ik bemerkte dadelijk, dat hij er on
rustig en opgewonden uitzag.
Ik trof je naam onder de nieuw
aangekomenen aan! begon hij, en
daar ben ik, om jo te verwelkomen.
Heel vriendelijk.
Blijf je lang hier? ging 'hij voort.
Een paar weken, denk ik.
Wat kom je hier uitvoeren?
Wel, wat men gewoonlijk hier
doel: uitrusten.
Gelukkige kerell
Nu en jij dan? Ben je soms
minder gelukkig kunt gij niet
evenzeer uitrusten; trouwens in ver
band mei je leeftijd en levenswijze al-
li clit overbodig!
Integendeel, doodmoe ben ik.
En wat verhindert je, mijn voor
beeld te volgen?
Acshl en hij maakte eene afwe
rende beweging met de hand. Men
laat mij niet met vrede. Ik wou, dat
ik nooit den voet hier aan land ge
zet had!
Wat is er dan gebeurd? vroeg ik
met deelneming, want ik mocht hem
gaarne.
Ilij schudde het hoofd en keek redht
voor zich uit.
Ben je verliefd?
Voor zoover ik weet, niet.
Wil je gaan trouwen?
Dat zou er van moeten afhan
gen, of ik verliefd ben.
Heb je gespeeld of gespeculeerd
en verloren?
Ik speel of speculeer nooit, zoo-
als je weet.
Ben je ziek?
Gelukkig nietl
Nu. wat scheelt je dan?
Een andermaal, mijn vriend, zal
ik het je misschien zeggen. Bonsoir!
Ik moet naar huis.
Wat? Steek ten minste een si
gaar op en laat mij je iets offreeren.
Neen dank! Tk heb een ren-
dez-vous.
Wel gefeliciteerd!
Neen, je vergist je. Een samen
komst met een vriend.
Ken ik hem?
Denkelijk niet. Of hebt. ge ooit
van Melchior Buderman gehoord?
Neen. Een 'heer Melchior Buder
man ken ik niet.
Dacht ik wel.
Wat is dat voor 'n heer?
Rhoden haalde diep adem, ging
achterover zitten, haalde een brievcn-
taseh te voorschijn, nam er een stuk
papier uit en las mij ongeveer het
volgende voor:
Melchior Buderman, samenzweer
der; reist, onder valeclie namen, houdt
momenteel zich op Helgoland ver
borgen, vijftig jaar oud, rood haar,
driemaal gehuwd geweest, heeft een
zoon in Amerika, drinkt, verleden
Woensdag een aanval van delirium
tremens, hinkt, is kortzichtig, op
vliegend, onbemiddeld. Boezemvriend
van mijn overleden oom, die hem mij
heeft aanbevolen. Een man, indis
creet en toi alles in staat
Ik was ernstig verontrust. Had mijn
arme jonge vriend het verstand ver
loren? Welken onzin las hij me daar
voor?
Neem me niet kwalijk, Max,
sprak ik gemoedelijk; maar je lijdt
zeker aan hoofdpijn?
Hij lachte wild. Het werd mij hoogst
onaangenaam te moede.
Hoofdpijn! Iloe kom je daaraan?
Ja, mijn waarde, wat je mij
daar mededeelt de wijze, waarop
je dat doet maar ik vind dat zoo
vreemd.
Iloe zoo? vroeg Rhoden koel. Be
staan er soms geen r- -dharige, aan
den drank verslaafde, hinkende, sa
menzweerders? Ik zie niet in, waar
om iemand niet indiscreet en tot al
les in staat zou wezen. Zoo iets komt
in de beste families voor!
Nu ja, zei ik kalmeerend.
01' neemt ge 't kwalijk, dat ik je
eenige aanteekeningen
Wel neen; in het minst niet.
Nu, zie je dan wel, dat je onge
lijk hebt!
Ik begin dit in te zien
Blijkbaar deed ik mijn best; om
den zielszieken man niet te prikkelen.
Ik dacht er aan, hoe hem naar !huïs
te krijgen en dan medische hulp in
te roepen.
