m
m m m. M
0
118
1
m
m
l
m
M -
m
-
m
m
m
m,m p
ife
hé i® tlï
Op dat oogenblik" Sell oen Mr .Bros
ser zich niet meer staande te kunnen
houden en viel als een blok op den
grond. Op een of andere manier
scheen zijn vallend lichaam tegen dén
lmop van het electrlsch licht aan te
komen en Ihet volgend oogenblik w
de kamer in volslagen duisternis ge
buid
Er volgde een oogenblik van hevige
ontsteltenis, en toen hoorde men on
miskenbaar de stem van Brook luid
en heftig uitroepen, „Aul" Bijna ge
lijktijdig daarmee een kreet van
Coivhvfiv in hevigen pijn en angst ge
uit: 0, au, au!
Hevige verwarring volgde. Stom-
pon. kreten, het bewegen van zware
lichamen en daarna het opentrekken
van de deur der rookkamer.
Een licht in de gang viel op de ver
dwijnende gestalten van do gemasker
de bezoekers, daarna viel de deur
weer dicht en was de kamer tot vol
slagen duisternis teruggekeerd.
Een der aanwezigen vond de knop
van het; éleetri-sïlH'ivvf. draaide het
weer op Mr. Brosser lag niet bewus
teloos op den vloer. Hij stond recht
op in het midden van de kamer en
zag er merkwaardig energiek en
lief uit.
7,ij zijn weg! riep hij opgewonden
uit. Zouden wij niet verstandig doen
rnet de politie te waarschuwen?
liet was een grap mompelde Mir.
Bnine. W>"i moeten er maar niet meer
over spreken.
Een grap, dat? vroeg Prosser,
maar niemand deed f»n poring hem
daarvan iets uit te leggen. In pk
daarvan, gingen de andere menschen
s,:,l«tïP3 naar bed.
Den vol rebben m orren was
Brook versierd met een neus. die min-
stpns tweemaal zoo oroot in omvang
was als in zijn gewonen toestand;
terwijl Mr. Cordway met twee blauw
gezwollen oogen de were'd inkeek.
7ii raven er even verklaring vi
en niemand vroer er naar. Zelfs
Prosser deed treen murine hen te be
wegen dat onderwerp aan te roeren.
Als zii zoolef-s een grap noemden, dan
was hpt n:et aan hem zich daarover
bezwnn.rd te voelen.
Maar de freeren Cordway en Brook
oo*"moetlen elkaar later op den avond
en 7manen samen op wraak
Tk zmi nooit gedacht hebben, dat
lv' hersens genoeg hod om 7001 ets te
bedenken gromde Mr. Cordway, om
nov maar niet te spreken van de durf
om motets uit to voeren.
- Tk zou wel e°ns willen weten
hü
i Mr
Brook. Tk geloof, dat het de pook
was.
Hij zou zoo niet hebben kunnen
stompen met zijn vuisten, zei Mr.
Cord way.
Het was zoo'n geweldige por!
Wanhoop, misschien, veronder
stelde Brook. Hij moet half dol zijn
geweest. Maar ik zou 'het hem nu
toch wel graag betaald willen zetten,
en jij?
Niets liever dan dat, stemde
Cordway toe. Zoo'n venijnige kleine
duivel!
Misschien kunnen wij iemand
vinden, die twist met hem wil zoe
ken, en hem dan goed op zijn kop
wil- geven, stelde Brook op lan.gza.men
toon voor.
Juist! stemde Cordway toe. Wij
zullen wel een of anderen schurk
kunnen vinden die op de pier tegen
hem aan wil loopen, en dan met hem
wil ruzie maken Ir: ,-,n opstootje
is. En wij zullen er op aandringen,
dat Prosser met dien kerel gaat vech
ten en dat de goede naam van het
pension er mee gemoeid is als hij het
niet doet.
In de gelagkamer van
vonden zij juist den man, dien
noodig hadden. Van den herbergier
hooiden zij dat hij Dinkie Be!l heette,
vroeger kampioen van het een of an
der was geweest en dat hij voortdu
rend zeer slecht bij kas was.
Het duurde eenige tijd voordat Mr.
Bell begreep, wat cr van 'hem ge
vergd werd, maar toen was hij ook
bereid.
Juist iets voor mijl stemde Mr.
