Is iemand ooit zoo fots voorgeko men En trots al die heerlijkheden was hij een man die, evenals wij, heel gewoon zijn dagelijksch broed ver diende; wij in staats-, hij in g^meen- le -.ionst. Ik -wel Smits zijn naam van buixen kende, noemden wij hom nooit voluit, maar hadden een schakel uit de keten genomen, zooals dat ook 111 de wandeling gedaan werd „Picard" werd hij heel gewoon in de samen levirig genoemd. Al zijn titels zouden te- lang hebben opgehouden- Zijn familie liacl eertijds in Frank rijk uitgestrekte goederen bezeten; de Frunsche omwenteling had haar bo- moid daarvan. Als hij over die misère sprak, dan kwamen altijd nog de tranen hem in de lichtblauwe oogen Iets Fransch-pikants had hij ln liet minst niet; veeleer iets nevelachtigs, verschotons zooals de glorie van de familie, waarvan alleen de lange naam overgebleven was. Daarbij had liij iets goedigs, dat verlokte om hem te plagen boos word hij niet licht en dit noopte wel eens, om te ver te gaan. Later had men daar dan spijt van zooals ik. "Wanneer in een groote stad dr menschen elkaar zijn toegedaan, v. moeten zij dezelfde sociëteit of club hebben anders zien ze elkaar zelden of nooit. En soms wordt de voorkeur gegeven aan een gezellig café, waar men zijn vaste plaats heeft en, doen en laten, aan den kellnor bo tend is. Dan werd natuurlijk, na tafel een lekkere sigaar opgestokenSmits haalde een zwarte, die deed deuken aan een stuk lont, uit een gerampo- neerd zakje, en hij alleen kon dien nicotine-Stengel rookenmijn per soontje opende den sigarenkoker en deed bedachtzaam een keuze uit on derscheidene soorten- Dit verhoogt het genot ïeikenmal© wanneer ik dat deed, snuffelde Picard over den sigarenko ker heen, en als ik eindelijk hèm dien aanbood, dun spitste hij duim en voorsten vinger als een rang en haal de er één uit, die hem bijzonder in 't oog viel. Geïmporteerd vroeg hij dan, met halfgesloten oogen onderzoekend ca ruikond andere rook ik niet. Weinig, maar goed; op den prijs komt bet niet aan, zei dun Paul de Picard Piregate, vicomte Paimanon, ate. In zooverre had hij gelijk ik geloof dat hij nog nooit van zijn leven een fijne sigaar gekocht had, maai- mot kennersblik die ontkende aan ander mans koker. Goedkooper kan het al niet. Wanneer men zeil rooken wil, biedt men vriend of kennis een sigaar aan, dat is al evenzoo als met een prise of een glas wijn. Als men dan samen zit te dampen, verheugt men zich en knikt elkander toe. Wanneer nochtans telkens een sigaar wordt uitverkoren, die men zelf niet nam, rnaar voor een betere gelegenheid bewaarde, dan verliest men eindelijk en len laatste het geduld. Wat mij betreft, op die sigaar ware het bij slot van rekening nr-g niet aangekomen doch de wij ze, waarop ze werd ingepikt, kon mij 11 iet behageu. Ik werd meer en meer oiiistcmd door die onuitstaanbare ma nier van doen. •Overbekend is, dat de kruik zoolang 1e water gaat, tot zij breekt; de ont- kuoopïiig moest zijn in die richting, waar onverbiddelijk hel noodlot heen wees. Ik broedde namelijk een duivelsch plan uitdit zou nu de laatste ge ïmporteerde geweest zijn. die hij me aftroggelde. Ik zou hem eens genezen en radicaal. Reeds den volgenden morgen kocht ik de goedkoojiste sigaar, die mijn leverancier in zijn winkel had een ding dat brandde als droog stroo, nog geen cent kostte, en als men er tien kocht, itreeg men er één toe. Juist wat ik hebben moest En de prijs was me niet te hoog. Eerst moest zij bevochtigd worden en hier voor kwain petroleum mij het meest geschikt voorreeds om liet geheel verloren gegaan aroma te vervangen, dat elke tabak hebben moet. Nadat 7.ij hiermede gedrenkt was, schf^n de sigaar gezwollen en had zo een don kerbruine kleur als een bloedzuiger. 