Luister eens, begon hij weer.
Wat nu nog?
Je zijt ouder dan ik.
Dat zou 'k meenen! Zoowat 20 of
30 jaar.
Dit doet er niet toe: in elk geval
zijt ge ouder. Maar wilt ge mij toch
veroorloven, je een raad te geven?
Gaarne.
Spreek nooit onwaarheid zelfs
geen leugentje om bestwiL
Zeer zeker een goede raad.
Leugen is de aanvang van alle
kwaad. Er bestaat geer. onschuldige
leugen in de wereld.
Volkomen waar.
En nu, goeden avond.
Hij nam zijn hoed en wilde zich
verwijderen.
Wil ik je vergezellen?
Neen, dank je.
En voordat ik Ihet kon verhinderen,
was hij door het lage venster in den
voortuin gesprongen en met een ver
dwenen Ik hoorde zijn 'haastige voet
slappen toen was alles stil.
Die arme man! mompelde ik.
Dra begaf ik mij te bed en sliep in.
Den volgenden dag zag ik hem in
zijn ééntje loopen; blijkbaar ontweek
hij mij. Een paar dagen later zag ik
hem in de verte op het Oberland. Ik
was juist in gezelschap van eene fa
milie, welke wel eenigszins opdrin
gend zich bij mij aangesloten had en
van wie ik liever ware bevrijd geble
ven. De lieer en mevrouw en mej.
Clara Bunseu. waren zeer rijke, zeer
weldoorvoede en zeer beschaafde
menschen. De heer dr. Bunsen had
mij, zonder dat ik ihem daartoe for
meel had aangezocht, zijne ideeën
over de oplossing der sociale quacs-
tie voorgedragen. Toen 'hij nog niet.
half daarmee gereed was, werd hij
dóór zijne gade in de rede gevallen,
om mij over de ethische waarde der
Wagnersche opera's le onderrichten,
en mejuffrouw Clara, een intelligent,
niet bepaald mooi of jong meisje met
geelachtige gelaatskleur, had bij de
eerste pauze, die hare moeder maak
te, onverwijld het woord genomen om
mij verscheidene lyrische gedichten
eigen gewas voor te dragen en
tevens schalks mij gedreigd, dien
avond mij een Epos voor te lezen,
waaraan zij, zooals ze zeide, nu vier
jaren bezig was.
Ja, daar komt u niet af. U moet
bij ons komen. I.k laat u niet los. Wij
rekenen op u na afloop van het con
cert. Niet waar u komt toch? Doe
mij dat genoegen?
En zij zag mij met haar nog mooie,
afgematte oogen smachtend aan.
Ik huiverde
Daar gaat Max Rhoden, mijn
goede vriend! riep ik in waren angst.
Neemt mij met kwaiijk, dames. Ik
moet hem dadelijk spreken over een
gewichtige zaak.
En zonder den menschen de gelegen
heid te schenken mij te weernouden,
spoedde ik mij voort. Maar Rhoden,
zoodra hij scheen te bespeuren dat ik
mij bij hem wilde aansluiten, wend
de in tegenovergestelde richting zich
van mij af en steeds werd de afstand
tusschen ons beiden grooter. Daar 't
er mij echter slechts om te doen was
de familie Bunsen te ontkomen, was
ik al tevreden toen do hoogten van
het Oberland" mij aan haar blikken
onttrokken hadden; dus gaf ik de jacht
naar Max op en vervolgde weder rus
tig mijn weg. Toch moest ik in de on
verklaarbare vlucht van mijn jongen
vriend wel een nieuw bewijs zien voor
mijne ineening, dat de verstandelijke
vermogens van den armen jongen wa
ren verstoord.
Men ontgaat zijn noodlot niet. Toen
ik een half uur later de trap bereikte,
die naar het .Unterland" voert, trof
ik daar de drie leden van de familie
Bunsen weer aan, die op mij schenen
te wachten.
Nu, vroeg de smachtende Clara
met een eigenaardig lachje, heeft
u de zaak met uw vriend afgehan
deld?
