, om ons met hun monotone zan
gen uit den slaap te houden.
Waar ze vandaan komen, dio ge-
Hengelde legioenen, die ongevraagd
onze woningen bestormen?
Ieder water, hoe klein dan ook le-
veit zijn contingent en als er geen
gracht, sloot of vijver in uw buurt is,
dan ontsnappen ze uit den openstaan-
den regenput.
Waarom ze als miniatuur stemfluit-
jes optreden is ine niet bekend.
Van het menschelijk standpunt be
keken is het erg nobel, eerst te waar-
Echuwen, alvorens tot den aanval
over te gaan, maar die hooge moraal
sal bij onze t\v-e\ te :-li monster
tjes wel ontbreken.
Zoodra ze een geschikt plekje heb
ben gevonden, iets waarmee ze altijd
gauw klaar zijn als ze met rust wor
den gelaten, zetten zc hun wapen in
■werking.
Een buigzaam cyJimlertje wordt op
de huid gezet en dadelijk daarop wor
den twee degentjes en tweo lintzaag
jes naar binnen gebooTd.
Met kracht wordt het bloed uit de
wond geperst en door do tong naar
binnen gezogen.
Langzaam zien we het achterlijf
van het dier dan opzwellen, het bloed-
poinpen gaat door, tot de dubbele om
vang is bere kt. Dan trekt het verza-
dicde monstertje langzaam af om te
gen muur of zoldering het digestie-
proces te beginnen.
Bloedrood is dan het sterk gezwol
len achterlijf, hard moet het kleine
lichaampje werken om de veroverde
stoffen te verteren.
Nu is het eigenaardig, dat alleen
de wijfjes op ons bloed nzen. Zij moe
ten de stof verzamelen, nondlg voor
de vonnïng der eieren.
Deze legt ze aan b' vadjes of sten
gels van waterplanten, maar altijd
zoo, dat de larven, die er uit zullen
kruipen, in het vocht orden getxiren.
Als ge ze nooit hebt gezien, die
pootlooze veelvraten, dan behoeft ge
maar een paar srhep'es water uit een
openstaande regenton te nemen.
Weldra ontdek' ge dan heel fijne
diertjes, die met dr-'a:b"weg'nkjes
door het water roeien Langs de zij
den s'ann heele riién lang-" haren, die
het voort,rooien vergemakkelijken.
Als ge bij het. scheppen eori weinig
geluk hebt gehad, dan zijn er ook wat
eitjes meegekomen, die met liet bloote
oog heel slecht, maar met een goed
vergrootglas vrij duidelijk waarneem
baar zijn.
Het zijn puntig uitloopende cylin-
derijes, die van onder door een dek
seltje zijn afgesloten.
De uitkomende larfjes duwen dit
open en kringelen dan direct door 't
water.
Zonder lucht zouden ze niet" kun
nen leven en, daar ze geen kieuwen
hebben, moeten op een andere manier
de noodige zuurstof bemachtigen.
Kijkt ge scherp toe, dan ziet ge,
dat de larfjes van tijd tot tijd aan de
oppervlakte van het water gaan han
gen.
Houdt ge dan het vergrootglas bo
ven dit aanhechtingspunt, don ziet
ge een miniatuur-bloempje, gevormd
door fijne haartjes aan de z.g n adem-
buis. Tusschen die haren ligt de
ademopening. De lucht wordt van
daar naar de luchtbui/en in liet li
chaam gezogen en zoodra het diertje
genoeg heeft verzameld wordt de ope
ning gesloten en roeit de larve weer
omlaag.
Heeft ze gonoeg voedsel opgedaan,
dan verandert ze in een beweeglijke
pop, die ongeveer een c.M lang is.
De kop is heel dik, terwijl het ach
terlijf spits toeloopt.
Ook de pop komt aan de oppervlak
te om lucht te zuigen, maar, terwijl
de larve maar één uitwendige adem-
buis heeft, bezit de pop er twee, die
op den kop zijn ingeplant.
Deze steken de dieren boven water
uit, telkens als ze lucht noodig heb
ben en hiervan gebruiken ze veel
meer. dan de vlinderpoppen.
Deze bewegen maar zelden en ver
bruiken dus weinig lichamelijke
brandstof.
Bij de muggen is het domein der
poppen rijk bevolkt met allerlei roo-
vers.
