a
L
keuvelden over alles en nog wat, over
Parijs, Bourgondië, over jaoht en too-
neel, en ook over de hertogin, de Cham
privé, die zij zeer goed scheen te ken
nen.
Ik waagde het zelfs met de koen
heid van den twintigjarige, naar ha
ren naam te vragen.
Félice Légeriot! gaf zij onbevan
gen ten antwoord
Uw oom is alzoo geen broeder van
uw vader, want hij heeft een anderen
naam. veroorloofde ik mij aan te mer
ken. Wat zal ik nog verder verhalen?
De reis scheen mij een droom toe. In
Tonnerre, waar de trein wat langer
stilliield, viel mij de eer te beurt, haar
naar 'n buffet te voeren, want haar
oom leed aan migraine, die brave man
Ik bediende zijne nicht zoo eerbiedig,
als ware zij minstens een koningin.
Ten slotte, toen de trein te Dy on stil
hield, waar ik eigenlijk had moeten
uitstappen, kwam ik eerst tot liet be
wustzijn, dat ik voor mijne literaire
toekomst nog niets gedaan had, en
hoogstens bij Félicie wat geavanceerd
was. Snel beraden nam ik een biljet
voor de verdere reis en in d.e 4100 me
ters lange tunnel bij Blaise verteerde
ik haast Félicie's kleine handen met,
mijn gloeiende kussen. Met nadruk
fluisterde ik haar een a bientöt toe.
Dit is helaas! onmogelijk. Tracht
niet mij weder te zien, monsieur Le-
jeune.
Hebt ge werkelijk niet vermoed,
dat Lejeune slechts een pseudoniem
is? En terwijl ik mijne lippen aan
haar fijn, rozenkleurig oortje bracht,
vertrouwde ik haar den eerlijken
naam toe, dien ik van mijne voorva
deren geërfd had.
Bij eene andere gelegenheid zou ik
mij waarschijnlijk over haar antwoord
hebben verwonderd.
Nu ja, u kv. am fe al dadelijk niet
als 'n echte schrijver voor.
Oom was eindelijk weer wakker
worden; doch om voor mij niet
klaarbare reden kwam ik er niet toe
mij aan hem voor te stellen. Daar de
lieer G. den indruk maakte van een
man, die niet van veel omslag houdt,
sprak ik tot hem de woorden:
Mijnheer en vereerde meester! Ilt
heb de sluimering van een hooge intel
ligentie, als de uwe, gaarne gerespec
teerd. Vergun mij nu de verzekering
u te geven, hoe vurig ik het wensah,
door de hertogin de Champrive in al
len vorm aan u te worden voorgesteld.
De vriendelijke lezer zal niet verlan
gen, dat ik mijne ontvangst bij de her
togin uitvoerig beschrijf; beminnelijk
als altijd noodigde zij mij uit, den
volgenden middag te komen dejeunee-
xen. Zij was een weelderige scho in
hei d van veertig jaar, die, om haar
leeftijd te vergeten, zich zelve maar in
den spiegel of iu de oogen harer bo-
wonderaars behoefde te zien.
Mijne gedachten echter waren nog
tij Félicie. Hoe stelde het mij te leur,
haar nog haren oom in den kring der
gasten aan te treffen. Gebruik ma
kende van een oogenblik stilte, nam
ik het woord.
"Uw geleerde vriend, de heer G.
zou hier komen en ik had mij gevleid,
hem bij u aan te treffen.
Hij is dezou zomer hier nog niet
geweest. Kent gij hem?
N'u, in zooverre, dat ik hem een
van mijne werken kon aanbieden.
Ach ja, u is senrijver, mijnheer.
Onze vriend G. liet me bij zijn laatst
bezoek een boek achter. Ik vind het
charmant en
Maar hij komt toch? dus viel ik
haar in de rede. Nog dezer dagen
heb ik met hem gereisd en hij was
voornemens, met zijn nichtje zich hier
heen te begeven.
