a L keuvelden over alles en nog wat, over Parijs, Bourgondië, over jaoht en too- neel, en ook over de hertogin, de Cham privé, die zij zeer goed scheen te ken nen. Ik waagde het zelfs met de koen heid van den twintigjarige, naar ha ren naam te vragen. Félice Légeriot! gaf zij onbevan gen ten antwoord Uw oom is alzoo geen broeder van uw vader, want hij heeft een anderen naam. veroorloofde ik mij aan te mer ken. Wat zal ik nog verder verhalen? De reis scheen mij een droom toe. In Tonnerre, waar de trein wat langer stilliield, viel mij de eer te beurt, haar naar 'n buffet te voeren, want haar oom leed aan migraine, die brave man Ik bediende zijne nicht zoo eerbiedig, als ware zij minstens een koningin. Ten slotte, toen de trein te Dy on stil hield, waar ik eigenlijk had moeten uitstappen, kwam ik eerst tot liet be wustzijn, dat ik voor mijne literaire toekomst nog niets gedaan had, en hoogstens bij Félicie wat geavanceerd was. Snel beraden nam ik een biljet voor de verdere reis en in d.e 4100 me ters lange tunnel bij Blaise verteerde ik haast Félicie's kleine handen met, mijn gloeiende kussen. Met nadruk fluisterde ik haar een a bientöt toe. Dit is helaas! onmogelijk. Tracht niet mij weder te zien, monsieur Le- jeune. Hebt ge werkelijk niet vermoed, dat Lejeune slechts een pseudoniem is? En terwijl ik mijne lippen aan haar fijn, rozenkleurig oortje bracht, vertrouwde ik haar den eerlijken naam toe, dien ik van mijne voorva deren geërfd had. Bij eene andere gelegenheid zou ik mij waarschijnlijk over haar antwoord hebben verwonderd. Nu ja, u kv. am fe al dadelijk niet als 'n echte schrijver voor. Oom was eindelijk weer wakker worden; doch om voor mij niet klaarbare reden kwam ik er niet toe mij aan hem voor te stellen. Daar de lieer G. den indruk maakte van een man, die niet van veel omslag houdt, sprak ik tot hem de woorden: Mijnheer en vereerde meester! Ilt heb de sluimering van een hooge intel ligentie, als de uwe, gaarne gerespec teerd. Vergun mij nu de verzekering u te geven, hoe vurig ik het wensah, door de hertogin de Champrive in al len vorm aan u te worden voorgesteld. De vriendelijke lezer zal niet verlan gen, dat ik mijne ontvangst bij de her togin uitvoerig beschrijf; beminnelijk als altijd noodigde zij mij uit, den volgenden middag te komen dejeunee- xen. Zij was een weelderige scho in hei d van veertig jaar, die, om haar leeftijd te vergeten, zich zelve maar in den spiegel of iu de oogen harer bo- wonderaars behoefde te zien. Mijne gedachten echter waren nog tij Félicie. Hoe stelde het mij te leur, haar nog haren oom in den kring der gasten aan te treffen. Gebruik ma kende van een oogenblik stilte, nam ik het woord. "Uw geleerde vriend, de heer G. zou hier komen en ik had mij gevleid, hem bij u aan te treffen. Hij is dezou zomer hier nog niet geweest. Kent gij hem? N'u, in zooverre, dat ik hem een van mijne werken kon aanbieden. Ach ja, u is senrijver, mijnheer. Onze vriend G. liet me bij zijn laatst bezoek een boek achter. Ik vind het charmant en Maar hij komt toch? dus viel ik haar in de rede. Nog dezer dagen heb ik met hem gereisd en hij was voornemens, met zijn nichtje zich hier heen te begeven. Met zijne nicht? Ja zeker, en zij scheen bijzonder ingenomen met u te zijn mevrouw. Een bekoorlijke jonge dame. Een nicht van den heer G.? Kent u haar naam? Mejuffrouw Félicie Légerot. De hertogin wierp mij een vernie tigenden blik toe. Daar viel mijn blilc toevallig op den hofmeester, over wiens ernstige trekken eene ontstelte nis verspreid lag, die