lijden een plaats te vinden, de snel
heid van den trein zelf, hot vooruit
zicht dat zij straks, aan het doel van
de reis eekome. besluiten moeten ne
men, of gesprekken voeren, die hun
ongewoon zijn dat alles maakt hen
of zenuwachtig of suf. In bet laatste
geval stappen zij zonder kijken of 1 er-
gelijken, maar binnen in de coupé,
waar oog een plaatsje overbleef, al is
die dan nok in het midden, tusschen
vier andere reizigers in. die boos kij
ken over het nieuwe gezelschap, zoo
als ze zich eenmaal neergeplanl heb
ben, blijven ze zitten en wanneer zij
aan hun einddoel uitstappen is 't of s-e
uit een droom ontwaken Lastig voor
hun medereizigers zijn ze niet, aan het
eerste verzoek -»m wat op te schuiven
voldoen ze niet groote bereidwillig
heid, en wanneer ze daarbij met hun
anderen buurman in botsing komen,
wenschen ze vurig smaller te wezen,
dan ze in werkelijkheid zijn. Dat een
ander op hun teenen gaat slaan vin
den zij de begrijpelijkste zaak van de
wereld, en het moeilijke vraagstuk of
de raampjes open of dicht moeien we
zen rankt hen niet.
Heel anders zijn zenuwachtige rei
zigers: die vragen aai den chef aan
den stntiorskruier. aan don postman
waar de trein aankomt, turen angst-
valli.er naar de groote borden of ze wel
terecht zijn en vragen dan ten slotte
nosreens aan de medereizigers, of deze
trein wel naar X gaat. Eerst wanneer
de conducteur hun kaartje gecontro
leerd heeft, waarhij zii met luider
stem hot station van bestemming noe
men. zijn ze zoo «oed al® crernst. I-Ton
geluk is evenwel pas volkomen, wan
neer de trein het eerstvolgende sta-
tion bereikt heeft en zij de ooren spit
send, aan den afgeroepen naam hoo
ien. dat zij op den goeden weg zijn.
Zoodra dit vaststaat, wijden zij hun
aandacht aan de omgéving, zoenen
conversatie en nemen een werkzaam
aandeel in de directie van de vensters,
toldat zij hun eindstation nade
ren en gekweld worden door zenuw
achtige vreezen, of zij een correspon
dentie zullen halen, waar de andere
trein zal staan, en meer dergelijke
zwarigheden, die hen beurtelings
naar het spoorboekje en naar het Jior-
loce doen grijpen.
De vreemde en brutale diefstallen
die in-de spoortreinen gebeuren, zou
den dan ook zeker niet voorvallen,
wanneer de reizigers kalm en bedaard
waren, zooais bij zich thuis.
Maar natuurlijk hebben wij, han
delsreizigers, gemakkelijk praten:
ons thuis is hak' de spoortrein, half
het hotel en wij kennen van heide de
gewoonten en do knepen. Onbereisde
lieden die hun trein aan 't perron
zien staan, gaan draven, wij niet: wij
weten, dat we meekomen, omdat als
de trein ons voor den neus weggaan
zou, de chef die het sein van vertrek
geven moet de last krijgt van onze
protesten en misschien van een klacht
in 't klachtenboek, waaraan hij een
hekel heeft. Dat is de oorzaak, waar
om er zoo weinig in dut klachtenboek
geschreven wordt: de onervaren reizi
gers durven niet en voor de ervaren
is er geen reden. Wij weten precies
wot het lijden kan. Op dit stnlion kan
vijf minuten op het perron gewandeld
worden, daar er wagens moeten wor
den aangekoppeld, aan het andere
dient gewacht op een correspondee
renden trein, zeedat er alle tijd is om
aan 't buffet een glaasje bier te drin
ken. Wij kennen de seinen, weten of
we een correspondentie nog zullen ha
len of niet. Zoo krijgen ervaren reizi
gers in den trein een gevoel van rust
een kalmte alsof ze thuis zaten, zijn
bovtinUieu up nun iiueue tegen gov aar-
lij Ke ïiieueieizigers en meunen uus,dai
hun niets kwaads overkomen kan
totdat net tegendeel blijkt.