Bell met geestdrift toe. Is het een
klein ventje?
Des te beter. Nu een Ihalve kroon
en nog een halve kroon als het zaakje
is nfgeioopen.
Gewillig betaalden zij Mr. Bell het
eerste gedeelte van zijn honorarium,
en beweerden toen dat het wei ver
standig zou zijn als hij eerst zijn
slachtoffer zag, zoodat er geen ver
gissing uiogedijk zou zijn.
Kom over een half uur langs het
pension von Mr. Parling loopen, zei
Mr. Cordway, en je zult hem met
mij op «iet balcon zien staan
Op den bepaalden tijd wist Mr.
Cordway Prosser over te halen bij
hem op het balcon te komen om naar
een schip te kijken.
Mr. Bell stond aan den overkant
tegen een paal van hel electrlsch Jicht
op de wandelpier te leunen.
Hij keek den man die naast Mr.
Cordway stond aandachtig aan, ont
stelde even, stak toen de. straat over
om wat beter te kijken, en wuifde
daarop vriendschappelijk tegen Pros
ser.
Mr. Prosser kreeg een kleur bij
dien groet, aarzelde even en riep toen
met groote jovialiteit:
Bonjour Dinkie!
Mr. Bell wenkte Mr. Cordway go-
biedend naar beneden en bij hem te
komen.
Wou u dat ik met hem zou gaan
vechten? vroeg hij woest. Ja, je wou
mij een poets bakken, hé? Denk je, I
dat ik niet weet, wie hij is?
Wie is het dan?
Nu nog mooier? Het is AJf Pros
ser, andera genaamd de Pimlioo Boy,
de man die 't volgend jaar kampioen
middengewicht zal worden. Je wilt
mij zeker wijs maken dat je niet wist
dat hij bokser van beroep ls?
Neen,, dat wist ik niet, stemde
Mr. Cordway volkomen eerlijk toe,
en ging voorzi-ohtigheidsbaiDve noair
Mr. Proesor terug.
Waarom Prosser, vroeg hij,, heb
je ons niet verteld, dat je bokser was.
Als u zidhi nog herinnert), dan
had ik daarvoor den eersten keer, dat
ik u ontmoette geen gelegenheid, ant-
woorddo Mr. Prosser, En later deed
ilc het liever niet, omdat het mij in
zoo'n deftig pension zoo'n laag ambt
toescheen I
De Hoofdprijs.
Naar A. ASTEN.
Aan de groote tafel van de „Gou
den Hoorn" waren bijkans alle plaat
sen bezet door louter respectabele
mannen, die tol de nolabelen van
het stadje D. behoorden. De opper
houtvester met den grijzen baard, de
oude dokter met den kolossalen bril
op het dito reukorgaan, de rijke hout-
kooper, kortom een uitgelezen gezel
schap, dat bij hel schuimend gerste
nat het voor en tegen der belangrijke
wereldgebeurtenissen besprak.
Stormachtig genoeg ging 't dik
wijls daarbij toe, zoodat de heilige
vrede voor een waren volkerenkrijg
dreigde te wijken, wanneer de apo
theker Spitzig door een altijd op het
juiste oogenblik geplaatste scherts de
oude eendracht niet wederom wist te
herstellen.
Spitzig, een lange, magere man, die
zijn naam reeds door den spitsen, ge
bogen neus alle eer aandeed, was
daarom met recht de goede engel te
noemen, maar dit was allesbehal
ve zool
Reeds de kastelein was fel op hem
gebeten, omdat aan zijn brein het he
laas ook eenstemmig aangenomen
voorstel om een deel van den speel-
pot voor het spelen van een-vierde lot
in de Loterij te besteden, ontsprongen
was. Nog veel grimmiger haatten
hem de houtkooper Muller en de ren
tenier Steffens.
De eerste kon het maar niet verge
ten, dat onze apotheker hem inplaats
van de gevraagde Hoffmansdruppels
wonderolie gegeven had en Steffens
dacht nog altijd met een huivering
aan het stuk mosterdpleister, dat
Spitzig hem in plaats van hechtpleis
ter op de wang gekleefd had.
Intusschen waren dergelijke
schuldige grappen, zooals Spitzig ze
noemde, niet aan de openbaarheid
prijsgegeven de lachers waren im
mers aan zijne zijde geweestl... Even
scherp was zijne taalbijna allen
hadden zijn spotlust leeren kennen.
