JÉ
te
t
m
Mi
m m
51 HP
Êk 5^
lil
18 IP
uil
tï§
a
a s
11
a
s#
ëi m
ft
m
M
m
m
m
- '4
m
m
m H
schaduw van den avond het licht
van den dag.
Daar hij bemerkte, (lat de muur
hoog was, werd hij geleidelijk min
der bevreesd,en hij lachte, als hij den
angst van zijn wezen met Logica ging
peilen. Tech kon hij de plotselinge
vrees niet verjagen, al overwon zijn
geest de vage droefgeestigheid, die
hem zoo langen tijd had bevangen.
D'e schrik kwam voorals des avonds
dan meende hij, dat zich de hand des
vre.-rndelings op zijn schouder legde,
gelijk reeds twee rnaal...
Weken, maanden gingen voorbij.
En de dreigende dag brak eindelijk
aan.
In den vroegen ochtend beval de
ridder van de Diepe Helle ziin knech
ten plaats te nemen op de muren en
te spieden in het land. Wanneer
iemand naderde, moesten ze hem
mei geweld beletten binnen te drin
gen; ze mochten niet wijken van den
muur en in geen geval terugzien.
Ilij zelf ging naar de zaal, en hij
wierp zich plat ter aarde, het gelaat
met beide handjen liedekkend. De
wachters bleven op den muur, en ze
riepen met schorre stemmen, dat
niemand naderen zou, tot ten laatste
rondom het kasteel alles verlaten
was, en zij zagen in de leege vlakte,
waar gen mensch was.
Toch bleef de ridder niet lang een
zaam, Sluipend -trad iemand nader
bij, en knielde naast hem.
Al wil je niet weten, ridder van
de Diepe Helle, dat ik hier ben, en
al sluit je je oogen voor 't noodlot,
dat je wacht, toch zal de vloek, over
Je uïtgpsoroken in vervulling ko
men... vandaag nog.
De ridder verhief zich in zijn volle
lengte.
Het kan niet. schreeuwde hij
triomfantelijk. Ziet naar de wach
ters op den muur, hoor naar de stil
te, geen mensch drinot binnen.
Het kan. En n'ets anders zeide
do ander.
En de avond van dezen dag kwam,
zooals de dag zelf gekomen was. Het
lichf. week uit den hemel, en de lucht
werd blind.
Toen ginsr de ridder van de Diepe
Helle uit de zaal, daar hij dorstig
geworden was. en aan den vijver
wat wilde drinken.
Ilij lien met langzame passen
een oud man. Het wn« h-un. of bem
een schaduw volsrde. Hij stond stil.
Het was t vreemde spel zijner inbeel
ding.
Do wachters waakten bij de muren.
Ze hadden hem den rug toegewend,
ze staarden voor zich u t, niemand
kon naderen.
De ridder bukte zich om te drin
ken.
De hand legde zich op zijn schou
der, en zijn hoofd boog zich tot aan
den waterspiegel.
En toen vreesde hij, zooals nooit
een mensch op aarde.
Hij zag in het avondschemerende
water ziln eigen beeltenis, zijn eigen
wreed gelaat.
Ge hebt u zelf ontmoet op dezen
Üag. riep plechtig een slein, en de
Dood wacht u.
De ridder van de D epe Helle zonk
In den vijver.
De wachters waakten op de muren.
De Dichter. 11
Door ASEN KRYWOSCHIEW.
Geautoriseerde vertaling door
HERMAN GROITE,
Duister zijn des avonds (le straten
hi Sofia, maar niet in dezen tijd, niet
in dezen tijd. Want het licht wijkt
niet uit de huizen, en rossige glans
van flambouwen is bij de moskee Bas-
hi Dschamisi.
Breed licht, diep licht, hoog licht
stroomt uit de café's, waar de officie
ren zitten. De nacht is zoo gloedvol,
zoo zéker als de dag.
De oorlog zal aan de Turken wor
den verklaard. Al wel twintig jaar
heeft 't Bulgaarsche volk er op ge
wacht, dat het den strijd mocht be
ginnen. lederen morgen heeft het ge
zien naar zijn wapenen, en welke jon
ge man werd niet met vreugde sol-
da at?