Hij liep zoo snel, dat ik hem niet
kon inhalen.
Deze heer schijnt heelmaal 'n wei
nig menschenschuw te zijn, meende
Clara.
Dat zoozeer niet, merkte mevrouw
Bunsen aan; maar gansch en al
door bezorgdheid voor zijn vriend Mel
chior Buderman in beslag genomen.
Kent u mijnheer Buderman?
vroeg ik.
Mejuffrouw Clara nam weder het
woord.
Een verschrikkelijk mensch! Een
onverbeterlijke drinker, een .revolu-
t'onnair! Ik beklaag den armen man.
dat hij aan zulk een onwaardig wezen
schijnt verbonden te zijn!
Ilij schijnt niet van hem le kun
nen afkomen, liet moeder Bunsen er
op volgen. Hij is steeds met en
bij hem, van 's morgens vroeg tot des
avonds laat. Een wonderlijke smaak,
dat moet ik zeggen!
En die historie kan den heer Rho
den nog onaangenaamheden berok
kenen, zei papa Bunsen. Wat heeft
hij zich in te laten met een samen
zweerder, die onder valsche namen
door de wereld sluipt!
Alles kwam precies overeen met
wat ik van den booswicht wist. Als do
ellendeling eens gebruik maakte van
den geestelijk zwakken toestand van
mijn vriend, om hem uit te plunderen":
liet ergste was te duchte! Miin plicht
gevoel gebood mii. over mijn-bedreig
den vriend le waken.
Weet u, waar de heer Rhoden
woont? vroeg ik.
Villa Amalïa, bij Peter Niels-
sens.
Ik ga hem dadelijk opzoeken. Wat
u zegt, verontrust mij zeer.
En mijn Epos? lispte Clara treu
rig.
Na het concert, juffrouw.
Haar gezicht klaarde weer op.
Zeker?
Ik zou nie! gaarne afstand doen
van dat genot. Wij ontmoeten elkaar
bij de muziek, en daarna... Ik vol
einde den volzin niet.
Tot ziens!
Gelukkig was ik weer bevrijd vnn
die verschrikkelijke menschen. Ik !>e-
gaf mij nu naar de Villa Amalia.
Is mijnheer Rhoden
Die is uitgegaan.
Wanneer kan ik hem thuis tref
fen?
Dat kan ilc u onmogelijk zeggen.
I-Im. Woont de heer Melchior
Buderman hier ook?
Neen.
Kent u meneer Buderman?
Neen.
Eu komt hij veel bij den heer
Rhoden?
Er komt hier zelden iemand.
Ik liet inija kaartje.
Zeg aan meneer, dat ik van avond
na het concert, tegen tien uur, bij hem
kom. Verzoek hem mij te wacnum.
Het meisje, dat mij te woord ge
staan had, nam het kaartje aan en ik
ging heen: maar ik waagde mij niet
weder bij de trap, uit vrees voor
Bunsens en het Epos, en langs eeii
omweg sloop ik naar mijne woning.
In een straatje, waarin enkel Helgo-
lnndsche visschers wonen, ontmoette
ik onverwacht mijn vriend. Schuw
keelt hij om.
Zijn ze weg? vroeg hij op onder
drukten toon.
Wie?
Je vrienden?
Nu ja, die koffieteuten.
Die koffieteuten? Ah zoo! Een
grap: de Bunsens.
Juist.
Die zijn weg. "*eg, beste Max, dat
zij.n ontzettende menschen!
Ilij glimlachte bitter.
Dat er geen middel bestaat, om
zulke monsters te vernietigen, zon
der dat men gevaar loopt van met. de
justitie in aanraking te komen, dat
is een bedenkelijke leemte in onze
maatschappelijke orde.
Hij knarstandde en zag wild ora zich
heen.
Een aanval van woede! dadht
ik, sidderend.
Die rampzaligen zullen me nog
tot een moord brengen!
Maar Max, beste Max. Wind je
toch zoo niet op!
Neen, ik laat mij niet kalmeeren.