Visschen van allerlei soort en vraat
zuchtige keverlarven azen op alles,
wat maar als voedsel kan dienen en
om aan deze vervolgers te ontkomen,
moeten de poppen zich kunnen be
wegen. Het arbeidsvermogen daartoe
wordt geleverd door het lichaam en
de zuurstof uit de lucht. Het is daar
om, dat de poppen zoo vaak een lucht
je happen.
Langzaam verandert de pop-Inhoud
in het gehate monstertje Eindelijk,
als de pop boven drijft, barst de huid
open en de kleine kwelgeest verlaat
zijn enge woning om te dansen in de
avondschemering en zich te vergasten
aan ons bloed.
H. PELSENS.
moeder nu haar maatregelen le tref
fen deze kleedingstukken zijn weinig
aan mode onderhevig en men heefter
dus niet mee te wachten tot het tijd
stip. dat men ze noodig heeft.
Wat verder ons toilet en dat onzer
meisjes betreft, dienen we geduldig
te wachten op de dingen die komen
zullen, want in de mode is „Ia saison
morte" aangebroken, zoodat ik mij
ook verplicht zie, mijn eerstvolgende
artikelen te wijden aan verschillende
onderwerpen, die vrouwen kunnen
ir teresseeren, zonder evenwel bijzon
derheden over ons toilet te kunnen
mededeelen.
Ten slotte nog een woordje over de
badcostuums, die dit seizoen een wij
ziging ondergingen, zoowel ten op
zichte van de kleur, de stof, als het
model.
Vroeger heb ik steeds badcostuums
aangeraden van blauw cheviot en be
staande uit broek en lange blouse,
Russisch model, dat tot bijna de
knieën reikte.
Dit jaar brengt men evenwel zeer
proctische costuums in donker mari-
ncblauw, en zwart wollen trico uit I
één stuk bestaande. Het spreekt van
zelf, dat deze costuums het nadeel j
hebben, dat men zc niet zelf kan ver- i
vaardigen en ze derhalve vrij kost-1
baar zijnbovendien vind ik ze voor
vrouwen met sterk ontwikkelde vor-1
men minder discreet; doch voor slan-
ke figuren zijn ze zeker aan te be-
velen.
In het algemeen bestaat de klacht,
d it da vrouwen veel te weinig baden.
Maar dit hoeft toch ook niet altijd
buitenshuis te geschieden? Als men i
in de woning zelf een badkamer
heeft, heeft men immers altijd gele
genheid tot baden? En dan moet men
den tijd er maar af nemen: liever
eens een uurtje minder bezoeken
brengen of bezoeken afwachten, dan
het zoo hoogst gezonde baden na te
laten.
MARIE VAN AMSTEL.
Rubriek voor Vrouwen
Wandelsport. Als de va-
cautie. voorbij is. Badcos
tuums.
Een der grootste attracties van de
vacantie zijti zeker wol de verschil
lende takken van sport. Liefhebsters
van zwemmen, fietsen, tennis, hoc
key, golf enz., hebben ruimschoots ge
legenheid tiaar hart op te halen; doch
niet alle vrouwen zijn sportliefhcb-
sters" in den zin als hierboven be
doeld, er zijn er ook die zich verge
noegen met de een voudigste sport die
er beslaat, doch die tevens de aller
gezondste is, n.l. do wandelsport 1
De wandelsport is niet alleen de
gezondste, maar ook de goedkoopste,
want men heeft er niets voor noo
dig dan een eenvoudig wundelcos-
tuum. Een costuum van eenvoudigen
snit, degelijke stof en neutrale kleur,
zooals tiet voor de reis verkieslijk is.
Zoon costuum moet in de eerste
plaats voetvrij zijn, de rok vooral niet
v, opdat de gang niet belem
merd worde. Ook zij men er op be
dacht, den rok van een breeden zoom
tc voorzien, doch geen bezemband of
dergelijke aan te naaien, om het af
trappen te voorkomen.
Een kort manteltje of jaquet met
omliggende kraag en kleine revers,
en een overhemdbluiise met zijden
dasje, is de meest verkieslijke drachti
voor hoofdbedekking lieeft men de
keuze tusschen het moderne Ro-
bespierre-hoedje en den grootcu ma- i
telot.
Het schoeisel vooral verdient onze
bijzondere aandacht, het beste is een
paar naar maat vervaardigde rijg- i
laarzen, niet Amerikaanschc hakken, I
die vooral niet te hoog mogen zijn.
