DAMRUBRIEK.
11
B
i
§s
a
i#
m
a,
i
j.afi
3
L
f
■JU
s
3
t
i
S
a
a
a
a
a
m
m
m
ft
0
ft
m
m
Si
ft
ft
ft
ft
m
M
.ft
m
m
ft
ft
m
ft
Peinzend keek hij naar het vaatje,
dat gereed stond; toon sohoot hem
iets te binnen.
Ja, dat is 'n heldere inval. Die
menagerie daar kunnen we vreug
de van beleven... Niet alleen dat ik
mijtn bier kwijt raak, maar 't zal ver
makelijk zijn, de vrouwen thuis eens
to laten wachten na bet uurtje van
gehoorzaomlieid! En .hij wreef zich
vergenoegd de handen; zijn schelm-
sche aard veroorloofde hem niet, dat
wonderschoon plannetje te laten va
ren. Hij riep zjjm knecht en fluister
de hem toe, wat deze noodig 'had, te
weten; met de hand voor den mond,
om zijra lachen te verhelen, keek de
man hem aan en toen proestte hij
'het uit.
Stil maak dat je weg 'komt!
zei Pompman en hij stak het vaatje
aan en bracht de glazen zelf naar
binnen.
De dokter was al opgestaan en met
een blik op de klok aan den wand
sprak hij: Heeren, 't is tijd om naar
touis te gaanl
Wacht nog eventjes, dan ga ik
mee, zei de burgemeester.
Daar hoorde men buiten hard loo-
pen en iemand stoof naar binnen, de
deur van liet sociëteitslokaal werd
opengeworpen, het onthutst gelaat
van Johan, den waardigen knecht,
vertoonde zich en angsfig wenkte hij
zijn gebieder.
Wat is er aan de hand? riepen
yier, vijf stemmen tegeüj'k.
De leeuw
Nou?
De aanwezigen keken ontsteld el
kander aan.
De leeuw uit de menagerie is
losgebroken. Ik was blij, dat ik weer
binnen was geen mensch waagt
zich meer op straatl
Hoe weet je dat? vroeg het hoofd
der kleine gemeente, met gefronst
voorhoofd.
Ik moest een boodschap doen;
loen kwamen twee kerels van dat
spel naar me toe en vroegen zoo
maar of ik den leeuw niet gezien
had; dat beest is ontsnapt en snuf
felt hier rondl
Kerel, ben je niet wijsl
De knecht hief de armen op en hij
sidderde en klappertandde.
De dokter, die den knop vara de
deur al in de hand had, was op een
stoel neergeploft; de schrik was hem
in de leden gevaren.
Dan zitten we hier gevangen!
steunde hij.
Als onze vrouwen 't maar wis
ten, zoodat zo niet ongerust worden,
gromde de burgemeester, die dit op
treden van den leeuw heel ongepast
vond. Ze heb)>en vanmiddag hun af-
scheidsvoorstelling al gegeven;
waarom zijn ze nog niet weg, met
die gevaarlijke bersten?
Misschien zijn ze al weg en dan
hebben we dat ondier voor onze re
kening!
Een mooie geschiedenis! mee
smuilde de apotheker.
Ik had het niet moeten toestaan!
ging de burgervader voort. In 't ver
volg gedoog ik het niet meer, met
zulke wilde beesten onze gemeente
onveilig te maken.
Daar is nu eenmaal niets aan. te
veranderen. Pompman, neg eeu'Sje!
Het was de grondeigenaar Nimiod,
die sprak.
Mij ook een! bestelde de steeds
dorstige apotheker.
Dokter, burgemeester en zeepzieder
voegden zich er bij.
Mooi zoo; de tafelronde bleef nog
langer bijeen. En Johan kon gerust
schrik en angst verspreiden nie
mand waagde zich op straat. Maar
andere avonden was er na tienen
evenmin iemand op straat te zien;
in hun verwarring zonnen de heeren
daar niet op. Allen hadden, den vree-
se! ij ken leeuw gezien; sinds veie jaren
was voor het eerst weder eens 'n
menagerie naar het stadje in den
achterhoek verdwaald en de wagens
waren ergens in de buurt opgesteld.
Een der heeren nam weder iet
woord: Pompmannetje, heb je nog
bier genoeg? Want ik blijf in vre
desnaam hier tot morgenochtend
vroeg.
