m m m m. M 0 118 1 m m l m M - m - m m m m,m p ife hé i® tlï Op dat oogenblik" Sell oen Mr .Bros ser zich niet meer staande te kunnen houden en viel als een blok op den grond. Op een of andere manier scheen zijn vallend lichaam tegen dén lmop van het electrlsch licht aan te komen en Ihet volgend oogenblik w de kamer in volslagen duisternis ge buid Er volgde een oogenblik van hevige ontsteltenis, en toen hoorde men on miskenbaar de stem van Brook luid en heftig uitroepen, „Aul" Bijna ge lijktijdig daarmee een kreet van Coivhvfiv in hevigen pijn en angst ge uit: 0, au, au! Hevige verwarring volgde. Stom- pon. kreten, het bewegen van zware lichamen en daarna het opentrekken van de deur der rookkamer. Een licht in de gang viel op de ver dwijnende gestalten van do gemasker de bezoekers, daarna viel de deur weer dicht en was de kamer tot vol slagen duisternis teruggekeerd. Een der aanwezigen vond de knop van het; éleetri-sïlH'ivvf. draaide het weer op Mr. Brosser lag niet bewus teloos op den vloer. Hij stond recht op in het midden van de kamer en zag er merkwaardig energiek en lief uit. 7,ij zijn weg! riep hij opgewonden uit. Zouden wij niet verstandig doen rnet de politie te waarschuwen? liet was een grap mompelde Mir. Bnine. W>"i moeten er maar niet meer over spreken. Een grap, dat? vroeg Prosser, maar niemand deed f»n poring hem daarvan iets uit te leggen. In pk daarvan, gingen de andere menschen s,:,l«tïP3 naar bed. Den vol rebben m orren was Brook versierd met een neus. die min- stpns tweemaal zoo oroot in omvang was als in zijn gewonen toestand; terwijl Mr. Cordway met twee blauw gezwollen oogen de were'd inkeek. 7ii raven er even verklaring vi en niemand vroer er naar. Zelfs Prosser deed treen murine hen te be wegen dat onderwerp aan te roeren. Als zii zoolef-s een grap noemden, dan was hpt n:et aan hem zich daarover bezwnn.rd te voelen. Maar de freeren Cordway en Brook oo*"moetlen elkaar later op den avond en 7manen samen op wraak Tk zmi nooit gedacht hebben, dat lv' hersens genoeg hod om 7001 ets te bedenken gromde Mr. Cordway, om nov maar niet te spreken van de durf om motets uit to voeren. - Tk zou wel e°ns willen weten hü i Mr Brook. Tk geloof, dat het de pook was. Hij zou zoo niet hebben kunnen stompen met zijn vuisten, zei Mr. Cord way. Het was zoo'n geweldige por! Wanhoop, misschien, veronder stelde Brook. Hij moet half dol zijn geweest. Maar ik zou 'het hem nu toch wel graag betaald willen zetten, en jij? Niets liever dan dat, stemde Cordway toe. Zoo'n venijnige kleine duivel! Misschien kunnen wij iemand vinden, die twist met hem wil zoe ken, en hem dan goed op zijn kop wil- geven, stelde Brook op lan.gza.men toon voor. Juist! stemde Cordway toe. Wij zullen wel een of anderen schurk kunnen vinden die op de pier tegen hem aan wil loopen, en dan met hem wil ruzie maken Ir: ,-,n opstootje is. En wij zullen er op aandringen, dat Prosser met dien kerel gaat vech ten en dat de goede naam van het pension er mee gemoeid is als hij het niet doet. In de gelagkamer van vonden zij juist den man, dien noodig hadden. Van den herbergier hooiden zij dat hij Dinkie Be!l heette, vroeger kampioen van het een of an der was geweest en dat hij voortdu rend zeer slecht bij kas was. Het duurde eenige tijd voordat Mr. Bell begreep, wat cr van 'hem ge vergd werd, maar toen was hij ook bereid. Juist iets voor mijl stemde Mr. Bell met geestdrift toe. Is het een klein