L 9 m 9 m m m m is, w B JÉ m m m Wd 9 9 m 9 z 'M m m m Sommige collega's begrijpen ntel waarom ik altijd zooveel gesprek heb ui een trein. Och, er is een recept om drukke en een ander om in 't ge heel geen conversatie te krijgen. Als je bij 't instappen niet goeiendag zegt, je bagage met een knorrig gezicht hoven je hoold zet en dadelijk een krant neemt, zal niemand je aanspre ken mocht een bijzonder dapper derciziger dat toch wagen, dan geef je maar zoo kort mogelijk antwoord en doei of je gaat slapen. Groet je bij het binnenkomen 't publiek, kijk je daarnaar rond 'om ie constaieeren dat het nat of koud of warm is, pre senteer je een sigaar of maar een on- noozele lucifer aan je overbuur, dan ben je binnen tien minuten in één, misschien wel in twee gesprekken, gewikkeld. Het kan zijn, dat zoo'n dis cours soms vervelend is, maar in 't algemeen valt het mee en zoolang ik voor de firma Drukman, Smelt Co. letter, koperen lijnen, machi nes, i'ollenspecie en drukinkt verkoop (wat wel tot mijn dood toe zal moe ten duren, omdat in dit vak geen ren teniers schijnen te warden geduld) blijf ik conversatie zooken met mijn medereizigers. De tong slijt er niet van en de reis maakt liet korter. Op een avond zou ik uit Groningen naar Amsierdam gaan. 't Was in den winter, in Januari, een stille maand op de sjjoren, omdat menschen van zaken meestal aan liun balans wer ken en niet veel orders geven ze willen eerst zien, hoe de zaïken in 't ufgelo-open jaar geweest zijn. Omdat het kVud was zat ik in een ooupé tweede klasse. Kr was anders niemand in en ik rekende er al op, dat ik lot Amsterdam alleen reizen zou, toen plotseling, op het laatste oogen- blik, iemand de coupé opende en in stapte. 't Was een jougmensch van een jaar of twintig, blond en erg bleek. Hij droeg een grooten, wijden ulster, had den kraag hoog opgeslagen en dook er verder in weg, dan de kou wel noodig scheeu te maken en sloeg dien zeifs in de coupé niet neer. Zijn bewegingen waren zenuwach tig en gejaagd: liet koffertje dat hi; meebracht werd eerst in het net gezet, daarna er weer uitgehaald en doorge snuffeld, dan weer weggezet en weer voor den dag gehuuld, eenige keeron vóórdat de trein vertrok. Zijn pet haa hij diep over de oogen getrokken hij keerde het raampje aan den per- ronkant zorgvuldig den rug toe. Een paar maai keek hij op zijn horloge en ik meende te zien, (lat zijn hand beef- Jc. Toen de trein vertrok gaf hij duide lijk hoorbaar een zucht van verlich ting. „Heeft u er tegen?" vroeg hij toen, met een zenuwachtige stem, „dat ik het licht wat neerdraai?" „Waarom?" vrceg ik. ,,lk zou graag wut slapen". Zulke verzoeken weiger je gewoon lijk niet en ik zou zelf, ra een ver- nioeienden dag, ook wel een dutje hebben willen doen, maar dezen keer prikkelde de vraag mij tot verzet, li-- zei dus, een beetje kortaf- ,.'t Spijt ine, maar ik had wai willen lezen, straits kan liet licht wel wat getemperd wor den. Hij zei niets meer, kroop nog ver der in zijn jas en maakte aanstalten om in zijn hoekje te gaan slapen. Ik vouwde mijn krant open en deed of ik las, maar il* hield hem tersluiks in liet oog. Hij sliep mei, hij sliep geen oogenblik. Geen twee minuten achter elkaar hield hij de oogen dicht, nu eens tuurde hij het raampje uil, dan keek liij op zijn horloge, na derhand