Ik moet mij juist opwinden om den
moed te hebben... Een 'kleine pau-
ze. Toen fluisterde hij: Heden avond I
gebeurt er iets. Hedenavond werp
ik hem van de rots in zee! En weder
laöhte de ongelukkige.
Wie? vroeg ik ontzet.
Melchior Buderman, dat mon
ster!
Buderman je vriend?
De roover van mijn rust. ITcden
nog moet hij verdwijnen! Heden hij
of morgen ik. Er is op deze wereld
geenplaats meer voor ons beiden.
Ik stond daar als verlamd.
Ilij stiet een schrillen lach uit. die
mij door merg en been ging.
- Max! zei ik smeeteend. Beste
Max, zie tot bezinning te komen. Tk
bezweer je, blijf bij me. Alles kan nog
in orde komen; geloof mij!
Hij zag vriendelijk lachend mij aan;
het was, als had -er eon verandering
met hem plaats gegrepen helaas!
meer met krankzinnigen het geval.
Morgen ochtend vroeg k-om ik bij
je; dan zult ge alles vernemen,
Je zweert me, Buderman niet om
itiet leven te brengen!
Dat kan ik je zoo bepaald niet
beloven. Maar wees gerost, het zal
noch mij, noch jou de minste onaan
genaamheden bereiden.
Een moord 'n onaangenaam
heid! O, Max, Max!
Wat is er nu nog? Ik zie dat ik
je ongerust gemaaikt heb. Je zoudt in
staat wezen, mij bij de politie aan
te klagen.
Wol wis en zeker zal ik dat, doen!
Laat dit achterwege. I-Iier
mijn hand er op, dat ik niets onder
nemen zal, vóórdat we elkaar hebben
weergezien!
Ik nam zijne hand in de mijne en
zag hem doordringend aan. Dit door
stond hij, en dus werd Ik wat minder
ongerust.
Dus tot morgenochtend.
Morgen vroeg.
En je belooft mij, tot zoolang je
vreeselijke plannen niet te volvoe
ren.
Ik beloof het je.
Op je woord?
Op mijn woord!
Zoo scheidden
Ik ontkwam dien., avond aan het
Epos. doordat ik de concertzaal meed
en tamelijk laat buiten bleef. Een
keer zag ik de Bunsens onder een
lantaarn te voorschijn treden. Ik ver
school me in een donker hoekje o:i
spoedde met hartklopping mij voort,
zoodra de verschrikkelijke familie
langs mij was heengegaan.
Den volgenden morgen om tien uur
zocht Rhoden mij op. Vergenoegd
wreef hij zich in de handen, wierp
zich in den ongemakkelijker stoel,
dien ik hem toeschoof, en zeide
Nu, dat zaakje is in orde. Buder
man is al sedert vanmorgen vijf uur
op zee in de richting van Cuxha-
ven.
Wat?
Ik heb hem vanmorgen vroeg in
een sloep gezet, en in dit oogen blik
ziet hij, willen we hopen, al land
Wij hebben zuid-oosten wind,
riep ik uit; tamelijk sterken wind
zelfs daar kan geen sloep tegen o
Och watde sloep, waarin Eu-
derman zit, geelt niet om zulke klei
nigheden. Dan kent ge Buderman
slecht
Wederom totaal krankzinnig I Een
daarbij zag de man er zoo vergenoegd
en opgewekt uil.
Ik moest hem wel van den hals
schuiven I ging Max voort. Heden om
drie uur verwacht ik vrienden, aan
wie ilc mij geheel wijden moet. Daar
bij zou Buderman mij natuurlijk ge
stoord hebben. De moordgedachten
gaf ik op. Dat zou le veel opschudding
gemaakt hebben. En dus heb ik hem
met pak en zak in de sloep gezet. Nu
drijft iiij op zee en ik ben vrij man.
Bon voyage, monsieur Buderman i
Ik zag hem sprakeloos aan.
Jawel, ik ben je nog een kleine
opheldering verschuldigd, sprak .Max
nu gemoedelijk. Daar heb je haar.