ventje? Des te beter. Nu een Ihalve kroon en nog een halve kroon als het zaakje is nfgeioopen. Gewillig betaalden zij Mr. Bell het eerste gedeelte van zijn honorarium, en beweerden toen dat het wei ver standig zou zijn als hij eerst zijn slachtoffer zag, zoodat er geen ver gissing uiogedijk zou zijn. Kom over een half uur langs het pension von Mr. Parling loopen, zei Mr. Cordway, en je zult hem met mij op «iet balcon zien staan Op den bepaalden tijd wist Mr. Cordway Prosser over te halen bij hem op het balcon te komen om naar een schip te kijken. Mr. Bell stond aan den overkant tegen een paal van hel electrlsch Jicht op de wandelpier te leunen. Hij keek den man die naast Mr. Cordway stond aandachtig aan, ont stelde even, stak toen de. straat over om wat beter te kijken, en wuifde daarop vriendschappelijk tegen Pros ser. Mr. Prosser kreeg een kleur bij dien groet, aarzelde even en riep toen met groote jovialiteit: Bonjour Dinkie! Mr. Bell wenkte Mr. Cordway go- biedend naar beneden en bij hem te komen. Wou u dat ik met hem zou gaan vechten? vroeg hij woest. Ja, je wou mij een poets bakken, hé? Denk je, I dat ik niet weet, wie hij is? Wie is het dan? Nu nog mooier? Het is AJf Pros ser, andera genaamd de Pimlioo Boy, de man die 't volgend jaar kampioen middengewicht zal worden. Je wilt mij zeker wijs maken dat je niet wist dat hij bokser van beroep ls? Neen,, dat wist ik niet, stemde Mr. Cordway volkomen eerlijk toe, en ging voorzi-ohtigheidsbaiDve noair Mr. Proesor terug. Waarom Prosser, vroeg hij,, heb je ons niet verteld, dat je bokser was. Als u zidhi nog herinnert), dan had ik daarvoor den eersten keer, dat ik u ontmoette geen gelegenheid, ant- woorddo Mr. Prosser, En later deed ilc het liever niet, omdat het mij in zoo'n deftig pension zoo'n laag ambt toescheen I De Hoofdprijs. Naar A. ASTEN. Aan de groote tafel van de „Gou den Hoorn" waren bijkans alle plaat sen bezet door louter respectabele mannen, die tol de nolabelen van het stadje D. behoorden. De opper houtvester met den grijzen baard, de oude dokter met den kolossalen bril op het dito reukorgaan, de rijke hout- kooper, kortom een uitgelezen gezel schap, dat bij hel schuimend gerste nat het voor en tegen der belangrijke wereldgebeurtenissen besprak. Stormachtig genoeg ging 't dik wijls daarbij toe, zoodat de heilige vrede voor een waren volkerenkrijg dreigde te wijken, wanneer de apo theker Spitzig door een altijd op het juiste oogenblik geplaatste scherts de oude eendracht niet wederom wist te herstellen. Spitzig, een lange, magere man, die zijn naam reeds door den spitsen, ge bogen neus alle eer aandeed, was daarom met recht de goede engel te noemen, maar dit was allesbehal ve zool Reeds de kastelein was fel op hem gebeten, omdat aan zijn brein het he laas ook eenstemmig aangenomen voorstel om een deel van den speel- pot voor het spelen van een-vierde lot in de Loterij te besteden, ontsprongen was. Nog veel grimmiger haatten hem de houtkooper Muller en de ren tenier Steffens. De eerste kon het maar niet verge ten, dat onze apotheker hem inplaats van de gevraagde Hoffmansdruppels wonderolie gegeven had en Steffens dacht nog altijd met een huivering aan het stuk mosterdpleister, dat Spitzig hem in plaats van hechtpleis ter op de wang gekleefd had. Intusschen waren dergelijke schuldige grappen, zooals Spitzig ze noemde, niet aan de openbaarheid prijsgegeven de lachers waren im mers aan