sloeg hij een spoorboekje op, altijd dezelfde bladzijde, waar een groote vouw in gelegd was. Zijn ge- heele manier van doen maakte een ongunstigen indruk, als van iemand, die zich niet op zijn gemak voelt. Toen de trein bleef slaan, midden op den weg, sprong -hij op en' kroop na angstig naar het raampje gekeken le hebben, nog dieper in zijn groote jas. De trein stopte te Assenhij keer de het station weer zorgvuldig den rug toe. Er kwam niemand in onze coupé. Er kwam een denkbeeld bij mij op, dat ik in toepassing ging brengen. Mijn courant neerleggende, vroeg ik vriendelijk: „Gaat u ver?" „Ja," zei hij, na een korte aarze ling. „Ik moet naar Amsterdam. Gaat u zoover mee?" „Neen?" Voor 't oogenblik drong ik niet ver der aan. 't Was mij er maar om te doen, dat hij het doel van zijn reis niet zeggen wou: hij kad dus iets te verbergen. „Vindt u het hier zoo koud?" ging ik voort. Hij maakte een zehuwachtig onge duldige beweging, alsof hij te kennen wou geven, dat hij mij lastig vond, maar een lomp antwoord durfde hij blijkbaar niet geven. „I-Toe zoo?" vroeg hij. „Omdat u zoo wegkruipt in uw jas, de coupé is warm genoeg." Hij aarzelde weer een oogenblik, alsof hij niet wist wat hij doen zou; daarop knoopte hij langzamerhand zijn ulster los en zette de pèl af. Nu pas kon ik goed zien, hoe jong hij er nog uitzag. Het gezicht was baarde loos en bleek, zelfs de lippen waren wit en nu en dan trok er iets in zijn gezicht, als een onwillekeurige bewe ging, die hij niet beletten kon. Ik presenteerde hem een sigaar, die nij afwees; toen schikte hij zich weer in zijn hoekje om te gaan slapen. Maar ik had het er op gezet, hem aan 'l praten te krijgen. „U reist ze ker niet veel, zooals ik. Ik trek voor zaken bijna heel Nederland door. Niet onaangenaam, maar bij dit weer min der gezellig. Gelukkig moet ik nooit ver weg naar 't buitenland. Is u wel eens in Londen geweest?" Die vraag trof hem onverwachts en had het effect, dat ik verwachtte. Hij schrikte, maar bedwong zich toen weer en zei met zenuwachtig© «tem: „Neen". „Vanavond laat gaat er nog een boot uit Rotterdam, 'i Is een drukke lijn. Iedereen heeft wel eens wat In Londen te maken en voor menschen die wat op hun terfstok hebben, is Engeland gemakkelijk te bereiken, 's Nachts ga je over, 's morgens ben je in Londen, vóór er iets gemerkt is ben jij uit de voeten." Zijn gezicht werd nog bleeker, er stonden zweetdruppels op zijn voor hoofd. Zelden heb ik jammer]ijker beeld van schuld gezien. Maar hij zei niets. „Bk! heb zoo menigeen gekend, die door één dominue streek in zijn jeugd zijn heele leven verknoeid heeft. De een bc-staJ zijn vader, een ander zijn patroon en er is nooit iets van de stumperds terechtgekomen. Wat scheelt u? is u ziek?" Hij joeg me schrik aan, wamt zijn hoofd was op zijn schouder gezonken en hij zag er uit of hij flauw vallen zou. ,.N...iets," fluisterde hdj, „maar 'I is hier wat warm." Ik deed het raampje open, zoodat de koude, avondwind birmenstroomide. Hij beefde zichtbaar en scheen, op het punt, in tranen uit te barelen, besloot de zaak te bespoedigen. „Beste jongen," zei ik, ,,er is iets. dat je hindert; je kent mij wel niet, maar ik ben toch zooveel ouder dan jij. Kun je me niet vertrouwen?" Hij bezweek onmiddellijk. Onder een stroom van tranen kwam het hee