BIJBLAD VAN HAARLEM'S DAGBLAD ÖROOTE HOUTSTRAAT 55. (I« IMrgttg ZATEBDiQ 4 OCTOBER 1918, Ko 8292 DE ZATERDAGAVOND HMRLESW8 MSUB KGST f!,20 PER 3 SAAHBEN Of ID CEMT PER WIER. DRUKKERU ZUIDER BUITENSPA,4RNE 6. LM HAARL.EM'8 DAGBLAP BJM ADVEHTENTiËM DOELTREFFEMG. ONZE ANNONCES WOBOEN OFOEMEfitfT Hst "„'.uurleven WAAR WE NU NOG BLIJ MEE ZIJN. De.bladeren vallen. De witte popel ïlrooit ze om zich heen. goudgeel en warm getint in de heerlijke najaars zon, de iep laat ze in allerlei tinten neerdwarrele», de eik werpt alleen de zieke bladeren uit, terwijl de overige verschrompelen en tot het voorjaar nan de takken blijven ritselen. De wil de flora geeft nog meer dan we zouden verwachten de dierenwereld is nog vol kleur en leven, maar de tuin. be gint zijn herfstachtig voorkomen te krijgendaar wordt de verscheiden heid minder. In een der vorige bijdragen bewon derden we de stoere kracht der zon nebloemen en de vele kleurnuances der dahlia's. De herfstasters, de oude getrouwen, die zich in een hoek laten dringen en toch bijna even weelderig willen bloeien, veronachtzaamden we onver diend. Want er zit gloed en kleur en leven in die planten, die hun best schijnen te doen, om het kleurenspel in de na tuur nog levendiger te maken, die pas de aandacht trekken en belang rijk worden, als de meer geziene tuin- juweelen, de rozen, nog slechts door nige takken omhoog sturen, als de geraniums hun laatste bloemkogels doen schitteren en leven in de zonne stralen. De herfstasters zijn getrouw tot in jlen dood. Als gc één keer een flinke vertegenwoordigster een plaatsje hebt ingeruimd, beloont ze u ieder jaar met een duizendbloemig bou quet, dan bloeit ze tegen alle verdruk king in een hoewel ze een bescha duwd kantje, waar toch af en toe wat son doordringt, prefereert, is ze nok jn een zonnigeu tuin heel goed te we eken. Zoo heeft ze burgerrecht verkregen, maar haar groot aanpas singsvermogen en klein aantal et- pchen maken meteen, dal we to wei nig zorg aan deze weelderige najaars- planten besteden. De herfstasters zijn meestal vreem delingen. We hebben er, die van bet Himalaya-gebergte komen en ook kweekt men soorten, wier stamouders jn Frankrijk leefden. De laatste voor al vormen de groep dor kleinblocmi- gen. Toen we in dé zonnebloemperiodo kwamen en het groote goudomstraal- dc hart mooier vonden dan andere Tiajaarsbloemen, werden ook herfst asters steeds grooter gekweekt en i heel wat soorten zijn er nu, die do zo- nierasters in grootte overtreffen. Zooals ze bloeien in rijken over- j vloed, zoo worden ze ook behandeld. Men ziet niet op een takje colchicums weer te hulp komen. De breede groene bladeren, die den ge heelen zomer door maar voor reser- vevoeusel zorgen, zijn nu afgestorven. De knollen, die overvloed hebben, be proeven hun kracht in de bloemen te leggen en dan is het haast ongeloof lijk, zooals de paarse kelkjes in groo te hoeveelheid omhoog komen. De eer ste is nog niet omgeknikt, om het verdere werk aan den rijpenden stamper over te laten, of de tweede is al weer klaar en praalt in vollen kleu renrijkdom. Weken achtereen bloeien de colchicums zoo door en weken achtereen zijn zc mot de herfstasters en de stroobloemen, de grootste sie raden onzer woningen. II. PEUSENS. Rubriek voor Vrouwen De jongemeisjesjaren. De gulden meisjesjaren zijn de ge lukkigste in het leven van een vrouw. Ze zijn gauw vervlogen, maar do wij ze, waarop ze besteed worden, is vivn grooten invloed op de toekomst. Zult ge uzelve toestaan, een onbeduiden de, oppervlakkige