BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD 30e J»argtng. ZATERDAG 3 AUGUSTUS 19)2 No 8932 DE ZATERDAGAVOND HAARLEM's dagblad KOST f 1.20 PER 8 BAANDEN Of 19 CENT PER WEER. 2SS&S&3S GROOTE HOUTSTRAAT 55. DRUKKERIJ ZUIDER BUTTENSPAARNB 6. in haarlem's dagblad zun advertentiên doeltreffend, onze annonces wordcn ofqemerkt net kijke Natuurleven NACHTGELUIDEN. Heerlijk, die jubelzangen van nach tegaal en vink, dat vroolijk geschetter der spreeuwen, dat melodieuso gefluit van den merel. Het zijn alle uitingen van geluk en vroolijkheid, waardoor we worden aangegrepen op iedere lentewande- hng, ze brengen ons afleiding na in span nenden arbeid. Maar niet alle geluiden in de na tuur doen ons prettig aan. De kattenroep der pauwen en de nachiconcerten onzer groenoogige muizetivangeis zijn een kwellng voor liet gehoor, en al kunnen ze ons dan in gedachten verplaatsen naar do tropische wildernissen, al roepen ze ons de wonderverhalen uit onze jeugd literatuur voor den geest, ze zijn en blijven onwelluidend. En toch, wat beteekenen die veel verwenschte zangen, wanneer wij ze vergelijken met de irritoerende kwel- tonen der muggen? In dezen tijd zijn deze do nachte lijke kwelgeesten bij uitnemendheid. Als de lucht maar weinig afkoelt en de buitentemperatuur niet véél lager is dan die in de slaapkamers, laten ia ons in den regel met rust. Nauwe lijks echter draait liet weer om en heele drommen komen door het open staande slaapkamerraam naar bin- Den, om ons met hun monotone zan gen uit den slaap te houden. Waar ze vandaan komen, dio ge- Hengelde legioenen, die ongevraagd onze woningen bestormen? Ieder water, hoe klein dan ook le- veit zijn contingent en als er geen gracht, sloot of vijver in uw buurt is, dan ontsnappen ze uit den openstaan- den regenput. Waarom ze als miniatuur stemfluit- jes optreden is ine niet bekend. Van het menschelijk standpunt be keken is het erg nobel, eerst te waar- Echuwen, alvorens tot den aanval over te gaan, maar die hooge moraal sal bij onze t\v-e\ te :-li monster tjes wel ontbreken. Zoodra ze een geschikt plekje heb ben gevonden, iets waarmee ze altijd gauw klaar zijn als ze met rust wor den gelaten, zetten zc hun wapen in ■werking. Een buigzaam cyJimlertje wordt op de huid gezet en dadelijk daarop wor den twee degentjes en tweo lintzaag jes naar binnen gebooTd. Met kracht wordt het bloed uit de wond geperst en door do tong naar binnen gezogen. Langzaam zien we het achterlijf van het dier dan opzwellen, het bloed- poinpen gaat door, tot de dubbele om vang is bere kt. Dan trekt het verza- dicde monstertje langzaam af om te gen muur of zoldering het digestie- proces te beginnen. Bloedrood is dan het sterk gezwol len achterlijf, hard moet het kleine lichaampje werken om de veroverde stoffen te verteren. Nu is het eigenaardig, dat alleen de wijfjes op ons bloed nzen. Zij moe ten de stof verzamelen, nondlg voor de vonnïng der eieren. Deze legt ze aan b' vadjes of sten gels van waterplanten, maar altijd zoo, dat de larven, die er uit zullen kruipen, in het vocht orden getxiren. Als ge ze nooit hebt gezien, die pootlooze veelvraten, dan behoeft ge maar een paar srhep'es water uit een openstaande regenton te nemen. Weldra ontdek' ge dan heel fijne diertjes, die met dr-'a:b"weg'nkjes door het water roeien Langs de zij den s'ann heele riién lang-" haren, die het voort,rooien vergemakkelijken. Als ge bij het. scheppen eori weinig geluk hebt gehad, dan zijn er ook wat eitjes meegekomen, die met liet bloote oog heel slecht, maar met een goed vergrootglas vrij duidelijk waarneem baar zijn. Het zijn puntig uitloopende cylin- derijes, die van onder door een dek seltje zijn afgesloten. De uitkomende larfjes duwen dit open en kringelen dan direct door 't water. Zonder lucht zouden ze niet" kun nen leven en, daar ze geen kieuwen hebben, moeten op een andere manier