zijne zijde geweestl... Even scherp was zijne taalbijna allen hadden zijn spotlust leeren kennen. Toch moest men hem dulden, al ware het uit vrees voor zijn métierechter hield men meer van den dokter, wiens drankjes men niet behoefde in te ne men en desniettemin werd men zond. Aan pogingen, om zich op den on dervonden hoon te wreken, had het geenen deele ontbroken, doch de ze mislukten allen; want öpiizig was bij de pinken, onderzocht zijn stoel oin te zien of er soms spelden in za ten, haalde zijn bier direct aan het buffet en droeg een jacquet zonder zakken. Zijn lange dorre beenen wer den bewaakt door zijn hond; wee hein, die ook maar met de punt van zijn laars een vijandelijken aanval badde gewaagd. Dat zou niet goed zijn afgelooperi. Ook heden schimpte men, ditmaal zonder verschil van meening, op den nog afwezigen stamgast. Ja,- ik wou dat ik hem er eens tussclien nemen kon daar had ik vat voor overl Op dien hartewensch van Muller olgde een algemeene stilte en als op commando bewogen de gezamen lij lie wijsvingers zich naar de plek, waarachter menige snuggere inval pleegt te sluimeren. Doch zonder resultaat zonken Ue vingeren terugalleen Steffens vol hardde in deze denkers-pose. Mannen-broeders, ik weet wat! jubelde hij eindelijk. Jij? klonk het verbaasd. Dat zal wat moois wezen. Iets grootsch voorwaar. Gij zuit er direct op ingaan. I-lij fluisterde den kastelein haastig :n paar woorden in het oor en deze ging naar een hoekkastje, waarin 't archief van de speelclub berustte, on nam er een papier uit, dat hij Stef fens overhandigde. Zonder geluid te geven, had men die twee gadegeslagennu werd Steffens met vragen bestormd. Voor den dag er mee. We zijn niet meer in de middeleeuwen, datje ons zoo op de pijnbank spant l Bedachtzaam ontvouwde Steffens et papier, een blanco telegram, schreef er met blauw potlood wat op en schoof het met een Nu, wat zeg jelui daarvan? zijn vrienden toe. Nummer 27031 500.000 mark, ja- zen ze en barstten in een schater lach uit. Steffens, je bent een kapitale ke rel. Dat kan goed worden 1 Daar loopt hij inl mompelde de opperhoutvester. Op geld is hij ais de duivel. Ik zou dat lange gezicht wel eens willen zien, als hij snapt dat we hem gefopt hebben, lachte de dokter; die pil zal hem leelijk smaken. De zaak moet wat geloofwaardig worden ingepikt, liet Mulder pein zend hooren. Wijn drinken. Tamelijk lang werden de gezienten. Wie zal dat betalen? kon Muller daarop lezen en dreunend sloeg hij op tafel. Steffens heeft het zwaard der wrake ontbloot ik zal 't inwijden, Hier met de flesschen. Weldra werd er gedronken en ge klonken, en zoo luide lachte en schertste men, dat het binnentreden van den apotheker niet werd opge merkt. Nou, jelui leeft hier als vorsten I Kunnen wij ook, klonk in koor hem tegen. Hoera, ons nummer is er met 500.000 uitgekomen, jubelde Steffens en hield hem het telegram onder den neus. Nadat Spitzig zijn stoel in orde be vonden, zijn muts in den binnenzak van zijn jacquet geborgen en den hond onder tafel opgesteld had, "on derzocht hij de depêche. In orde 500000 dat is per hoofd 80.000, 6prak hij vergenoegd en een hebzuchtige trek spoelde om zijn mond. Kellner geef me ook een flesch. Heden betaal ilc, morgen jij, zei Muller, zoo is afgesproken. Natuurlijk lang leve onze speelpot! viel Steffens in. Tot laat in den nacht duurde het festijn; -dat het daarbij niet bij het ééne rondje bleef, laat zich hoorei.. Den