Geen zorg, heeren; ik heb juist
"n nieuw vaatje aangestoken.
Men was het er niet over eens,
wat er van worden zou; maar dat
stond vast: niemand durfde de
straat op. Zoo'n leeuw had zelfs voor
den burgemeester geen respect!
Hei gesprek werd weer levendig;
men had nu een onderwerp, dat allen
interesseerde. De tijd vloog om en
Pompman met zijn factotum hadden
de 'handen vol om te bedienen
Plotseling, toen juist de apotheker
een roerende geschiedenis van de
grootmoedigheid van een leeuw ver
haalde, die hij ergens gelezen had
vloog de secretaris op en schreeuw
de: Help! Help! terwijl 'hij naar een
van de vensters wees.
Alle haren rezen te berge.
Daar... aan het venster... heeft
zich iet3 bewogen! En hij trilde als
toet espenblad.
Kom geklheid! zei de vermetele ja
ger. Als hij daar was, dan was hij er
al lang in.
Ik geef in overweging, de lui
ken te sluiten, sprak de heer Merkel;
wij moeten bedenken, dat het kost
baar leven... van den burgemeester...
Hm! Onzin! liet deze heer hoo-
ren. Maar men s'.uite de luiken!
Pompman had den moed en d© te
genwoordigheid van geest, dit te
doen. Deur en vensters waren zorg
vuldig gesloten Men herademde.
De torenklok sloeg elf uur. Lang
zaam en plechtig verbraken die sla
gen de stilte... wat zouden de vrou
wen thuis wel denken? Een spannend
oogenblik volgde.
De burgemeester overmande zidb
en zuchtte:
Maar we kunnen toch niet eeu
wig hier blijvenl
Neen, we kunnen niet eeuwig
hier blijvenl bevestigde naar eer en
plicht de secretaris.
Ma.ar, wat te doen?
Misschien, neen, dat gaat miet!
01 wellidbt
Bij ondervinding weet ik, dus liet de
grondeigenaar driest zich hooren,
dat de leeuw bang Ls voor rumoer en
fakkellicht. Ik stel dus vow: we ne
men ieder een kan of een gieter,
trommelen er lustig op los, zwaaien
de brandende fakkels en marcheeren
zoo in gesloten kolonne naar huis.
Maar mijn waarde, grijnsde de
apotheker, dat moest je ons eens voor
doen: op 'n gie:er trommelen en met
fakkels zwaaien.
Als we maar pieken of geweren
oadden of 'n kleinen vuurmond!
Mijne heeren, sprak nu de dok
ter, wanneer ik mijn Ceterum cen-
seo zeggen mag, zoo herinner ik u
aan de schoone spreuk: „Incidit m
Scyllam qui vult vitare Charybdim!"
Bravo! zei de anders zwijgende
hoeden fabrikant; hij verstond 'het wel
met, maar daoht zoo te moeten doen,
om zich een houding te geien.
Alzoo, de keuze is liicr niet moei
lijk. ging de dokter \oort, de leeuw
kan ons verslinden; dat nu kunnen
onze vrouwen niet. Daarom morgen
liever een strafpredicatie. Ik bon er
voor, om ihier te blijven. Dixil
Dat is nu alles goed en wel, zei
de burgemeester, maar misschien is
er toch een middel om veilig naar
huis te gaan?
Nu werden alle denkbare en on
denkbare proposities gedaan en con
sequent verworpen. Men debatteerde
moedig, de tijd verliep, Pompman
begon kalm aan "n nieuw vaatje en
nog altijd niet was m.en tot een be
sluit gekomen.
Zeg daar schiet me wal te bin
nen, begon nu een der heeren; een
van ons sluipt naar den stalhouder,
hier drie huizen om den hoek. Hij
moet inspannen en ons naar huis rij
den. Komt de leeuw, dan vreet hij
hoogstens het paard op en dat kun
nen we in het ergste geval samen be
talen; maar wij zitten veilig in de
ikoets.
Och, dat gaat niet! zei de anders
zwijgende 'hoedenfabrikani; want hij
dacht, het was hoog tijd dat hij weer
eens wat zei.
Waarom niet? vroeg de burger
vader.
Nu, dat dacht tk maar zool
Mij staat dit plan wel aan, ging
toet hoofd der gemeente voort, dat is
ten minste eene oplossing van het
probleem!