de noodige zuurstof bemachtigen. Kijkt ge scherp toe, dan ziet ge, dat de larfjes van tijd tot tijd aan de oppervlakte van het water gaan han gen. Houdt ge dan het vergrootglas bo ven dit aanhechtingspunt, don ziet ge een miniatuur-bloempje, gevormd door fijne haartjes aan de z.g n adem- buis. Tusschen die haren ligt de ademopening. De lucht wordt van daar naar de luchtbui/en in liet li chaam gezogen en zoodra het diertje genoeg heeft verzameld wordt de ope ning gesloten en roeit de larve weer omlaag. Heeft ze gonoeg voedsel opgedaan, dan verandert ze in een beweeglijke pop, die ongeveer een c.M lang is. De kop is heel dik, terwijl het ach terlijf spits toeloopt. Ook de pop komt aan de oppervlak te om lucht te zuigen, maar, terwijl de larve maar één uitwendige adem- buis heeft, bezit de pop er twee, die op den kop zijn ingeplant. Deze steken de dieren boven water uit, telkens als ze lucht noodig heb ben en hiervan gebruiken ze veel meer. dan de vlinderpoppen. Deze bewegen maar zelden en ver bruiken dus weinig lichamelijke brandstof. Bij de muggen is het domein der poppen rijk bevolkt met allerlei roo- vers. Visschen van allerlei soort en vraat zuchtige keverlarven azen op alles, wat maar als voedsel kan dienen en om aan deze vervolgers te ontkomen, moeten de poppen zich kunnen be wegen. Het arbeidsvermogen daartoe wordt geleverd door het lichaam en de zuurstof uit de lucht. Het is daar om, dat de poppen zoo vaak een lucht je happen. Langzaam verandert de pop-Inhoud in het gehate monstertje Eindelijk, als de pop boven drijft, barst de huid open en de kleine kwelgeest verlaat zijn enge woning om te dansen in de avondschemering en zich te vergasten aan ons bloed. H. PELSENS. moeder nu haar maatregelen le tref fen deze kleedingstukken zijn weinig aan mode onderhevig en men heefter dus niet mee te wachten tot het tijd stip. dat men ze noodig heeft. Wat verder ons toilet en dat onzer meisjes betreft, dienen we geduldig te wachten op de dingen die komen zullen, want in de mode is „Ia saison morte" aangebroken, zoodat ik mij ook verplicht zie, mijn eerstvolgende artikelen te wijden aan verschillende onderwerpen, die vrouwen kunnen ir teresseeren, zonder evenwel bijzon derheden over ons toilet te kunnen mededeelen. Ten slotte nog een woordje over de badcostuums, die dit seizoen een wij ziging ondergingen, zoowel ten op zichte van de kleur, de stof, als het model. Vroeger heb ik steeds badcostuums aangeraden van blauw cheviot en be staande uit broek en lange blouse, Russisch model, dat tot bijna de knieën reikte. Dit jaar brengt men evenwel zeer proctische costuums in donker mari- ncblauw, en zwart wollen trico uit I één stuk bestaande. Het spreekt van zelf, dat deze costuums het nadeel j hebben, dat men zc niet zelf kan ver- i vaardigen en ze derhalve vrij kost-1 baar zijnbovendien vind ik ze voor vrouwen met sterk ontwikkelde vor-1 men minder discreet; doch voor slan- ke figuren zijn ze zeker aan te be- velen. In het algemeen bestaat de klacht, d it da vrouwen veel te weinig baden. Maar dit hoeft toch ook niet altijd buitenshuis te geschieden? Als men i in de woning zelf een badkamer heeft, heeft men immers altijd gele genheid tot baden? En dan moet men den tijd er maar af nemen: liever eens een uurtje minder bezoeken brengen of bezoeken afwachten, dan het zoo hoogst gezonde baden na te laten. MARIE VAN AMSTEL. Rubriek voor Vrouwen Wandelsport. Als de va- cautie. voorbij is. Badcos tuums. Een der grootste attracties van de vacantie zijti zeker wol de verschil lende takken van sport. Liefhebsters van zwemmen, fietsen, tennis, hoc key, golf enz., hebben ruimschoots ge legenheid tiaar hart op te halen; doch niet alle vrouwen zijn sportliefhcb- sters" in den zin als hierboven be doeld, er zijn er ook die zich verge noegen met de een voudigste sport die er beslaat, doch die tevens