mij dadelijk tot zwijgen bracht en daar ik niet be greep, welken misgreep ik begaan had, kon ik dien ook niet weer goed maken. De mogelijkheid om een goed heenkomen te zoeken, bestond niet en zoo moest ik wachten, tot men van ta fel opstond. Toen het eindelijk zoo ver was, begaf het gezelschap zich naar hot salon, waar de koffie door de aris tocratische hand werd aangeboden, die ik niet eens suiker durfde vragen, uit vrees cLat mij weer zoo'n verachte lijke blik als daar straks zou kunnen -treffen. Eindelijk kwam mijn laatste beproe ving. De hertogin bood aan, haar gasten het slot te laten zien. Toen wij naar de keukens gingen, kwam zij aan mijne zijde ik geloof bepaald dat dit met voordacht geschiedde. Kan men zich voorstellen, svïen ik aan het groo- te fornuis aanschouwde? Ja, den hooggeleerden heer G. met -witte muts en wit schort en het ge laat nog wat glim mender en rooder dan in den spoorwegcoupé. Nu sliep hij niet, maar bereidde hij met alle zorgvuldigheid en zaakkennis een vleeschgele-i voor den middagdisch. E-n, wie trad juist door een andere deur binnen. Waarlijk, mijne Félicie in eigen persoon! De "jonge dame, met wie ik in Tonnerre gedejeuneerd de jonge dame, die ik in de tunnel met zooveel gloed de har.den gekust had. -was alzoo de kamenier van de her togin en de heer, dien ik voor den be roemden G. gehouden had, was hier keukenchef! Mijn boek „Ongelukkige liefde" had Félicie van hare gebiedster als reis lectuur meegenomen. 'v\'e moeten er wel heel lachwekkenq hebben uitgezien, Féücie, haai' oom e.n ik, toen we elkaar weer herken- -dóii, want de hertogin kon zich, trots hare anders zoo streng' bewaarde waardigheid, niet weerhouden, zoo hartelijk te lachen, dat het aansteke lijk werkte. Félicie vluchtte weg in een neven vertrek, waar ik haar hoor de snikken. Thans zijn tien jaren, vervlogen, sinds dit avontuur mij overkwam; naar Champrive ben ik niet weder ge gaan. Twee- of driemaal heb ik de hertogin te Parijs in gezelschap we dergezien; maar ik hoop, dat zij mij geval zijn, dan was de reden voorzeker aan wat anders dan mijn nietig per soontje toe te schrijven. Nejaarsbloemeo. Een schoone Septembermorgen het; in zachtblauw glamzem de heu veltoppen in de verte; bloem en blad zijn nog bedauwd. Frisc'nlheid, kleu renpracht, schoonheid, waarheen het oog zich wendt. Langs schaduwrijke bosctowegen rij den c3ii heer en een dame; de paar den, juist van sterken draf in stap overgegaan, snuiven en wei-pen liet sohuim maar de bladeren der over hangende twijgen. Met diepe teugen ademen amazone en ruiter de koele, geurige morgenlucht in, Herinnert ge u 't werkelijk niet meer, mevrouw? vroeg hij. Zij lacht en antwoordt: Wat zou ik mdj moeten herin neren?.. Het was een morgen als deze! be gint hij, een weinig pathetisch, gouvernante, die den vorigen avond laat zich ter ruste begeven had, was op de lommerrijke plek, waar wij met ons beidjes gespeeld hadden, gedut; een wijle waren we nog in de nabijheid gebleven, maar een bloem, een bonte vlinder lokte ons voort; een vijver met langzaam voortglijdende, zwaan en een sierlijken gondel ten we achter ons. En zoo kwamen we in het bosch. In hooge bogen welf den de eiken en beuken hun groen looverdak; op den a-chtergrond den nenhout een groene wildernis, zoo ver het oog reikte. Slechts hier en daar drong een zonnestraal door het dicht gebladerte In de groengouden schemering,, streek hier langs bloeiende struik, daar langs een be groeiden stam, verlichtend een plekje van het welig mostapijt, 01' een too- verachtig