Aldus gekleed, zal uien zich prettig
e-. gemakkelijk kunnen bewegen. De
sloffen, die voor die pakjes liet aller
eerst in aanmerking komen, zijn: de
Engelsche heerenstoffen in grijs,
bruin of résida.
Voor jonge dames kunnen ook
Schotscho stoffen, linnen of tuseor
gebezigd worden, doch de Engelsche
stoffen blijven do moest practische.
Als straks de vacantie ten einde is
en onze kinderen weer naar school
moeten, zullen vele moeders voor het
lastige feit staan, dat ze niet weten
wat ze haar meisjes zullen aandoen;
want niet altijd brengt het najaar
ons zonierschc dagen, die ons toe
staan onze kinderen in luin katoenen
jurken naar school te zenden, het is
beslist noodig, dat men althans een
stoffen jurk voor het aanpakken
heeft, die op kille, regenachtige da
gen in de allereerste behoeften voor
ziet.
Ik raad daarom mijn geachte leze
ressen aan, gedurende de vacantie,
zulk een schooljurk in orde te laten
brei gen, hetzij men een nieuwe noo
dig heeft, of dat men in het bezit is
van een witte cheviot jurk, die wat
mii der friscli geworden, maar daar
om nu makkelijk geverfd en ver
maakt kan worden. De naaisters
hebben het over het algemeen minder
druk en zijn dus voor veranderingen
enznu het best te vinden
Ook voor regenmantels, ulsters en
wat dies meer zij, dient de zorgende
Parijsche Brieven
CCCXXX1X.
Een mijner Farijsclio vrienden, een
jong advocaat in Frankrijk wordt
een man van veertig jaar „jong" ge
noemd gaat over een week onge
veer naar „la campagne" om er een
paar maanden rust te nemen. Het
rechterlijk seizoen zal dan afgeloo-
pen zijn.
Mijn goede vriend heeft die rust
wel verdiend. Hij heeft in dit seizoen
'n dikke tweehonderd „prachtige za
ken" te bepleiten gehad en er een
welsprekendheid aan besteed, welker
enorme kwantiteit op zijn zenuwge
stel is gaan werken.
Arme drommel! De goeierd kan niet
anders dan welsprekend zijn. C'est
plus fort que lui, quoi IIij zou wel
zijn mond willen houden, maar hij
kan niet. Ik weet niet, of hij geboren
is als een spraakzame zuigeling, doch
zeker is, dat de gewoonte om, in zijn
pleidooien overmatig te spreken, bij
hem, evenals bu de meeste zijner
confraters, een hin erlijko, een ook
hém hinderlijke natuur is ge
worden. Teneinde nu in den vacan-
tietijd geen aanleiding te hebben om
veel le spreken, gaat hij dien door
brengen in een gehucht, dot nog geen
duizend inwoners telt en, in weerwil
van ziin buitengemeen fraaie ligging,
den Parijzenaars, die de zomermaan
den ,,op het land" plegen door te
brengen, geheel onbekend is. Daar
hoopt hij de rust voor zijn spreek
orgaan en derhalve voor gansch zijn
gestel te vinden.
Arme drommel
De goeierd is een slachtoffer van
zijn beroep. Hij lijdt aan de niet
slechts overerfelijke, doch ook be
smettelijke ziekte der baliewelspre-
kenüheid.
De rechtbank van de Peine heeft ge
middeld jaarlijks 20.000 A 25.000 za
ken te behandelen. Het vorige seizoen
heeft een achterstand van ruim 15.000
affaires gelaten. Dit seizoen zal meer
dan 20.000 zaken moeten overlaten
aan zijn opvolger. De achterstand
wordt dus hoe langer zoo grooter.
Hoe komt dat
In Holland zou men dien achter
stand, en terecht, toeschrijven aan de
spreekwoordelijke langzaamheid van
ons noordelijk volk. Haastige spoed is
er zelden goed, ware liet slechts; om
dat die wat al te veel krachtsinspan
ning van ons Bataven rus vordert
Hiér is de oorzaak echter een gansch
andere. Hiér is do achterstand aan
de welsprekendheid te wijten. Wil
men het welbespraaktheid noemen,
mij wel.
Is de parlementaire welbespraakt
heid een geesel des lands, de gerech
telijke is er ook een. En liet staat te
bezien, welke van de twee de erg
ste is.