Met zijne nicht?
Ja zeker, en zij scheen bijzonder
ingenomen met u te zijn mevrouw.
Een bekoorlijke jonge dame.
Een nicht van den heer G.? Kent
u haar naam?
Mejuffrouw Félicie Légerot.
De hertogin wierp mij een vernie
tigenden blik toe. Daar viel mijn blilc
toevallig op den hofmeester, over
wiens ernstige trekken eene ontstelte
nis verspreid lag, die mij dadelijk tot
zwijgen bracht en daar ik niet be
greep, welken misgreep ik begaan
had, kon ik dien ook niet weer goed
maken. De mogelijkheid om een goed
heenkomen te zoeken, bestond niet en
zoo moest ik wachten, tot men van ta
fel opstond. Toen het eindelijk zoo ver
was, begaf het gezelschap zich naar
hot salon, waar de koffie door de aris
tocratische hand werd aangeboden,
die ik niet eens suiker durfde vragen,
uit vrees cLat mij weer zoo'n verachte
lijke blik als daar straks zou kunnen
-treffen.
Eindelijk kwam mijn laatste beproe
ving.
De hertogin bood aan, haar gasten
het slot te laten zien. Toen wij naar
de keukens gingen, kwam zij aan
mijne zijde ik geloof bepaald dat dit
met voordacht geschiedde. Kan men
zich voorstellen, svïen ik aan het groo-
te fornuis aanschouwde?
Ja, den hooggeleerden heer G. met
-witte muts en wit schort en het ge
laat nog wat glim mender en rooder
dan in den spoorwegcoupé. Nu sliep
hij niet, maar bereidde hij met alle
zorgvuldigheid en zaakkennis een
vleeschgele-i voor den middagdisch.
E-n, wie trad juist door een andere
deur binnen. Waarlijk, mijne Félicie
in eigen persoon! De "jonge dame, met
wie ik in Tonnerre gedejeuneerd de
jonge dame, die ik in de tunnel met
zooveel gloed de har.den gekust had.
-was alzoo de kamenier van de her
togin en de heer, dien ik voor den be
roemden G. gehouden had, was hier
keukenchef!
Mijn boek „Ongelukkige liefde" had
Félicie van hare gebiedster als reis
lectuur meegenomen.
'v\'e moeten er wel heel lachwekkenq
hebben uitgezien, Féücie, haai' oom
e.n ik, toen we elkaar weer herken-
-dóii, want de hertogin kon zich, trots
hare anders zoo streng' bewaarde
waardigheid, niet weerhouden, zoo
hartelijk te lachen, dat het aansteke
lijk werkte. Félicie vluchtte weg in
een neven vertrek, waar ik haar hoor
de snikken.
Thans zijn tien jaren, vervlogen,
sinds dit avontuur mij overkwam;
naar Champrive ben ik niet weder ge
gaan. Twee- of driemaal heb ik de
hertogin te Parijs in gezelschap we
dergezien; maar ik hoop, dat zij mij
geval zijn, dan was de reden voorzeker
aan wat anders dan mijn nietig per
soontje toe te schrijven.
Nejaarsbloemeo.
Een schoone Septembermorgen
het; in zachtblauw glamzem de heu
veltoppen in de verte; bloem en blad
zijn nog bedauwd. Frisc'nlheid, kleu
renpracht, schoonheid, waarheen het
oog zich wendt.
Langs schaduwrijke bosctowegen rij
den c3ii heer en een dame; de paar
den, juist van sterken draf in stap
overgegaan, snuiven en wei-pen liet
sohuim maar de bladeren der over
hangende twijgen. Met diepe teugen
ademen amazone en ruiter de koele,
geurige morgenlucht in,
Herinnert ge u 't werkelijk niet
meer, mevrouw? vroeg hij.
Zij lacht en antwoordt:
Wat zou ik mdj moeten herin
neren?..