Ik was uit België gekomen,
dut ik voor de firma ook bereis. Aan
Roosendaal stopten we voor de doua
ne, en terwijl Ue menschen met groote
bagage naar het loket gingen om daar
de cordons te loopen. wandelde ik, na
dat de beambte op mijn modollenkof-
fertjè zijn krijtkruis bad gezet, liet
station op. Het was tamelijk druk,
maar toen werd mijn aandacht dade
lijk getroJiken door dim personen. De
eene was een flinke, stoere Zeeuwsche
boer, welgedaan e-i met een boeren
pak waaraan je kon zien dat hij w el
stand genoot, llij was klaarblijkelijk
een onervaren reiziger, althans hij
bleef vlak bij het portier van de derde
klasse ccupé staan, en waagde het
wiet, die uit 't oog te verliezen.
Twee andere lieden liepen langs
hém heen, als heeren gekleed, met de
vouw onberispelijk in den pantalon,
keurige colberts, hooge boorden en
dassen van ietwat te felle kleur.
Toch hadden ze iets eigenaardigs in
bun gezicht en manier van doen~ dat
een onaangenamen imlruk maakte
al had ik niet precies kunnen zeggen
wat. Het trof mij, out zij naar den
Zeeuwschc-n boer kekeu zonder liet
hoofd om te draaien, en ik kreeg den
indruk, dut zij over hem spraken.
Daar er nog veel plaatsen open waren
in het compartiment vai den Zeeuw,
besloot ik daar te gaan zitten, haalde
mijn bagage uit de tweede klasse en
bleef in de buurt van de twee quasl-
b cc ren wachten.
Zooals ik we' gedacht had draai
den zij 0111 den boer heen, inaar deden
ot ze iieiu mei zegen, o\erureven liet
zelis, zcodai ik begreep, dat zij iets
iu den zin hadden. Toon de trein tp
vertrekken stond stapten ze bij den
Zeeuw, die ai lang zijn plaatsje weer
bad opgezocht, in. Ik volgde onmid
dellijk. Mijn groet werd alleen door
den Zeeuw beantwoord, de anderen
zwegen, ontstemd. Wij zaten nu ieder
in een boek De ponieren werden ge
sloten, maar even daarna ging onze
deur weer open en stapte ecu jong
incnsch in, dat van niemand notitie
nam, en dadelijk in een boek ging le
ren, De trein stoomde weg.
„Saaie reis", zei weldra een van de
twee heeren tegen den ander. Deze
.knikte en gaapte opzichtig.
,.Ik ga maar een dutje doen".
„Mij goed", bromde de ander. „Je
heul immers geen kaarten bij je?"
„Nee. of wacht even,, ja, misschien
toch wel..." en in al zijn zakken voe
lende haalde hij uit den laatste een
spel kaarten te voorschijn, dat hij
met buitengewone vingervlugheid
schuddei
Daarop begonnen ze zes en zestig te
spelen, met groote snelheid, als r
schen die het gewoon zijn. De Zeeuw
keek glimlachend toei hij was blijk
baar over die vlugheid verwonderd.
„Speelt u ook zes en zestig?" vroeg
een van de spelers.
De boer schudde het hoofd.
„Aardig spel, 't verveelt niet gauw."
Ze speelden nog een poosje door.
Toen praatten ze over kunstjes met de
kaart.
„Heb je de nieuwste al gezien?"
vroeg de een, aan zijn kameraad
Kijk, die is zoo!" En met dezelfde
vingervlugheid liet hij eerst een efi
daarop meer kunstjes zien.
Onwillekeurig keek ik er naar en
ook de Zeeuw was geboeid en kon or
zijn ongen niet van afhouden hoewe'
zij deden alsof ze niet op hem letten.
Alleen het jongmenseh met het boek
hield zich er buiten, en bleef in zijn
hoek verdiept. Het was duidelijk v
dit alles heen moest. Ik had genoeg
van de praktijken van de kwartjes
vinders in den trein gezien: het spel
zes en zestig, de aardige kunstjes w.
ren maar een inleiding.
Inderdaad kwamen zo al gauw tot
hun doel. Toen de man met de kunst
jes een oogenhlik ophield en de kaar
ten door zijr. handen liet gaan zonder
er verder iets mee te doen, zei de ander:
„Nu mijn beurt. Ik zal drie kaarten
nemen: ruitenzeven, schoppenheer
en klaveren tien; hier heb je ze. Die
keer ik nu om. wijs jij me nu, waar
ruitenzeven ligt."
„Dat is gemakkelijk genoeg zei de
ander en wees de kaart dadelijk aan.