Het is een feit, dat het beroep altijd
eenigerroate, soms zelfs sterk het ka
rakter van den nienscli vervormt, al
thans aan den buitenkant. Het zijn
niet slechts de omstandigheden, die
een beroep met zich brengt liet zijn
niet slechts de inherente omstandig
heden, die bedoelde vervorming te
weegbrengen. Neen, liet zijn ook de...
antecedenten. Zooals officieren zich
geestelijk voeden met een overmaat
van heldendaderige lectuur en, in
een rapport over zelts het onbedui
dendste manoeuvretje, den stijl bezi
gen van het Bulletin de la Grande
Armée als gold het een veldslag
van Napoleon zoo voeden de advo-
katen zich grootendeels met de ont
zaglijke juridische literatuur, overla
den van pleidooien van groote gerech
telijke redenaars, en achten het on
vermijdelijk, veel geest, veel pathos
en groote belezenheid ten toon te stel
len zelfs in een pleidooi betreffende
het geschil tusschen een huisjesmel
ker en een huurder, of tusschen een
winkelier en een klant
Het moge paradoxaal lijken, toch is
het waar, dat hoe onbeduidender de
zaak, de materie is. hoe meer de pleit
bezorger zijn best doet om die te tooien
met de ornamentei van zijn welspre
kendheid. Hij wordt pathetisch of ly
risch, citeert groote schrijvers, maakt
toespelingen op groote historische ge
beurtenissen en iakelt maatschappe
lijke vraagstukke! op, pis gold het een
proces, van welks uitslag het heil der
menschheid afhangt.
Do rechters, gewend aan dien woor
denvloed en afgemat van de langduri
ge zittingen, zijn half ingedommeld, al
doen zij, alsof zij aandachtig luist«3-
ren. Zij houden slechts één oor open,
dat wïicht op een deugdelijk argument
en goede opheldering, een onwederleg-
baar bewijs. Ze hebben maling aan Je
litterataire of rhetorische welspre
kendheid sapristi 1 hun lieve tijd is
er mee gemoeid i zij wachten
slechts op zuiver juridisch materiaal,
teneinde daarop een doordachte uit
spraak le redigeeren. De rest laat hen
volslagen koud.
Het spreekt vanzelf, dat de ailvo-
kaat dien geestesstaat der rechters
kent.
Doch voor wier» of wie besteedt de
advokaat dan zooveel noodelooze
moeite
Wel, in de eerste plaats zijn er mon-
schen, die verzot zijn op den klank van
hun eigen stem. De welbespraaktheid
van dergelijke pleitbezorgers is onge
neeslijk.
Dan zijn er ook nog advokaten, die
•aarschijnlijk veel minder zouden
spreken en zich tevreden zouden stel
len met „bij da zaak te blijven", in
dien zij niet de behoefte gevoelden om
hun confraters te „overdonderenen
hun de loef af te steken. Meestal zijn
dergelijke sprekers, evenals trouwens
de vorige categorie, zeer gesteld op een
bonne presse", loftuiterige vermel
dingen of verslagen van hun oratori
sche koorddanserij in de diverse dag
bladen, en op het gemurmel van be
wondering der toehoorders in de zaal.
Wat het laatste betreft, ik geloof niet,
dal er één land ter wereld is, waar do
welsprekendheid evenveel bewonde
raars en bewonderaarsters vindt nis
in Frankrijk, „notamment" Parijs
Pleit hier een advokaat, die bekend
staat als een woordvoerder „hors lig-
dan kunt ge er zeker van zijn,
dat, ook al is de aanhangige affaire
allergeringst belang, tallooze toe
hoorders en toehcorderessen zonder
eenig gemoedsbezwaar hun dnge-
lijksch werk verlaten om den „cher
niaitre" te hooren spreken.
Er is evenwei nog een andere per
soon, die den advokaat de duimschroe
ven tot abondante eloquentie aanz.-t
Die persoon is de naive client.
Deze eischt, dat zijn rechtsgeleerde
raadsman zoo uitvoerig mogelijk over
„zijn zaak" spreekt. Want naar zijn
begrip is zijn zaak niet zoo maar een
gewoon affairetje neen, het is een
principïeele kwestie, een, van welker
uitslag veel voor zijn medeburgers af
hangt. De pleitbezorger moet er dus
ook lang en breed over praten. Super-j
lipopette Daar bet&alt hij hein toch)
voor De advokaat moet het ruime ho
norarium verdienen. Verliest hij zijn
zaak. dan troost hij zich met den ce-
dachte, dat zijn raadsman zijn tegen
stander flink bij de kladden heeft ge
had.