2<o beviel ze mij al beter; zij was buigzaam gewordener was nu iets mee te beginnen. Dit deed ik dan ook; eerst legde ik haar in de vensterbank, om te drogen, cn veerde toen eenige onmisbare ingrediënten aan een waslucifer, '11 stukje gom-elastiek, en- ik sneed mijn hond een vlokje haar af; eenig buskruit zou bij de kunst bewerking een oordeelkundig ge bruik vinden. Met een speld of stop naald dreef ik 't een en ander nu be hoedzaam tusschen de thans rekbaar geworden bladen van mijn cents sigaar. Dit artistiek bedrijf geschied de zóó behoedzaam, dat zij haar hoogst aantrekkelijk voorkomen van „echte havana"' niet inboettezelfs het geoefend oog van een tabakshan delaar had er niets verdachts aan ge zien. Nadat de sigaar verder een volle week lang in kamer-temperatuur ver bleven was, had zij wel in omvang iets afgenomen, maar zij was niet vett'g meer en verspreidde evenmin eeu afsohrikwekkenden geur. In mijn fcoker deed zij zich onder de anderen, voorbedachtelijk klein en dun geko zen, zeer opmerkelijk voor. Den volgenden avond was ik al voor den bepaalden tijd in ons café. Spoedig verscheen Srnits, doch Picard Piregate liet zich wachten. Zou hij niet komen en dus bittere teleurstel ling mij bereid zijn? Neen. hij verscheen; met een vre dig lachje, ais altijd. Smits had al een sigaar opgestoten; terwijl ik nog aan het zoeken was. Eindelijk nam ik een van de dunnen en Picard, dien ik den sigarenkoker liet genaken, haalde er zonder aarzelen den bloed zuiger uit. Toch geïmporteerd? vroeg hij, als altijd. Natuurlijk; anders rook ik niet! Hij rook aan de sigaar, waarvan het uiterlijk voorkomen werkelijk veelbelovend was en feitelijk deed denken aan een zware havana of wat daar soms voor uitgegeven wordt. Eigenaardig aroma! meende hij waarschijnlijk een La Gloria, op den v'etsten bodem van Habana gewassen, door den equatorialen zonnestraal doorgloeid. Ik zat reeds te dampen; met den vi comte ging het een weinig minder voorspoedig. Juist kwamen er twee heeren bin nen, die aan het tafeltje naast ons gingen zitten; ihiun kleeding was een weinig ouderwelscli en hun linksch optreden verried den bewoner ecner kleine stad. Nog altijd was Picard met zijn monster-sigaar bezig. Dat ding trekt niet! zei Smits minachtend. Picard trok, met alle macht en uitpuilende oogen. Uitstekend handwerk, sprak hij. maar te olieachtig dekblad; dit komt van den vetten bodem van llabana. Als hij eens vermoed had, waar die vettigheid vandaan kwam! Nu begint-ie! vervolgde hij; lang zaam gaat zeker. Er kwam leven in; een trage, be nauwende walm steeg uit den krater omhoog. Smits bewoog geringschattend de neusvleugels; de magerste heer aan ;toet tafeltje naast ons keek om. Dat was de waslucifer! dacht ik. Om mijn ernst te bewaren keek- ik naar het Ibiljart, dat op eenigen af stand van ons stond. 'n Beetje zwaar! meende Picard, en hij wischte zich het voorhoofd af en dronk zijn glas leeg. Nog eeu halfje, commandeerde hij. Daar dit legen zijn stalen gewoonte fas, bleef de bestelling onuitgevoerd. Over on3 tafeltje hing een zware, rauwe wolk, en nu en dan scheen het uit Picard's feestsigaar to weer lichten. Smits wierp een bedenkelijken blik tor zijde en stiet mij aan. Picard had inmiddels iets spook achtigs over zien gekregen; hij zag vaalbleek, zijn oog was glazig cn zijn soms opgewekt voorkomen had iets apathisch bekomen. Die sigaar is te zwaar voor jou! barstte Smits nu uit Ze is 'n beetje te sterk gesalpe- :erd, antwoordde hij met mat orgaan; daarop rookte hij werktuigelijk ver der. Wij hervatten ons afgebroken ge sprek over hoogere geodesie eii geo- morphie, waarover Smits een boek schrijven wou; maar telkens werd hij in zijn relaas gestoord door het uiterlijk voorkomen van den vicomte, die er uitzag alsof het met hem mis was. Nog een halfje, riep ,hij op klage- lij ken toon. Hij bekwam er geen, omdat