DAMRUBRIEK. 11 B i §s a i# m a, i j.afi 3 L f ■JU s 3 t i S a a a a a m m m ft 0 ft m m Si ft ft ft ft m M .ft m m ft ft m ft Peinzend keek hij naar het vaatje, dat gereed stond; toon sohoot hem iets te binnen. Ja, dat is 'n heldere inval. Die menagerie daar kunnen we vreug de van beleven... Niet alleen dat ik mijtn bier kwijt raak, maar 't zal ver makelijk zijn, de vrouwen thuis eens to laten wachten na bet uurtje van gehoorzaomlieid! En .hij wreef zich vergenoegd de handen; zijn schelm- sche aard veroorloofde hem niet, dat wonderschoon plannetje te laten va ren. Hij riep zjjm knecht en fluister de hem toe, wat deze noodig 'had, te weten; met de hand voor den mond, om zijra lachen te verhelen, keek de man hem aan en toen proestte hij 'het uit. Stil maak dat je weg 'komt! zei Pompman en hij stak het vaatje aan en bracht de glazen zelf naar binnen. De dokter was al opgestaan en met een blik op de klok aan den wand sprak hij: Heeren, 't is tijd om naar touis te gaanl Wacht nog eventjes, dan ga ik mee, zei de burgemeester. Daar hoorde men buiten hard loo- pen en iemand stoof naar binnen, de deur van liet sociëteitslokaal werd opengeworpen, het onthutst gelaat van Johan, den waardigen knecht, vertoonde zich en angsfig wenkte hij zijn gebieder. Wat is er aan de hand? riepen yier, vijf stemmen tegeüj'k. De leeuw Nou? De aanwezigen keken ontsteld el kander aan. De leeuw uit de menagerie is losgebroken. Ik was blij, dat ik weer binnen was geen mensch waagt zich meer op straatl Hoe weet je dat? vroeg het hoofd der kleine gemeente, met gefronst voorhoofd. Ik moest een boodschap doen; loen kwamen twee kerels van dat spel naar me toe en vroegen zoo maar of ik den leeuw niet gezien had; dat beest is ontsnapt en snuf felt hier rondl Kerel, ben je niet wijsl De knecht hief de armen op en hij sidderde en klappertandde. De dokter, die den knop vara de deur al in de hand had, was op een stoel neergeploft; de schrik was hem in de leden gevaren. Dan zitten we hier gevangen! steunde hij. Als onze vrouwen 't maar wis ten, zoodat zo niet ongerust worden, gromde de burgemeester, die dit op treden van den leeuw heel ongepast vond. Ze heb)>en vanmiddag hun af- scheidsvoorstelling al gegeven; waarom zijn ze nog niet weg, met die gevaarlijke bersten? Misschien zijn ze al weg en dan hebben we dat ondier voor onze re kening! Een mooie geschiedenis! mee smuilde de apotheker. Ik had het niet moeten toestaan! ging de burgervader voort. In 't ver volg gedoog ik het niet meer, met zulke wilde beesten onze gemeente onveilig te maken. Daar is nu eenmaal niets aan. te veranderen. Pompman, neg eeu'Sje! Het was de grondeigenaar Nimiod, die sprak. Mij ook een! bestelde de steeds dorstige apotheker. Dokter, burgemeester en zeepzieder voegden zich er bij. Mooi zoo; de tafelronde bleef nog langer bijeen. En Johan kon gerust schrik en angst verspreiden nie mand waagde zich op straat. Maar andere avonden was er na tienen evenmin iemand op straat te zien; in hun verwarring zonnen de heeren daar niet op. Allen hadden, den vree- se! ij ken leeuw gezien; sinds veie jaren was voor het eerst weder eens 'n menagerie naar het stadje in den achterhoek verdwaald en de wagens waren ergens in de buurt opgesteld. Een der heeren nam weder iet woord: Pompmannetje, heb je nog bier genoeg? Want ik blijf in vre desnaam hier tot morgenochtend vroeg. Geen zorg, heeren; ik heb juist "n nieuw vaatje aangestoken. Men was het er niet