le verhaal. Thuis lieten ze hem aan zijn lot over. Hij had zin in een meis je, dat hij niet hebben modht en daar om was hij, ui: pure baloorigheidi, op de loop gegaan met tweeduizend gul den, die hij een uur te voren (bij een Mant, die op reis was geweest ©n pas 's avonds thuiskwam, ontvangen had. „Heb je liet geld nog connpleel?" Ja, hij ha-d het in zijn portefeuille, want zijn reisbiljet tot Rotterdam had hij uit eigen zak betaald. De trein stopte te Hoogeveen. „Ga gauw weer naar Groningen terug," raadde ik, maar hij durfde niet- de chef was een kennis van zijn vader en zou 'hem stellig aanspreken. Zoo gingen we dior naar Meppel. Ik had het wel geraden, hij was van plan geweest naar Engeland te gaan, maar een doortrapte booswicht was hij nog niet, want van het oogenbliik af, toen hij .met liet. geld in den zak stalletjes naar huis terug ging daar wat reisbcnoodigdhed en in te pakken, had ii ij in doodsangst geze ten voor ontdekking. „Wanneer moet je het geld verant woorden?" „Morgenochtend om negen uur. 's Avonds kon hij nog uit Meppel naar Groningen terug. „Maar als ze vragen, waar fk ge weest ben?" „Dan maar een noodleugentje tot ieders bestwil. ZoTg, dat op het sta tion te Groningen geen kennissan je zien. Enfin, in die jaskraag en met die pet bliift er niet veel van je te zien." Hij lachte eens ©ven,, kwam nu weer op zijn gemak. Nu liij besloten had geen dief te worden keerde de le vensernst weer terug. "We praatten niet veel meer, alleen zei hij toen de trein in Meppel binnenreed: „dank u wel voor uw raad; als ik. u niet ont moet had, zou ik toch wel doorge gaan zij.n, en dan ,Doe voortaan geen gekke dingen meer," zei ik en klopte hem op zijn schouder. „.Te bont nog zoo jong, be derf je leven niet," Toen hij al uitgestapt was. kwam hij nog weer terug, „fylag ik mis schien uw naam en adres hebben?" „Waarom?" „Bk wou u nog eens schrijven." „Dan zou ik meteen jou naam we ten, beste jongen en die gaat mij niet aan. Laten we deze ontmoeting be schouwen als een geval op zichzelf, zonder vervolgen. Adieu." Hij ging het perron af om een kaar tje naar Groningen te koopen. En onze trein schoot, met gillend gefluit, weer de duisternis in. Maar iik dacht aan de kleinigheden die den mensch in zijn zwak ovenwicht een stootje naar den goeden en naar den ver keerden ikant kunnen geven en sloot de oogen voor eon,, dacht ik, welver diend middagdutje. Een liefdedienst. (Naar FR. ERNST.) Maar lieveling, dal houd ik niet langer uit. Zeg mij toch eens in vre desnaam, waarom je niet hebben wilt, dat ik aan je vader je hand vraag Beste Frits, jo kent hem niet; je weet niet, welk dwaas vooroordeel hij tegen je beroep heeft. Zoodrn je bij hem komt en zegt. wat je betrek king is. zal hij hoonlachend je de deur wijzen. Dat is toch bespottelijk. Wal hebben mijn collega's hem gedaan, dat hij ons geen van allen kan uit staan In elk geval heb ik hem niets in den weg gelegd en ik verlang niet anders, dan mijn lief, aangebeden vrouwtje van je te maken. Dat is goed en wel, Frits; maar we moeten wachten. We moeten wachten Dal heb je nu al zoo dikwijls gezegd. Ik zou wel eêns willen welenhoe lang en waar op? We moeten eens een gelegenheid afwachten, dat je aan papa een lief dedienst bewijzen kunt, en als liij dén je dank vei'schuldigd is, dan Ik zo» wel