De naieve cliënt dat is zoowat
90 pet. der cliënten begrijpt niet,
dat de nuttige arbeid van den pleitbe
zorger hoofdzakelijk in diens werk
kamer wordt verricht en bestaat in i
het bestudeeren en het uitpluizen van I
het dossier, in het eliraineeren van -
nuttelooze beschouwingen, het ont-
dekken en ontwikkelen van het hoofd
argument, enhet begrenzen van
de materie. Busken Huet schreef
eens: „Ik heb op 't oogenblik te wei
nig tijd om kort te zijn." Zoo heeft
een advocaat veel meer tijd noodig
oia een groot dossier te condensce-
ren tot een pleidooi van een half uur- j
tj-3 dan om een lange rede te houdt n
over zelfs het onbenulligste zaakje.
Voor het laatste kan hij volstaan met
het geval onder het koffiedrinken be
studeerd te hebben.
Doch wat is er aar. te doen? De
cliënten, een groot gedeelte van het
publiek en vele advokaten zeiven ge
ven de voorkeur aan de pleidooien
var, uren achtereen, terwijl aan de
andere zijde slechts de rechters ho-1
pen op de welsprekendheid van een
half uurtjeBy Jove! men guat
hier naar sommige rechtszittingen
zooals men naar een theater gaat, en
da nog wel gratisDoe daar
maar wat aan!
Mijn vriend, die een verstandige
man is, verdedigt geenszins de advo-
jkaterige woordeninondatia. Doch hij
beweert, dat in elk geval de Fransche
I rechtspraak zich meer dan do Engel
sche houdt aan het devies: „ne jamais
sortir de Ia question".
In Londen, zoo verhaalt hij met
een ernstig gezicht, bepleitte een ad-
vccaat eens als volgt de zaak van zijn
clic-nt, een inbreker:
„Mijn geachte client is'niot het huts
bir.i engetreden. Hij stak slechts oen
arm doör het open venster en haalde
zoo een paar voorwerpjes van geringe
waarde weg. Het zou onrechtvaardig
zijn den ganschen persoon van mijn
cliënt te veroordcelen, terwijl slechte
zijn arm schuldig is."
De rechtbank schonk aandacht aan
en hield rekening met dit argument,
en wees, kwansuis salomisch rech
tend het volgende vonnis: .Jiet argu
ment der verdediging logisch zijnde,
veroordcelen wij den arm van be
klaagde tot een jaar gevangenisstraf,
met faculteit van het overige li
chaam, om dien arm te vergezellen."
Daarop naderde de veroordeelde
glimlachend de rechtbank en depo
neerde op een tafelzijn arm, den
huldigen, een kunstarm. De schul
dige had slechts één arm.
Ik begin te geloovcn, dat mijn
vriend zelfs in het kleinste gehucht
zijn mond geen rust zou kümien gun
nen. De praatziekte van liet Paleis
van Justitie zit hem al in liet bloed.
OTTO KNAAP.
CUii liet Augustus-nummer van liet
tijdschrift Wetenschappelijke Bladen
namen wij onderstaand boeiend ver
haal over, met welwillende toestem
ming der uitgevers, de firma H. D. j
Tjeenk Willink en Zoon
Het vergaan van een
moderne pakketboot.';l)
Te Queenstown namen we nog 138
postzakken en 342 passagiers aan
boord en er was een herry van be
lang oj> het stoomschip, dat nu den
boeg naar het Westen wendde, want
wij waren reeds met 560 passagiers
van Liverpool vertrokken en tus-
schendeks was het zoo vol als een
potje met pieren. Ik wilde nog tot
's avonds elf uur aan dek blijven.
„Ze loopt een aardig gangetje,"
zei ik, om een praatje aan te knoo-
pen, tot een van de bemanning.
„Ja, ze loopt nu zestien knoopen en
als de wind maar wat wil draaien,
zal ze het in een handomdraaien tot
achttien brengen.
„De lucht lijkt wel wat dik voor
zoon vaart, vind je ook niet?"
