ik bemerkte dadelijk, dat hij er on rustig en opgewonden uitzag. Ik trof je naam onder de nieuw aangekomenen aan! begon hij, en daar ben ik, om jo te verwelkomen. Heel vriendelijk. Blijf je lang hier? ging 'hij voort. Een paar weken, denk ik. Wat kom je hier uitvoeren? Wel, wat men gewoonlijk hier doel: uitrusten. Gelukkige kerell Nu en jij dan? Ben je soms minder gelukkig kunt gij niet evenzeer uitrusten; trouwens in ver band mei je leeftijd en levenswijze al- li clit overbodig! Integendeel, doodmoe ben ik. En wat verhindert je, mijn voor beeld te volgen? Acshl en hij maakte eene afwe rende beweging met de hand. Men laat mij niet met vrede. Ik wou, dat ik nooit den voet hier aan land ge zet had! Wat is er dan gebeurd? vroeg ik met deelneming, want ik mocht hem gaarne. Ilij schudde het hoofd en keek redht voor zich uit. Ben je verliefd? Voor zoover ik weet, niet. Wil je gaan trouwen? Dat zou er van moeten afhan gen, of ik verliefd ben. Heb je gespeeld of gespeculeerd en verloren? Ik speel of speculeer nooit, zoo- als je weet. Ben je ziek? Gelukkig nietl Nu. wat scheelt je dan? Een andermaal, mijn vriend, zal ik het je misschien zeggen. Bonsoir! Ik moet naar huis. Wat? Steek ten minste een si gaar op en laat mij je iets offreeren. Neen dank! Tk heb een ren- dez-vous. Wel gefeliciteerd! Neen, je vergist je. Een samen komst met een vriend. Ken ik hem? Denkelijk niet. Of hebt. ge ooit van Melchior Buderman gehoord? Neen. Een 'heer Melchior Buder man ken ik niet. Dacht ik wel. Wat is dat voor 'n heer? Rhoden haalde diep adem, ging achterover zitten, haalde een brievcn- taseh te voorschijn, nam er een stuk papier uit en las mij ongeveer het volgende voor: Melchior Buderman, samenzweer der; reist, onder valeclie namen, houdt momenteel zich op Helgoland ver borgen, vijftig jaar oud, rood haar, driemaal gehuwd geweest, heeft een zoon in Amerika, drinkt, verleden Woensdag een aanval van delirium tremens, hinkt, is kortzichtig, op vliegend, onbemiddeld. Boezemvriend van mijn overleden oom, die hem mij heeft aanbevolen. Een man, indis creet en toi alles in staat Ik was ernstig verontrust. Had mijn arme jonge vriend het verstand ver loren? Welken onzin las hij me daar voor? Neem me niet kwalijk, Max, sprak ik gemoedelijk; maar je lijdt zeker aan hoofdpijn? Hij lachte wild. Het werd mij hoogst onaangenaam te moede. Hoofdpijn! Iloe kom je daaraan? Ja, mijn waarde, wat je mij daar mededeelt de wijze, waarop je dat doet maar ik vind dat zoo vreemd. Iloe zoo? vroeg Rhoden koel. Be staan er soms geen r- -dharige, aan den drank verslaafde, hinkende, sa menzweerders? Ik zie niet in, waar om iemand niet indiscreet en tot al les in staat zou wezen. Zoo iets komt in de beste families voor! Nu ja, zei ik kalmeerend. 01' neemt ge 't kwalijk, dat ik je eenige aanteekeningen Wel neen; in het minst niet. Nu, zie je dan wel, dat je onge lijk hebt! Ik begin dit in te zien Blijkbaar deed ik mijn best; om den zielszieken man niet te prikkelen. Ik dacht er aan, hoe hem naar !huïs te krijgen en dan medische hulp in te roepen. Luister eens, begon hij weer. Wat nu nog? Je zijt ouder dan ik. Dat zou 'k meenen! Zoowat 20 of 30 jaar. Dit doet er niet toe: in elk geval zijt ge ouder. Maar wilt ge mij toch veroorloven, je een raad te geven? Gaarne. Spreek nooit onwaarheid zelfs geen leugentje om bestwiL Zeer zeker een goede raad. Leugen is de aanvang van alle kwaad. Er bestaat geer. onschuldige leugen in de wereld. Volkomen waar. En nu, goeden avond. Hij nam zijn hoed en wilde zich verwijderen. Wil ik je vergezellen? Neen, dank je. En voordat ik Ihet kon verhinderen, was hij door