Noem liem met name, die niet naar
den oorlog heeft verlangd, dat wij on
ze vrouwen en meisjes met hem la
ten spotten. Doch er zullen woinig na
men ziin. zoo er één is In ons heer
lijk vaderland.
Diep uit de bergen kwamen de
strijdbare mannen .naar onze stad. Ze
gingen met hoofden rechtop: ze
gingen immers ten feest? en ze zon
gen als op een bruiloft. In de enge
straten marcheerden ze met veer-
krachtigen tred.
Een onzer kunstenaars, hij, die
misschien het machtigst van ons
allen heeft geschreven, wiens woord
een havik was, die over de bergen
vliegt met machtigen slag. spie
dend in de vlakte naar buit, en
wiens gedachten zoo scherp waren als
een geslepen zwaard, dat bloed ge
woon is, zag niets van het licht en
hoorde niets van het luide, feestelij
ke gedruisch op straat. Ilij zou niet
mede in den oorlog trekken. Nadat
hij zich had aangemeld, gelijk alle
andere mannen van het land, en men
zijn naam had opgeschreven, gelijk
alle overige namen, had hij een
schrijven gekregen, dat hij niet mede
hoefde tc trekken. Men wilde den
dichter sparen. Zou hij geen helden
liederen moeten zingen, die eeuwig
zoudim blijven van klank? Zulk edei-
bloed mocht niet worden vergoten.
Tehuis zou hij zijn, en lezen van de
overwinningen door zijn kameraden
behaald. Branden zou zijn bloed, en
lj Dit verhaa' geeft een juist denk
beeld v£ïi den eigenaardigen geest, die
er op het oogen blik onder het Bul
gaarsche volk heerscht.
hij zou schrijven, opdat het legor den
honger vergat, alle ontbering en el
lende, zijn liederen zouden klinken
vóór den slag. Waarom hield hij
het licht builen zijn woning en sloot
hij zich op, zich niet mengend on
der de menigte? Gelijk een dief ver
school hij zich. Als de trommels rof
felden, en de trompetten lokkend
klonken, dat de handen der stoere
mannen trilden, hield hij zijn ooren
gesloten, omdat wat voor de anderen
zoet klonk, voor hem een marteling
was. en zijn hart hem pijn deed.
Bij duizenden trokken de jonge
mannen uit de stad, en ook de ouden
van dagen marcheerden met dreu
nenden pas. Een kind sloeg den trom
mel. Niemand wilde achterblijven,
die den naam van man verdiende.
Zij trokken op als naar een bal
zaal, met oogen, blinkend als was
het Paschen. De meisjes en vrouwen
liepen naast licn, sommigen naast
haar geliefde, naast haar man, moe
ders naast haar zonen, en geen smart
was er, als bestond slechts het leven,
en kon de Dood deze blijdschap niet
vernietigen. Wie dacht aan sterven?
Alleen liet vaderland en de glorie
waren 't eenigo tastbare, en wie den
dood vond tegen de vijanden, neer
vallend, met bloed bedekt de jonge
borst, terwijl de bajonet was geval
len uit de machtelooze vuist, wie den
dood vond, hij had het eeuwige le
ven verworven. Als er aan den dood
gedacht werd wat te betwijfelen
valt was het met den glimlach,
waarmede men zijn jeugd en zijn ge
zondheid voelt.
De dichter had zijn gordijnen ge
sloten, en de glans van den dag drong
- ..i: gierig door spleten en reten.
Hij stak zijn lamp aan, welks trouwe
licht hem nooit had verlaten, wanneer
hij inspiratie zocht. Hij gevoelde de hei
lïge smart, die hem altijd in staal
stelde had gesteld de juiste
woorden te vinden, die noodig waren
voor zijn machtige kunst. Ditmaal
echter kan hij niet werken. Zijn ge
dachten waren vervuld van liet eene,
dat op dit oogenblik de mannen van
ziin land ten strijde Lrokken tegen
den vijand van eeuwen her en dat hij
thuis moest blijven, gelijk een zwak
keling. Waren dan zijn spieren niet
even sterk als van da anderen?