Men stemde hiermee in alleen
de heer Merkel niet; want hij besefte
wel, wie de eer zou genieten om zich
te kwijten van de vereerende op
dracht. Men ias dat op zijn b'.eek ge
laat.
Laat ons er om loten 1 Men nam
lucifers, brak er de koppen af, dooh
liet er een in zijn geheel. De slappe
vilte hoed van den grondeigenaar
werd tot stembus gepromoveerd en de
burgemeester zelf liet de heeren trek
ken. Wie het lange houtje trok, zou
zijn aangewezen om Ihet heldenfeit
te volvoeren.
Een ieder had getrokken; doch nie
mand meldde zich aan.
Men vergeleek de lucifers; allemaal
waren ze even lang...
Mijue heeren, nep de burgemees
ter verontwaardigd, ik moet met res
pect verklaren, dat een van u ge
smokkeld en smuigerig den kop er af
gebroken heeft.
Wij moeten eene rigoureus© in
spectie houden, meende de zeepzie
der.
Da apotheker lichtte onder- de ta-
feL
Ah, ziet eens! Daar hij den
secretarisl
De lieer Merkel sprong op, als
door een schorpioen gesloken.
I's bezweer u dat moet een
aterling voor mijne voeten geworpen
hebben I
Hij zag in 't rond; slechts harde,
onverbiddelijke trekken nam hij
waar.
I-Iet moest alzoo zijnl Hij had 'het
vooraf al geweten.
Nu mijn waarde Merkel, doe wat
het lot u heeft opgelegd! sprak zijn
weldoener.
Nu, ik zal mij voor u opofferen!
klonk het heroïsch.
Pompman stiet een geluid, uit als
een met moeite onderdrukt lachen.
Ach! zeide hij tegen den dokter, die
verwonderd hem aanlkeek, die nare
hoest.
I-Ieer burgemeester, fluisterde
de rampzalige secretaris met bewo
gen stem, zooals iemand die dood
ziek is en zijn laats ten wil verkondt.
Het was werkelijk roerend. „Heer
burgemeester, u weet, ik heb eene
vrouw en drie onmondige kinderen;
nog maar twee jaren ontbreken er
aan en dan bedraagt mij n pensioen
minstens
0, wakkere man, geen woord
meer! dus viel de burgemeester hem
in de rede en geroerd drukte hij hem
de band. Wie denkt nu dadelijk aan
het ergste! 't Spreekt vanzelf: vol
pensioen! Reken er op, ik zaJ voor al
les zorgen. Alzoo, mijn vriend, wij
hopen u spoedig weer te zien-
De vader der stad was zeer bewo
gen. Vaarwel, sprak Zijn Edelacht
bare nog, uw aandenken zal ons
steeds dierbaar blijven. Een monu
ment zullen wij voor u oprichten
in het ergs le geval en een red
dingsmedaille wil ik voor u aanvra
gen en... Hij kon niet verder.
De heer Merkel drukte allen de
hand.
Twee van de moedigsten geleidden
den heer Merkel naar de voordeur.
De een spra'k: „Kijk hem maar on
versaagd in de oogen, dan doet hij
je niets.
Zoo werd hij door den kier van de
deur geschoven en onverwijld achter
hem d.e grendel er weer opgedaan.
Het was geschied.
Daar binnen veldiepen bange mi
nuten.
Het was eon braaf man! zuchtte
de .burgemeester, die zwoel Le moede
was bij de gedachte, wie verder hel
werk ter secretarie verrichten zou,
zoodat hij slechts zijn naam er on
der behoefde te zetten.
Vrede zij zijner assehel mompel
de de waardige zeepzieder er. aange
daan ledigde hij zijn glas.
Nu, zoover is het nog niet! waag
de er een, aan te merken.
Pst!hoor je niets?
Men luisterde.
Het bloed stolde in de aderen...
Een hulpgeschrei vlak bij het venster
'haastige voetstappen.
Nu ivordl hij verslonden! sprak
de apotheker op doffen toon.
De secretaris intu6schen vreesde t
ergste, toen hij in den donkeren
nacht hulpeloos daar buiten stond.
Een oogenblik bleef 'hij bij de deur
staan, om zijne gedachten te verza
melen, zijn 'hevig klogpi^nd hart tot
rust te brengen én zijne oogen aan
de duisternis te gewennen. Eigenlijk
was het zoo heel donker niet en kon
hij op eenigen afstand de loorwerpen
onderscheiden. Daar hij n:ets \er-
daohts ontdekte, vatte hij moed. Het
was maar een paar huizen ver.