over eens, wat er van worden zou; maar dat stond vast: niemand durfde de straat op. Zoo'n leeuw had zelfs voor den burgemeester geen respect! Hei gesprek werd weer levendig; men had nu een onderwerp, dat allen interesseerde. De tijd vloog om en Pompman met zijn factotum hadden de 'handen vol om te bedienen Plotseling, toen juist de apotheker een roerende geschiedenis van de grootmoedigheid van een leeuw ver haalde, die hij ergens gelezen had vloog de secretaris op en schreeuw de: Help! Help! terwijl 'hij naar een van de vensters wees. Alle haren rezen te berge. Daar... aan het venster... heeft zich iet3 bewogen! En hij trilde als toet espenblad. Kom geklheid! zei de vermetele ja ger. Als hij daar was, dan was hij er al lang in. Ik geef in overweging, de lui ken te sluiten, sprak de heer Merkel; wij moeten bedenken, dat het kost baar leven... van den burgemeester... Hm! Onzin! liet deze heer hoo- ren. Maar men s'.uite de luiken! Pompman had den moed en d© te genwoordigheid van geest, dit te doen. Deur en vensters waren zorg vuldig gesloten Men herademde. De torenklok sloeg elf uur. Lang zaam en plechtig verbraken die sla gen de stilte... wat zouden de vrou wen thuis wel denken? Een spannend oogenblik volgde. De burgemeester overmande zidb en zuchtte: Maar we kunnen toch niet eeu wig hier blijvenl Neen, we kunnen niet eeuwig hier blijvenl bevestigde naar eer en plicht de secretaris. Ma.ar, wat te doen? Misschien, neen, dat gaat miet! 01 wellidbt Bij ondervinding weet ik, dus liet de grondeigenaar driest zich hooren, dat de leeuw bang Ls voor rumoer en fakkellicht. Ik stel dus vow: we ne men ieder een kan of een gieter, trommelen er lustig op los, zwaaien de brandende fakkels en marcheeren zoo in gesloten kolonne naar huis. Maar mijn waarde, grijnsde de apotheker, dat moest je ons eens voor doen: op 'n gie:er trommelen en met fakkels zwaaien. Als we maar pieken of geweren oadden of 'n kleinen vuurmond! Mijne heeren, sprak nu de dok ter, wanneer ik mijn Ceterum cen- seo zeggen mag, zoo herinner ik u aan de schoone spreuk: „Incidit m Scyllam qui vult vitare Charybdim!" Bravo! zei de anders zwijgende hoeden fabrikant; hij verstond 'het wel met, maar daoht zoo te moeten doen, om zich een houding te geien. Alzoo, de keuze is liicr niet moei lijk. ging de dokter \oort, de leeuw kan ons verslinden; dat nu kunnen onze vrouwen niet. Daarom morgen liever een strafpredicatie. Ik bon er voor, om ihier te blijven. Dixil Dat is nu alles goed en wel, zei de burgemeester, maar misschien is er toch een middel om veilig naar huis te gaan? Nu werden alle denkbare en on denkbare proposities gedaan en con sequent verworpen. Men debatteerde moedig, de tijd verliep, Pompman begon kalm aan "n nieuw vaatje en nog altijd niet was m.en tot een be sluit gekomen. Zeg daar schiet me wal te bin nen, begon nu een der heeren; een van ons sluipt naar den stalhouder, hier drie huizen om den hoek. Hij moet inspannen en ons naar huis rij den. Komt de leeuw, dan vreet hij hoogstens het paard op en dat kun nen we in het ergste geval samen be talen; maar wij zitten veilig in de ikoets. Och, dat gaat niet! zei de anders zwijgende 'hoedenfabrikani; want hij dacht, het was hoog tijd dat hij weer eens wat zei. Waarom niet? vroeg de burger vader. Nu, dat dacht tk maar zool Mij staat dit plan wel aan, ging toet hoofd der gemeente voort, dat is ten minste eene oplossing van het probleem! Men stemde hiermee in alleen