Schoot hij niet even raak, met vaste
hand? Was zijn bloed minder waar
dig?
Neenl schrijven kon hij niei, zoo
lang zij, zijn broeders, nog in da stad
waren. Later misschien. Rekende het
vaderland niet evengoed op hem?
Den geheeien middag duurde de
uittocht.
En des avonds was Sofia duister,
de caié's waren onverlicht, geen
flambouw wierp haar rossig licht in
den donker. Hij besloot uit te gaan.
Geen mensch ontmoette hij. Slechts
hier en daar een oude vrouw, die
bleef staan, hem naziend. Zeker een
vreemdeling, dacht zij. en vervolgde
haar weg. Een vreemdeling was hij
in zijn verlaten stad.
O! hoe hij hel de volgende dagen
steeds meer en meer bemerkte, dat
men heni met argwaan, verwonde
ring. ja meermalen met afschuw be
zag. Enkelen kenden hem wel.
Dat is de dichter, die niet mee
mag naar den oorlog.
Waarom niet?
Omdat ze hem willen sparen. Ze
zeggen dat zijn leven te kostbaar is. j
Anderen, die zijn naam niet ken-1
den. doch wisten, dat hij een Bulgaar
was en soms gevoelde hij drang,
om in 't Bulgaarsch fe spreken, dat
men hem niet voor een vreemdeling
zou houden spraken met minach
ting.
Kijk 'ns, 'n man, die niet mee
is gegaan.
Zou hij ziek zijn zou men hem
niet kunnen gebruiken?
Hij ziet er sterk uit.
Zou hij geen niued hebben
Waarom volgt bij bet Jeger met, als
hij ziek is geweest, en nu weer her
steld is
Dat alles hoorde hij, en het kwelde
hem met naonelooze wreedheid. Het
was zelfs al gebeurd, dat men bem
najouwde, en hem scheldende woor
den toeriep. Waarom was hij niet me-
degeguan, die lafaard?! In hossende
troepen spotten de meisjes en vrou
wen hem uit. Hij had liet voor geld
gedaan gekregen, dat hij tehuis was
gebleven.
Onderwijl kwamen de eerste bulle
tins. Schermutselingen.... eerste over
winningen.... De eerste reservetroe
pen kwamen op, oudere menschen
uit de borgen. De Bulgaren, die in
Parijs woonden, in München, in Ber
lijn, in Londen, later zij uit New-
York, uit Chicago, dan zelfs zij, die
in Zuid-Amerika, in Canada op het
land werkten, kwamen aan, en
oogenblik kei ijk stelden zij zich onder
de wapenen....
Hij bleef in zijn woning. De gordij
nen waren gesloten. Zijn lamp brand-
de, en de vellen papier lagen wit voor
hem. Maar schrijven kon bij niet. Zijn
liederen, die het Bulgaarsche leger
moesten verkwikken meer dan spijs
en drank, bleven uit. Des avonds al
leen waagde hij het over de straat le
gaa.n, al herkende men hem zelfs in
de diepste schaduw. Thans gingen de
meisjes en vrouwen hem zwijgend
voorbij; doch in haar zwijgen, méér
dan in haar woorden vroeger geuit,
voelde hij de wrokkeudste minach
ting.
Waarom bij niet
Waarom wél de broer, de verloofde,
de echtgenoot, de vader?
Het eerste transport gewonden
kwam binnen. Velen leden de ondra
gelijkste smarten, pijnen, die men
zich in de wildste droomen nog niet
kan voorstellen.
Waarom hij niet
Waarom had hij zijn leven niet mo
gen geven? Geen wonde, zoo wfvxt,
•zoo brandend, of hij had ze voor het
vaderland willen dulden.
Liever dan het zwijgen, waarmede
men hem algemeen omringde.
Toen schreef hij een smeekenden
brief naar een der hoofdofficieren, die
mede getrokken was naar den oor
log. Met liem was hij j>ersoonlijlk be
vriend, en hij schreef hem zijn ellen
de. Geen woord vond hij, dat tot
troost kon strekken, hij zelf liad
troost noodig.