licht werpende op een gril lig gevormden varenwaaier. Toefde hier de Schoone slaapster in het bosch of wel eene ondeugende fee? Hoe geheimzinnig fluisterde het gebladerte!... Eindelek bracht een zac'h.t murmelende beek ons tot staan; onder een treteche, met klimop omrankten beuk zetten we ons neder. Hoe zwoel was het reeds, niettegen staande de dichte schaduw rondom. Een ree trad uit het kreupelhout schuchter naar voren en dronk lange teugen ook zij had het warm. Slaperig ruischte 'het water overoud wiegeliedje, lief en zoet als geen ter wereld. Twee kersroode lip pen vertrokken zich geeuwend, een bruingelokt kopje vlei die zich tegen miju borst en sloot de oogen. Een haasje dook op uit ihet gras, luisterde wantrouwig toe, de ooren spitsend, en spoedde zich heen; een eekhoorntje klom met sierlijke sprengen tegen den beukenstam op, en verdween. Een bij gonsde voorbij nog eenmaal sloeg ik het matte oog op toen vie len ook mij.ne oogen toe. Inmiddels is de gouvernante ont waakt, dus neemt de amazone lachend 'het thema over. Men zoekt ons; roept. En de straf, die toen volgde op de euveldaad dien dag ben ik nog niet vergeten. En dit alles?.,. Is dat niet genoeg? Heb ik straf niet ondergaan voor u? ant woordde hij verwijtend. En hebt ge uw loon daarvoor niet ontvangen, waarde heer, in klin kende kussen? antwoordde zij lachend; dat ging zoo ongedwongen, toen nog kleine kleuters waren. Nu ik: Het was tegen den middag. Mumsell Rosa Deemoed, mijn waardige Duenna, was wederom ingedut; en gij kwaanit stil, zooals een kat die loert op hour prooi en haar nadert, dichterbij, om, met fijne draadnagels, de japon van de gouvernante aan den tuinstoel vast 'té nagelen haar ontwaken, wrin gen, rukken, scheuren, halve on macht, het was zoo komisch! Had 'k toen niet ais offerlam op het altaar der vriendschap mij gewijd, ongedeerd hadt ge het schouwtooneeJ van zoo snood® euveldaad niet ver laten! Men lacht later nog wed eens om die kinderstreken niets gaat toch boven de onbezorgde dagen der jeugd. Wat heerlijke dag in deze omge ving! riep hij uit Stil is het in het woud; zooals maar zelden! En mor gen ligt dit alles weer verre achter mij! zuchtte hij. Blijf dan mog een dagje! ant woordde zij. Wat drijft u voort? Ge zijt immers vrij en mij Welkom? viel hij haar in do rede, met iets vorschends in zijn oog. Zij waren, zoo langzaam voortgaan de in stap, weder dichter bij het huis gekomen en sloegen de hoofdlaan in, toen eein bediende hen tegemoet kwam met een. brief; expresse besteling. Daarom kwam hij er medé aan. Ik moet dadelijk weg! sprak de ruiter, zoodra hij het schrijven vluch tig had ingezien. Wanneer gaat er een treta? Hij had nog anderhalf uur den tijd. En een kwartiertje later reeds stond hij, in elegant reiscostuum, aan het venster van de schoongelegen vil la. en peinzend staarde hij in het dichte hout, dat rondom zich uitstrek te. In de verte lag het stadje, bail verscholen achter bosch en heuvels. Diep in gedachten verzonken was hij. Opeens scheen hij een besluit ie nemenhij ging naar beneden en dra bevond hij zich in een klein, ou'd- HolJandsch gemeubeld vertrek, we der tegenover de dame, met wie hij morgens uitgereden was. Nu al? vroeg ze. Nog een half uur heb ilc den tijd. Heeft u ook een half uurtje voor Zoo plechtig? en zij wees op een zetel. Wat brengt ge oorlog of vre de? Een sprookje slechts. Als u 't even wil aanhooren't is spoedig verteld. Er was eens hier in deze contrei een klein menschenpaareen knaap en een meisje zij schoon als de zonneschijn, dat