volgen-den morgen, terwijl de anderen nog in Morpheus' arm.cn rustten, stond Spitzig aan de teie phoon. Collecteur Fischer. Met wicn spreek ik? Apotheker Spitzig. Hebben wij wat getrokken? Als altijd, geluksvogel, 15000 mark. Wilde juist seinen. Is nu niet noodig. Wel bedankt. Dat is tenminste iets, dus troost te zich Spitzig en een diabolisch lach je zweefde om zijn mond. Wacht ma-ar veel zult gij daar niet van opstrijken. En hij ging voor zijn deur staan. Daar kwam mevrouw Muller voor bij. Heeft u 't al gehoord, mevrouw Muller? Wat dan, meneer Spitzig? Wij hebben op ons lot den hoofd prijs getrokken, 500.000. Wat u zegt! Daarvan heeft mijn man me niemendal verteld! Moet ook geheim gehouden wor den, antwoordde hij met een listig oogknipje. Weet-u, om de brillonten oorknoppen die zijn hem te duur Zoo'n leelijke vrek! mompelde zij onthutst. Nu bestel ik ze eerst recht. Groot gelijk heeft u, mevrouw Muller. Bij zoo'n kolossalen prijs komt dat er niet op aan! Als de an dere dames dat wisten, dan hadden zij zeker ook wat op het hart? merk te hij aan. Dat zou 'k meenen, ging zij op gewonden voort. De doktersvrouw een nieuwe piano, mevrouw Steffens een pluche kleed ik zal 't haar da delijk vertellen. Vooral geen misbruik maken van 't geen ik u heb toevertrouwd 1 riep hij verschrikt uit. Heb 't u alleen ge zegd uit oude vriendschap ge heel in vertrouwen. Blijft ook onder ons, waarde heer Spitzig. Kleine verrassing vooi on-ze goede mannen. De rekening moeten ze toch betalen wel be dankt, meneer Spitzig. En voort spoedde zij zich, om de overheerlijke tijding te verbreiden. Met een hoonlachje keek hij naai na. Zoo, dal is.in goede handen. Mijn revanche heb ik. 'sAvonds voortzetting. De wijn flesch weer op tafel. Spitzig liet niet? merken en was een van de dolsten. „Alles, wat het leven biedt Of ik geld bezit of niet zong de dokter, boven zijn theewater, en hij stiet met den apotheker aan. Broeder, geef nog een flesch en ik sta mijn aandeel aan jo af. Ik ook, ik ook! riepen de ahde ren. Er lichtte iets in des apothekers Us tige oogen. Is dat meenens? vroeg hij. Natuurlijk. Jij betaalt en de geheele winst is voor joul verzeker den zij. Dat moet jelui me op schrift go ven, sprak hij bedachtzaam. Jawel, op schrift! juichte het koor. Govert papier! De kastelein bracht het; de apotheker ging weer zitten en schreef. Luid lachen en glazen klinken, top dat hij stilte verzocht. Luistert, wat ik opgeschreven heb: „Wij, ondergeteekenden, staan geheel vrijwillig ons aandeel in het gemeenschappelijk lot No. 27631 ar aan den heer J L. Spitzig, apoche ker alhier volledig afstand doende van alle rechten hierop, nu of later Daarentegen zal de heer Spitzig voor noenid aan de leden van de speelc'ub hedenavond voor zijn rekening chain pagne schenken. Is dat zoo goed? Bravo, Spitzig. Jij haöt advocaat moeten worden! spotte Muller. Maar bedenkt, kinderen dal ding is rechtsgeldig, waarschuwde hij. I-Iier met dat paperas! schreeuw den ze overmoedig. In weinige minuten was het nood lOttig document door allen onderlee kend op verlangen van den voor- zichtigen apotheker ook door den kas telein en den kellner, als getuigen en met 'n eigenaardig lachje stak bij het in zijn borstzak. En nu, vrienden, drinkt charn- jagne, zooveel als je wilt. Dit Lieten zij zich niet tweemaal zeg gen, lustig knalden de kurken, de ta fel dreigde dra onder den last der flesschen te bezwijken. Eindelijk vroeg Spitzig de rekening. 