eens willen weten, welken dienst ik iemand, die kanton rechter is, zou kunnen bewijzen I Nu niet den moed verliezen, bes te Frits. Men behoeft niet zielig te blijven uitkijken tot de gelegenheid zich eens voordoet; zij kan evengoed worden gezocht, en hiervoor moeten we tante Bertha eens raadplegen die heeft verstand van zulke zaken. Dat zou 'k meenen 1 klonk op eens een derde stem. Maar gemakke lijk zal 't in dit bijzonder geval niet gaan. Het was tante Berliha, die stil de kamer binnengekomen was en de klei ne woordenwisseling gehoord had. En nu is het lijd, dat Lucie naar het station gaat. 1 Lucie was het achttienjarig, eenïg dochtertje van den kantonrechter Lemper te Nergenshuizen j dikwijls kwam zij in de naburige groote stad om inkoopon te doen, want in puncto modewuren, delicatessen enz. zag het er in Nergenshuizen maar treurig uit. Meestal bezocht zij dan tante Bertha, de zuster van haar vadereen lieve ongehuwde dame, die zielsveel van haar nichtje hield. En hier nu had Lucie ook Frits, redacteur van het Dagblad ter plaatse. leeren kennen. De jonge man namelijk was een zoon van tante's vriendin der jeugd, en kwam do goede vrouw nu en dan be zoeken. Zoo waren de jongelui met elkaar in kennis gekomen en tante Bertha had zich over hen ontfermd De steen des aanstoots, die in dit paradijs lag. was nu Lucie's vader. Niet dat hij zijn dochtertje wilde be letten, een respectabelen man te hu wen, maar de oude kantonrechter had een onoverwinnelijk vooroordeel te gen dichters, schrijvers, journalisten; kortom ulles, wat „schreef", tenzij men dit deed als griffier of klerk, hetgeen hem welgevallig was. Van waar die tegenzin afkomstig was, wist niemand hij zelf niet. Doch het was nu eenmaal zoo. Werd heden een politieke quaeslie andere in de courant beschouwd dan veertien dagen geleden, eenvoudig omdat de toestand inmiddels veran derd was, dun schimpte hij op die „pennelikkera'1' dat waren nota bene dienaren van de veelgeroemde Koningin der Aarde. Werd in gezel schap over een nieuwen roman of een drama gesproken, dat de aan dacht trok, dan haalde hij met een grinimigen lach de schouders op, en sprak hij van ziekelijke phantasie en onverantwoorde! ij ken poospas. Poë ten behoorden zijns inziens al bij voorbaat in het gekkenhuis en wel in de afdeeling voor óngeneeslijken. On der deze omstandigheden li ad Lucie we! geen ongelijk, als zij zich van een huwelijksaanzoek door Frits niet veel voorstelde. Eenige dagen later ontving Lucie een briefje van tante Bertha, dal al dus luidde: Lieve kind I Bij je laatst bezoek bier sprak je de wijze woorden hoe kan Frits je vader eens een liefde dienst bewijzen. Nu moet ilc tot mijn leedwezen je meedeelen, dat het mij nog niet is mogen gelukken, iels te verzinnen, en je dierbaren Frits, die anders van ambtswege in 't verzinnen een bolleboos is, ging 't niet veel beter. Toch hebben wij lang en breed be raadslaagd en wij zijn in zooverre tot een resultaat gekomen. Dus luister het opmerkelijkste van je braven va der is voorzeker zijn roode neus. Die opzienbarende voorgevel mishaagt hem zeer, zooals je weet. en er is niets hem zoo onuitstaanbaar als met dit kleurrijk orgaan te worden geplaagd. Nu kent Frits een onfeilbaar middel tegen dit euvel, en wil het je vader meedeelen. Daar hij nu niet zoo