Toch moest men hem dulden, al ware
het uit vrees voor zijn métierechter
hield men meer van den dokter, wiens
drankjes men niet behoefde in te ne
men en desniettemin werd men
zond.
Aan pogingen, om zich op den on
dervonden hoon te wreken, had het
geenen deele ontbroken, doch de
ze mislukten allen; want öpiizig was
bij de pinken, onderzocht zijn stoel
oin te zien of er soms spelden in za
ten, haalde zijn bier direct aan het
buffet en droeg een jacquet zonder
zakken. Zijn lange dorre beenen wer
den bewaakt door zijn hond; wee
hein, die ook maar met de punt van
zijn laars een vijandelijken aanval
badde gewaagd. Dat zou niet goed
zijn afgelooperi.
Ook heden schimpte men, ditmaal
zonder verschil van meening, op den
nog afwezigen stamgast.
Ja,- ik wou dat ik hem er eens
tussclien nemen kon daar had ik
vat voor overl
Op dien hartewensch van Muller
olgde een algemeene stilte en als
op commando bewogen de gezamen
lij lie wijsvingers zich naar de plek,
waarachter menige snuggere inval
pleegt te sluimeren.
Doch zonder resultaat zonken Ue
vingeren terugalleen Steffens vol
hardde in deze denkers-pose.
Mannen-broeders, ik weet wat!
jubelde hij eindelijk.
Jij? klonk het verbaasd. Dat zal
wat moois wezen.
Iets grootsch voorwaar. Gij zuit
er direct op ingaan.
I-lij fluisterde den kastelein haastig
:n paar woorden in het oor en deze
ging naar een hoekkastje, waarin 't
archief van de speelclub berustte, on
nam er een papier uit, dat hij Stef
fens overhandigde.
Zonder geluid te geven, had men
die twee gadegeslagennu werd
Steffens met vragen bestormd.
Voor den dag er mee. We zijn
niet meer in de middeleeuwen, datje
ons zoo op de pijnbank spant l
Bedachtzaam ontvouwde Steffens
et papier, een blanco telegram,
schreef er met blauw potlood wat op
en schoof het met een Nu, wat
zeg jelui daarvan? zijn vrienden toe.
Nummer 27031 500.000 mark, ja-
zen ze en barstten in een schater
lach uit.
Steffens, je bent een kapitale ke
rel. Dat kan goed worden 1
Daar loopt hij inl mompelde de
opperhoutvester. Op geld is hij ais
de duivel.
Ik zou dat lange gezicht wel eens
willen zien, als hij snapt dat we hem
gefopt hebben, lachte de dokter; die
pil zal hem leelijk smaken.
De zaak moet wat geloofwaardig
worden ingepikt, liet Mulder pein
zend hooren. Wijn drinken.
Tamelijk lang werden de gezienten.
Wie zal dat betalen? kon Muller
daarop lezen en dreunend sloeg hij op
tafel.
Steffens heeft het zwaard der
wrake ontbloot ik zal 't inwijden,
Hier met de flesschen.
Weldra werd er gedronken en ge
klonken, en zoo luide lachte en
schertste men, dat het binnentreden
van den apotheker niet werd opge
merkt.
Nou, jelui leeft hier als vorsten I
Kunnen wij ook, klonk in koor
hem tegen.
Hoera, ons nummer is er met
500.000 uitgekomen, jubelde Steffens
en hield hem het telegram onder den
neus.
Nadat Spitzig zijn stoel in orde be
vonden, zijn muts in den binnenzak
van zijn jacquet geborgen en den
hond onder tafel opgesteld had, "on
derzocht hij de depêche.
In orde 500000 dat is per
hoofd 80.000, 6prak hij vergenoegd
en een hebzuchtige trek spoelde om
zijn mond.
Kellner geef me ook een flesch.
Heden betaal ilc, morgen jij, zei
Muller, zoo is afgesproken.
Natuurlijk lang leve onze
speelpot! viel Steffens in.
Tot laat in den nacht duurde het
festijn; -dat het daarbij niet bij het
ééne rondje bleef, laat zich hoorei..
Den volgen-den morgen, terwijl de
anderen nog in Morpheus' arm.cn
rustten, stond Spitzig aan de teie
phoon.