270 Mark, apothekertje! mees muilde Muller, die er een blik in ge worpen had, en de kastelein streek de goudstukken op. En op den koop toe er in ge- loopen! schreeuwde Steffens en bij hield zijn buik vast van 't achen. lloe zoo? vroeg Spitzig onver schillig. Ilc heb jelui onderteekening dat is in ordeje kunt dit niet on gedaan maken. Neen maar met dien hoofdprijs 1 is 't mot. We hebben jou wat op de mouw gespeld. Revanche voor de wonderolie! schreeuwde Muller en 'n donderend lachsalvo dreunde door het lokaal. Hoonlachend ,zag Spitzig naar de jubelende, zicli verkneuterende ge zichten. Met dien hoofdprijs heb ik me geen oogenblik gevleid maar 15.600 ziju ook niet te versmaden! Verschrikt staarden zij den spreker aan. Wat 15.000 zouden wij getrok ken hebben? kwam het klagend uit Muiiers mond. Juist; 15.000. Die behooren nu aan mij krachtens contract. Dat geldt niet, Je hebt óns bedot. Hier met dat papder! schreeuwden ze dooreen en wilden hem te lijf doch weken terug voor den hond, die waar schuwend zijn tanden liet zien. Jelui hebt me een kuil willen gra ven en gij zijt er zelf ingevallen, ging li ij sarcastisch" voort. Niels lieb ilc je-' lui afgeperst; ieder heeft vrijwillig me zij-li aandeel afgestaan voor een flesch Hij wees op de ledige en betaalde fles schen. We zijn dus quitte. Dat zijn we niet, gildon zij. De rechtbank zal uitspraak doen! Als jelui, behalve 't schandaal, nog de kosten batalen wilt, gaat je gang. Maar dan en zijne stem werd dreigend zou ilc wel eens een klacht kunnen indienen wegen3 misbruik van vertrouwen met dat valsche tele gram. Dus opgepast! Hij sprak en verdween. Zoo jammerlijk was nog maar zelden een dolle partij geëindigd. Met ont stemd gelaat, gebogen hoofd, wag den zij, de een na den ander, n hunne woning Nog eens, toen de rekeningen voor oorbellen, piano, robe-, enz. inkwamen, balden ze de vuist en betaalden. Dat was een dure grap. De plaats van Spitzig in de „Gouden Hoorn" bleef voertaan ledig. Geen van de stamgasten groet hem meer. en nog lang hadden ze haarpijn na dien joli- gen avond. öe twee schïltferijen. In deze straat moet hij wonen. Zoo heeft hij zo mij beschreven. Juist, dat is de naam. De koetsier gaat den hoek om: Ik tel angstig de nummers, die voor mijn oogen snel voorbijgaan. In ge dachten ben ik reeds bij hem. Zal ik iemand aantreffen? Hij wacht mij nog niet. En zelfs al wist hij, dat ilc kwam, allicht had hij toch niet kunnen thuis blijven. Zijn praktijk neemt hem geheel in beslag. En mis schien is mijn jonge schoonzuster ook wel uitgegaan. Dat zou fataal we zen, Maar zoo iets lcomt bij die zoo genaamde verrassingen niet zelden voorVeelal 4s juist hij verrast, die ze voorbereidt. Mij zoude recht wedervaren. Hoe dikwerf had ik geprediktAsje blieft geen verrassingen! Zoo iels heeft meestal slechte gevolgen. En ai ware dit niet zoo, het beneemt de verwachting! Nu had ik mijn eigen beginselen verloochend en verraste zelf. Ilc gevoelde mij beklemd. De koet sier reed ook zoo hard. Die man laat iemand geen tijd om zich te bezin nen hij Iaat mij niet eens de straat beschouwen, die straat met haar vele haastig zich voortbewegende meit- schen, met haar wisselende taferee- len. Maar eigenlijk was die straat mij volmaakt onverschillig en al hadüe ilc haar kunnen gadeslaan, ilc haa toch niets gezien want met niets an ders was ilc vervuld dan met mijn broer en hoe 't met hem zou gesteld