Het is tragisch, dat dit inderdaad
met de Titanic is gebeurd en dat
hij zelf er het leven bij verliezen
moest.
„Dik! wel neenAan zoo'n bee
tje kunnen we ons niet sloren Als er
een zware mist opkomt, zullen wo
wat langzamer loopen. Maar we heb
ben geen minuut te verliezen. Ik
denk, dat we den overtocht met een
snelheid van gemiddeld zeventien
doen zullen."
Zoo bleven we voortpraten tot we
middernacht lang achter den rug
hadden en toen liep ik naar achteren,
om naar het loggen te gaan kijken.
We liepen nog alujd zestien, en onze
gang was mc-er die van ecu makreel
dan die van een stoomboot. Door
hei heftig stampen der machine tril
de het geheele schip van voor- tol
achtersteven en bij elke omwenteling
van de schroef boorde do boot zich
een weg door de zwarte bergen van
water, die met hare woeste kruinen
haar schenen te willen tegenhouden.
Den volgenden morgen woel er een
itijve bries, en op het dek zag men
nog alleen eenigc passagiers die aan
zeereizen gewoon waren en in de
gangpaden hun sigaar kwamen ron
ken.
Eerst den vierden dag brak de zon
door en stroomde liet dek van voor
luik tot aehterstuurrad vol met elk
ander verdringende passagiers, nog
wat bleek van de zeeziekte, maar
overigens in opperbest humeur. Du
tusschendekpassagiers die wij van Li
verpool hadden meegenomen, ston
den me niet erg aan. Ik had een I
tweede klasse biljet, maar ik wan
delde ongedeerd tusschen hen rond, j
tot ik eens bij ongeluk tegen een van I
dio ruwe kerels aanliep, Dadelijk
maakte ik mijn excuses, maar ae
stuursche kerel zeitic: „Wat heb jc
hier rond te muizenZeg, krulleboi,
zie je dit blanke zwijn flimecren, ais- j
of het dek van hein was! Luister eens
grappemaker! Ik zal je mijn teen ge
ven, 2) eer je. „mes" kunt zeggen, ars
je weer dezen kant uit durft ko
men." Waarop ik antwoordde: „Maar
man, ik heb je immers excuus ge
il Dit artikel werd door wijlen W.
T. Stead in 18S6 geschreven en door
hem als feuilleton in zijn blad, de
Pall Mall Gazette, geplaatst. Als
hoofdredacteur voegde hij nun het ar
tikel een bijschrift van de redactie
toe: „Hel hier beschrevene kan ge
beuren en za! gebeuren, als men
voortgaat de paketbooten met een on
voldoend aantal reddingboolcn iit zee
te laten gaan."
2) Ten onzent zegt men: Ik zal je
op de punt van m'n laars zetten.
Hier letterlijk vertaald ter wille van
de er op volgende woordspeling.
vraagd en ik verzeker je, dat ik hel
bij ongeluk deed. Wat dien teen Be
treft, welt ik heb teenen genoeg in
mijn Jaarzen." Het was een kc-rel met
een hoofd als van een slang, waar
aan men den vechtersbaas kermen
kanhij had een grooten mond, uit
het gespannen vel van zijn kaken
kon men zien dat hij zijn tanden op
mekaar geklemd had en zijn boos
aardige kleine oogen keken venijnig
va-, onder zijn zware woeste wenk
brauwen uit. „Weet je wel wie ik
ben," zei hij. „Ik ben Jim Connick en
ik ben onder weg om me met Boston
boy te meten." Ik hield me goed on-
der die woorden, al begreep ik ook
dat, als zijn vuist mij raakte, ik het
me heel lang of maar heel kort zou
herinneren. Zijn vrienden voegden
zicli bij hem, 't was een ongunstig
zoodje. Er was over het algemeen
geen spoor van tucht bij dc 560 tus
schendekpassagiers, hoewel ik moet
zeggen dat de vreemdelingen zich heel
fatsoenlijk gedroegen. Als er een
schip in 't zicht was, verdrong men
zicli naar den kant waar het to zien
was en do vrouwen moesten maken
dat zc weg kwamen. De officieren
konden wel hun gezag ook tegen de
lastigste exemplaren handhaven,
maar veel ontzag was er toch niet.