Het was een morgen als deze! be
gint hij, een weinig pathetisch,
gouvernante, die den vorigen avond
laat zich ter ruste begeven had, was
op de lommerrijke plek, waar wij
met ons beidjes gespeeld hadden,
gedut; een wijle waren we nog in de
nabijheid gebleven, maar een bloem,
een bonte vlinder lokte ons voort; een
vijver met langzaam voortglijdende,
zwaan en een sierlijken gondel
ten we achter ons. En zoo kwamen
we in het bosch. In hooge bogen welf
den de eiken en beuken hun groen
looverdak; op den a-chtergrond den
nenhout een groene wildernis, zoo
ver het oog reikte. Slechts hier en
daar drong een zonnestraal door het
dicht gebladerte In de groengouden
schemering,, streek hier langs
bloeiende struik, daar langs een be
groeiden stam, verlichtend een plekje
van het welig mostapijt, 01' een too-
verachtig licht werpende op een gril
lig gevormden varenwaaier. Toefde
hier de Schoone slaapster in het bosch
of wel eene ondeugende fee?
Hoe geheimzinnig fluisterde het
gebladerte!... Eindelek bracht een
zac'h.t murmelende beek ons tot staan;
onder een treteche, met klimop
omrankten beuk zetten we ons neder.
Hoe zwoel was het reeds, niettegen
staande de dichte schaduw rondom.
Een ree trad uit het kreupelhout
schuchter naar voren en dronk
lange teugen ook zij had het warm.
Slaperig ruischte 'het water
overoud wiegeliedje, lief en zoet als
geen ter wereld. Twee kersroode lip
pen vertrokken zich geeuwend, een
bruingelokt kopje vlei die zich tegen
miju borst en sloot de oogen. Een
haasje dook op uit ihet gras, luisterde
wantrouwig toe, de ooren spitsend,
en spoedde zich heen; een eekhoorntje
klom met sierlijke sprengen tegen den
beukenstam op, en verdween. Een
bij gonsde voorbij nog eenmaal
sloeg ik het matte oog op toen vie
len ook mij.ne oogen toe.
Inmiddels is de gouvernante ont
waakt, dus neemt de amazone lachend
'het thema over. Men zoekt ons;
roept. En de straf, die toen volgde
op de euveldaad dien dag ben ik
nog niet vergeten. En dit alles?.,.
Is dat niet genoeg? Heb ik
straf niet ondergaan voor u? ant
woordde hij verwijtend.
En hebt ge uw loon daarvoor
niet ontvangen, waarde heer, in klin
kende kussen? antwoordde zij lachend;
dat ging zoo ongedwongen, toen
nog kleine kleuters waren. Nu ik: Het
was tegen den middag. Mumsell Rosa
Deemoed, mijn waardige Duenna, was
wederom ingedut; en gij kwaanit stil,
zooals een kat die loert op hour prooi
en haar nadert, dichterbij, om, met
fijne draadnagels, de japon van de
gouvernante aan den tuinstoel vast
'té nagelen haar ontwaken, wrin
gen, rukken, scheuren, halve on
macht, het was zoo komisch!
Had 'k toen niet ais offerlam op het
altaar der vriendschap mij gewijd,
ongedeerd hadt ge het schouwtooneeJ
van zoo snood® euveldaad niet ver
laten!
Men lacht later nog wed eens om
die kinderstreken niets gaat toch
boven de onbezorgde dagen der jeugd.
Wat heerlijke dag in deze omge
ving! riep hij uit Stil is het in het
woud; zooals maar zelden! En mor
gen ligt dit alles weer verre achter
mij! zuchtte hij.
Blijf dan mog een dagje! ant
woordde zij. Wat drijft u voort? Ge
zijt immers vrij en mij
Welkom? viel hij haar in do rede,
met iets vorschends in zijn oog.