op eens naar hem toe kan gaan en zeg gen„Meneer, ik weet een middeltje tegen je rooden neus; doe zus en zoo" ware de eenvoudigste weg dat hij zich wendde tot het Dagblad, waar aan Frils verbonden en waarop je vader geabonneerd is: het heeft, zoo als je weet, een rubriek „Brievenbus", waarin allerlei vragen worden beant woord. Nu moet jij je vader er toe brengen, die vraag in te zenden ik zou je raden, oom Lamprecht hier voor in den arrn te nemen. Den dag der beantwoording rekenen wij op je bezoek. Intusschen vele groeten van hem en van je (ante Bertha." Mooi zoo I riep Lucie, toen zij den brief gelezen bad. En tante Ber tha heeft gelijkoom Lamprecht moet 'n handje helpen. Hij plaagt de men schen graag en dus zal 't mij niet moeilijk vallen, hem over te halen om mijn besten vader in de sociteit eens goed onderhanden te nemen. Dan komt papa woedend thuis, en ik sla mijn slag In de sociëteit zaten een tiental le den 's avonds om de ronde tafel in de kleine zaal, waar de meerbejaarde lieeren plachten saam te komen, 't druk hadden over stadsnieuws en po litiek. ook nu en dan elkaar er „eens tusschen namen". Bij die gelegenhe den was de kantonrechter liet dan, die 't hoogste woord hadditmaal echter was h ij eens 't kind van de re kening. Met zijn kaal kruinje was men be gonnen en bij zijn neuswas men geble ven. Aanvankelijk had hij die grap pen glimlachend zich laten aanleu nen slechts nu en dan met een scherpen uitval den tegenstander ri- posteerende. Maar 't ergste van allen maakte het zijn eïg'en zwager Dr. Lamprecht. Lemp riep deze bij verkorting, ik wed dol je neus licht verspreidt. Een algemeen gelach volgde op dié hypothese doch Lemper sprong ver woed op en riep Wacht mannetje, we zullen eens voet bij stnlc houden. Je wedt nu, om hoeveel Om een kwart anker Pauillac. Top aangenomen. Maar nu het bewijs geleverd, Nog dezen avond. Men zag, dat voor 't oogenblik niet verder op de zaak kon worden inge gaan, wilde men Lemper niet ernstig ontstemmen, en dus werd een ander onderwerp van discours gezocht- Lamprecht had ongemerkt de kamer even verlaten en een woordje gesproken met den kastelein van de sociëteit. Teruggekomen, stel de hij ongedwongen zich achter den stoel van zijn zwager op en, als was niet het minste of gering ste voorgevallen, knoopte hij een om schuldig gesprek met hem aan, Eensklaps ging hel gaslicht in de kamer 'uit, en ziedaar in de diep ste- duisternis straalde van de plek, waar des kantonrechtere neus zich bevond, een zacht licht Aanvankelijk heerschte een diep stilzwijgen van verrassing. Maar toen volgde een zoo onbedaarlijk gelach dat de menschen op straal de hoofden bijeen staken. Het weerloos offer van deze onbe- J tamelijke scherts was eerst danig verschrikt; spoedig echter werd het hem duidelijk, welk- een schandelij ken aanslag men tegen hem gesmeed had. Met een krachtigen vloek, zoo als men van een „vrederechter" niet verwachten zou, sprong hij op en zonder het gezelschap verder met een blik te vervaardigen, 6loof bij de deur uit. Het moet erkend worden, dat h: alle reden had om boos le zijn wanl doend bewijs lichtte zijn neus niet. doend bewijs lichtte zijn nes niet. De vork zat zóó in den steel: toen Lucie haar goeden oom in den arm had genomen en zij hem met haar mooie bruine oogen zoo smeekend