spreekt vanzelf, en voor alles liefs en goeds op aarde uitverkoren. Zij waren niet broer en zuster, maar toch in de prille jeugd lot elkaar gekomenwant ook de va ders waren vrienden, en ook de kin deren hielden veel van elkaar, deelden hun perzik, hun lief en hun leedze dwaalden samen door bosch en veld, over heuvel en dal en staken hun neusjes in 't zelfde boek, wanneer ze 's avonds gezellig aan de tafel za ten. Ik behoef niet te zeggen, dat de meening van alle deskundigen was vau de „noble chatelaine" af tot de eenvoudige ganzenhoedster dat die twee waren voorbestemd om man en vrouw te worden, en ook zij wisten niet beter, of dat zou er eenmaal van komen. Maar het zou anders loopen. Ia de latere jeugd zagen ze elkaar min der; want Leonore ging naar de kost school en Leopold naar de Militaire Academie. En nadat Leopold spoedig 11a elkaar naoeder en vader verloren had, kwam hij onder een strengen voogd, die hem balsturig maakte, eu met de uitstapjes was het gedaan; hij moest maar hopen op betere tijden en zich vergenoegen met te denken aan een lief kinderkopje, met een paar groote, vragende oogenden ken aan een gracieuse meisjesgestal teVerlangend strekte hij dan de armen naar zijn droombeeld uit, doch niets beantwoordde zijn roepende stem. Hij bleef eenzaam een goed vriend, nu ja, en een hond, en een paard. Maar de zomer brak aan, en hij mocht met verlof gaan en spoedde zoodra mogelijk zich naar de goede vrienden buiten, Dat was weer een leventje Hoe heerlijk was het, weder door het bosch te dwalen, met haar met Leonorein den avondzonne- schijn op het meer te spelevaren. Leonore was gebleven wat zij was krachtig, frisch, gezond een halve jongen, zooals de vader, een trouwe, hartelijke vriendin, zooals, Leopold placht te zeggen. Na enkele dagen was de wreede scheiding vergeten h'j gevoelde het n*u, dat hij beminde, innig beminde. En Leonore? Altijd even vroolijk en uitgelaten. Maar be grijpen deed ze hem niet! En toen de dag kwam, dat hij weer afscheid ne men moest, toen vond hij haar spra keloos, oogenschijnlijk koel, en zoo lieL zij hem gaan. En dus had hij on gelijk. wanneer hij hoop voedde! Snel verliep de tijd. Door een sa menloop van omstandigheden bleef 't bij die ééne ontmoeting. Hij werd of ficier. Niets verneemt hij meer. De tijd verloopt. In vermaken begint hij ver getelheid, althans afleiding te zoe ken. Later heeft hij vernomen, hoe zeer dit alles breed uitgemeten en zelfs zeer overdreven aan Leonore overgebracht werd door goede vrienden, zooals ieder steeds op zijn weg ontmoet. Zekeren morgen wordt liem gen briefje gebracht, dat hém doet glim lachen. Het is anoniem, maar -trots de verdraaide hand toch blijkbaar gé schreven door 'n vrouw. Zij noodigt hem uit, van een ingesloten plaatsbil jet voor den schouwburg gebruik te maken dan zal hij haar leeren ken nen. Natuurlijk begeeft hij zich naar den sohouwburg; fier troont hij op de zeer in 't oog vallende plaats, doch waarheen hij den blik ook richt, ner gens ontdekt hij iets, wat hem op 't spoor van de verwachte schoone zou kunnen brengen, en onverrichter za ke gaat hij naar huis. Reeds den vol genden morgen ontvangt hij een schrijven van dezelfde hand; het wegblijven der onbekende wordt hem verklaard en wederom wordt op de zelfde wijze hem een ontmoeting ver zocht. Nogmaals gaat hij er op in; thans minder tuk op galante avontu ren, dan wel als nieuwsgierige. Op nieuw is hij gedupeerd en zeer ont stemd verlaat hij het, theaterweder ervaring van de ondeugendheid der schoone sekse rijker 