Ze werd gekeerd, hij had gelijk.
De Zeeuw lachte vroolijk hardop.
Dat vond hij een gemakkelijk grapje.
De kwartjesvinders kregen al beet.
„U lacht er om 1" zei de man van
ruiten zeven. „Wil ik liet ook eens
probceren Ik neem hier, ziet u wel,
schoppen negen, harten vrouw, rui
ten boer, ik ken ze waar ligt nu
harten vrouw?"
Hij keerde de kaarten zóó langzaam,
dat oen kind harten vrouw had kun
nen aanwijzen. De Zeeuw raadde na
tuurlijk goed.
„Dat is een aardig spelletje," zei de
andere kwartjesvinder, alsof hij het
voor den eersten keer zag. „Nu mijn
beurt, maar om dès keizers baard
speel ik niet Mijn kwartje legen het
jouwe .dat ik de kaart raad."
Zijn kameraad protesteerde. Hij
hield niet van spelen om geld Maar
enfin als hij dan niet anders wou
De kaarten werden neergelegd, de
ander won zijn kwartje.
„Dat kan ik ookf' zei de Zeeuw
met zijn gullen lach.
„Probeert u het eens," was het
vriendelüke aanbod. Natuurlijk won
hij zijn kwartje.
De kaartspeler scheen verdrietig.
„Hoe is 't mogelijk," zei hij, „ik doe
het zeker niet goed. Nog eens om een
gulden?"
In een ommezien had de boer ook
den gulden binnen. Hij glansde van
plezier Zoo gemakkelijk had hij nog
nooit geld verdiend.
„Dat doen we nog eens over," riep
de speler. Maar dezen keer hanteerde
hij de kaarten heel anders. De boer
wees de verkeerde kaart en verloor.
„Beter opletten," vermaande de an
der en keerde nu de kaarten langza
mer. Het slachtoffer won weer en
keek trotsch de coupé rond. Hij dacht,
de stakker, dat hij het kunstje kende.
„Is dat geen aardig siielletje? Nu
om een rijksdaalder."
Ik kon er niet toe komen, den een-
oudigen boer in zijn ongeluk te la
ten loopen. Als ik hem wilde waar
schuwen was het nu tijd. De man
keek gretig naar de kaarten, zijn ge
zond gezicht was nog rooder gewor
den de speelduivel kreeg hem te
pakken, de honger naar het zonder
inspanning verdiende geld.
„Speel niet verder," zei ik en keek
hem ernstig in de oogen. „Deze hee
ren zijn beter kaartspelers dan u, op
den duur zult u zeker verliezen."
Hij keek eerst mij en daarna de
twee kwartjesvinders verwonderd
aan. De kerels, begrijpende dat de
prooi hun ontsnappen ging, waren
woedend.
„Waar bemoeit u je mee?" zei er
een, terwijl zijn stekende oogen mij
probeerden bang te maken, „als mijn
heer spelen wil, is hij oud en wijs
genoeg. Mijnheer is uw voogd toch
nicl?" vroeg hij den Zeeuw honend.
„Een man is tocli geen klein kind",
'voegde zijn kameraad er bij.
De boer aarzelde, wist niet wiens
partij hij kiezen zou. Ik begreep zijn
tweestrijd. Zijn aangeboren voorzich
tigheid wou de waarschuwing wel
aanvaarden maar z-ijn trots kwam or
tegen op, voor een kind te worden
gehouden.
„Doe het niet, oude heer", sarde de
eene speler, „die mijnheer is zeker je
baas niet
„Geloof mij en speel niet. U verliest
zeker", zei ik.
„Dat zal ik doen", zei de Zeeuw en
knikte mij toe. Dit was het sein voor
een reeks scheldwoorden aan mijn
adres. De lieeren lieten hun waren
aard kijken. Ik wou zeker een pak
slaag hebben, misschien was ik zelf
niet zuiver op de graat en dergelijk©
liefelijkheden meer. Ik antwoordde
niet, maar dit maakte hen nog woe
dender en zij gingen met hun beieedi-
gingen voort. De boer keek ontsteld
en zoi niets.
Op eens kwam het lezende jong
menseh tusschenbeide. „Mijnheer
heeft gelijk", zei hij, met een ietwat
geaffecteerd accent sprekende. En
loon, zich lot mij wendende: „als u
hulp noodig heeft, kan u op inij reke
nen."