had aangezien, was hij spoedig over gehaald hij, die wel van een ge waagde grap hield om haar te hel pen in tiaar avontuurlijk plan. En hij was gegaan naar den man, die in Nergenshuizen het beroep van horlo gemaker, niechanicien. electrotechni- cus en vervaardiger van chirurgische instrumenten in zich verccnigde. Van dit universeel genie had hij een klei ne zakbatterij met een langen fijnen draad en een heel klein gloeilampje gekregen dit lampje nu had hij op het beslissend oogenblik bij des kan tonrechters neus gehouden. Het effect was vorrassend geweest. Deze heer kwam baast schuimend in woede thuis. Tot huar schande moet gezegd worden, dat Lucie het ierdc gebod voorwaar niet meer ken- le en even moest glimlachen, toen zij' haar braven vader zoo vol razernij zag terugkeer en als de geroutineerd- ste tooneelspeler echter had zij haar trekken spoedig in bedwang en toen zij zich weder naar haar vader wend de .vertoonde haar van onschuld stralend gezichtje de innigste deelne ming. Maar papaatje I riep ze uit; wat is u overkomen U is vreeselijk op gewonden. Alsof ik daar geen reden voor had I Zie dan tot bedarén le komen. U weet, dat u je niet zoo mag opwin den I 't Zal toch zoo erg niet geweest zijn. Niet erg? Is 't soms niet erg, als een ir. eer en deugd grijs geworden man belachelijk gemaakt wordt, om dat hij toevallig een rooden neus heeft? En dat mij, met mijne posi tie. zoo iets moest overkomen I Och, laat die domme menschen praten, papa I Hij gal geen antwoord en dus ging ze voort: Papa, kan u niet eens aan dr. Lamprecht vragen, of hij soms een middeltje tegen uw uw tegen een paarse huid Hij staarde zijn dochter wild aan. Lamprecht?Lamprecht, zeg je? Al was uiijn leven er mede ge moeid hém zou ik niet laten roepen I Maar papa, uw zwager, uw beste ■riend I Ilaha, mijn beste vriend Een alsche slang, een giftig reptiel is hij. Of noem je dat soms vriendschap, als de een deu ander gebruikt om in de sociëteit onzinnige grappen uit te halen Dus is hij het geweest, die.. Ja, hij is het geweest. Maar wacht, dokter Lamprecht, we zullen eens samen afrekenen. Lucie had intusschen wat selters- water met rooden wijn gereed ge maakt en nadat hij twee glazen van den kalmeerenden drank verzwolgen had, werd hij wat kalmer. Papa, begon Lucie weer na een pauze, wat kan 't u schelen, al wat die menschen zeggen I Maar toch was 't misschien beter, als u er eens wat aan deed, want verbeeld u, dat ook in de rechtszaal menschen om u gingen lachen, dat zuu toch Ja. kind, als dat gebeurde Maar wat er aan te doenhet wordt niet beter I Neen papa integendeelIk heb een idee. Vraag eens in de cou rant naar een middel; in de „Brie venbus" krijgt men op alles ant woord. Och wal, die kranten schrijvers eten zelf niets. Maar ze hebben hun medewer kers allemaal mannen van 't vak. Enfin, 't is te probeeren. Baat het niet, 't schaadt niet. Niet waar. En als uw neus dan weer zoo blank is als Als jouw teint, dan ben ik tevre den, kleine deugniet. En hij omhelsde liaar; niet vermoedende, welke groo te deugniet hij in zijn armen had. Mooi zoo riep ze uit, toen zij alleen was. Mijn oudje is in de val geloopen. Oom moet hem leelijk te pakken genomen hebben we moe ten ons best doen, die twee weer te verzoenen. Nu, dat zal wel gaan. Den volgenden morgen moest ze een brief op de post laten brengen, aan bedoeld Dagblad geadresseerd. Twee dagen later zalen vader en dochter aan het ontbijt; de courant werd als gewoonlijk binnengebracht. Laat eens zien. Halt. 11. 