Was het ormogelijk hem te bevrij
den uit zijn leed
Wanneer hij dan niet mee mocht
strijden, wanneer zijn leven te kost
baar was, zou hij er dan tenminste
niet toe moge-, dienen, de gewonden
van het slagveld fe verzamelen, en ze
mede te verplegen I
Hij kreeg geen antwoord.
De hoofdofficier was gesneuveld, en
zijn naam van de lijst geschrapt. Er
was geen tijd om brieven terug te
zenden. Vooruit, was 't parool. Over
muren van gekwetsten, over bergen
van lijken, over beken, rivieren, zeeën
van bloed vooruit. De enkeling heeft
geen rechten meer als 't vaderland
roept. Zijn plicht wordt tot recht. In
het kamp wist mer. den naam van
den dichter niet meerMen had ande
re namen te onthouden.
Toen kwamen de zware, groote ge
vechten. Dol van vreugde was de stad,
en vervuld van licht gedurende den
nacht, en meu weende van blijdschap.
Nog vielen de tranen van geluk, na
dat de karren met de gekwetsten bin
nen gerateld waren, en zij die licht
gewond waren als bedelaars gekleed,
als zwervers, schooiers, verhongerd,
als misdadigers, die hun straf hebben
ondergaan, uitgeteerd en vervallen,
strompelden door de straten. Wie een
leed had te ondergaan door den ver
se hrikk el ij ken oorlog, o 1 hoe wreed,
toonde het me' trots en vreugde, gelijk
een moeder haar kind toont. Het wa
ren vreemde tranen, die er geschreid
werden, bij ons in Sofia. Tranen, die
uit het geluk om de smart voortkwa
men. Want hij die verdriet gevoelt,
om de pijn van dezen oorlog is geluk
kig, en dat kan geen vreemdeling be
grijpen.
De dichter alleen kende de blijd
schap niet. en niet het leed. En hij was
bedroefd, ais nooit te voren. Verdien
de hii de minachting die men hem be
toonde
Er kwam een troep vrijwilligers
door Sofia. Ze hadden kleurige doe
ken gewonden om hun geweren, en ze
droegen kransen van bloemen om den
hals. Ze zongen liederen, één dier lie
deren had de dichter geschreven, nu
lange jaren geleden.
De dichter ging over de straat, en
zag ze marcheeren, en hoorde hun
zang.
Op dat ooger-biik kwam hem een ge^
wonde voorbij. Moeilijk sleepte hij
zich voort.
Ga met mij mee, broeder, zei de
dichter.
Hij gaf hem op zijn kamer brood, en
deed hem drinken.
Broeder smeekte hij met ont
roerde stem. ik geef je alles, wat, ik
heb. dit huis is van jou en al wat er
in is. Geef mij in ruil je soldatenklee-
ren en je geweer.
In den avond sloop hij 't huis uit
Hii volgde den groeten weg. dien 't le-
eer was eezann. Hij slooT zich aan hii
een zwervenden troep, die zich ver
breedde en vergrootte en op 2ijn
beurt weer opging in de achterhoede
van de regimenten vooruitIn de
verte donderden de kanonnen.
In een der kleinste, onbeduidende
schermutselingen trof hem een Turk-
sche kogel Maar wij zeggen u, kame
raden, dat hij door het doodelijk lood
de eeuwigheid heeft verworven.
Op allen die kunt strijden.
De Bankdirecteur.
Novelle door Carl Upmeijer.
Ik weet alles, alles.
De lange, donkere man stond recht
op, met ziin zakdoek veegde hij zich
het zweet "van zijn voorhoofd. De an
der zijn vijand was breed en dik:
zijn kleine oogjes van een verloopen
mensch, lachten en blonken. Hij liet
zijn tanden zien als een hond, die een
stuk vleesch w'l grijpen.
Ik weet alles, alles.
Wat weet u dan 't Is gelogen,
wat u weet.
Haha U zou niet zoo praten als u
niet. bang was. Zit de politie u op de
hielen Arme kerel, 't is wel bedroe
vend. U zult vragen hoe ik er achter i
gekomen ben.