Collecteur Fischer. Met wicn
spreek ik?
Apotheker Spitzig. Hebben wij
wat getrokken?
Als altijd, geluksvogel, 15000
mark. Wilde juist seinen.
Is nu niet noodig. Wel bedankt.
Dat is tenminste iets, dus troost
te zich Spitzig en een diabolisch lach
je zweefde om zijn mond. Wacht
ma-ar veel zult gij daar niet van
opstrijken.
En hij ging voor zijn deur staan.
Daar kwam mevrouw Muller voor
bij.
Heeft u 't al gehoord, mevrouw
Muller?
Wat dan, meneer Spitzig?
Wij hebben op ons lot den hoofd
prijs getrokken, 500.000.
Wat u zegt! Daarvan heeft mijn
man me niemendal verteld!
Moet ook geheim gehouden wor
den, antwoordde hij met een listig
oogknipje. Weet-u, om de brillonten
oorknoppen die zijn hem te duur
Zoo'n leelijke vrek! mompelde
zij onthutst. Nu bestel ik ze eerst
recht.
Groot gelijk heeft u, mevrouw
Muller. Bij zoo'n kolossalen prijs
komt dat er niet op aan! Als de an
dere dames dat wisten, dan hadden
zij zeker ook wat op het hart? merk
te hij aan.
Dat zou 'k meenen, ging zij op
gewonden voort. De doktersvrouw
een nieuwe piano, mevrouw Steffens
een pluche kleed ik zal 't haar da
delijk vertellen.
Vooral geen misbruik maken van
't geen ik u heb toevertrouwd 1 riep
hij verschrikt uit. Heb 't u alleen ge
zegd uit oude vriendschap ge
heel in vertrouwen.
Blijft ook onder ons, waarde
heer Spitzig. Kleine verrassing vooi
on-ze goede mannen. De rekening
moeten ze toch betalen wel be
dankt, meneer Spitzig.
En voort spoedde zij zich, om de
overheerlijke tijding te verbreiden.
Met een hoonlachje keek hij naai
na.
Zoo, dal is.in goede handen. Mijn
revanche heb ik.
'sAvonds voortzetting. De wijn
flesch weer op tafel. Spitzig liet niet?
merken en was een van de dolsten.
„Alles, wat het leven biedt
Of ik geld bezit of niet
zong de dokter, boven zijn theewater,
en hij stiet met den apotheker aan.
Broeder, geef nog een flesch en
ik sta mijn aandeel aan jo af.
Ik ook, ik ook! riepen de ahde
ren.
Er lichtte iets in des apothekers Us
tige oogen.
Is dat meenens? vroeg hij.
Natuurlijk. Jij betaalt en de
geheele winst is voor joul verzeker
den zij.
Dat moet jelui me op schrift go
ven, sprak hij bedachtzaam.
Jawel, op schrift! juichte het
koor.
Govert papier! De kastelein
bracht het; de apotheker ging weer
zitten en schreef.
Luid lachen en glazen klinken, top
dat hij stilte verzocht.
Luistert, wat ik opgeschreven
heb: „Wij, ondergeteekenden, staan
geheel vrijwillig ons aandeel in het
gemeenschappelijk lot No. 27631 ar
aan den heer J L. Spitzig, apoche
ker alhier volledig afstand doende
van alle rechten hierop, nu of later
Daarentegen zal de heer Spitzig voor
noenid aan de leden van de speelc'ub
hedenavond voor zijn rekening chain
pagne schenken. Is dat zoo goed?
Bravo, Spitzig. Jij haöt advocaat
moeten worden! spotte Muller.
Maar bedenkt, kinderen dal
ding is rechtsgeldig, waarschuwde
hij.
I-Iier met dat paperas! schreeuw
den ze overmoedig.
In weinige minuten was het nood
lOttig document door allen onderlee
kend op verlangen van den voor-
zichtigen apotheker ook door den kas
telein en den kellner, als getuigen
en met 'n eigenaardig lachje stak bij
het in zijn borstzak.
En nu, vrienden, drinkt charn-
jagne, zooveel als je wilt.
Dit Lieten zij zich niet tweemaal zeg
gen, lustig knalden de kurken, de ta
fel dreigde dra onder den last der
flesschen te bezwijken. Eindelijk
vroeg Spitzig de rekening.