Hij waagde een schrede, en b'eef
weer staan, maar er verroerde zich
niets; daarna nog een en onhoor
baar sloop 'hij voort. Wie hem thans
had kunnen gadeslaan, zou eer aan
een inbreker gedacht hebben dan aan
den secretaris der gemeente.
Het was toch een pijnlijk oogen
blik.
Telkens meende hij een tijgerach
tig sluipen te 'hooren; wanneer hij
dan weer stilhield om te luisteren,
vernam hij niets dan het bonzen van
zijn (hart.
Zoo kwam hij aan het 'hoekhuis,
waar de stalling was. Zacht, heel
zacht klopte hij aan 't vensterblind,
want alles was daa.r in diepe rust.
En weer keek hij angstig om, de
straat in. Daar ha, waarach'ligi
Daar ginds bewoog zich waf een
vormlooze, onheilspellende gestalte
zij kwam naar hem toe geloopen
In razende haast, luide om hulp
roepende, rende hij terug naar „De
Zwaan". Den weg, waarover hij
minstens vijf minuten gedaan had,
legde hij in twee secondenof.
Men had hem natuurlijk op de
deur hooren slaan.
Waf is er?
Ach, doet open, kermde de se
cretaris. Hij zit me op de hielen!
Men opende snel ©n haalde hem
naar binnen.
Gered! De secretaris viel op den
stoel, dien men onder hem zette. Nu
werd hij bestormd met vragen.
Eindelijk kon 'hij verslag doen. Ja,
het was wis en zeker de leeuw, zoo
besloot hij zijn relaas; 't ware krank
zinnigheid, zich op straat te wagen!
Ik zal dien schoelje met zijn me
nagerie laten opsluiten, sprak de bur
gemeester gelukkig, dat gij behou
den weder hier zijt aanbeland!
De heer Merkel gevoelde daar ook
iets voor.
De apotheker, die nu al zijn tien
de glas intus had, klonk met hem
en schreeuwde:
Och wat, we maken van den
nood eene deugd en blijven hier ge
moedelijk tot aan het uchtendkrie-
ken. Over dag is het ondier niet te
duchten.
Volmaakt mijne meening. be
aamde de dokier. Prosit heeren!
Men schikte zich in 'het onvermijde
lijke en daar het rijkelijk genoten
Beiersdh bier ten slotte ook niet zon
der werking bleef, zoo was het onder
houd weldra iveerlevendig en meer
geanimeerd zelfs dan te voren. En
toen de secretaris nog eens in den
weemoedigen toon verviel en klaag
lijk zeide: Ik geloof, dat ik dezen
nacht grijze haren gekregen heb,
volgde hierop een uitbundige vroo-
lijklheid.
De schelm van 'n ikastelein werd
ten slotte toch wat beducht, hoe de
geschiedenis zou afloopen. Doch de
ontknooping was nabij.
Het spookachtig ivezen, dat den se
cretaris zoo'n schrik aangejaagd had,
was niemand minder dan de eerza
me nachtwacht van het stadje, die
in zijn mantel en met zijn muts op,
in het donker, een avontuurlijken in
druk maakte. Hij had heel
goed opgemerkt, dat er in „De
Zwaan" iets te doen was; maai' de
notabelen, met den burgemeester wa
ren daar bijeen en dan steekt een
rechtgeaard nachtwacht zijn neus
niet in andermans zaken.
Uit eene zijstraat kwamen ©enige
personen met lantarens. Itet was de
burgemeestersvrouw, die in doodelij
ken angst over het onverklaarbaar
'wegblijven van haar man met hare
dienstbode zich opgemaakt had om
hem to zoeken; van uur tot uur had
zij gewacht, maar nu hield ze 't niet
langer uit. Zij wekte de, niet ver van
haar afwonende, echtgenoot© van
den secretaris, welke nu eerst ge
waar werd, dat haar echtvriend er
nog niet was.
Waar kunnen ze anders zitten
dan in „De Zwaanl" merkte mevrouw
aan met een bitterheid, zooals haar
in zekere oogenhlikkeo rijkelijk ten
dienste stond. Men besloot dus, naar
,.De Zwaan" een pelgrimstocht ie
ondernemen. Halverwege stiet men
op de gade van den zeepzieder, die 't
evenmin langer kou uithouden in
huis. Deze dame woonde niet ver van
De Zwaan, en was van oordeel, dat
daar geen mensch meer kon zijn,
want alles was gesloten en donker
en stil.