zijn. "'as hij gelukkig? Had hij in zijne e gevonden wat hij gewensc-ht had? Hij was idealist en dus geman kelijlc ongelukkig te maken. Het rijtuig hield opeens stil. Mei een rule vloog ik in het kussen terug. Mijn mijmeren was ten einde. Van de voorstelling, van de phan- tasie zou ik tot de werkelijkheid ko men. Nu eerst werd het mij duide lijk, wat ilc had aangericht. Ilc werd eerst recht bewust van de gevaar lijkheid van mijn spel. Als mijn onverwacht bezoek mijn schoonzuster eens pijnlijk aandeed? nneer zij de-verrassing als iets il- loyaals opvatte; wanneer zij 't mij eens liet gevoelen, dat ik ongelijk had niet met open vizier te komen? En als ik nu een slechten indruk be kwam door eigen schuld? Ik hoop, dat zij er voordeelig uitziet; want haar le overvallen in een toilet, dat haar niet goed staat: dat vergeet geen vrouw. Wat was ik begonnen ik In mijn gedachtengang werd ik ge stuit; ik bemerkte dat ik nog altijd niet betaald' had. De edele wagenmen- zag mij dan ook aan met een van die blikken, die alleen onbetaalde koetsiers, of vriendelijke verplegers meer of minder zwakzinnigen, kunnen werpen. Haastig greep ik naar mijn por- temonnaie en gaf hem een geldstuk, dat wegens de grootte der daarin be grepen fooi hem nog versterkte ln zijn meening dat ik niet heelemaal friseh was. Hij maakte eene bewe- jing, alsof hij me geld teruggeven wilde. Ilc wenkte hem toe, dat de zaak in orde was. Snel greep hij de teu gels en reed weg. Blijkbaar vreesde hij, dat ilc me nog bedenken zou. Er is niets aan te doenik moet verder. Met mijn valies ga ik de stoep op. Hier is het Dr. II. Winter. Arts. Ach, wat wilden die weinige woor den niet zeggen! Welke herinnerln- en roepen ze op! Ilc zie weer, hoo Henri arm naar de hoogeschooi 'ging; hoe de ouders het onmogelijke deden om hem te helpenhoe hij ein delijk schitterend promoveerdehoe hij daarna zich vestigde, vol vrees en hoophoe hij streed, hoe hij leed hoe hij de vermoeiden en beladen en bijstond, dikwerf door zijn stille ar moede meer vermoeid en belast nog dan zij. Ilc zie hem, hoe hij opgaat ln zijn beroep, hoe hij de gedachte aan een huwelijk om het geld fier afwijst en ten slotte afstand doet van iedere gedachte aan trouwen, tot ja, tot juist het onvermijdelijke lcwarn en de liefde zich met de zaak bemoeidetot hij Marie leerde kennen. Toen trad hij in 't huwelijk. Ilc was destijds ver weg; bij de bruiloft kon ik dus niet tegenwoordig zijn. De voorspelling van de oude Griet, onze trouwe dienstbode, was mij vervuld. Je tanden 6taan ver van mekaar, je gaat eens de wij de wereld in. Werkelijk, ik was ver re van huis gegaan doch een nieuw tehuis had ik niet gevonden. Ilc dacht maar steeds aan dat van mijn broeder. Als ik het nu eens bijna gevonden en hier verspeeld had?... Ademloos stond ik voor de deur. Het valies was zwaar. Liefst ware ik weer weggevlucht, doch ik vatte moed. Ik bracht de bel in beweging; ilc hoorde haar overgaan. Misschien was er niemand thuis. Maar ik wist wel, dat er iemand zijn moest. Bij een dokter is er altijd iemand. Dra hoorde ik voetstappen. Een net, sierlijk gekleed dienstmeisje doet open Wat is er van uw verlangen? Ja, wat was er eigenlijk van mijn verlangen? Ik vroeg of de dokter thuis wasfk wist, dat ik naar iets onmogelijks vroeg. De dokter is naar zijn patiën ten, antwoordt de kleine en ziet mij met zonderlingen blik aan. En mevrouw? Mevrouw is boodschappen doen. De dokter komt