Zij waren, zoo langzaam voortgaan
de in stap, weder dichter bij het huis
gekomen en sloegen de hoofdlaan in,
toen eein bediende hen tegemoet kwam
met een. brief; expresse besteling.
Daarom kwam hij er medé aan.
Ik moet dadelijk weg! sprak de
ruiter, zoodra hij het schrijven vluch
tig had ingezien. Wanneer gaat er
een treta?
Hij had nog anderhalf uur den tijd.
En een kwartiertje later reeds
stond hij, in elegant reiscostuum, aan
het venster van de schoongelegen vil
la. en peinzend staarde hij in het
dichte hout, dat rondom zich uitstrek
te. In de verte lag het stadje, bail
verscholen achter bosch en heuvels.
Diep in gedachten verzonken was
hij. Opeens scheen hij een besluit ie
nemenhij ging naar beneden en
dra bevond hij zich in een klein, ou'd-
HolJandsch gemeubeld vertrek, we
der tegenover de dame, met wie hij
morgens uitgereden was.
Nu al? vroeg ze.
Nog een half uur heb ilc den tijd.
Heeft u ook een half uurtje voor
Zoo plechtig? en zij wees op een
zetel. Wat brengt ge oorlog of vre
de?
Een sprookje slechts. Als u 't even
wil aanhooren't is spoedig verteld.
Er was eens hier in deze contrei
een klein menschenpaareen knaap
en een meisje zij schoon als de
zonneschijn, dat spreekt vanzelf, en
voor alles liefs en goeds op aarde
uitverkoren. Zij waren niet broer en
zuster, maar toch in de prille jeugd
lot elkaar gekomenwant ook de va
ders waren vrienden, en ook de kin
deren hielden veel van elkaar,
deelden hun perzik, hun lief en hun
leedze dwaalden samen door bosch
en veld, over heuvel en dal en staken
hun neusjes in 't zelfde boek, wanneer
ze 's avonds gezellig aan de tafel za
ten. Ik behoef niet te zeggen, dat de
meening van alle deskundigen was
vau de „noble chatelaine" af tot de
eenvoudige ganzenhoedster dat die
twee waren voorbestemd om man en
vrouw te worden, en ook zij wisten
niet beter, of dat zou er eenmaal van
komen.
Maar het zou anders loopen. Ia
de latere jeugd zagen ze elkaar min
der; want Leonore ging naar de kost
school en Leopold naar de Militaire
Academie. En nadat Leopold spoedig
11a elkaar naoeder en vader verloren
had, kwam hij onder een strengen
voogd, die hem balsturig maakte, eu
met de uitstapjes was het gedaan;
hij moest maar hopen op betere tijden
en zich vergenoegen met te denken
aan een lief kinderkopje, met een
paar groote, vragende oogenden
ken aan een gracieuse meisjesgestal
teVerlangend strekte hij dan de
armen naar zijn droombeeld uit, doch
niets beantwoordde zijn roepende
stem. Hij bleef eenzaam een goed
vriend, nu ja, en een hond, en een
paard.
Maar de zomer brak aan, en hij
mocht met verlof gaan en spoedde
zoodra mogelijk zich naar de goede
vrienden buiten, Dat was weer een
leventje Hoe heerlijk was het, weder
door het bosch te dwalen, met haar
met Leonorein den avondzonne-
schijn op het meer te spelevaren.
Leonore was gebleven wat zij was
krachtig, frisch, gezond een halve
jongen, zooals de vader, een trouwe,
hartelijke vriendin, zooals, Leopold
placht te zeggen. Na enkele dagen
was de wreede scheiding vergeten
h'j gevoelde het n*u, dat hij beminde,
innig beminde. En Leonore? Altijd
even vroolijk en uitgelaten. Maar be
grijpen deed ze hem niet! En toen de
dag kwam, dat hij weer afscheid ne
men moest, toen vond hij haar spra
keloos, oogenschijnlijk koel, en zoo
lieL zij hem gaan. En dus had hij on
gelijk. wanneer hij hoop voedde!