vrouw te worden, of zijt ge van plan hl uw wilskracht en energie aan te wenden om het werk, u door de omstandigheden op gelegd, goéd, verstandig en onbaat zuchtig te volbrengen? Bekommer er u niet al te zeer om, of de vrouw hl of niet boven den man verheven is. De sfeer, waarin beiden zich bewegen, loopt dikwijls uiteen I 'tls moeilijk een vergelijking te ma ken. Man en vrouw vullen elkaar aan en het leidt tot niets, om steeds te onderzoeken, wiè nu wel moreel intellectueel het hoogst staat. Zorg maar, dat ge in ieder geval uw leven werkzaam besteedt. Daar om hoeft nog niet ieder jong meisje te gaan studeerenwel neen, als het meisje Burgerschool of Gymnasium heeft afgeloopen en zo voelt geen be paalden ilvang of lust tot verdere studie, of beurs of aanleg laten niet toe, dan kan zulk een dochter zich soms o zoo verdienstelijk maken in het huishouden. Ze is immers goed onderlegd, haar einddiploma stelt borg voor een goede, algemeens ontwikkeling, en in negen van de tien gevallen zal 't dan het verstan digste zijn, dat de oudste dochter de moeder behulpzaam gaat zijn. Jo, haar hulp kan soms onwaardeerbaar zijn, als ze tenminste met groote zelfopoffering, handigheid en tact aan het werk gaat I Ik heb nu n.l. op het oog een gezin waar het inkomen juist groot genoeg r bij het i is om op fatsoenlijken voet te kun- verplanten worden de planten vaak ne-n leven, maar waar het toch inspan- gevierendeeld om meer exemplaren ning kost, met den tegenwoordigen te krijgen, leder wordt op een afzou- hoogen levensstandaard, om den kin derlijk plaatsje gezel en is onmiddel- deren een degelijke opvoeding te ge lijk ingeburgerd. Do stroobloemen zijn ook nog in volle, pracht. Met hun viltig bladerkleed en stroo- chtig bloemomwindsel toonen ze ons al op het eerste gezicht, dat ze _.jelijke ven en waar de moeilijke kunst zuinig-zijn, tot een gewoonte i worden, wil men buiten schulden blij ven. Want als de kinderen groot worden, stellen ze steeds grooter ei- schen aan vaders beurs en de strijd eigenlijk niet in dit klimaat thuis j om het beslaan wordt afmattend. Alle jonge meisjes, in wier tehuis het zóó geschapen is, moeten duidelijk in zien, hoe groot en schoon haar ar beidsveld dan zijn kan I Natuurlijk vallen er heel, zeer veel, prozaische plichten te vervullen, als- koken, werken, japonnen maken, en jiet heelhouden van een berg kapot waschgoed, een berg, die helaas, steeds aangroeit. Maar het is heusch niet vernederend om zich daarmede bezig te houden, en er wordt heel wat door bespaard! De jongere broertjes en zusjes zullen tegen de oudere zus opzien, die zich zoo verdienstieijk, ja bijna onmisbaar weet te maken. Den jongeren broers kan zij soms ten zegen zijn, door levendig belang te stellen in hun studies en liefhebbe rijen en het ouderlijk huis vroolijk en aantrekkelijk voor hen maken, ja, heit daardoor vaak bewaren voor al lerlei twijfelachtige genoegens. „Voelt" het jonge meisje echter ab soluut niets voor het huishouden, dan moet zij zich liever voor de een of andere betrekking bekwamen. Ge lukkig dat die kreupele opvatting ten minste verdwenen is, die de jonge meisjes dikwijls in weelde deed op groeien, maar later onverzorgd ach terblijven en niet in staat zelf met hoofd of handen den kost te verdie nen. Dit was vroeger dikwerf de aanlei ding tot, allerlei ongelukkge huwelij ken, met nog ongelukkiger gevolgen. Vroeger was de dochter de scha duw der moeder en steeds onder haar hoede. Maar als zij nu na afloop der schooljaren haar beste krachten