de aller gezondste is, n.l. do wandelsport 1 De wandelsport is niet alleen de gezondste, maar ook de goedkoopste, want men heeft er niets voor noo dig dan een eenvoudig wundelcos- tuum. Een costuum van eenvoudigen snit, degelijke stof en neutrale kleur, zooals tiet voor de reis verkieslijk is. Zoon costuum moet in de eerste plaats voetvrij zijn, de rok vooral niet v, opdat de gang niet belem merd worde. Ook zij men er op be dacht, den rok van een breeden zoom tc voorzien, doch geen bezemband of dergelijke aan te naaien, om het af trappen te voorkomen. Een kort manteltje of jaquet met omliggende kraag en kleine revers, en een overhemdbluiise met zijden dasje, is de meest verkieslijke drachti voor hoofdbedekking lieeft men de keuze tusschen het moderne Ro- bespierre-hoedje en den grootcu ma- i telot. Het schoeisel vooral verdient onze bijzondere aandacht, het beste is een paar naar maat vervaardigde rijg- i laarzen, niet Amerikaanschc hakken, I die vooral niet te hoog mogen zijn. Aldus gekleed, zal uien zich prettig e-. gemakkelijk kunnen bewegen. De sloffen, die voor die pakjes liet aller eerst in aanmerking komen, zijn: de Engelsche heerenstoffen in grijs, bruin of résida. Voor jonge dames kunnen ook Schotscho stoffen, linnen of tuseor gebezigd worden, doch de Engelsche stoffen blijven do moest practische. Als straks de vacantie ten einde is en onze kinderen weer naar school moeten, zullen vele moeders voor het lastige feit staan, dat ze niet weten wat ze haar meisjes zullen aandoen; want niet altijd brengt het najaar ons zonierschc dagen, die ons toe staan onze kinderen in luin katoenen jurken naar school te zenden, het is beslist noodig, dat men althans een stoffen jurk voor het aanpakken heeft, die op kille, regenachtige da gen in de allereerste behoeften voor ziet. Ik raad daarom mijn geachte leze ressen aan, gedurende de vacantie, zulk een schooljurk in orde te laten brei gen, hetzij men een nieuwe noo dig heeft, of dat men in het bezit is van een witte cheviot jurk, die wat mii der friscli geworden, maar daar om nu makkelijk geverfd en ver maakt kan worden. De naaisters hebben het over het algemeen minder druk en zijn dus voor veranderingen enznu het best te vinden Ook voor regenmantels, ulsters en wat dies meer zij, dient de zorgende Parijsche Brieven CCCXXX1X. Een mijner Farijsclio vrienden, een jong advocaat in Frankrijk wordt een man van veertig jaar „jong" ge noemd gaat over een week onge veer naar „la campagne" om er een paar maanden rust te nemen. Het rechterlijk seizoen zal dan afgeloo- pen zijn. Mijn goede vriend heeft die rust wel verdiend. Hij heeft in dit seizoen 'n dikke tweehonderd „prachtige za ken" te bepleiten gehad en er een welsprekendheid aan besteed, welker enorme kwantiteit op zijn zenuwge stel is gaan werken. Arme drommel! De goeierd kan niet anders dan welsprekend zijn. C'est plus fort que lui, quoi IIij zou wel zijn mond willen houden, maar hij kan niet. Ik weet niet, of hij geboren is als een spraakzame zuigeling, doch zeker is, dat de gewoonte om, in zijn pleidooien overmatig te spreken, bij hem, evenals bu de meeste zijner confraters, een hin erlijko, een ook hém hinderlijke natuur is ge worden. Teneinde nu in den vacan- tietijd geen aanleiding te hebben om veel le spreken, gaat hij dien door brengen in een gehucht, dot nog geen duizend inwoners telt en, in weerwil van ziin buitengemeen fraaie ligging, den Parijzenaars, die de zomermaan den ,,op het land" plegen door te brengen, geheel onbekend is. Daar hoopt hij de rust voor zijn spreek orgaan en derhalve voor gansch zijn gestel te vinden. Arme drommel De goeierd is een slachtoffer van zijn beroep. Hij lijdt aan de niet slechts overerfelijke, doch ook be smettelijke ziekte der baliewelspre- kenüheid. De rechtbank van de Peine heeft ge middeld jaarlijks 20.000 A 25.000 za ken te