Snel verliep de tijd. Door een sa
menloop van omstandigheden bleef 't
bij die ééne ontmoeting. Hij werd of
ficier.
Niets verneemt hij meer. De tijd
verloopt. In vermaken begint hij ver
getelheid, althans afleiding te zoe
ken. Later heeft hij vernomen, hoe
zeer dit alles breed uitgemeten en
zelfs zeer overdreven aan Leonore
overgebracht werd door goede
vrienden, zooals ieder steeds op zijn
weg ontmoet.
Zekeren morgen wordt liem gen
briefje gebracht, dat hém doet glim
lachen. Het is anoniem, maar -trots
de verdraaide hand toch blijkbaar gé
schreven door 'n vrouw. Zij noodigt
hem uit, van een ingesloten plaatsbil
jet voor den schouwburg gebruik te
maken dan zal hij haar leeren ken
nen. Natuurlijk begeeft hij zich naar
den sohouwburg; fier troont hij op de
zeer in 't oog vallende plaats, doch
waarheen hij den blik ook richt, ner
gens ontdekt hij iets, wat hem op 't
spoor van de verwachte schoone zou
kunnen brengen, en onverrichter za
ke gaat hij naar huis. Reeds den vol
genden morgen ontvangt hij een
schrijven van dezelfde hand; het
wegblijven der onbekende wordt hem
verklaard en wederom wordt op de
zelfde wijze hem een ontmoeting ver
zocht. Nogmaals gaat hij er op in;
thans minder tuk op galante avontu
ren, dan wel als nieuwsgierige. Op
nieuw is hij gedupeerd en zeer ont
stemd verlaat hij het, theaterweder
ervaring van de ondeugendheid
der schoone sekse rijker 1 1-Iet briefje,
dat nu volgt, mist iedere poging om
de schalk te verloochenen, die er hem
heeft laten inloopenditmaal is het
oi.derteekend met een L, Gramstorig
werpt hij het weg en over het arm
zalig avontuur 'dacht hij verder niet
na.
Niet?
Dit woord ontsnapte baar; omdat
blijkbaar wel degelijk er door hem
over was nagedacht.
En nu zag hij haar aan, onderzoe
kend; onwillekeurig sloeg zij de
oogen neer, toen zijn blik zoo doorbo
rend op haar gevestigd was.
Doch nadat hij vluchtig op de pen
dule gezien had, keek zij hem goed
aan en sprak
Willen we op dat sprookje nog
even verder ingaan? „Maar begrijpen
deed zij hem niet!" hebt gij gezegd; al
werd door u toch opgemerkt, dat zij
niet was ais gewoonlijkkoel
schijnbaar koel, zoodat zij slechts met
een handbeweging afscheid van hem
kon s nemen. E11 nu duidelijkergij
hebt mij toen niet begrepen. Ik was in
verwarring en kon het rechte woord
niet vinden. Gij hebt goed gezien,
Leopold ik heb u eenmaal bemind;
rnaar ik heb u gewantrouwd, aan lee-
iijke inblazingen liet oor geleend. En
wii het -toegeven, in. 'dien tijd was de
schijn tegen u. En ilt liet mij over
halen om een ander het jawoord te
geven en huwde, en had een draag
lijk leven niet, zooals ilt steeds ge
droomd had waaraan een noodlot
tig toeval onverhoeds een eind maak
te. en als jeugdig weeuwtje bleef ik
hier achterEn later werd ik he
ter ingelicht
Ja? was al wat hij zeide en hij
greep hare hand en zag haar weder j
n de donkere oogen. En hij kon zijn
ooren niet gclooven, toen zij lispte:
Nog is het tijd alles weer
goed te maken; willen wij...?
Zij zag hem nu aan.
Of ilt wil?
Geloof mij dan, nooit heb ik ie
mand bemind dan u, Leopold. Is
het nu duidelijk?