aan het huishouden wijdt, is zij een zelf standig wezen, een persoonlijkheid die weet wat zij wil, met eigen oor deel. Daarom moet do moderne moeder dan ook wat meer over haar kant kunnen laten gaan. Do dochter is meer wetenschappelijk onderlegd en zal dus haar overtuiging hebben, dat In sommig opzicht van het oude moet worden afgeweken. Het omgaan met hooren. Warmer streken voedden hun stamvormen. Zij zelf zijn maar nako melingen van ingevoerde exempla ren, maar dc hoofdkenmerken hebben ze behouden. Veel vormen werden uit liet werelddeel der konijnen, Austra lië, ingevoerd in het begin der 19de eeuw. Dat was een buitenkansje voor do liefhebbers van winterbouquetten. Maanden achtereen kleurden de planten met hun roodbruine en gele hoofdjes in de kamers, maanden ach tereen waren zij de herinneringen nan den heerlijken zomertijd en ver goedden zij thuis door haar leven dige kleuren, wat de winter ons In den tuin had ontnomen. Ze raakten eindelijk op den achter grond, deze sterke getrouwen, ze werden verbannen naar de boeren tuintjes en sierden in den winter nog slechts de vertrekken der eenvoudi- gen. Met al hun kleuren deden ze toch teveel aan kunstbloemen denken, vond en vindt men vaak nog, en, hoe wel ik zelf ook niet tot de groote be wonderaars dezer sterken behoor, eu liever een enkel levend bloempje voor me heb, terwijl de ijsvorst regeert, of do sneeuw alle leven bedekt, dan een heel bouquet stroobloemen, acht ik die groote veronachtzaming toch onverdiend. En als ze op kunstbloe men lijken, pleit het voor de hoogo vlucht der hloemenindustrie, pleit het geenszins tegen de stroobloemen, die wel stijf zijn, maar toch ook haar ei genaardige bekoring hebben. Zet ze in den zomer in een afgele gen maar zonnig hoekje van den tuin, laat in dien tijd de minder stijve bloemen op den voorgrond komen, maar waardeer de stroobloemen om hun kracht en hun trouw. Als de meer geliefde zusters al lang bun laatste bloemblaadjes hebben af geworpen, stralen de stroobloemen nog, alsof het volop zomer was. Ook de kamerplanten geven het nu op. De eeuwig jongen, tradescantïa's en de adspidistra's weten van geen ver ander!, ig en ook de clivia laat nog weer gauw een jong blad omhoog gaan, maar bloemen hebben we niet '•"cel meer. Dan moeten de droogbloeiers of dienstpersoneel is tegenwoordig ook heel anders geworden en biedt weer zijn eigenaardige moeilijkheden I Onze gedienstigen zijn nu eenmaal niet meer wat ze vroeger waren en da oude getrouwen zijn zeor zeldzaam. Moeilijk is het, in den omgang met •onze dienstboden, den gulden mid denweg te bewandelen steeds komen we in dc huishouding in botsing met „Na achten werk ik niet meer", of „ik moet uit", enz. enz. De moderne dochters moeten dit probleem maar eens lot een goede op lossing trachten te brengen dan heb ben zij alreeds een verdienstelijk werk verricht. MARIE VAN AMSTEL. Parijsche Brieven OCCXC. Waarom ikoning Constantijn van Griekenland onlangs incognito Parijs bezocht? Vaste regel: wanneer een staats hoofd incognito Frankrijk bezoekt, i3 een leening het doelwit. De Hel leen sche vorst had. ech ter ook iets anders te Parijs (e doen. Bij de vermelding van de aankomst van ikoning Constantijn aan de Gare du Nord, schreef o.a. „Le Journal" met groote letters aan het hoofd van het desbetreffend bericht: „II n'y a eu aucun incident." Geen incident bad er plaats ge had. Maar had men dan „hexrie" ge vreesd? Zoo ja, waarom? Tijdens zijn verblijf in Duitschland heeft de koning van Griekenland, in antwoord op