Dit bracht de kwartjesvinders tot
zwijgen, ze voelden zich in de minder
heid. Maar ik was er toch niet rouwig
om, dat de trein te Dordrecht stil
hield, daar ik begreep, dat ze hier
wel van coupé zouden verwisselen.
Beiden stonden dun ook op, keken mij
nog eens woedend aan en stapten uit.
Ik zag, dat ze een anderen waggon
binnengingen en ademde ruimer. Ook
de Zeeuw ging heen, nadat hij mij
vriendelijk bedankt had. Buiten liet
station wachtte een tilbury, waar hij
instapte.
Ik bleef met het jonge mensch al
leen. Hii sloeg zijn boek dicht en
kwam tegenover mij zitten, blijkbaar
belust op een praatje.
„Dank u voor uw tusschenkomst",
zei ik. „De kerels werden lastig."
„Natuurlijk waren het kwartjesvin
ders", antwoordde hij op zijn geaffec
teerde manier. „Gevaarlijke lui. Ik
heb or al eens meer in den trein ont
moet."
Daarop deed hij een lang verhaal
over een gebeurtenis in den trein
tusschen Utrecht en Arnhem. Hij
vertelde aardig en gezellig en ik luis
torde met genoegen. Zóó stijf en te
ruggetrokken als hij in het begin ge
weest was, zoo toeschietelijk werd hij
nu. In het vuur van zijn verhaal tikte
hij niet zijn voorvinger een paar
maal tegen mijn das. oen gewoons
waaraan ik een hekel heb, maar die
ik toch niet kwalijk kon nemen aan
oen hoer, die mij zoo pas uit een
moeilijkheid gered had
Ilij praatte maar, praatte voortdu
rend door nu en dan met een grapje
er tusschen, tot ik hem oen buitenge
woon gezellig jongmenseh vond
't Soheen dan ook maar oen oogen-
blik geduurd te hebben, toen de trein
over het viaduct te Rotterdam rom
melde cn stopte voor Station Beurs.
Mijn reisgezel maakte ietwat over
haast een einde aan zijn laatste ver
haal, groep zijn valiesje, deed hot
portier open, grootte zeer beleefd en
ging met groote stappen het perron
over.
Eenige oogenblikken keek iik hem
na. Toen kwam er een eigenaardige
gewaarwording over me, een zelfde
gevoel als wanneer ik hijvoorbeeld
vergeten heb mijn orderboekje :n
mijn zak te steken of mijn sleutels niet
op de gewone plaats draag. Ik miste
iels, maar zonder te weten, wat In
stinctmatig greep ik naar mijn hor
loge: het was weg; ook mijn porte-
mounaie was gevlogen. En terwijl de
trein naar "t station Delftsche Poort
reed, herinnerde ik me de gebaren
van mijn reisgenoot en begreer< dat
ik dezen keer even weinig snugger
was geweest aJs de Zeeuwsche boer
eu or minder goed was afgekomen.
Natuurlijk deed ik aangifte en na
tuurlijk heb ik er nooit meer van
vernomen. Dat had mij de commissa
ris ook wel voorspeld. „De kerels zijn
niet meer te achterhalen", zei 'hiij.
,,'t Was er maar één; verbeterd© ik.
llij lachte eens even.
„Wat bedoelt u?" vroeg ük.
„De heeren varen met hun drieën
het lezende jonge mensch, behoorde
bij de kaartspelers...."
„Maar hij stond mij bij".
„Jawel, daar zal hij zijn goede rede-
uen wel voor gehad hebben-.
En ik keek naar mijn leegen vest
zak en zuchtte. Niet alleen omdiait ik
bestolen, maar als bereisd man zóó
bedot was.
verdekt op te stéllen en zoolang er
wacht werd gehouden, lieten zij zich
niet zien in de nabijheid van 't viscli-
water.
Toen opperde de knecht van Fook
een plannetje, dat op het volgen
de neerkwam: men zou goza-
menlijy de dieven zien te ver
schalken. Daartoe zou men zich
reeds vroeg in den namiddag langs
verschillende wegen naar een naburig
dorp begeven. Van dat dorp uit zou 't
drietal verspieders op weg gaan naar
't vischwater, aldaar de kleinste van
Fook's vischbooten in 't sluisgat
leggen en dot bootje met een touw
bevestigen aan het ondereind var
fuik. wordt deze dan gelicht, zoo
moei 't bootjo meegclrokken worden
en in dat bootje liggen wij dan met
z'n drieën.