het lage venster in den voortuin gesprongen en met een ver dwenen Ik hoorde zijn 'haastige voet slappen toen was alles stil. Die arme man! mompelde ik. Dra begaf ik mij te bed en sliep in. Den volgenden dag zag ik hem in zijn ééntje loopen; blijkbaar ontweek hij mij. Een paar dagen later zag ik hem in de verte op het Oberland. Ik was juist in gezelschap van eene fa milie, welke wel eenigszins opdrin gend zich bij mij aangesloten had en van wie ik liever ware bevrijd geble ven. De lieer en mevrouw en mej. Clara Bunseu. waren zeer rijke, zeer weldoorvoede en zeer beschaafde menschen. De heer dr. Bunsen had mij, zonder dat ik ihem daartoe for meel had aangezocht, zijne ideeën over de oplossing der sociale quacs- tie voorgedragen. Toen 'hij nog niet. half daarmee gereed was, werd hij dóór zijne gade in de rede gevallen, om mij over de ethische waarde der Wagnersche opera's le onderrichten, en mejuffrouw Clara, een intelligent, niet bepaald mooi of jong meisje met geelachtige gelaatskleur, had bij de eerste pauze, die hare moeder maak te, onverwijld het woord genomen om mij verscheidene lyrische gedichten eigen gewas voor te dragen en tevens schalks mij gedreigd, dien avond mij een Epos voor te lezen, waaraan zij, zooals ze zeide, nu vier jaren bezig was. Ja, daar komt u niet af. U moet bij ons komen. I.k laat u niet los. Wij rekenen op u na afloop van het con cert. Niet waar u komt toch? Doe mij dat genoegen? En zij zag mij met haar nog mooie, afgematte oogen smachtend aan. Ik huiverde Daar gaat Max Rhoden, mijn goede vriend! riep ik in waren angst. Neemt mij met kwaiijk, dames. Ik moet hem dadelijk spreken over een gewichtige zaak. En zonder den menschen de gelegen heid te schenken mij te weernouden, spoedde ik mij voort. Maar Rhoden, zoodra hij scheen te bespeuren dat ik mij bij hem wilde aansluiten, wend de in tegenovergestelde richting zich van mij af en steeds werd de afstand tusschen ons beiden grooter. Daar 't er mij echter slechts om te doen was de familie Bunsen te ontkomen, was ik al tevreden toen do hoogten van het Oberland" mij aan haar blikken onttrokken hadden; dus gaf ik de jacht naar Max op en vervolgde weder rus tig mijn weg. Toch moest ik in de on verklaarbare vlucht van mijn jongen vriend wel een nieuw bewijs zien voor mijne ineening, dat de verstandelijke vermogens van den armen jongen wa ren verstoord. Men ontgaat zijn noodlot niet. Toen ik een half uur later de trap bereikte, die naar het .Unterland" voert, trof ik daar de drie leden van de familie Bunsen weer aan, die op mij schenen te wachten. Nu, vroeg de smachtende Clara met een eigenaardig lachje, heeft u de zaak met uw vriend afgehan deld? Hij liep zoo snel, dat ik hem niet kon inhalen. Deze heer schijnt heelmaal 'n wei nig menschenschuw te zijn, meende Clara. Dat zoozeer niet, merkte mevrouw Bunsen aan; maar gansch en al door bezorgdheid voor zijn vriend Mel chior Buderman in beslag genomen. Kent u mijnheer Buderman? vroeg ik. Mejuffrouw Clara nam weder het woord. Een verschrikkelijk mensch! Een onverbeterlijke drinker, een .revolu- t'onnair! Ik beklaag den armen man. dat hij aan zulk een onwaardig wezen schijnt verbonden te zijn! Ilij schijnt niet van hem le kun nen afkomen, liet moeder Bunsen er op volgen. Hij is steeds met en bij hem, van 's morgens vroeg tot des avonds laat. Een wonderlijke smaak, dat moet ik zeggen! En die historie kan den heer Rho den nog onaangenaamheden berok kenen, zei papa Bunsen. Wat heeft hij zich in te laten met een samen zweerder, die onder valsche namen door de wereld sluipt! Alles kwam precies overeen met wat ik van den booswicht