Nu was goede raad duur. In haar
beklemdheid wekten de vrouwen den
gemeente-veldwachter, die oei-st vree-
selijk vloekte; toen hij evenwel de
stein van de gestrenge burgemeesters
vrouw herkende en vernam, dat 'het
Hoofd der gemeente in eigen persoon
gezocht werd, trok hij haastig zijn
ambtskleed aan en gespte zijn rapier
Dit nu was de karavaan, die de
leuke nachtwacht naderen zag. Nu
kreeg hij moed.
Er is zeker 'n ongeluk gebeurd,
voegde hij de vrouwen toe, er riep
iemand om hulp!
Vooruit- riep de veldwachter en
hij trok zijn sabel. De tafelronde
hoorde naderend rumoer; men luis
terde.
Het beest heeft zeker iemand
verscheurd! zei de zeepzieder, die
weer instortte.
Stil, riep de burgemeester, die
eene welbekende stem meende te hoo
ren.
Ik gelooisprak hij aarzelend,
dat onze vrouwen daar buiten zijn.
De secretaris knakte door als
een gebroken stengel.
De kastelein, met veldheersblik den
toestand overziende, spoedde zich
naar de deur.
Wie is daar?
Ik! riep een barsche grogstem.
Ja wie is ik?
De politie enzoovoort.
De deur werd geopend.
Gauw naar binnen voordat
de leeuw komt.
Wat zeg je?
Haast u wat, zei Pompman. De
groot© leeuw van het beestenspel is
los; 'ho© durft u je op straat wagen?
Een luid gegil; onstuimig opdrin
gen; in 'n oogwenk was de karavaan
binnen.
De heeren zijn hier zooveel als
evangen, sprak Pompman nu weer
de verschrikt© vrouwen aan. De se
cretaris wilde hulp halen, maar hij
was nauwe!ijiks buiten, toen het mon
ster hem nazette. Hadden wij hem
niet naar binnen gehaald, ik zeg
Mijn goede Leendert! krijschte
mevrouw Merkel, leeft ie? Waar is ie?
De kastelein opende de binnendeur
en nu volgde een roerend wederzien.
Het is twee uur! Deze woorden
van wijsheid kwamen uit den mond
van de burgemeestersvrouw.
Muiier taceat in caupona, zei de
dokter. Mevrouw Merkel, dus wend
de hij zich tot deze nog zeer ont
stemde dame, uw muil hééft eéu wa
ren heldenmoed ten toon gespreid;
wees dankbaar, dat ge u nog in zijn
bezit moogt verheugen.
Als hij maar geen kon heeft ge-
vatl klonk het wel wat prozaïsch.
Met dat al was de zaak beter afge-
loopen, dan men verwacht aad, cn
de heeren, wier echtvriendinnen niet
waren meegekomen, ivenschten wel
dat ze er evengoed zouden afkomen!
De nachtwacht en de veldwaohter
zaten in een hoekje te bitteren en
keken mekaar recht krijgshaftig aan.
Alles moest nu haarfijn worden
verteld. Maar teen de secretaris
ijzingwekkend schetste, hoe het wilde
beest naar hem toe sloop, kwam de
nachtwacht naar voren en verkond
de: dan heb ik het ondier gezien
ja, ja. Ik dacht, dat het de groote
hond van' den slager Noordeman was
het was alzoo dat beestI
De veldwachter meende nu ook n
duit in het zakje te moeten werpen;
met gewichtig voorkomen sprak ra ij:
Nu gaai me een licht op! Toen
ik in bed lag, heb ik den leeuw dui
delijk hooren brullen. Eerst dacht
ik, dat mijn buurman zoo beestach
tig snurkte!
Maar 'hoe komen wij weer thuis?
vroeg de burgemeestersvrouw.
Wie weel waar dat beest na zit.
Johan, de knecht hier, kon wel ee; s
poolshoogte gaan nemen...
Jawel, juist, bevestigde de se
cretaris; ditmaal behoef die hij zicla
niet op t© offeren.
D© kastelein, die niet uit- zijn re',
mocht vallen, krabde zich achter liet
oor.
Of hij het zal durven wagen...
Op een goed© fooi zal 't ©r niet
aankomen, bracht de apotheker in
't midden.