De eerste-klasscpassagiers waren
een net gezelschap en ik bewonderde
vooral eenige damos, die in haar
zeepakken het dek opvroolijkten. Een
gedistingeerde Engelschman trok mij
bijzonder aan. Hij was met zijn vrouw
e.i kii deren, en nooit heb ik een
mooier familiegroep gezien. De oud
ste dochter was een donkere schoon
heid van zoowat achttien jaar oud en
het was aardig te zien hoe haar va-
dor op haar gesteld was.
De tijd ging nog al genoeglijk
voorbij; ik had alleen maar gewild
dat er wat meer tucht was geweest
onder dien Hoop gemeene kerels mei
hunne laffe en kwetsende aardighe
den.
Den vijfden avond was het een
heerlijke maneschijn, die alles met
een zilveren schijn overgoot. Ik kon
niei gaan slapen van puur geluk van
tc leven en liep al maar het dek op
ei neer, deuntjes neuriënd in de blij
de geheimzinnigheid van den nacht
Aan een plotselingen inval gehoor
gevend, ging ik op de reeling staan
e-i keek daar neer in vier van ae
reddingbooten. De dolpennen lagen
gereed, de watervaten vast, de roei
riemen zoo vastgebonden dat men
ze gemakkelijk kon losmaken, ae
proppen er uil. Ik telde de banken en
zei tot mezelf, dat de vier andere boo-
te„ zeker heel groot moesten zijn,
want de vier van het middenschip
waren klein genoeg. Ten slotte ging
ik zitten rekenen en kwam tot het re
sultaat, dat als men de booten zoo vol
mogelijk Jaadde, met do kinderen ou
deren in, ze 3'J0 personen zouden
kunnen bergen. En wc waren met ons
916en aan boord
Den volgenden ochtend vroeg on.
drio uur kon ik al niet meer slapen
daarom ging ik maai naar het dek en
zag, dat het schip zich dour een kalme
zee bewoog, die er uitzag als grijze
heuveltjes met een zwaren nevel er
over.
Het was geen gewone mist, maar toch
iels van dien aard. De uitkijk riep uiet
zijn schelle zai gerige stein „Setup
aan stuurboord, mijnheer." „AU right"
was bet antwoord. Wij stoomden voort
en.ik keek naar het ojidoemende schil».
„Hij toont een groen licht, mijnheer".
„All right". Een minuut later liep de
bootsman snel naar achteren en zei
met gedempte stern tot den officier op
de brug „hij is aan 't wenden, ik
begrijp niet wat hij doen wil".
ij verloren juist het groene licht
uit het oog en de nevel klaarde een
oogenblik op, en toen zag ik de bark
voor onzen boeg. Ik keek om naar den
stuurman en zag, dat hij zijn lippen
op mekaar perste. Toen zag ik, dat hij 4
naar bakboord wendde cn ik be
greep, dat hij langs den boeg van de
bark voorbij wilde schieten. Maar af
standen zijn bedriegelijk op zeo, dat
jk aan geen gevaar dacht, tot de bark
plotseling haar grootzeil bijzette cn
bleef wenden tot wij haar rood licht
zagen. Wat daarvan te denken?
„Stuurboord, in Gods naam", gilde
de'officier, en toen plotseling was liet,
of do zeilen boven ons hingen. Ik zag
hoe de officier zicii aan de leuning
vasthield en toon ik op het luik sprong
om beier te kunnen zien, zag ik, dat
zijn handen lijkwit waren. Ik hoorde
een zwaren bons en toen sprong de
bark een paar meters terug, terwijl
ons schip doorschoot daarna boog do
bark zicli langzaam voorover en ik
hoorde haar boeg kraken, want zc was
recht tegen de balken van het ketel-
ruim aangevaren. Een schrille kreet
van het achterdek, slechts één, toen
een geluid van stemmen, toen een
vreeselijk gegil en een man, die op liet
dek kwam en „o God" 1 riep, en toen
stroomde een woeste, onnitcdoogende,
bloeddorstige bende van tusscheudekp
naar boven, vloekende, biddende,
stompende, mekaar de kleeren van hei
lijf rukkend. Sommige vrouwen jam
nierden en gilden, terwijl ze beproef
den de deuren te ontgrendelen toeo
kwamen ook zij, knielden, baden, jam
incrdeu, omvatten de knieën der man
nen niet onsamenhangende woorden
van afschuwwekkenden angst. Ik lit-j
naar achteren en zag de bark scliuir
gaan, slingeren en teen zinken.