Hij glimlachtemet een traan in
het oog.
- En,.,
niet herkend heeft, en mocht dit het J een kort onderhoud?
Nu moest zij toch. hartelijk lachen,
zooals weleer en zij lagen in el-
kaars armen.
En heb je nooit ontdekt, wie die
anonieme brieven schrééf, waarvan
ge mij verhaald hebt? vroeg Leono
re en zij verborg het hoofd aan zijn
schouder,
Ontdekt nooit; vermoed
eerst later, véél later!
Een lichte blos kleurde haar
laat.
Vandaar je sprookje. Nu ja, ik
was destijds in je nabijheid, had ge
hoord van je slecht leven en
wilde mijzelve ervan overtuigen.
Er helaas 1 ik werd overtuigd; ik
moest nu zelve ondervinden, wat er
van was. Immers tot tweemaal
waart ge er op ingegaan I
Dus gij waart dan toch die on
deugd? hetgeen hem niet belette, den
mond van „die ondeugd" met vurige
kussen te bedekken.
Toen schrikte hij op en wierp een
vluchtigen blik op de pendule.
Ik moet weg geen minuut
meer te verliezen
©aar werd gescheld.
Een telegram.
Haastig zag hij het in,
Overkomst onnoodig. Brief
volgt.
Dat kwam al zéér gelegen.
Met een zucht van verlichting bood
hij het draadberïcht haar aan.
Dus je blijft?
Vraagt ge dit nog?
En heb je vanavond nog n
sprookjes te vertellen? was haar
schalksche vraag.
Voor zoover ik weet niet. Of ver
wacht mijn lieve gastvrouw er nog
méér?
Dan zullen we maar zeggen eind
goed, al goed!
Alzoo geen oorlog maar vre-
En overgelukkig gingen ze naar bul
ten. het park in, waar alles zich baad
de in het warme licht der morgenzon
- waar hunne zon dan nu was op-
Nu?
Is het geen mededoogen, dat je
die woorden doet spreken? -
DIENSTIJVER.
D,e heer Jaspers, diie builen woonde,
had een huisknecht en een koeteier;
bedden oud-gediienden, die vroeger bij
de cavalerie waren geweest. Hun
dienstijver liet niets te wenschen
over.
Johan, zeide hij zekeren avond
in 't voorbijgaan tot den koetsier, je
moet morgenochtend even naar den
notaris rijden.
Den volgenden morgen vroeg
dell Joh an den vos en rijdt naar do
stad.
Als de 'heer Jaspers met den spoed-
eisch enden brief gereed is, en naar
zijn koetsier vraagt, verneemt hij,
dat deze al lang weg is.
Zoo'n lummel! mompelt hij,
schudt het hoofd en sclielit den huis
knecht.
'Nu, Dirk, dan moet jij maar even
met dezen brief naar den notaris
gaan; zadel bet andere paard er
is haast bij!
Mtussc'hien is Johan bij den notaris
aangekomen.
Goeie morgén, meneer,, zegt hij.
Goeden morgen, Johan, is het
antwoord. Wat moot je?
Niemendal. Meneer zei gister
avond, dat ik na air u toe moest.
Ik weet van niets! spreekt de man
der wet en hij haait die schouders op;
maar aldra begrijpt hij,, dat Johan
weer een Jocrisse-streek heeft uitge
haald.
Hij schrijft een paar regels, om na
dere opheldering te verzoeken, geeft
die den koetsier mee en spreekt:
Zoo, Johan,, neem dit briefje
maar mee. Het geval zal zich dian wel
ophelderen!
Halverwege gekomen, ontmoet de
'kbefeier den huisknecht.
- Jij ook hier? Wat mot-je? vraagt
Johan.
Een brief naar den notaris brein
en, zegt Dirk.
Johan is een oogenblik de kluts
kwijlt; dan roept hij vergenoegd uit.