66; dat is mijn cijfer. Nu ben ik toch nieuws gierig. Een oogenblik later vloog het blad, tot een formeelen bal saamgeknepen, in een hoek. Dat is een verregaande onbe schaamdheid. Nog erger dan van dien Lamprecht. Wut is er nu weer, papa 1 vroeg Lucie, werkelijk verschrikt. Laat me met rust, domme meid, met je malle raadgevingen. Toen hij de deur uit was, wierp ze een blik in de courant on als vernie tigd zonk ze in een stoel. Wat had zij gelezen „R 66. De geheele oppervlakte moet goed en diep omgeploegd en ter degc- geëgd worden. Rijkelijk ge bruik van verschc-n stalmest zal goede diensten bewijzen." En het zou een middel tegen 'n roo den neus zijn tl Toen Lucie 'smiddags bij hare tan te kwam, vond zij haar Frits al. De jonge man zat in een hoek van de sola, de oogen neergeslagen, en waag de niet, naar Lucie op te zien. Frits, riep ze, zeg me nu toch eens, wat je bezielt. Eerst kan je den tijd niet afwachten, om mijn vader te bezoeken en mij te vragen, en nu stuur je alles in de war 1 Lucie, heusch, ik ben onschul- dig Onschuldig? Verklaar je nader. Ach. ik ben zelf radeloos. Onzen metteur had ik wel den lials kunnen omdraaien. Wal is dat, een metteur Dat is de man, die het blad op maakt. Ik had hem zóó gezegd, al léén liet antwoord op R. 66 te plaat sen en nu heeft hij abusievelijk het antwoord op een landbouwkundige vraag genomen. Maar wat nu? Papa is razend en wil naar je redacticbureau gaan en zij ii gemoed lucht geven. Ja, wat daarvan worden zal Maur nu moet ik weg,lieveLuus. Wij zien elkaar nog wel. IliJ wist al, wat 'Rij doen zou. Ja, hij wist, wat te doen. Direct naar het station Nergenshuizen ge spoord. en de excuses der redactie overgebracht „voor een malle fout, die zoo licht geschieden kan en in de grootste bladen soms voorkomt". En nu. dus besloot liij zijn schitterend pleidooi, zal ik het onfeilbaar middel u opschrijven en ik garandeer u, dal binnen vier weken het doel zal zijn bereikt. Als dat waar is, zal ik u eeuwig dankbaar zijn en kan ik u van dienst wezen dan Ban u over mij be schikken ge hobt mij dan een waren liefdedienst bewezen. Ik houd u aan uw woord 1 klonk het veelbeteekenend en Frits ver dween, zooals hij gokomen was. Vier weken later kwam hij terug om den afloop Le vernemen dat zijn middel prachtig gewerkt had en Lucic's vader onuitputtelijk was in lof over zijn „redderwist Frits na tuurlijk reeds lang van de jonge dame zelve. Met open armen werd hij ontvan gen een glas port werd hem opge drongen eu de sigaar was fijn. Het bleek, dat de hoogst-beschaafde, daar bij bescheiden jonkman een uitste kenden indruk gemaakt had op den lasligen ouden heer. En nu genaakte het beslissend oogenblik. Opeens werd Frits ernstig on hij kuchte even toen begon hij Mijnheervier weken geleden heeft u gezegd, dat als mijn middel hielp, u mij eeuwig dankbaar zou zijn. Dal ben ik I antwoordde de kan tonrechter joviaal. En u zei, dat als u mij van dienst I kon zijn, ik over u Kon beschikken Nu, van deze vergunning maak ik ge bruik om de hand uwer dochter te vragen. De hand mijner dochter? Dat ia nu goed en we, mijn waarde, maar