wist. Als do ellendeling eens gebruik maakte van den geestelijk zwakken toestand van mijn vriend, om hem uit te plunderen": liet ergste was te duchte! Miin plicht gevoel gebood mii. over mijn-bedreig den vriend le waken. Weet u, waar de heer Rhoden woont? vroeg ik. Villa Amalïa, bij Peter Niels- sens. Ik ga hem dadelijk opzoeken. Wat u zegt, verontrust mij zeer. En mijn Epos? lispte Clara treu rig. Na het concert, juffrouw. Haar gezicht klaarde weer op. Zeker? Ik zou nie! gaarne afstand doen van dat genot. Wij ontmoeten elkaar bij de muziek, en daarna... Ik vol einde den volzin niet. Tot ziens! Gelukkig was ik weer bevrijd vnn die verschrikkelijke menschen. Ik !>e- gaf mij nu naar de Villa Amalia. Is mijnheer Rhoden Die is uitgegaan. Wanneer kan ik hem thuis tref fen? Dat kan ilc u onmogelijk zeggen. I-Im. Woont de heer Melchior Buderman hier ook? Neen. Kent u meneer Buderman? Neen. Eu komt hij veel bij den heer Rhoden? Er komt hier zelden iemand. Ik liet inija kaartje. Zeg aan meneer, dat ik van avond na het concert, tegen tien uur, bij hem kom. Verzoek hem mij te wacnum. Het meisje, dat mij te woord ge staan had, nam het kaartje aan en ik ging heen: maar ik waagde mij niet weder bij de trap, uit vrees voor Bunsens en het Epos, en langs eeii omweg sloop ik naar mijne woning. In een straatje, waarin enkel Helgo- lnndsche visschers wonen, ontmoette ik onverwacht mijn vriend. Schuw keelt hij om. Zijn ze weg? vroeg hij op onder drukten toon. Wie? Je vrienden? Nu ja, die koffieteuten. Die koffieteuten? Ah zoo! Een grap: de Bunsens. Juist. Die zijn weg. "*eg, beste Max, dat zij.n ontzettende menschen! Ilij glimlachte bitter. Dat er geen middel bestaat, om zulke monsters te vernietigen, zon der dat men gevaar loopt van met. de justitie in aanraking te komen, dat is een bedenkelijke leemte in onze maatschappelijke orde. Hij knarstandde en zag wild ora zich heen. Een aanval van woede! dadht ik, sidderend. Die rampzaligen zullen me nog tot een moord brengen! Maar Max, beste Max. Wind je toch zoo niet op! Neen, ik laat mij niet kalmeeren. Ik moet mij juist opwinden om den moed te hebben... Een 'kleine pau- ze. Toen fluisterde hij: Heden avond I gebeurt er iets. Hedenavond werp ik hem van de rots in zee! En weder laöhte de ongelukkige. Wie? vroeg ik ontzet. Melchior Buderman, dat mon ster! Buderman je vriend? De roover van mijn rust. ITcden nog moet hij verdwijnen! Heden hij of morgen ik. Er is op deze wereld geenplaats meer voor ons beiden. Ik stond daar als verlamd. Ilij stiet een schrillen lach uit. die mij door merg en been ging. - Max! zei ik smeeteend. Beste Max, zie tot bezinning te komen. Tk bezweer je, blijf bij me. Alles kan nog in orde komen; geloof mij! Hij zag vriendelijk lachend mij aan; het was, als had -er eon verandering met hem plaats gegrepen helaas! meer met krankzinnigen het geval. Morgen ochtend vroeg k-om ik bij je; dan zult ge alles vernemen, Je zweert me, Buderman niet om itiet leven te brengen! Dat kan ik je zoo bepaald niet beloven. Maar wees gerost, het zal noch mij, noch jou de minste onaan genaamheden bereiden. Een moord 'n onaangenaam heid! O, Max, Max! Wat is er nu nog? Ik zie dat ik je ongerust gemaaikt heb. Je zoudt in staat wezen, mij bij de politie aan te klagen. Wol wis en zeker zal ik dat, doen! Laat dit achterwege. I-Iier mijn hand er op, dat ik niets onder nemen zal, vóórdat we elkaar hebben weergezien! Ik nam zijne hand in de mijne en zag hem doordringend aan. Dit door stond hij, en dus werd Ik wat minder ongerust. Dus tot morgenochtend. Morgen vroeg. En je belooft mij, tot zoolang je vreeselijke plannen