270 Mark, apothekertje! mees
muilde Muller, die er een blik in ge
worpen had, en de kastelein streek de
goudstukken op.
En op den koop toe er in ge-
loopen! schreeuwde Steffens en bij
hield zijn buik vast van 't achen.
lloe zoo? vroeg Spitzig onver
schillig. Ilc heb jelui onderteekening
dat is in ordeje kunt dit niet on
gedaan maken.
Neen maar met dien hoofdprijs 1
is 't mot. We hebben jou wat op de
mouw gespeld. Revanche voor de
wonderolie! schreeuwde Muller en 'n
donderend lachsalvo dreunde door
het lokaal.
Hoonlachend ,zag Spitzig naar de
jubelende, zicli verkneuterende ge
zichten.
Met dien hoofdprijs heb ik me
geen oogenblik gevleid maar 15.600
ziju ook niet te versmaden!
Verschrikt staarden zij den spreker
aan.
Wat 15.000 zouden wij getrok
ken hebben? kwam het klagend uit
Muiiers mond.
Juist; 15.000. Die behooren nu aan
mij krachtens contract.
Dat geldt niet, Je hebt óns bedot.
Hier met dat papder! schreeuwden ze
dooreen en wilden hem te lijf doch
weken terug voor den hond, die waar
schuwend zijn tanden liet zien.
Jelui hebt me een kuil willen gra
ven en gij zijt er zelf ingevallen, ging
li ij sarcastisch" voort. Niels lieb ilc je-'
lui afgeperst; ieder heeft vrijwillig me
zij-li aandeel afgestaan voor een flesch
Hij wees op de ledige en betaalde fles
schen. We zijn dus quitte.
Dat zijn we niet, gildon zij. De
rechtbank zal uitspraak doen!
Als jelui, behalve 't schandaal,
nog de kosten batalen wilt, gaat je
gang. Maar dan en zijne stem werd
dreigend zou ilc wel eens een klacht
kunnen indienen wegen3 misbruik van
vertrouwen met dat valsche tele
gram. Dus opgepast!
Hij sprak en verdween.
Zoo jammerlijk was nog maar zelden
een dolle partij geëindigd. Met ont
stemd gelaat, gebogen hoofd, wag
den zij, de een na den ander, n
hunne woning
Nog eens, toen de rekeningen voor
oorbellen, piano, robe-, enz. inkwamen,
balden ze de vuist en betaalden. Dat
was een dure grap.
De plaats van Spitzig in de „Gouden
Hoorn" bleef voertaan ledig. Geen van
de stamgasten groet hem meer. en nog
lang hadden ze haarpijn na dien joli-
gen avond.
öe twee schïltferijen.
In deze straat moet hij wonen.
Zoo heeft hij zo mij beschreven. Juist,
dat is de naam. De koetsier gaat den
hoek om:
Ik tel angstig de nummers, die voor
mijn oogen snel voorbijgaan. In ge
dachten ben ik reeds bij hem.
Zal ik iemand aantreffen? Hij wacht
mij nog niet. En zelfs al wist hij, dat
ilc kwam, allicht had hij toch niet
kunnen thuis blijven. Zijn praktijk
neemt hem geheel in beslag. En mis
schien is mijn jonge schoonzuster ook
wel uitgegaan. Dat zou fataal we
zen, Maar zoo iets lcomt bij die zoo
genaamde verrassingen niet zelden
voorVeelal 4s juist hij verrast,
die ze voorbereidt.
Mij zoude recht wedervaren. Hoe
dikwerf had ik geprediktAsje
blieft geen verrassingen! Zoo iels
heeft meestal slechte gevolgen. En ai
ware dit niet zoo, het beneemt de
verwachting! Nu had ik mijn eigen
beginselen verloochend en verraste
zelf.
Ilc gevoelde mij beklemd. De koet
sier reed ook zoo hard. Die man laat
iemand geen tijd om zich te bezin
nen hij Iaat mij niet eens de straat
beschouwen, die straat met haar vele
haastig zich voortbewegende meit-
schen, met haar wisselende taferee-
len.
Maar eigenlijk was die straat mij
volmaakt onverschillig en al hadüe
ilc haar kunnen gadeslaan, ilc haa
toch niets gezien want met niets an
ders was ilc vervuld dan met mijn
broer en hoe 't met hem zou gesteld
zijn.