1 1-Iet briefje, dat nu volgt, mist iedere poging om de schalk te verloochenen, die er hem heeft laten inloopenditmaal is het oi.derteekend met een L, Gramstorig werpt hij het weg en over het arm zalig avontuur 'dacht hij verder niet na. Niet? Dit woord ontsnapte baar; omdat blijkbaar wel degelijk er door hem over was nagedacht. En nu zag hij haar aan, onderzoe kend; onwillekeurig sloeg zij de oogen neer, toen zijn blik zoo doorbo rend op haar gevestigd was. Doch nadat hij vluchtig op de pen dule gezien had, keek zij hem goed aan en sprak Willen we op dat sprookje nog even verder ingaan? „Maar begrijpen deed zij hem niet!" hebt gij gezegd; al werd door u toch opgemerkt, dat zij niet was ais gewoonlijkkoel schijnbaar koel, zoodat zij slechts met een handbeweging afscheid van hem kon s nemen. E11 nu duidelijkergij hebt mij toen niet begrepen. Ik was in verwarring en kon het rechte woord niet vinden. Gij hebt goed gezien, Leopold ik heb u eenmaal bemind; rnaar ik heb u gewantrouwd, aan lee- iijke inblazingen liet oor geleend. En wii het -toegeven, in. 'dien tijd was de schijn tegen u. En ilt liet mij over halen om een ander het jawoord te geven en huwde, en had een draag lijk leven niet, zooals ilt steeds ge droomd had waaraan een noodlot tig toeval onverhoeds een eind maak te. en als jeugdig weeuwtje bleef ik hier achterEn later werd ik he ter ingelicht Ja? was al wat hij zeide en hij greep hare hand en zag haar weder j n de donkere oogen. En hij kon zijn ooren niet gclooven, toen zij lispte: Nog is het tijd alles weer goed te maken; willen wij...? Zij zag hem nu aan. Of ilt wil? Geloof mij dan, nooit heb ik ie mand bemind dan u, Leopold. Is het nu duidelijk? Hij glimlachtemet een traan in het oog. - En,., niet herkend heeft, en mocht dit het J een kort onderhoud? Nu moest zij toch. hartelijk lachen, zooals weleer en zij lagen in el- kaars armen. En heb je nooit ontdekt, wie die anonieme brieven schrééf, waarvan ge mij verhaald hebt? vroeg Leono re en zij verborg het hoofd aan zijn schouder, Ontdekt nooit; vermoed eerst later, véél later! Een lichte blos kleurde haar laat. Vandaar je sprookje. Nu ja, ik was destijds in je nabijheid, had ge hoord van je slecht leven en wilde mijzelve ervan overtuigen. Er helaas 1 ik werd overtuigd; ik moest nu zelve ondervinden, wat er van was. Immers tot tweemaal waart ge er op ingegaan I Dus gij waart dan toch die on deugd? hetgeen hem niet belette, den mond van „die ondeugd" met vurige kussen te bedekken. Toen schrikte hij op en wierp een vluchtigen blik op de pendule. Ik moet weg geen minuut meer te verliezen ©aar werd gescheld. Een telegram. Haastig zag hij het in, Overkomst onnoodig. Brief volgt. Dat kwam al zéér gelegen. Met een zucht van verlichting bood hij het draadberïcht haar aan. Dus je blijft? Vraagt ge dit nog? En heb je vanavond nog n sprookjes te vertellen? was haar schalksche vraag. Voor zoover ik weet niet. Of ver wacht mijn lieve gastvrouw er nog méér? Dan zullen we maar zeggen eind goed, al goed! Alzoo geen oorlog maar vre- En overgelukkig gingen ze naar bul ten. het park in, waar alles zich baad de in het warme licht der morgenzon - waar hunne zon dan nu was op- Nu? Is het geen mededoogen, dat je die woorden doet spreken? - DIENSTIJVER. D,e heer Jaspers, diie builen woonde, had een huisknecht en een koeteier; bedden oud-gediienden, die vroeger bij de cavalerie waren geweest. Hun dienstijver liet niets te wenschen over. Johan, zeide hij zekeren avond in 't voorbijgaan tot den koetsier, je moet morgenochtend even naar den notaris rijden. Den volgenden morgen vroeg dell Joh an den vos en rijdt naar do stad. Als de 'heer Jaspers met den spoed- eisch enden brief gereed is, en naar zijn koetsier vraagt, verneemt hij, dat deze al lang weg is. Zoo'n lummel! mompelt hij, schudt het hoofd en sclielit den huis knecht. 