Alstublieft, wees stil.
Niemand kan ons hier beluiste
ren. De stad houdt hier op, ilc ben u
tot hier gevolgd op uw dwaalwegen,
baakdirecteu r, bankdirecteurtje.
Wees stil, wat ik u smeek.
Laten we elkander geen „u"
m6er noemen Jij en jou is voldoende
tusschen ons. We zijn alle twee men-
schen, die voor 't eene deel met het le- j
ven hebben afgerekend en voor het
andere deel prubeeren een nieuw le
ven te beginnen. Jij bent er van door-
gegaan met het geld, dat de goedgeloo-
vige burgers uit je stad je hebben toe
vertrouwd en ik welik ben ook
iemand, die aan lager wal is geraakt.
Wij hebben geen enkele beleefdheid
meer tegenover elkander te bewijzen,
bankdirecteur, bankdirecteurtje.
Stil
Het is eeu oude rekening, die ik
met je te vereffenen heb. Dat klinkt
je vreemd, nietwaar, dat er nog een
mensch i3, die een rekening met je
te vereffenen 'heeft. Je dacht nu van
alles af te zijn en in de nieuwe we
reld je geld rustig te verleren. Maar
ik ben er ook nog, directeur, bank
directeurtje!
Wat wilt u van me?
Kijk eens, mijn waarde! dat je
ma niet kent, verbaast me toch.
't Licht is wel niet al te duidelijk, en
ik ben wel veranderd tn dien tijd
als je aan lager wal geraakt
wordt je gauw ontoonbaar, ze zeg
gen dat kleeren den man maken....
Ik ken u niet.
Verfrisch je geheugen dan maar
eens, en denk een acht jaar terug. Ik
was een jonge man, en werkte bij
jou op je kantoor. Op een goeden dag
'het was voor mij een slechte dag,
haha lm.
Lach niet zoo. Ik 3meek u. Ik
herinner me alles. Ik zou u niet 'heb
ben wéér gek end. De ander striemde
hem de woorden tegemoet
Er was op jou bureau gestolen,
een armzalige duizend gulden. Toen
waarschuwde jij de politie, en zon
der medelijden gaf jij er mij aan
over. Tot negen maanden gevange
nisstraf ben ik veroordeeld... en toen
ik uit de gevangenis werd ontslagen
en werk zocht toen was er nie
mand!, die 't me wou geven. Zoo ben
ik lager en lager gezonken... Maar
nooit heb ik gedacht, dat ik nog ge-
legenhe:d zou vinden, om me op jou
te wreken, Eergisterenmiddag las
ik 't voor ©en krantenbureau dat
jij een dief was
Wilt u dan niet zwijgen?. Noem
de som, die je hebben wilt, maar
martel me niet
t Lenige verschil tusschen ons
beiden was, dat u sinds jaren op de
meest geraffinei.rdfè manie-r je me-
demenschen hebt bedrogen, en dat
k meegesleept ben... door de ver
leiding van ©en oogenblik.. Toen ik
't bericht las dacht ik hii mezelf:
hij is misschien al begonnen inet
zijn misdaad op 't oogenblik, dat
hij mij aanklaagde. Vanavond zeg
ik je loopen. Voor iemand als ik, die
je kent, en d;e je zocht tegel''kertijd
was 't nog moeilijk te welen, dat
jij 't was. Je bent wel veranderd. Ben
je zóó bang, dat de politie vat op je
zal krijgen? Gekleed in een werk
manspak, waar heb je 'i opgeschom
meld zou je zoo zeggen je baard
afgeschoren een pet over je voor
hoofd geschoven je eigen vrouw
zou vreemd tegenóver je staan.
En toch kende ik je weer... en ik
volgde je tot hier.
Wat wilt u dan van me?
De stem klonk scherp, radeloos. De
ander schudde van 't lachen.
Zoo tnag ik 't zien. Zoo ben je
mi3scliien tot rede te brengen.
Wat dan wat eisci.t u
Ik kan je bij de polite aange
ven, maar weet je, ik heb een te goed
hart. 't Lijkt me, dat je in je porte
feuille wel wat zult hebben, dat
bevalt Ik heb geld noodig.