de kell- ner er niet aan gewoon was. Een paar nieuwe bezoekers, die naar ons too kwamen, bleven staan, snoven de lieflijke geuren op ik meende het gomelastiek te herkennen en keerden zich om. Picard was doodstil geworden; hij zag er uit als moest hij terechtgesteld worden, zoo bleek en slapjes. Van tijd tot tijd deed hij den mond open cn weer too, en telkens wanneer hij dit deed, kwam er een klein weinigje rook door de bloedarme lippen. Thans begon het onrustbarend te smooken aan het dikke einde van den bloedzuiger het borrelde en werkte nu viel er een stukje af, dat blauw achtig brandend op des vicomtes been neerkwam en daar verder brandde met blauwe vlam. Zoodra de gloed a- de dunne stof heendrong, sprong Lij op, alsof een tarantel hem gesto ken had, hinkte rond en sloeg zich op de dij, zoodat het een kletsend geluid gaf. Toen hij daardoor gloeiend elas tïek aan de hand kreeg, bewoog hij die op en neer als 'n optisohe tele graaf. Schreeuwen deed hij niet; hij wist zich te beheerschen. Maar nu toch misschien wel wat laat kreeg ik be rouw van mijn gruweldaad. Toen nu ten slotte ook de kleine do sis buskruit in de sigaar ontplofte, was hij een bezwijming nabij. Hij liet het deerlijk misvormde ding op vloer vallen, bracht zijn ledig aan de dorstige lippen, wierp een onbeschrijfelijk weemoedig verwij den blik op zijn belager, nam zijn hoed van den kapstok en verdween. Wat ik wel meende te moeten duch ten werd bewaarheid: hij zag mij cr op aan. De illusie van een La Gloria was hem benomen, „op den vetsten bodem van Habana gewassen, door den equatorialen zonnestraal doorgloeid. Hij was er de man niet naar, om mij ter verantwoording te roepen; laat staan, uit te dagen. Maar de schichtige blik, dien hij de eerste maal met een kunstig ge stopte beenbekleeding en een stukje Engelsche pleister op het binnenvluk van de rechterhand wierp op den omineuzen sigarenkoker, toen ik dien opende, ging mij door merg en been. Hij wendde zich daarvan af en had bittere naweeën van lang vervlogen genot. Weldra verloren w© elkaar uit het oog. de vicomte Paimanon, Praliniè res de la Pralinié en mijn nietig per soontje; Smits zei, dat ik wel wat ver was gegaan... Helaas, berouw komt in den regel te laat. In de sneetnv. Het geschiedde een paar jaren ge leden. in den laatsten strengen win ter. Klinglingling Met moeite be weegt zich de paardentram op de gladde baan en door de sneeuw lot aan de halte. Twee dames willen instappen. Geen plaats meer I roept de con ducteur haar toe. Maar dat is vreeselijk I zegt de oudere van de twee, Dat mag niet I antwoorde de conducteur cn de tram rijdt door. Tranen parelden in de oogen der jonge dame, die op de hoogroode wan gen tot kleine ijskorreltjes bevriezen. Wat nu te beginnen roept ze uit. Mijn handen cn voeten zijn be vroren en het is alsof met naalden in mijn gezicht gestoken wordt. Hoe kwam u op 't idee in deze lelie koude visites te gaan maken 1 Maar kind, toen we van huis gingen, was 't goed weer; wie kon denken, dat het zoo op eens zou ver anderen 1 En aan mevrouw Smit wa ren we al zoo lang een bezoek schul dig, dat van week tot week verschoven werd. Nu, kijk maar niet zoo sip, wc zullen een vigelant zien te krijgen. Ja, als die bij dit weer te zien was 1 We zullen verder te voet moe ten gaan I Het is haast niet te doen. De wind jaagt ons de sneeuw in 't ge laat men kan geen hand voor oogen zien. Er is nu eenmaal niets aan te doen I Als we langer hier blijven slaan, loopen we nog "n zware ver koudheid op. Vooruit maar weer, mama, zoo goed als 't gaall De dames zetten zich weder in be- eging tegen de sneeuwjacht in maar 't ging al heel slecht. De oudere hoestte en proestte, en ook de jon gere steunde erbarmelijk. Meermalen liepen zij gevaar, tegen anderen op te loopen, en op sommige