De knecht werd geroepen.
Ben j© bang, Johan?
Ja, was het antwoord en hij ver
borg d© 'handen in de zakken
Maar een goede fooi zeg?
De knecht nam ©ene afwachtende
houding aan. Er werd eene collecte
gehouden en de opbrengst ver
zoende don deugniet met het g-sva!
Nu werd hij geïnstrueerd, dat bij
naar den spellebaas moest gaan en
vragen of de leeuw al gevangen was;
anders moest hij met zijn knechts
meegaan om de dames en heeren uit
de Zwaan naar huis te geleiden.
Luisterburg, dus sprak de r.e-.r
Burgemeester nu den veldwachter
aan, jij gaat mee, en als de kerel niet
doet, wat hem gezegd wordt, dan ar
resteer je hem, verstaan!
Thans was hij weder de strenge ie
geerder der stad, die geen tegen
spraak duldde.
Luisterburg maakte bet militair
saluut en in de baast dronk hij het
glaasje van den nachtwacht uit,
want hel zijne was leeg.
Hol zou me een fatale geschiedenis
geweest zijn, als de veldwachter wer
kelijk was meegegaan. Dan was ie
schandelijke mystificatie ran het
licht gekomen. Maar toen Johan bui-
ton stond, fluisterde de ftield'hif'ige
dienaar der Gerechtigheid den kneed
van de Zwaan met bevende stem toe:
Johan, ik heb vrouw en kinde
ren. Mo dunkt, 't is genoeg tuis er
één naar de haaie is. Hier 'heb je 'n
kwartje.
"Wanneer hij Johan's vergenoegd
grijnzen had 'kunoen zien, ware de
zaak hem wel verdacht voorgekomen
Schoon gelijk heb je, wacif
meester zoo noemde de mindere
man hem, om 'm lekker te maken --
blijf rustig hier, want als hit ru d
dier je te pakken krijgt, dan geef
ik geen kwartje voor je leven!
Akelig klonk de zucht van den ge
meente-veldwachter in bet duister
van den nacht.
Na een groot kwartier trad Jcftian
lachend weder do gelagkamer bin
nen en naast hem Luisterburg, met
fier gelaat, als wilde hij zeggen: „ziet
ge wel, ik ben een dappere kerel, en
heb maling aan 'n leeuw!
De leeuw is gevangen!
Jawel, lekker in de kooi! beves
tigde de veldwachter.
Het stomme dier heeft zeker hon
ger gekregen!
Hongor hooft zoo'n dier altijd,
onthulde de veldwachter.
Ze hebben verscli vleesoh meege
nomen
Ja, dat ruikt-ie op tien mijlen.
Dus kunnen we eindelijk ver
trekken? sprak de burgemeesters
vrouw en zij stond op.
Haar echtgenoot wendde zich tot
den dienaar van politie:
Heb je dien kerel mijn thooge on
tevredenheid lietuigd?
Ik zeg u, in 'n ommezientje heeft
hij de gemeente verlaten dat tuig
komt hier nooit meer terug!
Algemeen bleek dit welgevallig te
zijn.
Een van de .heeren wilde zijne
vertering betalen, maar de burgerva
der gaf hem een wenk, dit niet le
doen.
Morgen, morgen 1 Nu zullen we
blij wezen, als we goed en wel thuis
en onder do wol zijnl
Dat zou wat moois geweest zijn.
als de vrouwen vernamen hoeveel
haar respectieve mannen gedronken
hadd'en.
Het was een hartverheffend schouw
spel, zooals het ge7"'=chap zijn uit
tocht deed. Half drie was liet, en
het begon te schemeren.
De heer Merkel ging stil ca volg
zaam aan den nam van zijne nu we
der militante gade; ach, -hij wist
wel, wat hem n^j wachtte, als zij
samen alleen waren.
In de Zwaan T^iaa'kte de kastelein
zijn rekening op en zijn groot© mond
werd zoo mogelijk nog breeder.
98, 99, 100, 101... du ye katers, die
apotheker kan meedoen, hij was aan
zijn dertiende glas. En die Merkel
maar drie ik geloof, dat hij 't bier
van zijn buurman Iheeft uitgedron
ken, zoo'n gluiperd anders moest
hij in den langen nacht veel meer
gedronken hebben. 100, 101. nota bene
104 laat ons zeggen 105 A 15 cents,
dat maakt 15 gulden en 75 cent; zui
vere verdienste minstens tien pop!