de toespraak van keizer Wilhelm, die hem tegelijkertijd den veldmoarschalksstaf had overhandigd, een uiting gedaan, die sommige Fran- schen ten zeerste heeft verbaasd. De ik,eizer bracht namelijk zijn hengen gast diens leertijd bij het 2de regiment garde-lnfanterie en aan de Pruisische krijgsschool in berinnering, waarop de koning, voelende, dat zijn gastheer een aanleiding zocht om terug te ko men op den hem reeds toegezwaaiden lof omtrent Duitschlands taktiek ge- durendo dén zoo ingewikikelden Bal- 2 kan-oorlog, zijn hoofd wendde naart de hem omringende generaals en ver- j klaarde, dat de overwinningen der j Grieken in Macedonië- en in Epïrus j inderdóèd waren toe te schrijven èn f aan den onverwinbaren moed zijner i landgenooten èn aan „de beginselen van dé krijgskunst en de iegeraanvoe- f ring, door hem en zijn officieren té Berlijn geleerd'-'. Misschien waxen deze woorden niet j voor publiciteit bestemd. Wellicht ook hebben de ultra-patriottische Duilscho bladen bet gesprokene eeni- germatc gewijzigd weergegeven. Hoe het ook zij, sommige organen Germa- nia's deden het voorkomen, alsof in bovengenoemde toespraak voorgoed alle waardeering was uitgesloten voor het krijgskundig organisatie-werk, in Griekenland verricht door den Fran- scfoen generaal Eydoux en zijn staf. Hoe zou Frankrijk die ondankbaar heid opnemen? Wat moesten de Fran- schen wel denken? Toen generaal Ey doux den Pireüs verliet, drukte de gansche Attoeenscbe pers haar dank baarheid voor zijn werk uit, feliciteer de hem de koning zelf en vroeg Ve- nizelos hem, te zijnei;. tijd zijn arbeid te willen voortzetten. En zie! liet land van wijlein Epami- nondas en Themistocles was in nood. Afgescheiden van het feit, dat het Grieksdhe leger inderdaad heel veel heeft te danken aan het modern mi litair onderricht van generaal Ey doux, bij wien kan men in geval van geldgebrek en geldgebrek was er, bij Mercuriusl het best leentjebuur spelen? Nou dan... De Grieksche bladen waren eenstem mig in het uitdrukken van hun erken telijkheid jegens Frankrijk. De on voorzichtigheid van den koning was een „malentendu". Schwamm d'rü- ber! De heer Romanos, minister van Giüekenland to Parijs, verklaarde den heer Pichon, minister van Buiten- landscho Zaken, dat zijn aloud vader land zich te zeer bewust was van het geen het aan Frankrij:ki was verschul digd dan dat bet niet ten spoedigste het „malentendu" uit den weg zou ruimen. De Grieksche minister van Buitenlandsche Zaken beweerde, dat elke min of meer vijandige bedoeling tegen Frankrijk heftiglïjb door alle Grieken te zamen zou worden afge keurd. De Helleensche minister-presi dent gaf den Franschen gezant te Athene zijn innig leedwezen te ken nen over biet... nu ja, het „malenten du", ontslaan door „de verkeerde in terpretatie van de koninklijke woor den," en zei ,dat koning Constantijn hem vóór zijn vertrek naar het bui tenland In kennis had gesteld van zijn voornemen om ook Frankrijk te be zoeken, „verlangend als hij was om aan het Staatshoofd de erkentelijk heid van Griekenland uit te drukken," Korten, ganseli Griekenland Ont blootte zich onderdanig het hoofd. Gelukkig, dat do Franscho journa listen over het algemeen neg van de trissche buiten Lucht genoten en daar om beter hun kalmte konden bewaren. Zij namea het zaakje goedmoedig op, en een hunner sprak zelfs, schouder ophalend; ,.Que voulez-vous? Je wilt den modernen Grieken toch niet den zelfden maatstaf als den ouden aan leggen? Wees 'billijk!" En onder die omstandigheden ik warn de