Gelukkig diat we elkaar ont
moeten. Kijk, hier hieb ik al zijn ant
woord! Je kunt dus wel rechts-om-
koert maken.
En eendrachtig, in hot bewustzijn
van trouwe plichtsvervulling, rijden
zij samen naar huis, oui cLon heer
Jaspers beide brieven te overhandi-
ni.
Deze lieer was een cjigenbliik niet
parlementair in zijne uitdrukkingen.
WIE HET GEWEEST WAS?
Van den verkwistenden komiek Dan
Leno, den lieveling van liet Londen-
sclie music-hall publiek, die schatten
verdiende, maar onlangs dóod-arm
gestorven is, wordt het volgende ver
haald.
Het was in de dagen, dat hij zich
nog weelde kon veroorloven. Na de
voorstelling begaf de gevierde komiek
zich naar een café, waar de artisten
gaarne zich verecnigden; oenige be
wonderaars waren met hem meege
gaan. Dien avond had hij weder
cel succes behaald en Dan Leno
erkeerde dan meestal in een uitste
kend humeur, waarvan hij op de een
of andere wijze meestal door een
dwaasheid blijk gaf,
Zóo vroeg hij nu aan een der
kellners op schertsenden toon
Zeg eens wat is wel de groot
ste fooi, die je aks kei]ner in dit café-
hebt opgestreken?
Na even te hebben nagedacht, gaf
de dienende geest ten antwoord
O mijnheer Dan Leno, dat herin
ner ik mij nog heel goed; dat was
'n royale fooi van 2 pond.
Nu, vier-en-twin tig gulden fooi mag
royaal genoemd worden en. zelfs de
komiek zeide
Zoo, zoo, twee pond, zeg je? Nou,
die vent, die jou twee pond gogeven
heeft, moet niet denken dat hij het
record geslagen heeft... Pak aanl
En de daad bij het woord voegen-!
de, wierp hij hem een banknoot van i
5 pond sterling toe, 1
Men vond hét excentriek en lachte
hem uit.
Een poosje later, terwijl de heeren
'n glas warmen wijn dronken, riep
Dan Leno weder denzelfd'en dienen
den geest en vroeg hem:
Nu moet jij me toch eens in ver
trouwen vertellen, wie de gek geweest
is, die fooien van twee pond heeft
gegeven?
De man aarzelde, om te antwoor
den doch toen er werd aangedron
gen, kwam er benepen, uit:
Ja, ziet u, meneer, om u de
waarheid te zeggen is u 't zelf ge
weest!
Wel, klonk het op onnavolgba-
ren toon, kerel, als dat zoo is, dan
een rondje.
DAMRUBRIEK.
HAARLEMSCHE DAMCLUB.
Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve
aan den beer Jl Meyer, Kruisstraat34. Telephoon 1543.
Probleem no. 490 van LOUIS VUILLE
(Le Damter).
Zwart
Zwart 14 séhiijven op: 4, 5, 6, 7, 8, 9 10, 12. 13, 15, 19, 20, 23 en 24.
Wit 13 schijven op: 16, 21, 22, 27, 30, 32, 33, 34, 35, 37, 42, 43 en 44.
Probleem No. 491 vam. FRéZEL,
(Le Daimier).
v°
a s a
us §1
wm cm-*
Zwart 13 schijven op 2
Wit 13 schijven op:
6, 7, 8, 9, 10, 13, 15, 16, 20, 26, 30 en 35.
!,2, 24, 27, 28, 29, 32, 33, 36, 37, 41, 45, 46 en 4
Oplossingen van deze problemen
worden gaarne ingewacht aan boven
genoemd adres, uiterlijk Dinsdag 2
September a.s.