'Nu, Dirk, dan moet jij maar even met dezen brief naar den notaris gaan; zadel bet andere paard er is haast bij! Mtussc'hien is Johan bij den notaris aangekomen. Goeie morgén, meneer,, zegt hij. Goeden morgen, Johan, is het antwoord. Wat moot je? Niemendal. Meneer zei gister avond, dat ik na air u toe moest. Ik weet van niets! spreekt de man der wet en hij haait die schouders op; maar aldra begrijpt hij,, dat Johan weer een Jocrisse-streek heeft uitge haald. Hij schrijft een paar regels, om na dere opheldering te verzoeken, geeft die den koetsier mee en spreekt: Zoo, Johan,, neem dit briefje maar mee. Het geval zal zich dian wel ophelderen! Halverwege gekomen, ontmoet de 'kbefeier den huisknecht. - Jij ook hier? Wat mot-je? vraagt Johan. Een brief naar den notaris brein en, zegt Dirk. Johan is een oogenblik de kluts kwijlt; dan roept hij vergenoegd uit. Gelukkig diat we elkaar ont moeten. Kijk, hier hieb ik al zijn ant woord! Je kunt dus wel rechts-om- koert maken. En eendrachtig, in hot bewustzijn van trouwe plichtsvervulling, rijden zij samen naar huis, oui cLon heer Jaspers beide brieven te overhandi- ni. Deze lieer was een cjigenbliik niet parlementair in zijne uitdrukkingen. WIE HET GEWEEST WAS? Van den verkwistenden komiek Dan Leno, den lieveling van liet Londen- sclie music-hall publiek, die schatten verdiende, maar onlangs dóod-arm gestorven is, wordt het volgende ver haald. Het was in de dagen, dat hij zich nog weelde kon veroorloven. Na de voorstelling begaf de gevierde komiek zich naar een café, waar de artisten gaarne zich verecnigden; oenige be wonderaars waren met hem meege gaan. Dien avond had hij weder cel succes behaald en Dan Leno erkeerde dan meestal in een uitste kend humeur, waarvan hij op de een of andere wijze meestal door een dwaasheid blijk gaf, Zóo vroeg hij nu aan een der kellners op schertsenden toon Zeg eens wat is wel de groot ste fooi, die je aks kei]ner in dit café- hebt opgestreken? Na even te hebben nagedacht, gaf de dienende geest ten antwoord O mijnheer Dan Leno, dat herin ner ik mij nog heel goed; dat was 'n royale fooi van 2 pond. Nu, vier-en-twin tig gulden fooi mag royaal genoemd worden en. zelfs de komiek zeide Zoo, zoo, twee pond, zeg je? Nou, die vent, die jou twee pond gogeven heeft, moet niet denken dat hij het record geslagen heeft... Pak aanl En de daad bij het woord voegen-! de, wierp hij hem een banknoot van i 5 pond sterling toe, 1 Men vond hét excentriek en lachte hem uit. Een poosje later, terwijl de heeren 'n glas warmen wijn dronken, riep Dan Leno weder denzelfd'en dienen den geest en vroeg hem: Nu moet jij me toch eens in ver trouwen vertellen, wie de gek geweest is, die fooien van twee pond heeft gegeven? De man aarzelde, om te antwoor den doch toen er werd aangedron gen, kwam er benepen, uit: Ja, ziet u, meneer, om u de waarheid te zeggen is u 't zelf ge weest! Wel, klonk het op onnavolgba- ren toon, kerel, als dat zoo is, dan een rondje. DAMRUBRIEK. HAARLEMSCHE DAMCLUB. Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve aan den beer Jl Meyer, Kruisstraat34. Telephoon 1543. Probleem no. 490 van LOUIS VUILLE (Le Damter). Zwart Zwart 14 séhiijven op: 4, 5, 6, 7, 8, 9 10, 12. 