"'as hij gelukkig? Had hij in zijne
e gevonden wat hij gewensc-ht
had? Hij was idealist en dus geman
kelijlc ongelukkig te maken.
Het rijtuig hield opeens stil. Mei
een rule vloog ik in het kussen terug.
Mijn mijmeren was ten einde.
Van de voorstelling, van de phan-
tasie zou ik tot de werkelijkheid ko
men. Nu eerst werd het mij duide
lijk, wat ilc had aangericht. Ilc werd
eerst recht bewust van de gevaar
lijkheid van mijn spel.
Als mijn onverwacht bezoek mijn
schoonzuster eens pijnlijk aandeed?
nneer zij de-verrassing als iets il-
loyaals opvatte; wanneer zij 't mij
eens liet gevoelen, dat ik ongelijk had
niet met open vizier te komen?
En als ik nu een slechten indruk be
kwam door eigen schuld? Ik hoop,
dat zij er voordeelig uitziet; want
haar le overvallen in een toilet, dat
haar niet goed staat: dat vergeet
geen vrouw. Wat was ik begonnen
ik
In mijn gedachtengang werd ik ge
stuit; ik bemerkte dat ik nog altijd
niet betaald' had. De edele wagenmen-
zag mij dan ook aan met een van
die blikken, die alleen onbetaalde
koetsiers, of vriendelijke verplegers
meer of minder zwakzinnigen,
kunnen werpen.
Haastig greep ik naar mijn por-
temonnaie en gaf hem een geldstuk,
dat wegens de grootte der daarin be
grepen fooi hem nog versterkte ln
zijn meening dat ik niet heelemaal
friseh was. Hij maakte eene bewe-
jing, alsof hij me geld teruggeven
wilde. Ilc wenkte hem toe, dat de zaak
in orde was. Snel greep hij de teu
gels en reed weg. Blijkbaar vreesde
hij, dat ilc me nog bedenken zou.
Er is niets aan te doenik moet
verder.
Met mijn valies ga ik de stoep op.
Hier is het
Dr. II. Winter. Arts.
Ach, wat wilden die weinige woor
den niet zeggen! Welke herinnerln-
en roepen ze op! Ilc zie weer, hoo
Henri arm naar de hoogeschooi
'ging; hoe de ouders het onmogelijke
deden om hem te helpenhoe hij ein
delijk schitterend promoveerdehoe
hij daarna zich vestigde, vol vrees en
hoophoe hij streed, hoe hij leed
hoe hij de vermoeiden en beladen en
bijstond, dikwerf door zijn stille ar
moede meer vermoeid en belast nog
dan zij. Ilc zie hem, hoe hij opgaat ln
zijn beroep, hoe hij de gedachte aan
een huwelijk om het geld fier afwijst
en ten slotte afstand doet van iedere
gedachte aan trouwen, tot ja, tot
juist het onvermijdelijke lcwarn en de
liefde zich met de zaak bemoeidetot
hij Marie leerde kennen.
Toen trad hij in 't huwelijk.
Ilc was destijds ver weg; bij de
bruiloft kon ik dus niet tegenwoordig
zijn. De voorspelling van de oude
Griet, onze trouwe dienstbode, was
mij vervuld. Je tanden 6taan
ver van mekaar, je gaat eens de wij
de wereld in. Werkelijk, ik was ver
re van huis gegaan doch een nieuw
tehuis had ik niet gevonden. Ilc
dacht maar steeds aan dat van mijn
broeder. Als ik het nu eens bijna
gevonden en hier verspeeld had?...
Ademloos stond ik voor de deur.
Het valies was zwaar. Liefst ware
ik weer weggevlucht, doch ik vatte
moed. Ik bracht de bel in beweging;
ilc hoorde haar overgaan. Misschien
was er niemand thuis. Maar ik wist
wel, dat er iemand zijn moest. Bij een
dokter is er altijd iemand.
Dra hoorde ik voetstappen. Een
net, sierlijk gekleed dienstmeisje doet
open
Wat is er van uw verlangen?
Ja, wat was er eigenlijk van mijn
verlangen?
Ik vroeg of de dokter thuis wasfk
wist, dat ik naar iets onmogelijks
vroeg.