punten was het levensgevaarlijkwant de sneeuw dempte liet geratel der wielen en telkens riepen de koetsiers, terwijl de tramwagens voortdurend de bel lieten weerklinken. Bertha, ik kan niet meer I jam merde de oude dame, die radeloos staan bleef. Waar ben je nu? Hier, mama I klonk het achter haar. Met wicn spreek je daar? Met mijnheer Pioemer, mama. Het meisje had zich weder bij haar gevoegd. Wat, loopt dat onuitstaanbare mensch ons hier nog in den weg? Dat ontbrak er nog aan 1 AI genoeg ver veelt hij me overal, waar wij hem moeten genietenmoet hij nu nog op straat, en wel in zoo'u noodweer, ons komen ophouden I Wees niet boos, mama. Hij is juist zeer beleefd en biedt ons zijn geleide aan. Wel bedankt. Net zoo graag blijf ik midden in de sneeuw hier staan. Deze laatste onheusche woorden scheen het jonge mensch te hebben verstaan. U is wat ontstemd niet te vér wonderen bij dat afschuwelijk weer 1 sprak de jonge man op weiluidenden toon. Ongaarne zoude ik door mijne tegenwoordigheid die stem ming nog verergeren. Maar u, juf frouw, zal mijn goede diensten toch niet afwijzen, hoop ik. Daarbij kwam hij aan de andere zijde naast haar en weldra keuvelden de jongelui, trots de ongunstige om standigheden, terwijl mama moppe rend de beweging volgde. Zoo ging het voort, den langen, haast onbegaanbaren weg, die steeds slechter werd; want de sneeuw hoop te zich op en de voeten waren ver steend, tot opeens mevrouw, die nu een paar pas vooruitliep, weder bleef staan en uitriep We blijven hier steken Het scheen inderdaad zoo. Hier had de wind kolossale sneeuwmassa's opgehoopt en men wist niet, waar heen zich te wenden. De heer Roemer liep heen en weer, maar nergens was een begaanbaar pad in de lawine te vinden. Op eenigen afstand toch scheen het trottoir meer begaanbaar te wor den, doch hoe die oase in de sneeuw- woestijn te bereiken 1 -Ja dames, sprak hij; er zal u niet veel anders overblijven, dan nu van mijne diensten gebruik te ma ken. Uwe diensten klonk het scham per. 1 aan mijne armen toe Zeker te vertrouwen. Wil u ons daarheen dragen? riep mevrouw met ontzetting uit. Dat onder geen voorwendsel 1 Je zult dat toch niet gedoogen, Eertha, dus wendde zij zich tot hare dochter, die nu toch even lachen moest 1 Waarom niet, mama dat is toch romantisch Wat dwaze inval. En toch we kunnen hier niet blijven Nu dan als 'k u verzoeken lag 1 En voordat zij cr op verdacht was, had hij de jonge dame in zijn sterke armen genomen en, licht als een veder, droeg hij haar door de sneeuw. Zooals in den roman Paul en Virginie 1 lachte zij. Ilier Max en Bcrüia klinkt even goed Hij zag naar haar op; haar lieflijk blozend gelaat was nog een tintje rooder geworden. Zij stonden aan de overzij van den sneeuwberg. Bertha, iaat mij aan den voet an dezen gletscher u zeggen, wat al zoolang mij op de tong lag. sprak hij, door zijn gevoel overweldigd. Maar hier, in dezen toestand 1 Juist thans, nu we even alleen zijn. Ik heb nooit eens de gelegen heid mama bewaakt u als Hij zeide maar niet, wat hem op de tong lagals '11 oude draak 1 Het is toch niet voegzaam, hier... Nu neen. Maar wat zal mama daarvan zeggen Met haar zal ik het wel spoedig klaar spelen. En gij ge zijt bereid, de mijne te worden Dat wist je al lang, Max De oude vrouw begon ongeduldig te wordenalthans hare stem drong tot hen door. Ik kom al, mamaatje riep de gelukkige en hij waadde weer door de sneeuw, die hem tot aan de knieën kwam. Gelukkig had mevrouw die vertrou- welijke ontboezeming niet verstaan. Met zijn krachtige armen hief hij hoog haar op. Dat was meer dan het dubbele bruto gewicht van zoo even 1 Sla uw armen maar om mijn hals anders komen we er niet door heen I Zij deed hetnood breekt wet. Mevrouw, begon hij nu en hij koos zijn weg door het meest onbe gaanbare