Hoeveel?
Alles.
Do voormalige bankdirecteur tul-
meld© lenig.
Zie, lachte 't verloopen type,
als ik Je aangeef, geniet je toöh niet
van het geld, dat je gestolen hebt. Je
hebt er toch niets aan. Als je me 't
geld toevertrouwt, houd ik mijn
mond en jij 'hebt kans om te ont
snappen. Het is 't laatste m ddel voor
jou.
Maar waarom heb ik 't dan ge
daan, al die jaren?
't Einde is niet altijd te oven
zien. 't Is mij niet anders gegaan,
bankd irecteur, baiikd i necteur'je.
Maar son'n schurk zal ik niet zijn,
om je zonder geld op straat te laten
staan. Je mag duizend gulden hou
den, dat is net precies het. bedrag,
dat :k bij jou hdb gestolen. En dan
moet je maaT zien, dat je verder
komt. Bij die vermomming kent nie
mand je weer.
En u dan?
Ik ra naar Amerika, in jou
plaats. Of de eon 't nu krijgt, of de
a"d©r. bankdirecteur, bankdirec-
teurtje, dat is precies hetzelfde. Al
leen zou ik willen uitooodigen, om
een beetje gauw te beslissen. Ik heb
geen tijd. Weet liet wel! als je 't n et
doet. zal ik je volgen, waar je gaat...
tot ik een politie-agent zie of een
veldwachter. Er staat vierhonderd
gulden op je hoofd, ouwe jongen.
Dan zal ik die misschien verdienen,
dat is ten minste wat, zon je niet
zeggen.
De bankdirecteur wankelde achter-
u:t, als werd hij bij de keel gegre
pen.
Laat me tweeduizend gulden,
zeide hij scihor.
Duizend gulden duizend gul
den hernam de ander op spott,en
den toon. 't Is hetzelfde bedrag,
waaryoor je mij hebt laten boeten. Ik
houd van dat woord: duizend gul
den.
Een paar menschen gingen langs
hen heen. Ze letten niet op de twee
menschen, dio oorenscbrailijk-rustig
met elkander stonden te praten, on
verschillig liepen ze verder, lieden-
van-de-grootestad. die zich ntet met
een anders zaken bemoeien Lang
zaam vervaagde het geluid van him
slappen
Ben je tot een besluit gekomen?
Even stilte, ondoorgrondelijk. De
vervolger bukt© zich, om ïn 't gelaat
van zijn voormaligen chef te zien.
Angstige stilte.
Laat me... vijftien honderd gul
den...
Ais twee kooplieden, van wie de
een den prijs kon bepalen, en de an
der wanhopig, moet toegeven, ston
den zo tegenover elkander.
Vijftienhonderd gulden.
Geen cent meer dan duizend.
Ik geef je twee minuten bedenktijd.
Ik hoef me niet meer te beden
ken... sprak de vluchteling met moei.
te. Ik moet toegeven. Hii sloeg de
hand aan zijn voorhoofd. Gretig
wachtte de ander, en zijn ringers
strekte hij uit Hij keek loerend toe
hoe de man zijn portefeuille u-t den
zak haalde naar een bankbiljet
van duizend gulden zocht dit voor
zichzelf beheld en hij griste gre-1
Itig naar 't geld, dat hem werd over
gereikt.
Heb je niet meer?
Nee.
Z© zagen elkander nog even aan.
Vervolgens ging ieder zijns weegs.
Twee weken later werd de bank
directeur in Antwerpen gevat. Men
vond op hem slechts een bedrag van
vijftig gulden, doch waar hij 't ove
rige geld 'had gelaten, weigerde hij
halsstarrig te vertellen.
En eerst, nadat hij vier lange ja
ren zijn misdaad heeft geboet, heeft
bij het in de stilte van zijn kerker
bekend.
I De moord te Mill.
(UitHerinneringen van een
Oud-Journalist.)