de heer Merkel niet; want hij besefte wel, wie de eer zou genieten om zich te kwijten van de vereerende op dracht. Men ias dat op zijn b'.eek ge laat. Laat ons er om loten 1 Men nam lucifers, brak er de koppen af, dooh liet er een in zijn geheel. De slappe vilte hoed van den grondeigenaar werd tot stembus gepromoveerd en de burgemeester zelf liet de heeren trek ken. Wie het lange houtje trok, zou zijn aangewezen om Ihet heldenfeit te volvoeren. Een ieder had getrokken; doch nie mand meldde zich aan. Men vergeleek de lucifers; allemaal waren ze even lang... Mijue heeren, nep de burgemees ter verontwaardigd, ik moet met res pect verklaren, dat een van u ge smokkeld en smuigerig den kop er af gebroken heeft. Wij moeten eene rigoureus© in spectie houden, meende de zeepzie der. Da apotheker lichtte onder- de ta- feL Ah, ziet eens! Daar hij den secretarisl De lieer Merkel sprong op, als door een schorpioen gesloken. I's bezweer u dat moet een aterling voor mijne voeten geworpen hebben I Hij zag in 't rond; slechts harde, onverbiddelijke trekken nam hij waar. I-Iet moest alzoo zijnl Hij had 'het vooraf al geweten. Nu mijn waarde Merkel, doe wat het lot u heeft opgelegd! sprak zijn weldoener. Nu, ik zal mij voor u opofferen! klonk het heroïsch. Pompman stiet een geluid, uit als een met moeite onderdrukt lachen. Ach! zeide hij tegen den dokter, die verwonderd hem aanlkeek, die nare hoest. I-Ieer burgemeester, fluisterde de rampzalige secretaris met bewo gen stem, zooals iemand die dood ziek is en zijn laats ten wil verkondt. Het was werkelijk roerend. „Heer burgemeester, u weet, ik heb eene vrouw en drie onmondige kinderen; nog maar twee jaren ontbreken er aan en dan bedraagt mij n pensioen minstens 0, wakkere man, geen woord meer! dus viel de burgemeester hem in de rede en geroerd drukte hij hem de band. Wie denkt nu dadelijk aan het ergste! 't Spreekt vanzelf: vol pensioen! Reken er op, ik zaJ voor al les zorgen. Alzoo, mijn vriend, wij hopen u spoedig weer te zien- De vader der stad was zeer bewo gen. Vaarwel, sprak Zijn Edelacht bare nog, uw aandenken zal ons steeds dierbaar blijven. Een monu ment zullen wij voor u oprichten in het ergs le geval en een red dingsmedaille wil ik voor u aanvra gen en... Hij kon niet verder. De heer Merkel drukte allen de hand. Twee van de moedigsten geleidden den heer Merkel naar de voordeur. De een spra'k: „Kijk hem maar on versaagd in de oogen, dan doet hij je niets. Zoo werd hij door den kier van de deur geschoven en onverwijld achter hem d.e grendel er weer opgedaan. Het was geschied. Daar binnen veldiepen bange mi nuten. Het was eon braaf man! zuchtte de .burgemeester, die zwoel Le moede was bij de gedachte, wie verder hel werk ter secretarie verrichten zou, zoodat hij slechts zijn naam er on der behoefde te zetten. Vrede zij zijner assehel mompel de de waardige zeepzieder er. aange daan ledigde hij zijn glas. Nu, zoover is het nog niet! waag de er een, aan te merken. Pst!hoor je niets? Men luisterde. Het bloed stolde in de aderen... Een hulpgeschrei vlak bij het venster 'haastige voetstappen. Nu ivordl hij verslonden! sprak de apotheker op doffen toon. De secretaris intu6schen vreesde t ergste, toen hij in den donkeren nacht hulpeloos daar buiten stond. Een oogenblik bleef 'hij bij de deur staan, om zijne gedachten te verza melen, zijn 'hevig klogpi^nd hart tot rust te brengen én zijne oogen aan de duisternis te gewennen. Eigenlijk was