gedeelteik heb zoo even uw dochter een liefdesverklaring ge daan. Wat u En wat zeide mijn kind? Niet neen 1 En u heeft dit gewaagd dat is schan—delijk. Gij hebt haar die be kentenis afgeperst dat is Bertha zei, dat ook zij mij mint en ik verzoek u, uwe toestem ming te geven en Nooit 1 Dat ontbrak er nog aan, Ik heb al een goede partij voor haar op het oog. Maar waarom blijft u staan 1 Wat is uw voornemen. U zal mij hier toch niet in den steek laten Wel zeker. Mijn schoonmama draag ik op de handen wat kan een vreemde dame mij schelen? En hij deed, alsof hij haar midden in de sneeuwmassa aan haar lot wil de overlaten. Maar dat i3 ontzettend. Dat is laag. Nu ja of neen Ik moet eerst rijpelijk overwe gen Doe dit dan 't is hier een ge schikte gelegenheid om te overpein- zeji in eenzaamheid. Hij liet haar vieren. Als u tot een bevredigende con clusie gekomen is kom ik u halen. Hoe kan u zoo onbeleefd zijn een man als u 1 De gelegenheid maakt den dief. Voor 't laatst ja of neen - Ja. - Dus op uw woord - Nu ja maar éérst aan de over zij We zijn er I Terwijl zij z'ich de sneeuw van den mantel schudde, werd zij gestoord in dit bedrijf door haar dochtertje, dat midden in de alles verblindende sneeuwjacht haar om den hals viel. Dat zijn Russische toestanden I prevelde mama. Ondeugende meid 1 En alle drie vervolgden ze hun weg, de beide jongelui bijzonder in hun schikmama zeer ontstemd over dio overrompeling toch eigenlijk niet zóó boos. als zij zich voordeed. Want ook d i t was een goede par tij al kon zij, als gewoonlijk, het jonge mensch niet goed uitstaan. Toch had dit driest optreden haar geïmponeerd- De man en vader gaf zonder aar zelen dan ook zijn toestemming en het zeldzaam avontuur van zijn zacht moedige vrouw vermaakte hem" kos telijk 1 Ten slotte verklaarde mama meesmuilend, dat zij in dergelijke omstandigheden zich wel zou wach ten, haar tweede dochter Louise mee te nemenopdat zij niet ten tweeden male door een sneeuwstorm en „zoo'n onuitstaanbaar mensch" zou worden overrompeld. Maar wie zal u ddn door dè sneeuw dragen, mamaatje Dan, gaf de oude mevrouw met beslistheid ten antwoord, neem ik een man van de dienstverrichting die vraagt maar dertig cents, en niet dadelijk iemands dochter verstaan,- 'lieer schoonzoon ARITHMETICS Moeder: Als ik eens tien peren gaf, en die moesten verdeeld worden tusschen jou en je zusje, hoeveel zou ieder dan krijgen Wim: Dat, hangt er van af, wie het doet I DE GELUKKIGE DAGEN VAN WELEER. Verlangt u wel niet ecn6 terug naar de gelukkige dagen der kinds heid? vroeg het senlimenteele jonge mensch. Jawel, antwoordde juffrouw Cayenne; toen ik nog mocht stoeien en ravotten en leelijke gezichten trek ken legen lui, die ik niet kon uit staan in plaats van te moeten zeg genHoe vaart u, meneer; aanga- naam u te zien 1 DAMRUBRIEK. IIA A RLEMSC H E DAMCLUB. 'Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men te richten aan den heer J. Meyer, Kruisstraat 34. Telephoon 1343. PROBLEEM No. 464, van M. C 0 e. De laatste zet van Zwart was 29-47. Zwart. 6 Schijven op 7, 8, 13, 15, IC, 20 en dam op 47. Wit 9 Schijven op 22, 24, 27, 32, 35, 40, 41, 43 en 45. PROBLEEM No. 465, Zwart. 8 Schijven op 1, 3, 7, 10, 15. 16, 31, 36 en 2- dammen op 4 en 48. Wit. 10 Schijven op 19, 20, 21, 24, 32, 33, 44, 46, 47, 49 en dam op 45. Wat vraagt een minnend hart daarnaar. Aan u om aan dezen pijn lijken toestand een einde te maken. Zij gaf geen antwoord en trachtte te zien naar de brave moeder, die daar hulpeloos stond door den sneeuw storm aan het oog onttrokken. Zeg mij dat ik u niet geheel on verschillig ben TERUGGEGEVEN. Mark Twain had aan eon gezellig diner een speech ten beste gegeven, pittig als altijd, cn toen hij weer was gaan zitten, rees oen welbekend pro cureur op, stak de handen diep in zijn