zeker eerst laat thuis? Eerst tegen 't eten. Moet hij soms bij u komen? Ilc kan 't hem zeggen, als hij er is. Of wil ilc zien te tele- phoneeren Neen, neen. Ik zou wel willen wachten tot mevrouw thuis komt. Zij zal toch wel vroeger... Dat denk ilc wel; maar 't zal toch nog wel een poosje duren. Ik ben de broeder van den dok ter. De kleine keek me eerst ongeloo- vig aan. Eindelijk zeide ze: Och ja, u is die heer uit Indle in 't album. Zeker, ik was die heer uit Indlë in T album. Wilt u binnenkomen. Als u hier in deze kamer wil wachten. Het meisje vertrouwde de zaak nog niet recht. Zij wist niet hoe ze "t had; zij wilde mij nu wel niet af wijzen, maar toch ook niet in de huls kamer laten. Daarom liet zij mij ln de wachtkamer voor de patiënten. Ilc trad binnen en zij sloot de deur naar de. spreekkamer. Nog gauw had ilc kunnen waarnemen, dat daar aan den wand de portretten van onze ou der hingen. Ik keek eens in de wachtkamer rond. Alles goed in orde alles glom als een spiegelkeurig net waren de tijdschriften en boeken op tafel, waar in de patiënten konden lezen, wan neer de tijd hun te lang viel voordat ze aan de beurt kwamen. Iller heerschte blijkbaar een goéde huis- Langzamerhand werd ik kalmer. Mij scheen het toe alsof Henri kon hebben gevonden, wat hij zoolang niet had kunnen of willen vinden. Een vrouw, bij wie 't. er zoo uitzag als bi] mijn schoonzuster, was de ware per soon op de rechte plaats. Maar was ze ook goed voor hém Henri had haar dikwijls geprezen zijn brieven waren steeds vol van haar lof. Er bestond op de heele we reld voor hem niets, wat hij met haar zou kunnen vergelijken. Maar hij beminde haar, en heeft de liefde niet van oudsher blind ge maakt. Als zij nu ook hem eens ver blind had; wanneer hij behaaglijk heid van uiterlijke vormen voor de ware uiting van innerlijke harmonie, wanneer hij woorden voor gedachten genomen had? Goed moest ze zijn, wilde Henri waarlijk gelukkig zijn. Marie Icon alle voortreffelijkheden der wereld bezitten en toch ware zij zijn onge luk geweest zonder echte, onuitputte lijke, nooit zelfgenoegzame goedheid des harten I Waar vond ik hier een vingerwijzing? Als zoekend blikte ilc in de ka mer rond. Daar bemerkte ilc aan den wand twee schilderijen twee schil derijen, die mij kindsheid en jeugd voor oogen tooverden. Zij hadden bij onze ouders in de mooie kamer boven de sofa gehangen, juist zooals hier; en tegenover haar had een stoel met lioogen rug gestaan. Hier was ook zoo'n stoel. Zij waren de trots der fa milie ggweest; grootvader had ze eens cadeau gegeven. 1-Iet waren twee landschappenna middag en avond. Hoe dikwerf had ik ze als lcind beschouwd en had ilc niij vermeid in hare kleurenpracht. Zij waren voor mij de grootste meester werken der wereld geweest. En zelfs later, toen ik de beroemd ste musea der wereld bewonderd had: altijd weer kwam er een gewaarwor ding van hooge kunst in mijn ge moed, wanneer ik aan die beide land schappen dacht. Nu stond ik weder voor ze; ik stond daar weder als weleer, kinder lijk, en, alle galerijen der wereld zei den me in mijn binnenste niet wat die twee doeken mij zeiden, Ik voelde, dat ik alles er voor zou gegeven heb ben., om ze terug le bekomen, als zo ons ooit afhandig waren gemaakt. Wat verrukkelijke gewaarwordin gen wekten ze op! Op het eene zag men een zonnig veld; het vee lag Jn behaaglijke rust in het gras; de hoo rnen, hooge populieren, schenen in de lucht