En nu begon hij mij het volgende
te verhalen. De geschieden's duurde
tamelijk langik zal daaroni haar in
't kort weergeven.
Hij was tien dagen geleden op Hel
goland aangekomen, met het voorne
men, zich daar kalm en bedaard te
bewegen en de aankomst van een be
vriende familie af te wachten, die hij
in Baderi-Baden had leeren kennen
en die hij hier zou ontmoeten. Zijn
kwaad gesternte had hem, al spoedig
nadat hij gearriveerd was, de Bun
sens in de armen gevoerd, die als klis
sen aan hem waren blijven hangen.
Alle pogingen om ze van zich af te
schudden, waren vruchteloos geweest.
En toen was hij, ten einde raad, op
het krasse denkbeeld gekomen, een
vriend uit te vinden, die hem om
van de Bunsens ontslagen te wor
den van 's morgens vroeg tot
's avonds laat in beslag nemen zou.
En de indringende besliste vragen
van „de jonge en de oude koffieteut"
anders geliefde Rhoden haar niet
te rinemen had hij slechts kunnen
beantwoorden door aan zijn denkbccl-
digen vriend alle mogelijke eigenaar
digheden en antecedenten toe ie ken
nen. Daarbij had hem echter zijn
lichtvaardigheid een paar maal par
ten gespeeld, zoodat hij met zichzel-
ven in tegenspraak kwam. En daarom
had hij ten slotte de „hoofdtrekken
uit hel leven van Buderman" op pa
pier gebracht en van buiten geleerd.
Dit geschrift was het, waarvan de
voorlezing mij in zoo hooge mate ver
baasd en den eersten twijfel aan
Rhoden's verstandelijke vermogens in
mij opgewekt had. Toen hij nu einde
lijk een mensch „kant en klaar" uit
het niet te voorschijn geroepen bad,
was dit creatuur aldra hem lastig, ia
zelfs „unhejmlich" geworden. De I
„koffieteuten" waren zeer welbe
spraakt en spraakzaam; zij kwelden
voortdurend hem met zijn vriend Mel
chior Buderman. Toen deze fictieve
persoon ziek werd, Icon Jthoden de
elegische Clara slechts met moeite
weerhouden, den ongelukkige te gaan
verplegen. En papa Bunsen wees ge- I
heinizinnig op intieme relaties met
een zeer invloedrijk persoon, die het
hem wellicht zouden mogelijk ma- J
ken om voor de politieke vergrijpen,
waaraan Buderman zicli schuldig ge- j
maakt had, genade te verwerven. Alle
drie, vader, moeder en dochter brand- i
den van verlangen om den banneling j
te leeren kennen, ofschoon Max hem
als een moreel en physisch monster
hun voor oogen gesteld had.
Gisterenavond, aldus besloot Max
zijn relaas, had de zaak haar hoogte
punt bereikt. De post bracht mij een
brief, die mij meldde, dat de familie
v EUern lieden in den namiddag zou
komen. Ilc ben verplicht mij voor die
góede menschen hier beschikbaar te
stellen, nadat zij in Baden zoo harte- j
lijk en vriendelijk voor mij geweest
zijn en ilc' zelf het plannetje gemaakt
had, elkaar op Helgoland weder te
ontmoeten. Ik voorzag de onaange
naamste verwikkelingendaarheen
moest onherroepelijk de fabel, waar
mee ik mij tegen de op- en indrin-
gengneid Uer jDunsens nad willen ver
weren, hebben geleld Ilc zag de zaak
zoo somber mogelijk in. Den naam
Ellern had ik aan hen nog niet ge
noemd best mogelijk dat beide fami
lies elkaar kenden en zoo niet,
hoe zoude ik hei kunnen verhinderen,
dat zij op dit kleine stukje aarde,
waar zij zich dagelijks in eikaars on
middellijke nabijheid moesten bewe
gen, kennis maaiclen En dan waren
mijn goede vrienden verloren 1