We hebben het in Amsterdam dik
wijls onder elkander uitgemaakt het
publiek, dat 's avonds de krant leest,
heeft er geen denkbeeld van, dat ook
in hot meest-cenvcudige berichtje een
wereld van leed of humor verscholen
kan liggen. De journalist wordt er rp
uitgestuurd, hij komt met een ver-
slagje van vijf. zes regels op zijn bu
reau, en geeft liet aan het jongetje,
dat het medeneerat naar de zetterij.
Doch wie van het „publiek" weet, wat
or achter *t berichtje verborgen is
De plicht van den journalist bestaat
hierin koelbloedig te blijven en te be
denken, dat zijn eigen inzicht wel eens
onjuist kan zijn. Hij heeft de l e i t e n
te kennen en te Inschrijven en op de
feiten bouwe de lezer zijn oordeeL
Maar genoeg hierover... Dat we een
zoo lange voorrede schrijven voor ons
kort verhaal, spruit voort uit den zon
derlingen weemoed, die ons heeft be
slopen, nu we den moord te Mill weer
in zijn volle tragiek overdenken.
Mill Is een klein dorpje, en ligt op
de lijn Boxtel-Wesel in het Noorden
der provincie Brabant. Er staan een
paar huizen, die vreemd opkomen uit
het eenzame land. liet is een verlaten
streek daar, stil, als wonen er geen
menschen, even wijd als de heide in
Drente. De mer schen zijn er vreed
zaam, leven er stil naast elkander, en
alleen in den Zondagavond zijn er
soms druischende gelagen.... Doch aan
den anderen kant klinkt uit de vaag-
verlicbt© huizen harmonica-gespeel,
zeurderig, langgerekt, muziek die
harmonieert met de wijde droefgees
tigheid alomme.
Het was in deze atmosfeer van rust
en vrede, in de eeuwige onverander
lijkheid van deze natuur, die slechts
stilte en grijsheid kent, dat er voor
eenige jaren een dei mannen een ge
zwegen wrok koesterde tegen een an
der, die veldwachter was iu het dorp.
En dat heeft ons indertijd het meest
getroffen, al komt het n u eerst uit
onze pen
Dat wij niet begrepen, hoe in deze
omgeving, verre van het gedruisch
der steden en den vvoesten strijd, zulk
een onbepaalde haat kon bestaan van
den eenen menscli tot den anderen.
Instincten en hartstochten waren hier
uitgeleefd, die zoo meenden we,
geruimen tijd geleden uit Europa wa
ren verdwenen. De vrouw was niet in
het spel alles nas vaag en onbe
paald. Slechts wrok uit een kleine
historie te voren ontstaan.
Do moordenaar was een man, die
reeds meer op zijn kerfstok had. In
een twist, vroeger, had hij een ande
ren man gewurgd, tout court, en zijn
straf had hij hiervoor ondergaan.
In zijn dorpje teruggekeerd, leek
hij een heel ander man geworden. Hij
ging met gebogen hoofd door de straat,
van het stationnetje tot aan 't einde
van het dorp. Hij kreeg langzamer
hand weer klein karweitjes te ver
richten. Hij kwam weer in ouden doen.
Een Zaterdagavond ging hij een
kroeg binnen.... dronk daar een stevi-
gen borrel... Hij kwam naar buiten....
zwaaide over den weg.
En toen wilde 't vreemde lot, dat
heni de veldwachter tegemoet trad,
naar 'm toeging, on 'm op den schou
der kloppend, gemoedelijk op z'n Bra-
bantsch zeide, dat ie 't drinken moest
laten. Hij bracht hem naar huis, en
maakte, naar men ons verzekerde,
geen proces-verbaal op. Des Maandags
zat do man vroeg in de kroeg. Tegen
een ieder, die 't hooren wilde, zeide
liij, dat hij den veldwachter wilde ven
moorden. Wanneer men hem uitlach
te, keek hij strak vóór zich, en knikte
met zijn hoofd.