koning van Griekenland den 19en .September 1.1. te Parijs aan. En zoo „il n'y a eu aucun incident". En toen twee dagen daarna de heer Raymond Poincaré, den vorigen dag terugge keerd van zijn presidentieele reis langs Frankrijke landouwen, in het Elysée met vorst Constantijn dejeu neerde, dronken zij samen „Bruder- schaft", betoastten Griekenland, Frankrijk en de banden van Lraditio- neeJe vriendschap, die beide landen veroenigen. Doch vorst Constantijn voelde zich wel genoodzaakt, het „malentendu" weg te werken, het geen hij deed in de volgende bewoor dingen: „In het bewustzijn van zijn kracht en zijn recht, heeft Griekenland zich voorbereid tot den strijd, waaruit het grooter en meer geëerbiedigd weder te voorschijn is gekomen. En in deze uiterste voorbereiding heeft het nog maals het voorrecht van Frankrijk's hulp gehad. Do regeeriing der Repu bliek heeft hef. wel een zending wil len toestaan, samengesteld uit emi nente officieren van alle wapens, die, onder leiding van generaal Eydoux, hun taak hebben vervuld met een be voegdheid. een werkijver en een mee- eleepend enthousiasme, waaraan het mij bijzonder aangenaam is hulde te brengen. Bon! ca-y-est! Toen koning Constantijn een paar daigen later de Seinestad den rug toe keerde,-kon hij er zeker van zijn, dat; groote Parijsche bankiers zich voort zijn land op een leening zouden voor- breiden. Eind goed, al goed. Hé, daar zou ik een voornaam ding j vergeten... Indien men meent, dat! Raymond Poincaré het bij een bana,-J le, traditioneele verwelkoming heeft) gelaten en niet van de gelegenheid j heeft, gebruik gemaakt om vorst Con- stanlijn even faire" te nemen over} het zoogenaamde „malentendu", ver gist men zich deerlijk. Luister slechts naar de volgende alinea uit de wel komstrede: „Frankrijk heeft den heldenmoed en hel succes der mooie troepen van Uwe Majesteit toegejuicht, het heeft meegevcéld met uw rouw en uw vreugden, en, gisteren nog, beween de het met Uwe Majesteit en met gansrh Griekenland het wreed verlies van den souverein, van wien het de trouwe vriendschap heeft ondervon den en d'ie, liet vorige jaar. zelf mij zoo beminnelijk bedankte voor de werkdadïgo sympathie, waarvan f Frankrijk hem herhaaldelijk blijk had gegeven. Is dat niet fijn en scherp'' Niet ,,to the point?" Kan men op hoofscher wijze een vorst aan het verstand bren gen, dat zijn vader zich dankbaarder en nobeler jegens Frankrijk heeft ge dragen? Men moei niet slechts een in- teflleclueele Fransclunan, doch ook, gelijk Raymond Poincaré, een acadé- mioien, in den besten zin van het woord, ziin om zóó, op die wijze een vorstel ijken gast een rechtmatig ver wijt onder den neus te kunnen wrij ven. Wie twijfelt er nu nog aan de su perioriteit der Fransche welsprekend heid? Wat er gebeurd zou zijn, indien de Fransche nationalistische pers niet in de onverschilligheid van haar zomer weelde verkeerde? Voor het, minst zou ci' don een onverkwikkelijke po lemiek tusschen Fransche en DuitscQie organen zijn ontstaan, waarbij met de naakte waarlieid al heel weinig rekening zou worden gehouden. Schreef Alfred de Vignv, wiens vijftig jarig doodsjubileum men onlangs heeft gevierd, niet reeds in 1832: „Hij, die eiken dag naar zijn beha gen deze levende personen in bewe ging brengt; hij, die hen op zijn thea ter voorstelt op de wijze en onder hel licht, die hem bevallen; hij, die hen naar verkiezing vergroot, of ver kleint, dat is de journalist!" All right, Alfred! Het gewone theater is hem maar een peulschilletje, vergeleken