niet te volvoe ren. Ik beloof het je. Op je woord? Op mijn woord! Zoo scheidden Ik ontkwam dien., avond aan het Epos. doordat ik de concertzaal meed en tamelijk laat buiten bleef. Een keer zag ik de Bunsens onder een lantaarn te voorschijn treden. Ik ver school me in een donker hoekje o:i spoedde met hartklopping mij voort, zoodra de verschrikkelijke familie langs mij was heengegaan. Den volgenden morgen om tien uur zocht Rhoden mij op. Vergenoegd wreef hij zich in de handen, wierp zich in den ongemakkelijker stoel, dien ik hem toeschoof, en zeide Nu, dat zaakje is in orde. Buder man is al sedert vanmorgen vijf uur op zee in de richting van Cuxha- ven. Wat? Ik heb hem vanmorgen vroeg in een sloep gezet, en in dit oogen blik ziet hij, willen we hopen, al land Wij hebben zuid-oosten wind, riep ik uit; tamelijk sterken wind zelfs daar kan geen sloep tegen o Och watde sloep, waarin Eu- derman zit, geelt niet om zulke klei nigheden. Dan kent ge Buderman slecht Wederom totaal krankzinnig I Een daarbij zag de man er zoo vergenoegd en opgewekt uil. Ik moest hem wel van den hals schuiven I ging Max voort. Heden om drie uur verwacht ik vrienden, aan wie ilc mij geheel wijden moet. Daar bij zou Buderman mij natuurlijk ge stoord hebben. De moordgedachten gaf ik op. Dat zou le veel opschudding gemaakt hebben. En dus heb ik hem met pak en zak in de sloep gezet. Nu drijft iiij op zee en ik ben vrij man. Bon voyage, monsieur Buderman i Ik zag hem sprakeloos aan. Jawel, ik ben je nog een kleine opheldering verschuldigd, sprak .Max nu gemoedelijk. Daar heb je haar. En nu begon hij mij het volgende te verhalen. De geschieden's duurde tamelijk langik zal daaroni haar in 't kort weergeven. Hij was tien dagen geleden op Hel goland aangekomen, met het voorne men, zich daar kalm en bedaard te bewegen en de aankomst van een be vriende familie af te wachten, die hij in Baderi-Baden had leeren kennen en die hij hier zou ontmoeten. Zijn kwaad gesternte had hem, al spoedig nadat hij gearriveerd was, de Bun sens in de armen gevoerd, die als klis sen aan hem waren blijven hangen. Alle pogingen om ze van zich af te schudden, waren vruchteloos geweest. En toen was hij, ten einde raad, op het krasse denkbeeld gekomen, een vriend uit te vinden, die hem om van de Bunsens ontslagen te wor den van 's morgens vroeg tot 's avonds laat in beslag nemen zou. En de indringende besliste vragen van „de jonge en de oude koffieteut" anders geliefde Rhoden haar niet te rinemen had hij slechts kunnen beantwoorden door aan zijn denkbccl- digen vriend alle mogelijke eigenaar digheden en antecedenten toe ie ken nen. Daarbij had hem echter zijn lichtvaardigheid een paar maal par ten gespeeld, zoodat hij met zichzel- ven in tegenspraak kwam. En daarom had hij ten slotte de „hoofdtrekken uit hel leven van Buderman" op pa pier gebracht en van buiten geleerd. Dit geschrift was het, waarvan de voorlezing mij in zoo hooge mate ver baasd en den eersten twijfel aan Rhoden's verstandelijke vermogens in mij opgewekt had. Toen hij nu einde lijk een mensch „kant en klaar" uit het niet te voorschijn geroepen bad, was dit creatuur aldra hem lastig, ia zelfs „unhejmlich" geworden. De I „koffieteuten" waren zeer welbe spraakt en spraakzaam; zij kwelden voortdurend hem met zijn vriend Mel chior Buderman. Toen deze fictieve persoon ziek werd, Icon Jthoden de elegische Clara slechts met moeite weerhouden, den ongelukkige te gaan verplegen. En papa Bunsen wees ge- I heinizinnig op intieme relaties met een zeer invloedrijk persoon, die het hem wellicht zouden mogelijk ma- J ken om voor de politieke vergrijpen, waaraan