De dokter is naar zijn patiën
ten, antwoordt de kleine en ziet mij
met zonderlingen blik aan.
En mevrouw?
Mevrouw is boodschappen doen.
De dokter komt zeker eerst laat
thuis?
Eerst tegen 't eten. Moet hij soms
bij u komen? Ilc kan 't hem zeggen,
als hij er is. Of wil ilc zien te tele-
phoneeren
Neen, neen. Ik zou wel willen
wachten tot mevrouw thuis komt. Zij
zal toch wel vroeger...
Dat denk ilc wel; maar 't zal
toch nog wel een poosje duren.
Ik ben de broeder van den dok
ter.
De kleine keek me eerst ongeloo-
vig aan. Eindelijk zeide ze:
Och ja, u is die heer uit Indle
in 't album.
Zeker, ik was die heer uit Indlë
in T album.
Wilt u binnenkomen. Als u hier
in deze kamer wil wachten.
Het meisje vertrouwde de zaak nog
niet recht. Zij wist niet hoe ze "t
had; zij wilde mij nu wel niet af
wijzen, maar toch ook niet in de huls
kamer laten. Daarom liet zij mij ln
de wachtkamer voor de patiënten.
Ilc trad binnen en zij sloot de deur
naar de. spreekkamer. Nog gauw had
ilc kunnen waarnemen, dat daar aan
den wand de portretten van onze ou
der hingen.
Ik keek eens in de wachtkamer
rond. Alles goed in orde alles glom
als een spiegelkeurig net waren de
tijdschriften en boeken op tafel, waar
in de patiënten konden lezen, wan
neer de tijd hun te lang viel voordat
ze aan de beurt kwamen. Iller
heerschte blijkbaar een goéde huis-
Langzamerhand werd ik kalmer.
Mij scheen het toe alsof Henri kon
hebben gevonden, wat hij zoolang
niet had kunnen of willen vinden. Een
vrouw, bij wie 't. er zoo uitzag als bi]
mijn schoonzuster, was de ware per
soon op de rechte plaats. Maar was
ze ook goed voor hém
Henri had haar dikwijls geprezen
zijn brieven waren steeds vol van
haar lof. Er bestond op de heele we
reld voor hem niets, wat hij met haar
zou kunnen vergelijken.
Maar hij beminde haar, en heeft de
liefde niet van oudsher blind ge
maakt. Als zij nu ook hem eens ver
blind had; wanneer hij behaaglijk
heid van uiterlijke vormen voor de
ware uiting van innerlijke harmonie,
wanneer hij woorden voor gedachten
genomen had?
Goed moest ze zijn, wilde Henri
waarlijk gelukkig zijn. Marie Icon
alle voortreffelijkheden der wereld
bezitten en toch ware zij zijn onge
luk geweest zonder echte, onuitputte
lijke, nooit zelfgenoegzame goedheid
des harten I Waar vond ik hier een
vingerwijzing?
Als zoekend blikte ilc in de ka
mer rond. Daar bemerkte ilc aan den
wand twee schilderijen twee schil
derijen, die mij kindsheid en jeugd
voor oogen tooverden. Zij hadden bij
onze ouders in de mooie kamer boven
de sofa gehangen, juist zooals hier;
en tegenover haar had een stoel met
lioogen rug gestaan. Hier was ook
zoo'n stoel. Zij waren de trots der fa
milie ggweest; grootvader had ze
eens cadeau gegeven.
1-Iet waren twee landschappenna
middag en avond. Hoe dikwerf had ik
ze als lcind beschouwd en had ilc niij
vermeid in hare kleurenpracht. Zij
waren voor mij de grootste meester
werken der wereld geweest.
En zelfs later, toen ik de beroemd
ste musea der wereld bewonderd had:
altijd weer kwam er een gewaarwor
ding van hooge kunst in mijn ge
moed, wanneer ik aan die beide land
schappen dacht.
Nu stond ik weder voor ze; ik
stond daar weder als weleer, kinder
lijk, en, alle galerijen der wereld zei
den me in mijn binnenste niet wat
die twee doeken mij zeiden, Ik voelde,
dat ik alles er voor zou gegeven heb
ben., om ze terug le bekomen, als zo
ons ooit afhandig waren gemaakt.