behandelen. Het vorige seizoen heeft een achterstand van ruim 15.000 affaires gelaten. Dit seizoen zal meer dan 20.000 zaken moeten overlaten aan zijn opvolger. De achterstand wordt dus hoe langer zoo grooter. Hoe komt dat In Holland zou men dien achter stand, en terecht, toeschrijven aan de spreekwoordelijke langzaamheid van ons noordelijk volk. Haastige spoed is er zelden goed, ware liet slechts; om dat die wat al te veel krachtsinspan ning van ons Bataven rus vordert Hiér is de oorzaak echter een gansch andere. Hiér is do achterstand aan de welsprekendheid te wijten. Wil men het welbespraaktheid noemen, mij wel. Is de parlementaire welbespraakt heid een geesel des lands, de gerech telijke is er ook een. En liet staat te bezien, welke van de twee de erg ste is. Het is een feit, dat het beroep altijd eenigerroate, soms zelfs sterk het ka rakter van den nienscli vervormt, al thans aan den buitenkant. Het zijn niet slechts de omstandigheden, die een beroep met zich brengt liet zijn niet slechts de inherente omstandig heden, die bedoelde vervorming te weegbrengen. Neen, liet zijn ook de... antecedenten. Zooals officieren zich geestelijk voeden met een overmaat van heldendaderige lectuur en, in een rapport over zelts het onbedui dendste manoeuvretje, den stijl bezi gen van het Bulletin de la Grande Armée als gold het een veldslag van Napoleon zoo voeden de advo- katen zich grootendeels met de ont zaglijke juridische literatuur, overla den van pleidooien van groote gerech telijke redenaars, en achten het on vermijdelijk, veel geest, veel pathos en groote belezenheid ten toon te stel len zelfs in een pleidooi betreffende het geschil tusschen een huisjesmel ker en een huurder, of tusschen een winkelier en een klant Het moge paradoxaal lijken, toch is het waar, dat hoe onbeduidender de zaak, de materie is. hoe meer de pleit bezorger zijn best doet om die te tooien met de ornamentei van zijn welspre kendheid. Hij wordt pathetisch of ly risch, citeert groote schrijvers, maakt toespelingen op groote historische ge beurtenissen en iakelt maatschappe lijke vraagstukke! op, pis gold het een proces, van welks uitslag het heil der menschheid afhangt. Do rechters, gewend aan dien woor denvloed en afgemat van de langduri ge zittingen, zijn half ingedommeld, al doen zij, alsof zij aandachtig luist«3- ren. Zij houden slechts één oor open, dat wïicht op een deugdelijk argument en goede opheldering, een onwederleg- baar bewijs. Ze hebben maling aan Je litterataire of rhetorische welspre kendheid sapristi 1 hun lieve tijd is er mee gemoeid i zij wachten slechts op zuiver juridisch materiaal, teneinde daarop een doordachte uit spraak le redigeeren. De rest laat hen volslagen koud. Het spreekt vanzelf, dat de ailvo- kaat dien geestesstaat der rechters kent. Doch voor wier» of wie besteedt de advokaat dan zooveel noodelooze moeite Wel, in de eerste plaats zijn er mon- schen, die verzot zijn op den klank van hun eigen stem. De welbespraaktheid van dergelijke pleitbezorgers is onge neeslijk. Dan zijn er ook nog advokaten, die •aarschijnlijk veel minder zouden spreken en zich tevreden zouden stel len met „bij da zaak te blijven", in dien zij niet de behoefte gevoelden om hun confraters te „overdonderenen hun de loef af te steken. Meestal zijn dergelijke sprekers, evenals trouwens de vorige categorie, zeer gesteld op een bonne presse", loftuiterige vermel dingen of verslagen van hun oratori sche koorddanserij in de diverse dag bladen, en op het gemurmel van be wondering der toehoorders in de zaal. Wat het laatste betreft, ik geloof niet, dal er één land ter wereld is, waar do welsprekendheid evenveel bewonde raars en bewonderaarsters vindt nis in Frankrijk, „notamment" Parijs Pleit hier een advokaat, die bekend staat als een woordvoerder „hors lig- dan kunt ge er zeker van zijn, dat, ook al is de aanhangige affaire allergeringst belang, tallooze toe hoorders en toehcorderessen zonder eenig gemoedsbezwaar hun dnge- lijksch werk verlaten om den „cher niaitre" te hooren spreken. Er is evenwei nog een andere per soon, die den advokaat de duimschroe ven tot abondante eloquentie aanz.