Buderman zicli schuldig ge- j maakt had, genade te verwerven. Alle drie, vader, moeder en dochter brand- i den van verlangen om den banneling j te leeren kennen, ofschoon Max hem als een moreel en physisch monster hun voor oogen gesteld had. Gisterenavond, aldus besloot Max zijn relaas, had de zaak haar hoogte punt bereikt. De post bracht mij een brief, die mij meldde, dat de familie v EUern lieden in den namiddag zou komen. Ilc ben verplicht mij voor die góede menschen hier beschikbaar te stellen, nadat zij in Baden zoo harte- j lijk en vriendelijk voor mij geweest zijn en ilc' zelf het plannetje gemaakt had, elkaar op Helgoland weder te ontmoeten. Ik voorzag de onaange naamste verwikkelingendaarheen moest onherroepelijk de fabel, waar mee ik mij tegen de op- en indrin- gengneid Uer jDunsens nad willen ver weren, hebben geleld Ilc zag de zaak zoo somber mogelijk in. Den naam Ellern had ik aan hen nog niet ge noemd best mogelijk dat beide fami lies elkaar kenden en zoo niet, hoe zoude ik hei kunnen verhinderen, dat zij op dit kleine stukje aarde, waar zij zich dagelijks in eikaars on middellijke nabijheid moesten bewe gen, kennis maaiclen En dan waren mijn goede vrienden verloren 1 Clara was er net zoo de persoon voor, nnj toe te fluistereu „ach, toe, breng mij eens in kennis met uw charmante vrienden Denk eens wat daar het gevolg van zou geweest zijn. Melchior Buderman had van lie verlede zulk een groote plauts in de gedachten der Bunsens ingenomen dat de oude oi de jonge Icoffieteut, in wier brein steeds de zucht nuar ge heimzinnige inedecieeliugim kookt, ze ker van de eerste gelegenheid de beste 1 zoude gebruik gemaakt hebben om de Ellerns met de mysterieuse lotgeval- len van mijn, aan lager wal geraak ten, vriend bekend te maken gij zult de familie leeren kennen; voor name, en toch eenvoudige menschen, die steeds den koninklijken, rechten weg volgden en ongaarne zouden verkeeren met lieden die donkere zij- paden moeten bewandelen Mijn Melchior Buderman zou hun een gru wel geweest zijn en ik zelf als vriend van den dronkaard en socialist zou hun sympathie ongetwijfeld hebben ingeboet, llaar zoo dadelijk geheel in vertrouwen nemen zooals jou, durfde ilc ook niet, omdat ik nog niet op zoo familiaire» voet met hen was, en te vens omdat nu omdat ik moest vreezen dat 'tgeen gij, naar ilc hoop, als een onschuldige scherts zoudt op vatten, hun iets onvoegzaams, onge permitteerds zou voorkomen. Ilc moest alzoo Melchior Buderman vóór hunne aankomst uit de wereld helpen, en daaraan dacht ik, toen ik je gisteren in dat zijstraatje aantrof, waarin ik vrees voor mijne plaaggeesten mij ge dreven had. Dat de eenvoudigste ge dachten iemand altijd 't laatst inval len I Ilc wilde Buderman een zelf moord laten begaan hij zou zich van de hooge klip aan de noordelijke spits in zee storten. Daarna dacht ilc er aan, dal ilc hem in een aanval van het door hem geliefde delirium tremens Icon laten omkomen. Deze en dergelij ke plannen leden schipbreuk op be denkingen, die telkens weder in mijn I juristenbrein oprezen, tot ik eindelijk i gelukkig gisteren nacht nog, want anders had ik tot van morgen vroeg geen oog kunnen sluiten op het heldere denkbeeld kwam, dat zeker ieder verstandig mensch het eerst zou gehad hebben: dé geduchte, Buder man geheel alleen in een sloep, waar in. hij niet zou kunnen gecuntroleerd worden, naar Cuxhaven te laten over steken. Dit heb ik bij het aanbreken van den dag van uit mijn bed opge knapt en een half uur geleden heb ilc de Bunsens met een Koel glimlachje daarvan Kondschap gedaan. En thans ben ik weer gerust, want zoouls