broekzakken, zooals hij gewoon te doen, en sprak aldus de aan wezigen toe Valt het den heeren niet op, hoe opmerkelijk het is, dat een humorist »an professie eens geestig is? Toen het lachen, dat op die gewaag- 3e aardigheid volgde, bedaard was, •nerkte Mark Twain even gemoede lijk aan Valt het den heeren niet op, hoe opmerkelijk het is, dat een procureur zijn hannen in zijn eigen zakken heeft? Bij slot van rekening had de hu morist de lachers weder aan zijne zijde. BIJ ONDERVINDING. Mevrouw. Toe Emile, 'n oogon- hlikje ik moet nog ©ven een blik in den spiegel werpen. Mijnheer. Zóólang kan ik niet wachten. GERUSTSTELLEND. Zij. Foei, dokter, u maakt mij dondelijk verschrikt, drie kwalen te gelijk Dokter. Maak u maar niet onge rust ik kan nog wel vijftig kwalen opnoemen, die u niet heeft. ONRECHTVAARDIGE VERDEN KING. Jonge vrouw (aan tafel) Ik heb je nog niet gezegd, Dolf, dat ik van middag zelve gekookt heb. Jonge manJa. Dan heb ik in ge dachten die arme Fietje groot on recht aangedaan. Oplossingen van deze problemen worden gaarne ingewacht aan bo vengenoemd aclres, uiterlijk Dinsdag 3 Juni 1913. Oplossing van probleem No. 460 van den auteur, Wit 44—39, 27321, 47-42, 39—34, 25 23, 46-41, 16—11, 11 4! Van dit probleem ontvingen wij slechts twee goede oplossingen, na melijk van de iieeren J. Jacobson Azn. en W. J. A. Matla. Wij weten, dat verscheidene liefhebbers er hunne krachten aan beproefd hebben, doch niemand kwam op 't idéé, dat wit zijn datn op 27 moest offeren 't is een aardig en tevens fraai probleem. Oplossing van probleem No. 461 van den auteur, Wil 38—32, 35—30, 25—20, 28—22, 31—27, 32—1, 37—28, 44—40, 50—28. Probleem No. 461 is goed opgelost door de heeren R. Bouw, J. Jacobson Azn., W. J. A. Matla, J. VV, Tieskens, T. C. N. Wij hebben besloten, nu en dan wéér eens kleine eindstanden Ier op lossing aan te bieden en beginnen met een van den heer G. Beets. De oplossing daarvan is zeer eigenaardig en leerzaam tevens. Zooals bekend, moeten bij inzending der oplossingen van eindspelen steeds alle zetten, zoo wel van wit als van zwart, worden opgegeven. Wij twijfelen niet, of de liefhebbers zullen met genoegen hun ne krachten aan dit kleine eindspel beproeven. DAMCURSUS. (Vervolg). 11e Zet van Wit 41—37. og moet wit eerst veiwolgen met 4137, voordat hij met kracht het middenspel aanv.j ngt. Een andere keuze blijft niet over, en liet is over bodig, dit nader aan te toonen. Zij, die deze verhandeling tot hiertoe met studie gevolgd hebben, zullen reeds de bekwaamheid bezitten, om dit in te zien. Wit heeft geen anderen zet, vil hij blijven waken voor de ovor- leugeling door zwart. A. Trouwens, do eenige voortzet- ing, welke nog veroorloofd zou zijn, is 31-26. Echter, met 11—17, 17—21 en 12 21 zou zwart niot alleen die schijf spoedig wegnemen, maar te vens oen sterken aanvul kunnen ont wikkelen op den langen vleugel van wit. Zwart kan nu Berust een attaaue richten op dien vleugel, omdat ivit steeds een tempo zal tekort komen, en niet kan verhinderen, dat zwart het veld 26 met succes inneemt. 11e Zet van Zwart 10—14. De beste beantwoording van zwart is weder de Symmetrische zet 10--? i, omdat hiermede niet alleen aan het Centrum-spel de volle kracht wordt gegeven tot verdediging van het mid denspel, maar ook omdat hij hierdoor gereed is, bij de minste afwijking in het positie-spel van wit, van verdedi ger tot aanvaller over te gaan, twee zaken, die voldoende zij.11 om dezen zet te prefereeren. Wij zullen trouwens spoedig zien, dat deze zet niet alleen de meest ge- wenschte, maar ook de beste is. A. 11—17 is niet verkieslijk, omdat wit hierna zou vervolgen met 46—41, daarna 81—26 en nu datgene had verkreaen. wat wii bij de voortzet-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1913 | | pagina 16