Piet, de knecht, besloot zijn v
stel met te zeggen: Zie je, ik he wel
eens gelezen van 't paard van Troje,
en dan zou onze onderneming zoo
wat op 't zelfde neerkomen.
Prop, de veldwachter, die aandach
tig had toegeluisterd, wreef van
stemming zijne handen cn zei tot
Piet: Jij bent voor veldwachter in de
wieg gelegd.
Reeds den volgenden avond werd
aan 't plan gevolg gegeven.
De drie menschen in do boot had
den 't alles behalve prettig, zoo eeni-
go uren haast onbeweeglijk in de
kleine 6Chuit naast elkaar liggende.
Tegen middernacht werd eenig ge
rucht vernomen. Prop stootte Fook
aan en fluisterde: Daar zullen de
gladde jongens zijn.
Even later werd een zacht beweeg
in 't water gehoord. Hein was bezig
de fuik te lichten.
't Is wonder, zei Flip, dat de
kerels er nu niet zijn t
Och, hernam Hein, om ons te
vangpn moeten ze gladder zijn dan
aal.
Onderwijl had hij den achtersten
paal der fuik, waaraan 't boottouw
zat bevestigd, uit den grond getrok
ken. Ei, ei, zei hij tot zijn makker,
er zit zeker goed wat in, want 't
trekt zwaar. Inmiddels gleed onhoor
baar 't bootje uit de donkere sluïs-
opening.
Toen de visscher 't eind der fuik
wilde grijpen, sprong met een snelle
beweging de vlugge Prop uit de boot
en Hein bij den schouder grijpende,
riep hij hem toe: We zijn gladder
dan aal onthoud je dagl
GLADDER DAN EEN AAL.
Hein en Flip warsn iwee paling-
visschei's. die, al3 pachters van een
Iele in vischwater, gewoonlijk een oven
groote hoeveelheid paling of aal ter
'kt brachten als Fook, die voor
hoogen prijs de grootste en vischrijk-
ste wateren had gepacht.
Toen Fook daarover eens zijne ver
wondering te kennen gi f tegen een
buurman, zei deze geheimzinnig: Je
meent toch zeker niet ,doi jij alleen
vischt in jouw wateren?
Iloe bedoel je dat? vroeg Fook
zonder argwaan.
Wel, heb je dan nooit opgemerkt,
dot Ilein en Flip altoos in 't holle van
den nacht er op uitgaan?
Neen, daar weet ik niets van.
Nu, waag er dan maar eens een
paar nachten aan en je zult lot de ont
dekking komen, dat de kerels vis
sollen in jouw water, 's Avonds zotten
zij daar liun fuiken en tegen 't krieken
van den dag halen zij den boel weer
weg.
Maar dat zou schandelijk zijn.
Nu, 't is je gezegd; maar laat mij
er buiten en weet verder, iioe of je wilt
handelen.
Fook, die bokend stond als een ste
vig borreltje te gebruiken, was overi
gens eerlijk als go-ud en scheen dit
van zijn modemmschen ook zoo te ver
onderstellen. Nu eenmaal zijn wan
trouwen was opgewekt, wilde hij er
hom of kuit van hebben en besloot hij,
er eens een nacht aan te wagen.
Tegen den avond begaf hij zich naai'
zijn vischwater en hij bleef er den
ganschen nacht, zonder iets verdachts
te bespeuren. Toen liij zich den vol
genden morgen naar huis wilde he
geven, zag hij op 'n plek, waar hij
geen fuiken had slaan, zes vreemuo
fuiken. Een er van, de grootste, stond
in de nabijheid van een sluisje, dat
onder een binnendijk doorliep. Fook
lichtte deze fuik en zag nu duidelijk,
dat 't er eene was van de hein als
vischdieven aangeduide fiima Hein
en Flip. Toch zou hem 't bloote vinden
dezer fuiken.weinig baten om een aan
klacht te kunnen indienen, daar een
ander gemakkelijk deze vischnelten
kon hebben geplaatst. Niettemin be
sloot Fook over 'i geval met den rijks
veldwachter te spreken.
Deze gaf in bedenking, er eens drie
mochten aan te wagen; dan zou hij
zelf den eersten macht surveilleeren;
den tweeden nacht moest Fook's
knecht wacht houden en de derde
nacht kwam voor rekening van den
baas zeiven.