het zoo heel donker niet en kon hij op eenigen afstand de loorwerpen onderscheiden. Daar hij n:ets \er- daohts ontdekte, vatte hij moed. Het was maar een paar huizen ver. Hij waagde een schrede, en b'eef weer staan, maar er verroerde zich niets; daarna nog een en onhoor baar sloop 'hij voort. Wie hem thans had kunnen gadeslaan, zou eer aan een inbreker gedacht hebben dan aan den secretaris der gemeente. Het was toch een pijnlijk oogen blik. Telkens meende hij een tijgerach tig sluipen te 'hooren; wanneer hij dan weer stilhield om te luisteren, vernam hij niets dan het bonzen van zijn (hart. Zoo kwam hij aan het 'hoekhuis, waar de stalling was. Zacht, heel zacht klopte hij aan 't vensterblind, want alles was daa.r in diepe rust. En weer keek hij angstig om, de straat in. Daar ha, waarach'ligi Daar ginds bewoog zich waf een vormlooze, onheilspellende gestalte zij kwam naar hem toe geloopen In razende haast, luide om hulp roepende, rende hij terug naar „De Zwaan". Den weg, waarover hij minstens vijf minuten gedaan had, legde hij in twee secondenof. Men had hem natuurlijk op de deur hooren slaan. Waf is er? Ach, doet open, kermde de se cretaris. Hij zit me op de hielen! Men opende snel ©n haalde hem naar binnen. Gered! De secretaris viel op den stoel, dien men onder hem zette. Nu werd hij bestormd met vragen. Eindelijk kon 'hij verslag doen. Ja, het was wis en zeker de leeuw, zoo besloot hij zijn relaas; 't ware krank zinnigheid, zich op straat te wagen! Ik zal dien schoelje met zijn me nagerie laten opsluiten, sprak de bur gemeester gelukkig, dat gij behou den weder hier zijt aanbeland! De heer Merkel gevoelde daar ook iets voor. De apotheker, die nu al zijn tien de glas intus had, klonk met hem en schreeuwde: Och wat, we maken van den nood eene deugd en blijven hier ge moedelijk tot aan het uchtendkrie- ken. Over dag is het ondier niet te duchten. Volmaakt mijne meening. be aamde de dokier. Prosit heeren! Men schikte zich in 'het onvermijde lijke en daar het rijkelijk genoten Beiersdh bier ten slotte ook niet zon der werking bleef, zoo was het onder houd weldra iveerlevendig en meer geanimeerd zelfs dan te voren. En toen de secretaris nog eens in den weemoedigen toon verviel en klaag lijk zeide: Ik geloof, dat ik dezen nacht grijze haren gekregen heb, volgde hierop een uitbundige vroo- lijklheid. De schelm van 'n ikastelein werd ten slotte toch wat beducht, hoe de geschiedenis zou afloopen. Doch de ontknooping was nabij. Het spookachtig ivezen, dat den se cretaris zoo'n schrik aangejaagd had, was niemand minder dan de eerza me nachtwacht van het stadje, die in zijn mantel en met zijn muts op, in het donker, een avontuurlijken in druk maakte. Hij had heel goed opgemerkt, dat er in „De Zwaan" iets te doen was; maai' de notabelen, met den burgemeester wa ren daar bijeen en dan steekt een rechtgeaard nachtwacht zijn neus niet in andermans zaken. Uit eene zijstraat kwamen ©enige personen met lantarens. Itet was de burgemeestersvrouw, die in doodelij ken angst over het onverklaarbaar 'wegblijven van haar man met hare dienstbode zich opgemaakt had om hem to zoeken; van uur tot uur had zij gewacht, maar nu hield ze 't niet langer uit. Zij wekte de, niet ver van haar afwonende, echtgenoot© van den secretaris, welke nu eerst ge waar werd, dat haar echtvriend er nog niet was. Waar kunnen ze anders zitten dan in „De Zwaanl" merkte mevrouw aan met een bitterheid, zooals haar in zekere