Clara was er net zoo de persoon
voor, nnj toe te fluistereu „ach, toe,
breng mij eens in kennis met uw
charmante vrienden Denk eens
wat daar het gevolg van zou geweest
zijn. Melchior Buderman had van lie
verlede zulk een groote plauts in de
gedachten der Bunsens ingenomen
dat de oude oi de jonge Icoffieteut, in
wier brein steeds de zucht nuar ge
heimzinnige inedecieeliugim kookt, ze
ker van de eerste gelegenheid de beste 1
zoude gebruik gemaakt hebben om de
Ellerns met de mysterieuse lotgeval-
len van mijn, aan lager wal geraak
ten, vriend bekend te maken gij
zult de familie leeren kennen; voor
name, en toch eenvoudige menschen,
die steeds den koninklijken, rechten
weg volgden en ongaarne zouden
verkeeren met lieden die donkere zij-
paden moeten bewandelen Mijn
Melchior Buderman zou hun een gru
wel geweest zijn en ik zelf als vriend
van den dronkaard en socialist zou
hun sympathie ongetwijfeld hebben
ingeboet, llaar zoo dadelijk geheel in
vertrouwen nemen zooals jou, durfde
ilc ook niet, omdat ik nog niet op zoo
familiaire» voet met hen was, en te
vens omdat nu omdat ik moest
vreezen dat 'tgeen gij, naar ilc hoop,
als een onschuldige scherts zoudt op
vatten, hun iets onvoegzaams, onge
permitteerds zou voorkomen. Ilc moest
alzoo Melchior Buderman vóór hunne
aankomst uit de wereld helpen, en
daaraan dacht ik, toen ik je gisteren
in dat zijstraatje aantrof, waarin ik
vrees voor mijne plaaggeesten mij ge
dreven had. Dat de eenvoudigste ge
dachten iemand altijd 't laatst inval
len I Ilc wilde Buderman een zelf
moord laten begaan hij zou zich van
de hooge klip aan de noordelijke spits
in zee storten. Daarna dacht ilc er
aan, dal ilc hem in een aanval van het
door hem geliefde delirium tremens
Icon laten omkomen. Deze en dergelij
ke plannen leden schipbreuk op be
denkingen, die telkens weder in mijn
I juristenbrein oprezen, tot ik eindelijk
i gelukkig gisteren nacht nog, want
anders had ik tot van morgen vroeg
geen oog kunnen sluiten op het
heldere denkbeeld kwam, dat zeker
ieder verstandig mensch het eerst zou
gehad hebben: dé geduchte, Buder
man geheel alleen in een sloep, waar
in. hij niet zou kunnen gecuntroleerd
worden, naar Cuxhaven te laten over
steken. Dit heb ik bij het aanbreken
van den dag van uit mijn bed opge
knapt en een half uur geleden heb ilc
de Bunsens met een Koel glimlachje
daarvan Kondschap gedaan. En thans
ben ik weer gerust, want zoouls de za
ken nu staan, lean ilc de Ellerns de
heele historie tenminste dat geloof
ilc wel als een geoorloofde bad-
plaats-scliorts voordragen. En gij,
mijn vriend, moet mij hierbij behulp
zaam zijn, zoodat deze geschiedenis
door hen niet verkeerd worde opge
vat.
Ik verklaarde mij hiertoe bereid.
Maar wat moeten we nu met de
Bunsens beginnen vroeg ik niet zon
der bezorgdheid.
O, gaf Max luchthartig ten ant-
"woordmet ons vijven, de Ellerns,
man, vrouw en dochter, gij en ilc, zul
len wij wel sterk genoeg zijn, om alle
verdere aanvallen af te slaan.
Dit getuigde van een zelfvertrou
wen, dat mij een hart onder den riem
stak.
In den loop van den namiddag trof
ik Max in gezelschap van zijn nieuwe
vrienden uanvader en moeder, def
tige bejaarde lieden, van een alleraan
genaamst voorkomen de dochter, een
friscli, lief meisje, eerst negentien of
twintig jaar oud.