dan moet toch Lucie Mij kennen, mij liefhebben. Nu, dan is de zaak in orde Wat? riep de oude heer uit, op springende. Daar gaat me 'n licht op. Spreek dan is de heele historie af gesproken werk geweest. Durf liet ontkennen t Doorborend was zijn fon kelend oog gevestigd op den lagen intrigant. Behalve die fatale vergissing ik had het al dadelijk goed met u voor. Dan zal ik Lucie riep hij, en dat was misschien niet slim van hem. Want met-cen was zij de kamer in en hem om den hals gevlogen en zij'liet hem niet aan 't woord ko men en toen kreeg Frits een beurt. Ja kinderen, sprak de vader, toen de eerste storm voorbij was, als t een doorgesloken kaart geweest is, Ian was zeker oom Lamprecht ook in het complot? Wel natuurlijk, papaatje. Ik heb eerst hem geprest, om u eens goed in de gewenschte stemming te brengen. Zoo'n lief dochtertje heb ik. En den goeden kerel heb ik al dien tijd niet meer aangezien. Ga hem halen en als hij niet komen wil, zeg dan dal ik een hevigen zenuwaanval heb 't heeft maar weinig gescheeld, of ik had er een I De „goede kerel" kwam en er volg de een roerend verzoeningstafercel en daarna een gemoedelijk verlovings feest. Aan den brui lof tsdisch hield Dr. Lamprecht een zeer humoristische rede over vermoedelijk ontstaan, bit ter lijden en radicale genezing van eer. rooden neus. DAMRUBRIEK. IIAARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie, deze rubriek lietreffende, gelieve men te richten aan den heer J. Meyer, Kruisstraat31. Telephoon 1543. Probleem No. 468, van P. Mollema. le Publicatie. Zwart I 8 Jf - U». 8 ;--y ïl ss -- 1 8 Wit Zwart 16 schijven, op3, 6, 7, S. 9, 10,12,14,15,16. 17. 18.19. 23, 24 en 26. Wit 16 schijven, op 25, 27, 28, 30. 32,33. 35. 37, 38. 39, 40, 42. 43. 45, 48 en 49. Probleem nrt. 469. van C. M. Bek. le Publicatie. Zwart 3 4 5 I. V6 m §5 i ip Cf -• fff ■- s >s ■j f Zwart 13 schijven op: 3, 8, 11, 12,14, 16, 18, 19. 26. 29, 30, 34 en 40. Wit 11 schijven, op 27, 28, 31, 32,37, 38, 43, 45, 46, 48 en 49. Oplossingen van deze problemen worden gaarne ingewacht aan boven genoemd adres, uiterlijk Dinsdag 17 dezer. Oplossing van probleem no. 464, van den auteur: Wit 27—21, 35—30, 30—25, 251 Oplossing van probleem no. 465, van den auteur: Wit 32—27, 4440, 19-13, 24—19, 49-43, 40-34, 45 5 I Beide problemen zijn goed opgelost dóór de heeren R. Bouw, J. H. Blom, Ten slotte nog een bladprobleem van T. C. N. J. Jacobson Azn., W. J A. Matla, J. W. Tieskens, T. C. N. De oplossing van den eindstand in de rubriek der vorige weck geven wij over 8 dagen. Opnieuw geven wij een bijzonder mooie eindslelling van 1 tegen 3 schij- .ven van den auteur Alix. Ter besparing van plaatsruimte ver melden wij den stand alleen, zonder daarbij diagram te geven: Zwart 1 schijf op 34. Wit 3 schijven, op 11, 26 en 48. 5 6 it iü 15 16 25 26 fit 35 36 SS - 45 46 CS Zwart 12 schijven, op: 3, 7, 8, 9, 10,14, 17. 18, 19, 20, 24 en 26. Wit 12 schijven, op: 29, 30, 31, 33,35, 36, 38, 40, 42, 43, 49 en 50. De damcursus zal a.s. week weder vervolgd worden. De Haarlemsclie Damclub houdt haar bijeenkomsten iederen Maan dagavond van 8 tot 12 uur in het ge bouw „De Nijverheid", Jansstraat 85, alhier. Liefhebbers van liet damspel zijn daar welkom.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1913 | | pagina 16