Die raad werd opgevolgd; evenwel
zonder eenig resultaat
De oude kapers schenen zich ergens
TACTIEK.
Charles, zei de jonge moeder, ik
heb een naam voor de baby gevon
den. W.e zullen haar noemen Anasla-
a.
Papa stond een oogenblik in gedach
ten verzonken.
I-Ioe kwam ze aan dien "mallen
naam? Niemand van de familie heet
te zoo.
Een eclite boekennaam, en hij moest
daar niets van hebben. Maar als hij er
n in verzet kwam. dan zou ze als
gewoonlijk, haar wil doordrijven.
Wel, dat is een lieve naam, zei
hij. En het toeval wil, dat het meisje,
waarmee ik de eerste maal verloofd
was, toevallig ook dien weiluidenden
paam droeg.
We zuilen 't kind Mina noemen,
naar mijn moeder, was het koel be
scheid.
MILITAIRE THEORIE.
Wat doet een soldaat, als hij
met een brandende sigaar op straat
loopt en er komt een meerdere voor
bij"?
Hij neemt de sigaar in de lin
kerhand en salueert.
- En wat doet de soldaat, als hij
met c-en brandende sigaar ergens aan
't venster staat, en er komt een meer
dere voorbij.
Hij doet 'n paar pas achter
waarts, en rookt vorder.
BIJ DEN BARBIER.
Jongmenseh. Zie zoo, ïk laat
voor de eerste anaal scheren.
Leerling (vertrouwelijk). En ik
ga voor de eerste maal scheren!
DE MEDAILLE VAN VERDIENSTE.
(Bij onze Duitsohe naburen).
Kapitein. Ik hen tevreden over
je, korporaal Koch, omdat gij d'oor je
voorzichtig optreden als patrouille-
commandant de gelieele compagnie
voor een groot gevaar behoed hebt.
Als t oorlog was, zoudt gij de Me
daille van verdienste ih ebben gekre
gen.
Soldaat. En nu, kap'iein?
Kapitein. Vier dagen arrest, om
dat je spreekt in het gelid.
VOOR HET VOETLICHT.:
(In den riddertijd).
Ridder Udobald (in wapenrusting).
Wat brengt gij, edolknaap?
Edelknaap. Een telegram van
ridder Kunibert.
DAMRUBRIER.
IIAARLEMSCHE DAMCLUB.
AU© correspondentie, deze rubriek betreffend©, gelieve men t© richten
aan den heer J. Meyer, Kruisstraat3-1. Telephoon 1513.
Probleem No. 470.
van MUCIN,
(Le Damier Universe]).
dS
9
m
és-
Hg
s#
m
M
m
m
0
1
ËP
S!
JÜ
iH
m
m
-
§8
m
Zwart 12 schijven op: 1, 2, 6, 7, 11, 17, 18, 20, 2G, 29, 30 en 34.
Wit 13 schijven op: 13, 22, 28, 31, 31' 36, 37, 41, 42, 43, 45, 46 en 50.
Probleem No. 471,
van RENé ORTIGé.
(Le Damier Universel).
1
1
SS
m
is
n
A
1
1
a
8
16
2-
w,
S§
3,
ÉS
m
n
26
1
at
m
m
ik
86
ii
s
SS:
A
146
i&
Si
al
S
M
'p
Wit
4b
41
48
4,
OU
Zwart 12 schijven op: 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 15, 17, 18 en 26.
Wit 13 schijven op: 20, 24, 27, 28, 29, 31, 34, 37, 38, 41, 42. 43 en 49.
Oplossingen van deze probiemen
worden gaarne ingewacht aan boven
genoemd adres, uiterlijk Dinsdag 24
Juni 1913.
Oplossing van probleem no. 4G6, van
den auteur: Wit 34-30, 11—7, 43—39,
30 10, 10 4. 4 36!
Oplossing van probleem no. 467 van
den auteur; Wit 50—45, 34—29, 45—40,
4741, 26—21, 21 1, 49—44, 1 6!
Oplossing van den eindstand Blon
de (zie rubriek 31 Mei 1.1.) is als volgt:
Wit Zwart
1. 49—43 21—27
2. 43—38 27—31
3. 44—39!