bij den groo teren schouwburg: de journalistiek. Want hot gewone theater „spreekt slechts over net verleden of uit zich niet over acluede gebeurtenissen dan door verhulde toespelingen". Ei, sindsdien heeft het theater ook gcévolueerd. Ware Alfred de Vigny nu nog in leven, hij zou in de Foïies Bergijro den chicsten nxucus-hall van Parijs, onder meer kunnen zien, hoe de koene vliegenier Pégoud, een soort van verbeterde editie van Védrines, met behulp van een verkleinde aero plane zijn buitelingen en kopjeduike lingen in de hooge luchtregïonen uit logt, en hoe de welbespraakte heer Quadratstein zijn wederwaardighe- hedem vertelt mét betrekking tx>t dén befaamden parelsnoer van 3.000.000 francs, welks merkwaardige tribula- ties dezen ganschen zomer de geheele wereld in spanning hebben gehouden. OTTO KNAAP. Liefde tusschen de Kantoorboeken. Naar het Engelsch. De gebroeders Howard waren twee lingen. Ook waren <zij allebei vrijge zei; vriendelijke menechen maar ge boren om vrijgezel te wezen. Zij zaten, zooals gewoonlijk, aan hun schrijftafels op hun kantoor in Mendel Lane. Juist was er een duide lijke staat van hun zaken opgemaakt De broeders kelten elkaar tevreden aan. Dat is zeer voldoende, zei mr. Norman. i.ustekend., mompelde mr. Wal ter. Zij geraakten nooit uit de plooi, zelfs niet als zij maar samen waren. Ja, ging mr. Norman voort, een voordeelïg jaar. We zijn wat de we reld welgesteld noemt welgesteld en gelukkig. Aan dat laatste woord scheen de noodige nadruk te ontbreken. Mr. Walter merkte het op, maar zei niets. Ja. We zijn samen gelukkig. Maar toch schijnen veel mannen een vrouw noodig te hebben om hun ge luk te volmaken. Wij hebben in die richting nooit ons best gedaan. Misschien onverstandig. Misschien. Het weinig zakelijke en ongewone gesprek werd gestoord. Alice Keith, de typiste, kwam bin nen met eern'ge brieven om te laten teekenen. Mr. Norman leekende, mr. Walter deed alsof hij druk bezig was met zijn papieren. In werkelijkheid wierp hij steelsgewijze een Tangen blik op Alice Keith. Zij was wel do moeite waard om naar le kijken en ofschoon zij een van de vele gewone meisjes was. die in Londen dapper vechten voor hun da- gelijksch brood, hield Walter Howard er bijzonder veel van naar haar te kijken. Mr. Norman gaf de brieven terug. Miss Keith ging heen. De broeders wa ren weer alleen. Nu, Walter, zöo zette mr. Nor man het gesprek voort, het verheugt mij dat je de zaken hebt nagegaan. Dit financieele resultaat zou mis schien voor een of andere vrouw van belang kunnen zijn. Eerlijk gespro ken, ik denk er al cenigen tijd over om te gaan trouwen. Ik ook. Heb je iemand op het oog? Dat nu niel bepaald. Zoo ver ben ik ook. Wij zullen de zaak iiiet ver.der onderzoeken. We zullen eikaars geheim respecteeren, ons geluk beproeven en elkaar hei beste wenschen. Dan zullen wij el kaar op de hoogte brengen, hetzij het goed is of kwaad. Dat was afgesproken. De gebroeders Howard gingen hun geluk beproeven en zij hadden over elkaar niet geglimlacht. Een typiste was een nieuwigheid op het kantoor van de heeren Howard. Zij gingen niet. gemakkelijk tot iets nieuws over. Maar eindelijk waren zij het toch maar begonnen. Alice Keith was het resultaat. Een zonnestraal scheen het kan toor van de firma Howard binnen te vallen op den dag- waarop zij ver scheen. Haar chefs waren zich daar van het best bewust. Door allerlei vriendelijkheden hadden zij haar hun waar karakter getoond. Maar zij wa ren met in staat tot een enkel vleiend woord, in dat opzicht