de za ken nu staan, lean ilc de Ellerns de heele historie tenminste dat geloof ilc wel als een geoorloofde bad- plaats-scliorts voordragen. En gij, mijn vriend, moet mij hierbij behulp zaam zijn, zoodat deze geschiedenis door hen niet verkeerd worde opge vat. Ik verklaarde mij hiertoe bereid. Maar wat moeten we nu met de Bunsens beginnen vroeg ik niet zon der bezorgdheid. O, gaf Max luchthartig ten ant- "woordmet ons vijven, de Ellerns, man, vrouw en dochter, gij en ilc, zul len wij wel sterk genoeg zijn, om alle verdere aanvallen af te slaan. Dit getuigde van een zelfvertrou wen, dat mij een hart onder den riem stak. In den loop van den namiddag trof ik Max in gezelschap van zijn nieuwe vrienden uanvader en moeder, def tige bejaarde lieden, van een alleraan genaamst voorkomen de dochter, een friscli, lief meisje, eerst negentien of twintig jaar oud. Ik naderde de groep en Rhoden stelde mij voor, waarna ik een wijle vriendelijk en gezellig met de goede j menschen mij onderhield. Toen Max i mij vroeg of wij dien avond samen I wilden soupeeren, verklaarde ik dan ook gaarne mij hiertoe bereid. Het I avondmaal verliep zonder ecnig inci- dent. De avond was zacht en schoon. Max sloeg een wandeling naar de Noordpunt voor en de nieuw-aange- komenen waren volkomen hiertoe be reid. Zoo volgden we dan met ons vijven den smullen weg, die het Oberland van de zuidelijke naar de noordelijke punt doorsnijdt. Vooraan liep de heer v. Ellern, die in stilte zijn sigaar rook- te; daarna volgde mevrouw, die ik den arm geboden had, en achter ons kwam liet jonge paar, zooals ik dadelijk ik weot zelf niet waarom I liet betitelde; Max Rhoden en juf frouw Ilenriette. Halverwegen, op het hoogste punt I van het eiland, hielden we halt bij een bankde familie zette zich daarop neer. Rhoden en ik bleven voor haar staan. Een schoone avond op Helgoland 1 De donkerblauwe hemel, waaraan de sterren slechts mat. blinken, omdalde volle maan het landschap wonderbaar verlicht. Plechtige stilte, welke door het doffe, stille ruïschen der zee nog toeneemt, niet verbroken wordt. En als een spook-eiland ligt daar het lage duin met zijn lange rij gebou wen, waarvan de roode daken in het maanlicht glanzen, en de zwarte ba kens, die tegen den helderen nachte- lijlcen hemel duidelijk en klaar zich aftcekenden. Op zee breidt de glans der maan zich als een onafzienbare zilveren en zwart glinsterende waaier van licht uit. Van tijd tot tijd schiet, daaruit oen donker voorwerp te voor schijn. dat op dunne, lange spinne- Icopachlige, wijd uitgespreide boenen het lichtveld schijnt te doorklieven een vissche-rsboot, die door langzaam regelmatige riemslagen de anker plaats nadert. Het oor verneemt het gedempt geluid dor roeiriemen, ais liet tikken van een groote wandklok. De oogen der bejaarde menschen lustten vreedzaam en stil op het schoone, uitgestrekte tafereel aan hun voetendie van het meisje en mijn vriend Max dwaalden meermalen daarvan af om een hartelijken, inni ge» blik te wisselen. Het is schoon voor twee menschen, jong te zijn en aan zee te verwijlen en elkaar lief te hebben. Ilc had al lang gezien wal het ein de van 't lied zou wezen. En zoo bleek het ook te zijn. Weinige dagen nadat ik Helgoland weer verlaten had de lieve familie Bunsen met Wagnerparlituur en rij melarij had het eiland reeds mistroos tig vaarwel gezegd I ontving ik kennisgeving der verloving van mijn jongen vriend Max Rhoden en mejuf frouw Henriette v. Ellern, en ik wenschto van harte hen geluk. BANG VOOR DEN HOND. Daar is een aardige geschiedenis betreffende iemand, die onlangs aan een lclein spoorwegstation in