Wit moet hier schijf 38 laten staan
om later te kunnen spelen op 32 of 33,
wat afhangt van de plaats waar zwart
dam haalt.
3! 31-37
4. 39—341
Niet op 33, daar liet dan niet mo
gelijk is, den dam later te vangen
4. 37—41
5. 50-45 41-47
Na 41—46 speelt wit 38—32, zwart
40. w. 45 34.
6. '38—33 47 40
7. 45 .-34
Het mooie in wit's spel is, dat
den len zet reeds vaststaat, hoe in de
zen stand ge women, wordt, want als
wit niet 49—43 en 43—38 speelt, dan
heeft zwart gelegenheid om dam te
halen op 48, waar hij voor wit niet te
bereiken is.
Van deze problemen en het eindspel
ontvingen wij goede oplossingen van
de heeren R. Bouw, J. N. Blom, P. J.
Eype, J. Jacobson Azn., W. J. A. Mat-
la, J. W. Tieskens, T. C. N.
HET VASTSTELLEN VAN DE
„LINKERHOEK-OPENING",
le zet van wit 31—27.
De „Linkerhoek-opening", welke
liaar naam hieraan ontleent, doordat
zij zich ontwikkelt uit den linkerhoek
van het spel der witte schijven, wordt,
zooals wij reeds gezien hebben, aan
gevangen met 31—27, een beste ope
ningszet.
le zet van zwart 20 -24
A. Nu zou zwart, kunnen antwoor
den met 18—23, muar dan volgt:
34—30 12--18 (de beste)
20—25 7—12
33—23 17—21
40—34 20—24
34—30
en wit heeft een opsluiting bewerkt,
Wil zwart nu trachten hieruit te ko
men, dan moet hij vervolgen met
20 en 9 20, waardoor zijn lange vleu
gel onnoodig verzwakt wordt, want
wit speelt, hierna nogmaals
30-25 4—9 (gedw.)
25:14 0 20
en nu treedt het minder gunstige in
het spel van zwart goed op den voor
grond.
B. Met 19—23 brengt zwart weder
het meergenoemde vijftal op de lijn
145, hetgeen reeds vroeger is afge
keurd.
C 1924 is beslist fout, omdat hier
door het Centrum&pel wordt losgela
ten, hetgeen later niet meer is te her-
stelle n.
D 2025 verschaft aan zwart een on
gunstig positiespel, want hierna zoa
volgen
33—28 18-23 (de beste)
39—33
Nu kan zwart niet vervolgen met
1218, omdat hierna zou volgen, w.
27—22, 32 12 enz. (Deze variant is hij
de korte Centrum-opening terug ie
vinden).
E Na 17—22, vervolgt wit met 33—28
waarna aan zwart de keuze van slaan
wordt vrijgelaten. Zie verder hierover
de korte Centrum-opening bij den len
zet van zwart.
F Op 18—22 zou volgen:
27 13 12 23
33—29 8—12 (de beste)
29:18 12:23
32—28 23 32
37 28 eb
en wit ontwikkelt zich verder bij het
centrum, terwijl dit voor zwart bijna
onmogelijk is geworden. Dit alleen is
reeds voldoende om deze afruiling te
ontraden.
G 17—21 is beter dan 17—22 maa.
niet zoo goed als 20—24, omdat wit
hierdoor een tempo wint, als volgt:
17—21
18—23 (de beste)
12—18
7-12
21—26 1)
26:37
31—27
33—28
39-33
44—39
37—31
50-44
42 :31
1) De beste, want anders volgt:
3126, en wit lieeft een opsluiting ver
oorzaakt of den korten vleugel van
zwart totaal krachteloos gemaakt,
hetgeen duidelijk is te zien.
20—24 is dus vrijwel de beste l>eant-
woording voor zwart.
A.s. weel; vervolgen wij met den 2en
zet van wit en zwart.
De Haarldtnscho Damclub houdt
haar bijeenkomsten iederen Maandag
avond van 8 tot 12 uur in het gebouw
„üe Nijverheid", Jansstraat 85, al
hier.
Liefhebbers van het damspel zijn
daar welkom.
Voor het lidmaatschap kan men
zich bij het bestuur aanmelden.
Jongelieden van 16 tot 18 jaar kun
nen als aspirant-leden worden toege
laten.
Inlichtingen verstrekt gaarne de Se
creturis, de heer J. Meijer, Kruisstraat
l 34, Telephoon 1543.