Ik naderde de groep en Rhoden
stelde mij voor, waarna ik een wijle
vriendelijk en gezellig met de goede
j menschen mij onderhield. Toen Max
i mij vroeg of wij dien avond samen
I wilden soupeeren, verklaarde ik dan
ook gaarne mij hiertoe bereid. Het
I avondmaal verliep zonder ecnig inci-
dent. De avond was zacht en schoon.
Max sloeg een wandeling naar de
Noordpunt voor en de nieuw-aange-
komenen waren volkomen hiertoe be
reid.
Zoo volgden we dan met ons vijven
den smullen weg, die het Oberland
van de zuidelijke naar de noordelijke
punt doorsnijdt. Vooraan liep de heer
v. Ellern, die in stilte zijn sigaar rook-
te; daarna volgde mevrouw, die ik
den arm geboden had, en achter ons
kwam liet jonge paar, zooals ik
dadelijk ik weot zelf niet waarom
I liet betitelde; Max Rhoden en juf
frouw Ilenriette.
Halverwegen, op het hoogste punt
I van het eiland, hielden we halt bij een
bankde familie zette zich daarop
neer. Rhoden en ik bleven voor haar
staan.
Een schoone avond op Helgoland 1
De donkerblauwe hemel, waaraan de
sterren slechts mat. blinken, omdalde
volle maan het landschap wonderbaar
verlicht. Plechtige stilte, welke door
het doffe, stille ruïschen der zee nog
toeneemt, niet verbroken wordt. En
als een spook-eiland ligt daar het
lage duin met zijn lange rij gebou
wen, waarvan de roode daken in het
maanlicht glanzen, en de zwarte ba
kens, die tegen den helderen nachte-
lijlcen hemel duidelijk en klaar zich
aftcekenden. Op zee breidt de glans
der maan zich als een onafzienbare
zilveren en zwart glinsterende waaier
van licht uit. Van tijd tot tijd schiet,
daaruit oen donker voorwerp te voor
schijn. dat op dunne, lange spinne-
Icopachlige, wijd uitgespreide boenen
het lichtveld schijnt te doorklieven
een vissche-rsboot, die door langzaam
regelmatige riemslagen de anker
plaats nadert. Het oor verneemt het
gedempt geluid dor roeiriemen, ais
liet tikken van een groote wandklok.
De oogen der bejaarde menschen
lustten vreedzaam en stil op het
schoone, uitgestrekte tafereel aan hun
voetendie van het meisje en mijn
vriend Max dwaalden meermalen
daarvan af om een hartelijken, inni
ge» blik te wisselen. Het is schoon
voor twee menschen, jong te zijn en
aan zee te verwijlen en elkaar lief te
hebben.
Ilc had al lang gezien wal het ein
de van 't lied zou wezen.
En zoo bleek het ook te zijn.
Weinige dagen nadat ik Helgoland
weer verlaten had de lieve familie
Bunsen met Wagnerparlituur en rij
melarij had het eiland reeds mistroos
tig vaarwel gezegd I ontving ik
kennisgeving der verloving van mijn
jongen vriend Max Rhoden en mejuf
frouw Henriette v. Ellern, en ik
wenschto van harte hen geluk.
BANG VOOR DEN HOND.
Daar is een aardige geschiedenis
betreffende iemand, die onlangs aan
een lclein spoorwegstation in Wales
afstapte. Hij was een gentleman uit
Londen, die een uitstapje door het
vermaarde Noord-Wales zou onderne
men.
John Jones, de portier, had juist
aan het bagagè-bureau een groote
portemanleau en een aantal andere
zaken in ontvangst genomen en, op
den koop toe, een buldog van een
hoogst onaangenaam voorkomen al
les eigendom van den toerist.
Zijn lordschap, even met de hand
wuivende, sprak op bevelenden toon
tot den man
Portier, breng mijn portmanteau,
camera, etcetera in het rijtuig, dat
wacht
John Jones, die eerst een blik wierp
op de bagage, daarna op den nijdigen
hond. en eindelijk op den lord, zeide
op eenigszins beschroomde» toon
Etcetera zal toch niet bijten,
sir?