oogenhlikkeo rijkelijk ten dienste stond. Men besloot dus, naar ,.De Zwaan" een pelgrimstocht ie ondernemen. Halverwege stiet men op de gade van den zeepzieder, die 't evenmin langer kou uithouden in huis. Deze dame woonde niet ver van De Zwaan, en was van oordeel, dat daar geen mensch meer kon zijn, want alles was gesloten en donker en stil. Nu was goede raad duur. In haar beklemdheid wekten de vrouwen den gemeente-veldwachter, die oei-st vree- selijk vloekte; toen hij evenwel de stein van de gestrenge burgemeesters vrouw herkende en vernam, dat 'het Hoofd der gemeente in eigen persoon gezocht werd, trok hij haastig zijn ambtskleed aan en gespte zijn rapier Dit nu was de karavaan, die de leuke nachtwacht naderen zag. Nu kreeg hij moed. Er is zeker 'n ongeluk gebeurd, voegde hij de vrouwen toe, er riep iemand om hulp! Vooruit- riep de veldwachter en hij trok zijn sabel. De tafelronde hoorde naderend rumoer; men luis terde. Het beest heeft zeker iemand verscheurd! zei de zeepzieder, die weer instortte. Stil, riep de burgemeester, die eene welbekende stem meende te hoo ren. Ik gelooisprak hij aarzelend, dat onze vrouwen daar buiten zijn. De secretaris knakte door als een gebroken stengel. De kastelein, met veldheersblik den toestand overziende, spoedde zich naar de deur. Wie is daar? Ik! riep een barsche grogstem. Ja wie is ik? De politie enzoovoort. De deur werd geopend. Gauw naar binnen voordat de leeuw komt. Wat zeg je? Haast u wat, zei Pompman. De groot© leeuw van het beestenspel is los; 'ho© durft u je op straat wagen? Een luid gegil; onstuimig opdrin gen; in 'n oogwenk was de karavaan binnen. De heeren zijn hier zooveel als evangen, sprak Pompman nu weer de verschrikt© vrouwen aan. De se cretaris wilde hulp halen, maar hij was nauwe!ijiks buiten, toen het mon ster hem nazette. Hadden wij hem niet naar binnen gehaald, ik zeg Mijn goede Leendert! krijschte mevrouw Merkel, leeft ie? Waar is ie? De kastelein opende de binnendeur en nu volgde een roerend wederzien. Het is twee uur! Deze woorden van wijsheid kwamen uit den mond van de burgemeestersvrouw. Muiier taceat in caupona, zei de dokter. Mevrouw Merkel, dus wend de hij zich tot deze nog zeer ont stemde dame, uw muil hééft eéu wa ren heldenmoed ten toon gespreid; wees dankbaar, dat ge u nog in zijn bezit moogt verheugen. Als hij maar geen kon heeft ge- vatl klonk het wel wat prozaïsch. Met dat al was de zaak beter afge- loopen, dan men verwacht aad, cn de heeren, wier echtvriendinnen niet waren meegekomen, ivenschten wel dat ze er evengoed zouden afkomen! De nachtwacht en de veldwaohter zaten in een hoekje te bitteren en keken mekaar recht krijgshaftig aan. Alles moest nu haarfijn worden verteld. Maar teen de secretaris ijzingwekkend schetste, hoe het wilde beest naar hem toe sloop, kwam de nachtwacht naar voren en verkond de: dan heb ik het ondier gezien ja, ja. Ik dacht, dat het de groote hond van' den slager Noordeman was het was alzoo dat beestI De veldwachter meende nu ook n duit in het zakje te moeten werpen; met gewichtig voorkomen sprak ra ij: Nu gaai me een licht op! Toen ik in bed lag, heb ik den leeuw dui delijk hooren brullen. Eerst dacht ik, dat mijn buurman zoo beestach tig snurkte! Maar 'hoe komen wij weer thuis? vroeg de burgemeestersvrouw. Wie weel waar dat beest na zit. Johan, de knecht hier, kon wel ee; s poolshoogte gaan nemen... Jawel, juist, bevestigde de se cretaris; ditmaal behoef die