-t Die persoon is de naive client. Deze eischt, dat zijn rechtsgeleerde raadsman zoo uitvoerig mogelijk over „zijn zaak" spreekt. Want naar zijn begrip is zijn zaak niet zoo maar een gewoon affairetje neen, het is een principïeele kwestie, een, van welker uitslag veel voor zijn medeburgers af hangt. De pleitbezorger moet er dus ook lang en breed over praten. Super-j lipopette Daar bet&alt hij hein toch) voor De advokaat moet het ruime ho norarium verdienen. Verliest hij zijn zaak. dan troost hij zich met den ce- dachte, dat zijn raadsman zijn tegen stander flink bij de kladden heeft ge had. De naieve cliënt dat is zoowat 90 pet. der cliënten begrijpt niet, dat de nuttige arbeid van den pleitbe zorger hoofdzakelijk in diens werk kamer wordt verricht en bestaat in i het bestudeeren en het uitpluizen van I het dossier, in het eliraineeren van - nuttelooze beschouwingen, het ont- dekken en ontwikkelen van het hoofd argument, enhet begrenzen van de materie. Busken Huet schreef eens: „Ik heb op 't oogenblik te wei nig tijd om kort te zijn." Zoo heeft een advocaat veel meer tijd noodig oia een groot dossier te condensce- ren tot een pleidooi van een half uur- j tj-3 dan om een lange rede te houdt n over zelfs het onbenulligste zaakje. Voor het laatste kan hij volstaan met het geval onder het koffiedrinken be studeerd te hebben. Doch wat is er aar. te doen? De cliënten, een groot gedeelte van het publiek en vele advokaten zeiven ge ven de voorkeur aan de pleidooien var, uren achtereen, terwijl aan de andere zijde slechts de rechters ho-1 pen op de welsprekendheid van een half uurtjeBy Jove! men guat hier naar sommige rechtszittingen zooals men naar een theater gaat, en da nog wel gratisDoe daar maar wat aan! Mijn vriend, die een verstandige man is, verdedigt geenszins de advo- jkaterige woordeninondatia. Doch hij beweert, dat in elk geval de Fransche I rechtspraak zich meer dan do Engel sche houdt aan het devies: „ne jamais sortir de Ia question". In Londen, zoo verhaalt hij met een ernstig gezicht, bepleitte een ad- vccaat eens als volgt de zaak van zijn clic-nt, een inbreker: „Mijn geachte client is'niot het huts bir.i engetreden. Hij stak slechts oen arm doör het open venster en haalde zoo een paar voorwerpjes van geringe waarde weg. Het zou onrechtvaardig zijn den ganschen persoon van mijn cliënt te veroordcelen, terwijl slechte zijn arm schuldig is." De rechtbank schonk aandacht aan en hield rekening met dit argument, en wees, kwansuis salomisch rech tend het volgende vonnis: .Jiet argu ment der verdediging logisch zijnde, veroordcelen wij den arm van be klaagde tot een jaar gevangenisstraf, met faculteit van het overige li chaam, om dien arm te vergezellen." Daarop naderde de veroordeelde glimlachend de rechtbank en depo neerde op een tafelzijn arm, den huldigen, een kunstarm. De schul dige had slechts één arm. Ik begin te geloovcn, dat mijn vriend zelfs in het kleinste gehucht zijn mond geen rust zou kümien gun nen. De praatziekte van liet Paleis van Justitie zit hem al in liet bloed. OTTO KNAAP. CUii liet Augustus-nummer van liet tijdschrift Wetenschappelijke Bladen namen wij onderstaand boeiend ver haal over, met welwillende toestem ming der uitgevers, de firma H. D. j Tjeenk Willink en Zoon Het vergaan van een moderne pakketboot.';l) Te Queenstown namen we nog 138 postzakken en 342 passagiers aan boord en er was een herry van be lang oj> het stoomschip, dat nu den boeg naar het Westen wendde, want wij waren reeds met 560 passagiers van Liverpool vertrokken en tus- schendeks was het zoo vol als