Oplossing van pnobleem No. 486, van
den auteur: Wit 42—38, 40—35, 16
11, 39-33, 35 44, 48 10, 31 4 ge
volgd door 25 141
Oplossing vain probleem No. 487,
van den auteur: Wit 34—30, 17—12,
22—18, 32—27, 28—23, 30 10, 25 3, 3
16!
slaat zwart na 25 3 van wit 47
20, dan wit 3 31
Beide problemen werden goed opge
lost door de heeren: R Bouw, M. ten
Brink, J. Jaciobson Azn., W. J. A.
Matila, P. OttolinL J. Siegerist,
Nogmaals verzoeken wij H.H. Pro-
fa tenxisten dringend om toezending
van oorspronkelijke problemen, wij
■hebben er waarlijk gebrek aan.
CORRESPONDENTIE.
T. C. N. Het voornaamste der ope
ningen is thans behandeld, van 32/28,
33/29 en 35/30 valt niet veel te zeggen,
vain 34/29 iets meer. Wij zullen ze
woareübiinlijk in de volgende .rubriek
alle kunnen afdoen.
,De gewijzigd® Centrum-opsnling'
van den heer C. H. Broekkamp is in
boekformaat verschenen en kost 35
cent, uitgever is v. d. Ven, te Ba am.
DAMCURSU.S.
LANGE VLEUGEL-OPENINGS'ZET.
32—27..
Wit kan het spel ook openlen met
3227, wélke zet men de „lange vleu
gel opeuiogs-zet" zon kunnen noemen,
omdat 'huj voortkomt uit den langen
vleugel van hot spel van wit.
Wij m&euen dat deze inleidings-zet
niet goed is, omdat hiermede het cen
trum direct wordt prijs gegeven, tor-
ijl bij die handhaving van een goed
positie-spel, het centrum oen hoofdrol
moet vervullen.
Wij zullen dezen openingszet niet
verder behandelen en willen liever de
analyse geven van een partij, die
zeer leerzaam is, en waarin deze ope
ning is toegepast
Deze .partij werd indertijd gespeeld
tusschen de twee groote meesters
Weiss van Parijs en Raphael van
Marseille.
Zij is ireeds vroeger geanaliseerd
door de heeren Lector cq, Baléctant en
Rap'hiael en het goede hiervan hebben
wij overgenomen. Het wil ons even
wel toeschijnen, dat de fijne combina
tiën van wit, na den 26en zet van
zwart, en die van zwart na den 49en
en 50en zet van wit, hun ontgaan zijn,
omdat zij niets hierover melden.
Wilt
1. 32—27
2. 31-26
3. 37—32
Zwart.
20—24
15-20
10—15
Deze opening is onregelmatig en
geheel afwijkende van het positie-speL
4. 41-37
17-21
Deze afruiling achten wij minder
goed. De korte vleugel wordit onnoo
dig verzwakt, 'terwijl! hiermede geen
positie-voorde©! wordt verkregen.
5.
26 17
11 31
6.
36 27!
6—11
7.
46-41
11—17
8.
41—36
17—21
Het opbrengen van de schijf 6 tot
op 21 is goed doch hiervoor het cen
trum prijs te geven, is wed wat ge
waagd.
9. 33—28
Wit profiteert onmiddellijk van de
ze gel.egcn'h«id en noemt, bet centrum
in zijn bezit.
9. 18—23i
10. 39-33
34—30 achten wij beter, omdat hier
mede het centrum behouden blijft.
10.
23-291
Zeer goed. Hierdoor versterkt swar$
zijn korten vl&ugeL
11.
34:23
24-30
12.
35 :24
20 18
13.
37-31
15—20
14.
4.4—39
5—10
15.
40-34
20—24
16.
45-40
10—15
17.
40—35
14-20
18.
49-44
In deze stelling mag wit vijl schij
ven brengen op de lijn 6—50, omdat
hij meester is van de ruiton 40 en 45.
Wij zouden nochtans den zet £045
beter gevonden, hebben.
18. IS—23
19. 34—30
3429 is beter om het volgende:
34-29 28 34
39 30 20—25
44—39 25 34
39 30!