Zóó kwam weder -de Zaterdagavond;
De veldwachter had met de anderen
meegelaclien om de bedreigingen van
den man. Wat zou deze voor rede
nen kunnen hebben, hem te dooden
Hoe ze te zamen op den weide weg
zijn gekomen, afzijds-gelegen van do
straat, weet geen mensch... In ieder
geval vond men den veldwachter den
volgenden ochtend vroeg aan den
berm, zijn beenen ïn het water, dóód
vermoord
Naar den moordenaar behoefde men
niet lang te zoeken.
Eenige dagen geleden vertelde ons
iemauel van eeu man, die een hond
had gekocht. Hij behandelde liet dier
zoo goed mogelijk, maar ééns in drift
trapte hij heru. Toen hij eens lag to
slajien, viel de hond hem aan, en beef
hem....
Zulk een hordennatuur had de mis
dadiger duistere instincten hadden
in liem gestreden en voor een waar
lijk mensch is zijn daad onbegrijpe
lijk.
Nog altijd, op de stille, roorlooze,
Brobanlsche heide wordt er over hem
gesproken. Spoedig zal hij weer uit de
gevangenis worden ontslagen. En
dan
Zal hij naar zijn dorp terugkeerenï
DAT IS KRAS.
Toen ik in Rusland reisde, werd ik
in een diep ivoud door twaalf wolveE
aangovullcn; ik schoot niet mijn revol
ver uit het raampje van de postkoets,
doodde er een en, zonderling genoog,
do anderen bleven staan, verslonden
hem en kwamen ons toen weer achter
op. Ik schoot door het andere raamp
je een tweeden wolf neer en de postil
jon een derden, die weer door de an
deren werden verslonden, en zoo ginj
dat door, totdat ik den laatsten neer
legde juist toen we de stad inreden.
- Dat is kras! zeide mijn vriend.
Tocli niet zoo kras, als wat den
volgenden dag gebeurde. Ik schoot
eene antilope door den hals en trof
eene andere, die, ongeveer een kwar
tier uur gaans verder, doodbedaard
stond te grazen. De slag, die mijn ge
weer gaf, verschrikte een ouden beer,
die juist in een boom zat, zóózeer,
-dat. liij op den grond viel en zijn nek'
brak. Nu, op mijn woord, die is
kras! zeide mijn vriend. Ja, kras
is liet. maar toch niet zooals liet slol
van mijne geschiedenis. Er kwam
eene donderbui opzetten en ik zocM
een toevlucht in een grooten hollen
boom, en tot mijne ontsteltenis daalde
ik af in een nest jonge beren, waar
in ik mij nog niet lang had bevonden,
of ik hoorde het wijfje. Zij beklom den
boom en daalde naar beneden. Mefc
de snelheid van het licht greep ik
haar bij haar langen staart en stiet
haar mijn jachtmes in den hals, zoo
dat zij opvloog en mij mee naar bo
ven trok; en toen zij langs don eenen
kant van den boom nnar beneden
ging, wist ik langs den kant te ont
snappen. Nu, waarlijk, die is meer
dan kras, zoo zeide mijn vriend;
want het is zoowaar de eerste maal
van mijn leven, dat ik van een beer
met een langen staart gehoord heb.
Ja, antwoordde de reiziger, en.
wat nog véél krasser was het is de
eerste en de eenige maal geweest,
dat ik er zoo een ontmoet heb!
DAMRUBRIEK.
HAARLEMSCHE DAMCLUB.
Alle correspondentie, deze rubriekbetreffende, gelieve men te richten
aan den heer J. Meyer, Kruisstraat 34. Tclephoon 1543.
Probleem N-o. 415 van P, J. EYPE,
Zwart
'ft
wm wk
Zwart schijven op 3, 9, 10, 13, 16, 18, 20, 22, 23, 25, 28 en 29.
Wit schijven op 21, 27, 31, 35, 37, 38, 41, 42, 43, 44, 48 en 50.
Probleem No. 416, van N. N.
SɧÜ
S
M li
'Ijjm
n
s
b
IPI
si il
s
m
w.
n
ill
m
Zwart schijven op 1, 8, 9, 10, 12, 14,16, 18, 20, 25, 44 en dam ep 24-
Wit schijven op 17, 26, 27, 28, 31. 32, 34, 35, 38, 42, 43, 45 en 46.