13, 15, 19, 20, 23 en 24. Wit 13 schijven op: 16, 21, 22, 27, 30, 32, 33, 34, 35, 37, 42, 43 en 44. Probleem No. 491 vam. FRéZEL, (Le Daimier). v° a s a us §1 wm cm-* Zwart 13 schijven op 2 Wit 13 schijven op: 6, 7, 8, 9, 10, 13, 15, 16, 20, 26, 30 en 35. !,2, 24, 27, 28, 29, 32, 33, 36, 37, 41, 45, 46 en 4 Oplossingen van deze problemen worden gaarne ingewacht aan boven genoemd adres, uiterlijk Dinsdag 2 September a.s. Oplossing van pnobleem No. 486, van den auteur: Wit 42—38, 40—35, 16 11, 39-33, 35 44, 48 10, 31 4 ge volgd door 25 141 Oplossing vain probleem No. 487, van den auteur: Wit 34—30, 17—12, 22—18, 32—27, 28—23, 30 10, 25 3, 3 16! slaat zwart na 25 3 van wit 47 20, dan wit 3 31 Beide problemen werden goed opge lost door de heeren: R Bouw, M. ten Brink, J. Jaciobson Azn., W. J. A. Matila, P. OttolinL J. Siegerist, Nogmaals verzoeken wij H.H. Pro- fa tenxisten dringend om toezending van oorspronkelijke problemen, wij ■hebben er waarlijk gebrek aan. CORRESPONDENTIE. T. C. N. Het voornaamste der ope ningen is thans behandeld, van 32/28, 33/29 en 35/30 valt niet veel te zeggen, vain 34/29 iets meer. Wij zullen ze woareübiinlijk in de volgende .rubriek alle kunnen afdoen. ,De gewijzigd® Centrum-opsnling' van den heer C. H. Broekkamp is in boekformaat verschenen en kost 35 cent, uitgever is v. d. Ven, te Ba am. DAMCURSU.S. LANGE VLEUGEL-OPENINGS'ZET. 32—27.. Wit kan het spel ook openlen met 3227, wélke zet men de „lange vleu gel opeuiogs-zet" zon kunnen noemen, omdat 'huj voortkomt uit den langen vleugel van hot spel van wit. Wij m&euen dat deze inleidings-zet niet goed is, omdat hiermede het cen trum direct wordt prijs gegeven, tor- ijl bij die handhaving van een goed positie-spel, het centrum oen hoofdrol moet vervullen. Wij zullen dezen openingszet niet verder behandelen en willen liever de analyse geven van een partij, die zeer leerzaam is, en waarin deze ope ning is toegepast Deze .partij werd indertijd gespeeld tusschen de twee groote meesters Weiss van Parijs en Raphael van Marseille. Zij is ireeds vroeger geanaliseerd door de heeren Lector cq, Baléctant en Rap'hiael en het goede hiervan hebben wij overgenomen. Het wil ons even wel toeschijnen, dat de fijne combina tiën van wit, na den 26en zet van zwart, en die van zwart na den 49en en 50en zet van wit, hun ontgaan zijn, omdat zij niets hierover melden. Wilt 1. 32—27 2. 31-26 3. 37—32 Zwart. 20—24 15-20 10—15 Deze opening is onregelmatig en geheel afwijkende van het positie-speL 4. 41-37 17-21 Deze afruiling achten wij minder goed. De korte vleugel wordit onnoo dig verzwakt, 'terwijl! hiermede geen positie-voorde©! wordt verkregen. 5. 26 17 11 31 6. 36 27! 6—11 7. 46-41 11—17 8. 41—36 17—21 Het opbrengen van de schijf 6 tot op 21 is goed doch hiervoor het cen trum prijs te geven, is wed wat ge waagd. 9. 33—28 Wit profiteert onmiddellijk van de ze gel.egcn'h«id en noemt, bet centrum in zijn bezit. 9. 18—23i 10. 39-33 34—30 achten wij beter, omdat hier mede het centrum behouden blijft. 10. 23-291 Zeer goed. Hierdoor versterkt swar$ zijn korten vl&ugeL 11. 34:23 24-30 12. 35 :24 20 18 13. 37-31 15—20 14. 4.4—39 5—10 15. 40-34 20—24 16. 45-40 10—15 17. 40—35 14-20 18. 49-44 In deze stelling mag wit vijl schij ven brengen op de lijn 6—50, omdat hij meester is van de ruiton 40 en 45. Wij zouden nochtans den zet £045 beter gevonden, hebben. 18. IS—23 19. 34—30 3429 is beter om het volgende: 34-29 28 34 39 30 20—25 44—39 25 34 39 30!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1913 | | pagina 14