Wat verrukkelijke gewaarwordin
gen wekten ze op! Op het eene zag
men een zonnig veld; het vee lag Jn
behaaglijke rust in het gras; de hoo
rnen, hooge populieren, schenen in de
lucht zich te rekken, den zonnigen
hemel tegemoet, waarin slechts hier
en daar een lichte wolk. In helle keu
ren had de nateur zich gekleed als
een jonge bruid, en de schilder scheen
op die bruid verliefd te zijn geweest.
Ook de vergulde lijst kwam eenmaal
mij voor als een sieraad van on
schatbare waarde nu echter niet
pendant was een zonsonder
gang in een vlak landschap, aan do
oevers van een rivier, die moerassig
in het water zich uitstrekten. Het
avondrood verzwond in den achter
grond, die in den laatslen gloed zien
afteekende tegen den groenachtigen-
hemel. Op een eenzame landtong,
vooraan, een verdwaald rund. De
machtige eikenboom, in welks dun-
kere bladeren het van verre komeuue
rood zich verloor, scheen verschrom
peld ais een mensch, die het koud
heeft.
I-Ioe scherp had de bescheiden kun
stenaar waargenomen. Het is ver
wonderlijk, dat hij zijn naam uioi
meer bekend heeft weten le maken.
Maar faalt hem de roem, zoo kan hij
er toch zeker van zijn, dat nooit de
werken van een schilder met meer
liefde zijn aanschouwd -dan de zijne.
Mij kwamen de tranen haast in ae
oogen.
Ik bleef in den stoel zitten, in ge
dachten verzonken. Het straatru-
dat mij anders zou hebben ge
stoord. was thans een aangename af
leiding. Ik gevoelde mij niet zoo ont
zettend alleen.
De zon begon inmiddels hel in de
kaïner te schijnen en het was zeer
warm. Het werd tijd, de blinden wat
te sluiten. Ik schelde.
Wat is er, meneer? vroeg de
kleine.
Zoudt ge de blinden niet toe
doen?
Zeker, ik zou al uit mijzelve ge
komen zijn, maar wilde u niet slo
ren. Ik moet dat altijd doen— voor
de schilderijen, weet-u?
De schilderijen?'
Ja, de dokter is bang dat zij be
derven, als de zon er lang op schijnt
en mevrouw is er ook heel zorgzaam
voor. Ik mag er nooit stof afnemen
dat doet ze altijd zelve.
Zoo?
Ja. En in deze kamer wordt al
tijd ontbeten. Maar de volgende
maand in de roode kamer, want do
patiënten komen al zoo vroeg, en
dan is 'L je haasten en reppen om af
te nemen. En die schilderijen gaan
de andere kamer, Waar me
vrouw altijd zit.
Intusschen waren de hliuaen vuor
zooveel noodig gesloten. liet meisje
had zich verwijderd. De kamer was
in 't halfduister, slechts hier en daar
viel een zonnestraal op den wand.
En het was als straalde er nu nug
irieer glans van de schilderijen uit.
Daar werd eindelijk gescheld;
het dienstmeisje deed open en ik
hoorde een „daar ben ilc weert"
Daarop een kort gefluister, een
„wét?" een levendige kreet, en
met een luid „welkom, wees wei-
komt" vliegt door de deuropening
mij iets tegemoet, dat in liet half
duister eenige gelijkheid scheen te
heben met mijne schoonzuster,
maar schooner, Lieftalliger dan Uü
portretten, die mijn broeder mij ge
zonden had...
(Naar Lenzen Bosshaert.)
DAMRUBRilK.
HAARLEMSfHE DAMCLUB.
Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men te richten
aan den heer J. Meyer, Kruisstraat34. Telephoon 1543.
Probleem No. 494 van A. MéAUDRE. (Le Damier).
Zwar t
Wit
Zwart 17 schijven op: 1, 6. 7, 8, 9, 10, 12, 16, 17, 18, 19, 21, 22, 23, 24, 26
en 45.
Wit 14 schijven op: 25, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 37, 40, 42, 43, 44 48, en 49.
Probleem No. 495 van A. MéAUDRE. (Le Darnier).
Zwart
Zwart 15 schijven op: 5, 7. 8, 9, 12, 15, 16, 17, 18, 10, 20, 21, 24, 25 en 26.
Wit 13 schijven op: 27, 28, 29, 31, 32, 33, 37, 40, 42, 43, 44, 49 en 50.