hij zicla niet op t© offeren. D© kastelein, die niet uit- zijn re', mocht vallen, krabde zich achter liet oor. Of hij het zal durven wagen... Op een goed© fooi zal 't ©r niet aankomen, bracht de apotheker in 't midden. De knecht werd geroepen. Ben j© bang, Johan? Ja, was het antwoord en hij ver borg d© 'handen in de zakken Maar een goede fooi zeg? De knecht nam ©ene afwachtende houding aan. Er werd eene collecte gehouden en de opbrengst ver zoende don deugniet met het g-sva! Nu werd hij geïnstrueerd, dat bij naar den spellebaas moest gaan en vragen of de leeuw al gevangen was; anders moest hij met zijn knechts meegaan om de dames en heeren uit de Zwaan naar huis te geleiden. Luisterburg, dus sprak de r.e-.r Burgemeester nu den veldwachter aan, jij gaat mee, en als de kerel niet doet, wat hem gezegd wordt, dan ar resteer je hem, verstaan! Thans was hij weder de strenge ie geerder der stad, die geen tegen spraak duldde. Luisterburg maakte bet militair saluut en in de baast dronk hij het glaasje van den nachtwacht uit, want hel zijne was leeg. Hol zou me een fatale geschiedenis geweest zijn, als de veldwachter wer kelijk was meegegaan. Dan was ie schandelijke mystificatie ran het licht gekomen. Maar toen Johan bui- ton stond, fluisterde de ftield'hif'ige dienaar der Gerechtigheid den kneed van de Zwaan met bevende stem toe: Johan, ik heb vrouw en kinde ren. Mo dunkt, 't is genoeg tuis er één naar de haaie is. Hier 'heb je 'n kwartje. "Wanneer hij Johan's vergenoegd grijnzen had 'kunoen zien, ware de zaak hem wel verdacht voorgekomen Schoon gelijk heb je, wacif meester zoo noemde de mindere man hem, om 'm lekker te maken -- blijf rustig hier, want als hit ru d dier je te pakken krijgt, dan geef ik geen kwartje voor je leven! Akelig klonk de zucht van den ge meente-veldwachter in bet duister van den nacht. Na een groot kwartier trad Jcftian lachend weder do gelagkamer bin nen en naast hem Luisterburg, met fier gelaat, als wilde hij zeggen: „ziet ge wel, ik ben een dappere kerel, en heb maling aan 'n leeuw! De leeuw is gevangen! Jawel, lekker in de kooi! beves tigde de veldwachter. Het stomme dier heeft zeker hon ger gekregen! Hongor hooft zoo'n dier altijd, onthulde de veldwachter. Ze hebben verscli vleesoh meege nomen Ja, dat ruikt-ie op tien mijlen. Dus kunnen we eindelijk ver trekken? sprak de burgemeesters vrouw en zij stond op. Haar echtgenoot wendde zich tot den dienaar van politie: Heb je dien kerel mijn thooge on tevredenheid lietuigd? Ik zeg u, in 'n ommezientje heeft hij de gemeente verlaten dat tuig komt hier nooit meer terug! Algemeen bleek dit welgevallig te zijn. Een van de .heeren wilde zijne vertering betalen, maar de burgerva der gaf hem een wenk, dit niet le doen. Morgen, morgen 1 Nu zullen we blij wezen, als we goed en wel thuis en onder do wol zijnl Dat zou wat moois geweest zijn. als de vrouwen vernamen hoeveel haar respectieve mannen gedronken hadd'en. Het was een hartverheffend schouw spel, zooals het ge7"'=chap zijn uit tocht deed. Half drie was liet, en het begon te schemeren. De heer Merkel ging stil ca volg zaam aan den nam van zijne nu we der militante gade; ach, -hij wist wel, wat hem n^j wachtte, als zij samen alleen waren. In de Zwaan T^iaa'kte de kastelein zijn rekening op en zijn groot© mond werd zoo mogelijk nog breeder. 