ROMANTISCH.
Zeg eens, sprak de man, die bij
een boerderij had stilgehouden om
zijn paard wat water te geven; vijf
tien jaar geleden kwam eeai arme
jongen 'hier langs en je liet hem bin
nenkomen.
Nu? vroeg de landbouwer, een
weinig verwonderd.
Je waart vriendelijk voor liom,
ging de vreemdeling voort. Je hebt
hem te eten gegeven en hem aange
moedigd, van een pak kleeren voor
zien en een geldstuk in de hand ge
drukt. Daarna liet je hem gaan en
hij zeide toen, dat hij nimmer zou
vergeten, wat je voor hein gedaan
hadt! Is 't niet zoo?
Ja, zoo is het, gaf de landbouwei
ton autwoord. die belang in de zaak
begon te stellen.
En hij zei nog. dat als het ihem
eens goed in de wereld zou gaan. Jij
er nooit spijt van zoudt hebben dat je
goed geweest was voor "n arme drom
mel.
Is ihet mogelijk! riep de vrouw,
aungedaan.
Het klinkt haast als een sprook
je. Je hebt hem dus gezien?
Dat heb ilc, zei de vreemdeling,
en hij gaf me een boodschap voor je
lui mee!
En dat- is? vroegen ze allebei,
niet meer in staat hun ongeduld te be
dwingen.
Hij verzocht me, jelui mee te dee-
len, dat hij nog altijd dood-arm en
ongelukkig is.
Terwijl de vreemdeling wegreed,
bewoog de landbouwer heftig den
pompzwengel en zijn vrouw wierp 'n
gieter naar de kippen.
WEL ONGELUKKIG1
Ilebt ge wel eens met dertienen
aan tafel gezeten? vroeg de man in
de regenjas, om een praatje verle
gen.
Eens van mijn loven, antwoord
de de man met den fier opgedraaï-
den knevel.
En hebt ge opgemerkt, dat dit jo
kwaad berokkend heeft? vroeg de bij-
geloovige:
Mij niet maar aan al de ande
ren.
Allemaal?!
Ja.-
Zijn er van overleden?
Voor zoover ik weet, niet. Van
niemand een aanzegging ontvangen
of iets van dien aard.
Was er soms geen eten genoeg?
vroeg de man in de regenjas.
Wat praatje van eten. Er was
geen eten.
Ik dacht, dat je met dertien per
sonen aan de tafel zut.
Dat heb ik ook gezegd. Die tafel
stond in 't kantoor van .een procureur.
Het was een samenkomst van cre
diteuren. Met hun twaalven waren zo
ik was de dertiende.
Er volgde een vrij langdurige
pauze.
Toen vroeg de weetgierige:
In hoeverre is het hun dan slecht
befromen, als ik vrncrrn mag?
En het antwoord van den man met
den fier opgedraaiden knevel was:
Geen een heeft 'n cent van me
gehad!
OAMRUBRSEK.
I-IAARLEMSCHE DAMCLUB.
Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men te richten
aan deu heer J. Meyer, Kruisstraat 34. Telephoon 1543.
PROBLEEM No. 456,
van
J. Lutcyn.
n
m
m
e
m
i m
m
-
wS-
A
l
9
A
y
nn
-
tó-
vA
/A
i iH"
„y,
m
9
O
Zwart. 9 Schijven op 3, 8, 9, 11, 13, 14, 16, 19, 25 en dam op 47.
Wit. 12 Schijven op 20, 21, 22, 27, 30, 33, 34, 35, 37, 39, 4-4 en 50.
PROBLEEM No. 457,
van
T. CL N.
I.
V6
y
m
C-
m
e
9
m
i
m
m
m
a
-
A
9
A
-
a
el
A
WÉ'
>4
y
O
Wit
Zwart. 10 Schijven
2 da mmen op
2, 7, 8, 9, 10, 11, 13, 15, 16, 19 e
en 29.
Wit. 14 Schijven op 22, 25, 26, 27, 32, 35, 36, 38, 39, 41, 43. 45, 47 en 48.