Vergenoegd wreef hij zich de han
den.
Johan, als dat grapje ©er- uit
komt!...
Och, wat, voordat ze hun roes
hebben uitgeslapen, is er van dat
beestenspel niets meer të zien. En de
rest neem ik op mij!
Maar die stomme veldwachter!
Zal zijn mond wel houden, en
toen de heer Pompman vernam, hoe
de eigenlijke ontknooping zich had
toegedragen, besefte hij, dat van die
zijde geen gevaar te vreezen was. En
de nachtwacht was natuurlijk naar
bed.
Den eerstvolgenden Vrijdag kwa
men de heeren weder bijeen.
Zij hadden elkander stilzwijgend
heid beloofd en -laar gemeenschap
pelijk gevaar steeds den band der
vriendschap nauwer toehaalt, beslcol
men, tot blijvende herinnering aan
den betoonden 'heldenmoed de tafel
ronde voortaan le noemen ..Leeuwen
club".
Oningeivijden hadden de onvoeg
zaamheid, dezen eerenaam snood in
verband te brengen met. het zeer ge
waardeerde Löwenbrau!
Overigens verbreidde zich het on
rustbarend gerucht, dat een leeuiv
's avonds ontsnapt ivas, door de ge
heel© stad en daar de politie het be
vestigde, was in dezen geen recht
matige twijfel mogelijk. Althans de
nachtwacht bezwoer aan' een ieder,
die het hooren wi'de, dat hij de stad
uit groot gevaar gered had; want hij
had onverschrokken 'het, ondier door
verscheiden© straten gejaagd, maar
ten slotte had 'hij niet zoo hard kun
nen loopen als de leeuw anders
zou 'hij hem wel gevangen hebben.
HAARLEMSCHE DAMCLUB.
Alle correspondentie, deze nihriekbetreffende. gelieve men te richten
aan den heer J. Meyer, Kruisstraat 34 Telephoon 1543.
Probleem no. 444.
van W. Polman.
Zwart
,.s.„
-ft-/
ft;
Wit
Zwart 7 schijven op 4, 6, 8, 10, 12, 13, 18 en dam op 9.
Wit 12 schijven op 11, 17, 21, 24, 29, 33, 34, 37, 40, 43, 47 en 4
Probleem no. 445.
van F. M. v. d. Werff.
Zwart
v6
SS
...ft
5
a
§5
16
j
8
25
i
-
-
8
85
8
45
Wit
Zwart 10 schijven op: 1 8,10,11, 13,17,18, 20 25 30 en dammen op 5 en 7.
Wit 11 schijven, op 27, 28, 29, 31, 37, 3b 39, 41, 45, 46, 50 en dam op 40.
Oplossingen van deze problemen
worden gaarne ingewacht dan boven
genoemd adres uiterlijk Dinsdag 25
Maart a.s.
Oplossing van probleem no. 440, van
den auteurWit 30—25, 2819, 49 40,
25-20, 16—11, 26:17, 36-31, 38—33,
32:5
2e oplossing: Wit 28—22, 26:17,
24—20, 30—24, 29-24, 34—29, 32 5,
5:46
Oplossing van probleem no. 441,
van den auteur: Wit 3024, 4237,
29—23, 33 44, 3910 1
Beide problemen zijn goed opgelost
door de heerenJoh. II. Blom, R.
Bouw, M. ten Brink, P. Geldorp, J-
Jacobson Azn., W. J. A. Matla, H. J.
Oudhoff, W Polman, J. W. Tieskens,
T. C. N., J. W. Verkes, F. M. v. d.
Werff.
CORRESPONDENTIE
T, C. N. Vriendelijk dank voor de
problemen. Wel wat veel dammen,
zullen ze nauwkeurig nazien en aan
uw wensch voldoen.
DAMCURSUS.
(Vervolg.)
Wanneer de voortzetting van het
middenspel is aangevangen met
4641, en zwart laat hierop volgen
11—17, dan moet wit met die vleugel
schijven voortgaan, totdat 46 op 36 is
gebracht. Daarna mag eerst niet
40—34 vervolgd worden. Nog moeten
wij or op wijzen, dat nimmer 5044
mag volgen, daar deze zet altijd een
zwak positiespel voortbrengt, het
geen reeds is aangetoond bij de be-