een potje met pieren. Ik wilde nog tot 's avonds elf uur aan dek blijven. „Ze loopt een aardig gangetje," zei ik, om een praatje aan te knoo- pen, tot een van de bemanning. „Ja, ze loopt nu zestien knoopen en als de wind maar wat wil draaien, zal ze het in een handomdraaien tot achttien brengen. „De lucht lijkt wel wat dik voor zoon vaart, vind je ook niet?" Het is tragisch, dat dit inderdaad met de Titanic is gebeurd en dat hij zelf er het leven bij verliezen moest. „Dik! wel neenAan zoo'n bee tje kunnen we ons niet sloren Als er een zware mist opkomt, zullen wo wat langzamer loopen. Maar we heb ben geen minuut te verliezen. Ik denk, dat we den overtocht met een snelheid van gemiddeld zeventien doen zullen." Zoo bleven we voortpraten tot we middernacht lang achter den rug hadden en toen liep ik naar achteren, om naar het loggen te gaan kijken. We liepen nog alujd zestien, en onze gang was mc-er die van ecu makreel dan die van een stoomboot. Door hei heftig stampen der machine tril de het geheele schip van voor- tol achtersteven en bij elke omwenteling van de schroef boorde do boot zich een weg door de zwarte bergen van water, die met hare woeste kruinen haar schenen te willen tegenhouden. Den volgenden morgen woel er een itijve bries, en op het dek zag men nog alleen eenigc passagiers die aan zeereizen gewoon waren en in de gangpaden hun sigaar kwamen ron ken. Eerst den vierden dag brak de zon door en stroomde liet dek van voor luik tot aehterstuurrad vol met elk ander verdringende passagiers, nog wat bleek van de zeeziekte, maar overigens in opperbest humeur. Du tusschendekpassagiers die wij van Li verpool hadden meegenomen, ston den me niet erg aan. Ik had een I tweede klasse biljet, maar ik wan delde ongedeerd tusschen hen rond, j tot ik eens bij ongeluk tegen een van I dio ruwe kerels aanliep, Dadelijk maakte ik mijn excuses, maar ae stuursche kerel zeitic: „Wat heb jc hier rond te muizenZeg, krulleboi, zie je dit blanke zwijn flimecren, ais- j of het dek van hein was! Luister eens grappemaker! Ik zal je mijn teen ge ven, 2) eer je. „mes" kunt zeggen, ars je weer dezen kant uit durft ko men." Waarop ik antwoordde: „Maar man, ik heb je immers excuus ge il Dit artikel werd door wijlen W. T. Stead in 18S6 geschreven en door hem als feuilleton in zijn blad, de Pall Mall Gazette, geplaatst. Als hoofdredacteur voegde hij nun het ar tikel een bijschrift van de redactie toe: „Hel hier beschrevene kan ge beuren en za! gebeuren, als men voortgaat de paketbooten met een on voldoend aantal reddingboolcn iit zee te laten gaan." 2) Ten onzent zegt men: Ik zal je op de punt van m'n laars zetten. Hier letterlijk vertaald ter wille van de er op volgende woordspeling. vraagd en ik verzeker je, dat ik hel bij ongeluk deed. Wat dien teen Be treft, welt ik heb teenen genoeg in mijn Jaarzen." Het was een kc-rel met een hoofd als van een slang, waar aan men den vechtersbaas kermen kanhij had een grooten mond, uit het gespannen vel van zijn kaken kon men zien dat hij zijn tanden op mekaar geklemd had en zijn boos aardige kleine oogen keken venijnig va-, onder zijn zware woeste wenk brauwen uit. „Weet je wel wie ik ben," zei hij. „Ik ben Jim Connick en ik ben onder weg om me met Boston boy te meten." Ik hield me goed on- der die woorden, al begreep ik ook dat, als zijn vuist mij raakte, ik het me heel lang of maar heel kort zou herinneren. Zijn vrienden voegden zicli bij hem, 't was een ongunstig zoodje. Er was over het algemeen geen spoor van tucht bij dc 560 tus schendekpassagiers, hoewel ik moet zeggen dat de vreemdelingen zich heel fatsoenlijk gedroegen. Als er een schip in 't zicht was, verdrong men zicli naar den kant waar het to zien was en do vrouwen moesten maken dat zc weg kwamen. De officieren konden wel hun gezag ook tegen de lastigste exemplaren handhaven, maar veel ontzag was