zich te rekken, den zonnigen hemel tegemoet, waarin slechts hier en daar een lichte wolk. In helle keu ren had de nateur zich gekleed als een jonge bruid, en de schilder scheen op die bruid verliefd te zijn geweest. Ook de vergulde lijst kwam eenmaal mij voor als een sieraad van on schatbare waarde nu echter niet pendant was een zonsonder gang in een vlak landschap, aan do oevers van een rivier, die moerassig in het water zich uitstrekten. Het avondrood verzwond in den achter grond, die in den laatslen gloed zien afteekende tegen den groenachtigen- hemel. Op een eenzame landtong, vooraan, een verdwaald rund. De machtige eikenboom, in welks dun- kere bladeren het van verre komeuue rood zich verloor, scheen verschrom peld ais een mensch, die het koud heeft. I-Ioe scherp had de bescheiden kun stenaar waargenomen. Het is ver wonderlijk, dat hij zijn naam uioi meer bekend heeft weten le maken. Maar faalt hem de roem, zoo kan hij er toch zeker van zijn, dat nooit de werken van een schilder met meer liefde zijn aanschouwd -dan de zijne. Mij kwamen de tranen haast in ae oogen. Ik bleef in den stoel zitten, in ge dachten verzonken. Het straatru- dat mij anders zou hebben ge stoord. was thans een aangename af leiding. Ik gevoelde mij niet zoo ont zettend alleen. De zon begon inmiddels hel in de kaïner te schijnen en het was zeer warm. Het werd tijd, de blinden wat te sluiten. Ik schelde. Wat is er, meneer? vroeg de kleine. Zoudt ge de blinden niet toe doen? Zeker, ik zou al uit mijzelve ge komen zijn, maar wilde u niet slo ren. Ik moet dat altijd doen— voor de schilderijen, weet-u? De schilderijen?' Ja, de dokter is bang dat zij be derven, als de zon er lang op schijnt en mevrouw is er ook heel zorgzaam voor. Ik mag er nooit stof afnemen dat doet ze altijd zelve. Zoo? Ja. En in deze kamer wordt al tijd ontbeten. Maar de volgende maand in de roode kamer, want do patiënten komen al zoo vroeg, en dan is 'L je haasten en reppen om af te nemen. En die schilderijen gaan de andere kamer, Waar me vrouw altijd zit. Intusschen waren de hliuaen vuor zooveel noodig gesloten. liet meisje had zich verwijderd. De kamer was in 't halfduister, slechts hier en daar viel een zonnestraal op den wand. En het was als straalde er nu nug irieer glans van de schilderijen uit. Daar werd eindelijk gescheld; het dienstmeisje deed open en ik hoorde een „daar ben ilc weert" Daarop een kort gefluister, een „wét?" een levendige kreet, en met een luid „welkom, wees wei- komt" vliegt door de deuropening mij iets tegemoet, dat in liet half duister eenige gelijkheid scheen te heben met mijne schoonzuster, maar schooner, Lieftalliger dan Uü portretten, die mijn broeder mij ge zonden had... (Naar Lenzen Bosshaert.) DAMRUBRilK. HAARLEMSfHE DAMCLUB. Alle correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men te richten aan den heer J. Meyer, Kruisstraat34. Telephoon 1543. Probleem No. 494 van A. MéAUDRE. (Le Damier). Zwar t Wit Zwart 17 schijven op: 1, 6. 7, 8, 9, 10, 12, 16, 17, 18, 19, 21, 22, 23, 24, 26 en 45. Wit 14 schijven op: 25, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 37, 40, 42, 43, 44 48, en 49. Probleem No. 495 van A. MéAUDRE. (Le Darnier). Zwart Zwart 15 schijven op: 5, 7. 8, 9, 12, 15, 16, 17, 18, 10, 20, 21, 24, 25 en 26. Wit 13 schijven op: 27, 28, 29, 31, 32, 33, 37, 40, 42, 43, 44, 49 en 50.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1913 | | pagina 14