98, 99, 100, 101... du ye katers, die apotheker kan meedoen, hij was aan zijn dertiende glas. En die Merkel maar drie ik geloof, dat hij 't bier van zijn buurman Iheeft uitgedron ken, zoo'n gluiperd anders moest hij in den langen nacht veel meer gedronken hebben. 100, 101. nota bene 104 laat ons zeggen 105 A 15 cents, dat maakt 15 gulden en 75 cent; zui vere verdienste minstens tien pop! Vergenoegd wreef hij zich de han den. Johan, als dat grapje ©er- uit komt!... Och, wat, voordat ze hun roes hebben uitgeslapen, is er van dat beestenspel niets meer të zien. En de rest neem ik op mij! Maar die stomme veldwachter! Zal zijn mond wel houden, en toen de heer Pompman vernam, hoe de eigenlijke ontknooping zich had toegedragen, besefte hij, dat van die zijde geen gevaar te vreezen was. En de nachtwacht was natuurlijk naar bed. Den eerstvolgenden Vrijdag kwa men de heeren weder bijeen. Zij hadden elkander stilzwijgend heid beloofd en -laar gemeenschap pelijk gevaar steeds den band der vriendschap nauwer toehaalt, beslcol men, tot blijvende herinnering aan den betoonden 'heldenmoed de tafel ronde voortaan le noemen ..Leeuwen club". Oningeivijden hadden de onvoeg zaamheid, dezen eerenaam snood in verband te brengen met. het zeer ge waardeerde Löwenbrau! Overigens verbreidde zich het on rustbarend gerucht, dat een leeuiv 's avonds ontsnapt ivas, door de ge heel© stad en daar de politie het be vestigde, was in dezen geen recht matige twijfel mogelijk. Althans de nachtwacht bezwoer aan' een ieder, die het hooren wi'de, dat hij de stad uit groot gevaar gered had; want hij had onverschrokken 'het, ondier door verscheiden© straten gejaagd, maar ten slotte had 'hij niet zoo hard kun nen loopen als de leeuw anders zou 'hij hem wel gevangen hebben. HAARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie, deze nihriekbetreffende. gelieve men te richten aan den heer J. Meyer, Kruisstraat 34 Telephoon 1543. Probleem no. 444. van W. Polman. Zwart ,.s.„ -ft-/ ft; Wit Zwart 7 schijven op 4, 6, 8, 10, 12, 13, 18 en dam op 9. Wit 12 schijven op 11, 17, 21, 24, 29, 33, 34, 37, 40, 43, 47 en 4 Probleem no. 445. van F. M. v. d. Werff. Zwart v6 SS ...ft 5 a §5 16 j 8 25 i - - 8 85 8 45 Wit Zwart 10 schijven op: 1 8,10,11, 13,17,18, 20 25 30 en dammen op 5 en 7. Wit 11 schijven, op 27, 28, 29, 31, 37, 3b 39, 41, 45, 46, 50 en dam op 40. Oplossingen van deze problemen worden gaarne ingewacht dan boven genoemd adres uiterlijk Dinsdag 25 Maart a.s. Oplossing van probleem no. 440, van den auteurWit 30—25, 2819, 49 40, 25-20, 16—11, 26:17, 36-31, 38—33, 32:5 2e oplossing: Wit 28—22, 26:17, 24—20, 30—24, 29-24, 34—29, 32 5, 5:46 Oplossing van probleem no. 441, van den auteur: Wit 3024, 4237, 29—23, 33 44, 3910 1 Beide problemen zijn goed opgelost door de heerenJoh. II. Blom, R. Bouw, M. ten Brink, P. Geldorp, J- Jacobson Azn., W. J. A. Matla, H. J. Oudhoff, W Polman, J. W. Tieskens, T. C. N., J. W. Verkes, F. M. v. d. Werff. CORRESPONDENTIE T, C. N. Vriendelijk dank voor de problemen. Wel wat veel dammen, zullen ze nauwkeurig nazien en aan uw wensch voldoen. DAMCURSUS. (Vervolg.) Wanneer de voortzetting van het middenspel is aangevangen met 4641, en zwart laat hierop volgen 11—17, dan moet wit met die vleugel schijven voortgaan, totdat 46 op 36 is gebracht. Daarna mag eerst niet 40—34 vervolgd worden. Nog moeten wij or op wijzen, dat nimmer 5044 mag volgen, daar deze zet altijd een zwak positiespel voortbrengt, het geen reeds is aangetoond bij de be-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1913 | | pagina 18