er toch niet. De eerste-klasscpassagiers waren een net gezelschap en ik bewonderde vooral eenige damos, die in haar zeepakken het dek opvroolijkten. Een gedistingeerde Engelschman trok mij bijzonder aan. Hij was met zijn vrouw e.i kii deren, en nooit heb ik een mooier familiegroep gezien. De oud ste dochter was een donkere schoon heid van zoowat achttien jaar oud en het was aardig te zien hoe haar va- dor op haar gesteld was. De tijd ging nog al genoeglijk voorbij; ik had alleen maar gewild dat er wat meer tucht was geweest onder dien Hoop gemeene kerels mei hunne laffe en kwetsende aardighe den. Den vijfden avond was het een heerlijke maneschijn, die alles met een zilveren schijn overgoot. Ik kon niei gaan slapen van puur geluk van tc leven en liep al maar het dek op ei neer, deuntjes neuriënd in de blij de geheimzinnigheid van den nacht Aan een plotselingen inval gehoor gevend, ging ik op de reeling staan e-i keek daar neer in vier van ae reddingbooten. De dolpennen lagen gereed, de watervaten vast, de roei riemen zoo vastgebonden dat men ze gemakkelijk kon losmaken, ae proppen er uil. Ik telde de banken en zei tot mezelf, dat de vier andere boo- te„ zeker heel groot moesten zijn, want de vier van het middenschip waren klein genoeg. Ten slotte ging ik zitten rekenen en kwam tot het re sultaat, dat als men de booten zoo vol mogelijk Jaadde, met do kinderen ou deren in, ze 3'J0 personen zouden kunnen bergen. En wc waren met ons 916en aan boord Den volgenden ochtend vroeg on. drio uur kon ik al niet meer slapen daarom ging ik maai naar het dek en zag, dat het schip zich dour een kalme zee bewoog, die er uitzag als grijze heuveltjes met een zwaren nevel er over. Het was geen gewone mist, maar toch iels van dien aard. De uitkijk riep uiet zijn schelle zai gerige stein „Setup aan stuurboord, mijnheer." „AU right" was bet antwoord. Wij stoomden voort en.ik keek naar het ojidoemende schil». „Hij toont een groen licht, mijnheer". „All right". Een minuut later liep de bootsman snel naar achteren en zei met gedempte stern tot den officier op de brug „hij is aan 't wenden, ik begrijp niet wat hij doen wil". ij verloren juist het groene licht uit het oog en de nevel klaarde een oogenblik op, en toen zag ik de bark voor onzen boeg. Ik keek om naar den stuurman en zag, dat hij zijn lippen op mekaar perste. Toen zag ik, dat hij 4 naar bakboord wendde cn ik be greep, dat hij langs den boeg van de bark voorbij wilde schieten. Maar af standen zijn bedriegelijk op zeo, dat jk aan geen gevaar dacht, tot de bark plotseling haar grootzeil bijzette cn bleef wenden tot wij haar rood licht zagen. Wat daarvan te denken? „Stuurboord, in Gods naam", gilde de'officier, en toen plotseling was liet, of do zeilen boven ons hingen. Ik zag hoe de officier zicii aan de leuning vasthield en toon ik op het luik sprong om beier te kunnen zien, zag ik, dat zijn handen lijkwit waren. Ik hoorde een zwaren bons en toen sprong de bark een paar meters terug, terwijl ons schip doorschoot daarna boog do bark zicli langzaam voorover en ik hoorde haar boeg kraken, want zc was recht tegen de balken van het ketel- ruim aangevaren. Een schrille kreet van het achterdek, slechts één, toen een geluid van stemmen, toen een vreeselijk gegil en een man, die op liet dek kwam en „o God" 1 riep, en toen stroomde een woeste, onnitcdoogende, bloeddorstige bende van tusscheudekp naar boven, vloekende, biddende, stompende, mekaar de kleeren van hei lijf rukkend. Sommige vrouwen jam nierden en gilden, terwijl ze beproef den de deuren te ontgrendelen toeo kwamen ook zij, knielden, baden, jam incrdeu, omvatten de knieën der man nen niet onsamenhangende woorden van afschuwwekkenden angst. Ik lit-j naar achteren en zag de bark scliuir gaan, slingeren en teen zinken.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1912 | | pagina 13