Wales afstapte. Hij was een gentleman uit Londen, die een uitstapje door het vermaarde Noord-Wales zou onderne men. John Jones, de portier, had juist aan het bagagè-bureau een groote portemanleau en een aantal andere zaken in ontvangst genomen en, op den koop toe, een buldog van een hoogst onaangenaam voorkomen al les eigendom van den toerist. Zijn lordschap, even met de hand wuivende, sprak op bevelenden toon tot den man Portier, breng mijn portmanteau, camera, etcetera in het rijtuig, dat wacht John Jones, die eerst een blik wierp op de bagage, daarna op den nijdigen hond. en eindelijk op den lord, zeide op eenigszins beschroomde» toon Etcetera zal toch niet bijten, sir? ROMANTISCH. Zeg eens, sprak de man, die bij een boerderij had stilgehouden om zijn paard wat water te geven; vijf tien jaar geleden kwam eeai arme jongen 'hier langs en je liet hem bin nenkomen. Nu? vroeg de landbouwer, een weinig verwonderd. Je waart vriendelijk voor liom, ging de vreemdeling voort. Je hebt hem te eten gegeven en hem aange moedigd, van een pak kleeren voor zien en een geldstuk in de hand ge drukt. Daarna liet je hem gaan en hij zeide toen, dat hij nimmer zou vergeten, wat je voor hein gedaan hadt! Is 't niet zoo? Ja, zoo is het, gaf de landbouwei ton autwoord. die belang in de zaak begon te stellen. En hij zei nog. dat als het ihem eens goed in de wereld zou gaan. Jij er nooit spijt van zoudt hebben dat je goed geweest was voor "n arme drom mel. Is ihet mogelijk! riep de vrouw, aungedaan. Het klinkt haast als een sprook je. Je hebt hem dus gezien? Dat heb ilc, zei de vreemdeling, en hij gaf me een boodschap voor je lui mee! En dat- is? vroegen ze allebei, niet meer in staat hun ongeduld te be dwingen. Hij verzocht me, jelui mee te dee- len, dat hij nog altijd dood-arm en ongelukkig is. Terwijl de vreemdeling wegreed, bewoog de landbouwer heftig den pompzwengel en zijn vrouw wierp 'n gieter naar de kippen. WEL ONGELUKKIG1 Ilebt ge wel eens met dertienen aan tafel gezeten? vroeg de man in de regenjas, om een praatje verle gen. Eens van mijn loven, antwoord de de man met den fier opgedraaï- den knevel. En hebt ge opgemerkt, dat dit jo kwaad berokkend heeft? vroeg de bij- geloovige: Mij niet maar aan al de ande ren. Allemaal?! Ja.- Zijn er van overleden? Voor zoover ik weet, niet. Van niemand een aanzegging ontvangen of iets van dien aard. Was er soms geen eten genoeg? vroeg de man in de regenjas. Wat praatje van eten. Er was geen eten. Ik dacht, dat je met dertien per sonen aan de tafel zut. Dat heb ik ook gezegd. Die tafel stond in 't kantoor van .een procureur. Het was een samenkomst van cre diteuren. Met hun twaalven waren zo ik was de dertiende. Er volgde een vrij langdurige pauze. Toen vroeg de weetgierige: In hoeverre is het hun dan slecht befromen, als ik vrncrrn mag? En het antwoord van den man met den fier opgedraaiden knevel was: Geen een heeft 'n cent van me gehad! OAMRUBRSEK. I-IAARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men te richten aan deu heer J. Meyer, Kruisstraat 34. Telephoon 1543. PROBLEEM No. 456, van J. Lutcyn. n m m e m i m m - wS- A l 9 A y nn - tó- vA /A i iH" „y, m 9 O Zwart. 9 Schijven op 3, 8, 9, 11, 13, 14, 16, 19, 25 en dam op 47. Wit. 12 Schijven op 20, 21, 22, 27, 30, 33, 34, 35, 37, 39, 4-4 en 50. PROBLEEM No. 457, van T. CL N. I. V6 y m C- m e 9 m i m m m a - A 9 A - a el A WÉ' >4 y O Wit Zwart. 10 Schijven 2 da mmen op 2, 7, 8, 9, 10, 11, 13, 15, 16, 19 e en 29. Wit. 14 Schijven op 22, 25, 26, 27, 32, 35, 36, 38, 39, 41, 43. 45, 47 en 48.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1913 | | pagina 16