schenen zij ijs bergen. Hun personeel was bang voor hen, ae nieuwe typiste deelde dat gevoelen. Maar zij was gelukkig in haar werk. Zij werd goed betaald en haar chefs behandelden haar inet een ou- derwetsche hoffelijkheid, die zeer voor hen pleitte. Er bestond nog een ander element in haar leven. Jim Hanway was ol van jongsaf oji het kanioor van de fir ma Howard. Zijn chefs waardeerden hem. Alice Keith ook. Sinds zij hier in betrekking was had zij al onbereken baar veel hulp van Jim Hanway go- had. Bovendien woonde hij in het oos telijke deel van de stad in dezelfde richting as <le typiste. Zoo nu en dan gingen zij samen naar huis. Alice had nooit geteld hoe vaak. Zij zóu ver baasd geweest zijn over het groot aantal keuren als zij bet gedaan had. Miss Keith had haar chefs nooit er gens anders ontmoet dan op het kan toor. Zij kon zich hen ternauwernood ergens anders voorstellen. Op zeke ren avond echter toen zij het Byrton- plein opliep, bleef zij vol verbazing staan. Er kwam een gestalte uit de schaduw tiisschcn de lantarens te voorschijn, de gestalte van mr. Wal ter. Goeden avond, miss Keith, zei hij. U is het toch immers? Het ver baast mij u hier te zien. Het was een niet te miskennen on waarheid, maar miss Keith was te verbaasd om daarover na te denken. Mag ik tl verzoeken een paar woorden met mij to spreken, miss Keith, ging mr. Walter voort, Daarom zou ik wel graag het plein even met u rondwandelen. Alice stemde toe. Wat ter wereld kon dat beteekenen? Ik heb u zeker al in verbazing gebracht, en ik sta op het punt u nog meer in verbazing te brengen. Als er iets is waarover u eenige informatie wil hebben, alvorens een besluit te nemen, vraag het mij dan. Zou u er iets voor voelen mevrouw Walter Ho ward te worden? Alice had haar verbazing overwon nen, en was met haar antwoord klaar. Ik ben zeer vereerd met uw aan bod, mr. Howard, zei ze, >naar ik kan het niet aannemen. Dat verwachtte ik wel. Ik weet dat ik een oude uitgedroogde kerel ben lk ben veel te dwaas, eerzuchtig geweest. Maar, het was de moeite waard om het te probeeren. U zou „Ja" hebben kunnen zeggen. Ik zou u nooit reden hebben gegeven daar over spijt te voelen, maar iemands hart kan men niet dwingen. Ik hoop dat dit incident geen moeilijkheden bij uw werk op het kantoor teweeg zal brengen. Kan ik ook iets doen om uw werk op het kantoor aangenamer te maken? Niets. Mr. Hanway is bijzonder vriendelijk voor mij geweest. Dat doet mij pleizier, ik zou het niet anders gewenscht hebben. Mis schien kunnen wij Hanway wel be vorderen. Ik weet zeker dat hij uw vertrou wen ten volle waardig zal zijn. Dat werd heel ongedwongen ge^ zegd, maar het had zijn uitwerking. Na een uur ongeveer verklaarde Ali ce dat zij nu moest gaan. Walter Ho ward had ~aar ten slotte nog een verzoek te doen. Mijn broeder is een man op wien mijn daad van hedenavond een on- aangeriamen indruk zou maken, lk wil niet onvriendelijk over hem sme ken maar hij is behept met een dwa ze trols. Het zou kunnen zijn dat hij mijn voorstel om van u zijn schoon-, zuster te maken niet toejuichte. Het behoeft u niet te hinderen en het zou mij veel moeilijkheden besparen als mr. Norman nooit iets hoorde van hetgeen tusschen ons neefi plaats gehad. Dat zal hij nooit van mij hoo ren. Dank u zeer. Goeden nacht 1 Walter Howard verdween in da duisternis. Zijn droom van Alice Keith als verloofde en vrouw was verdwenen. Hij behoorde bedroefd te zijn. Maar dat was hij niet. Want het genot- van die wandeling over net Byrtonplein met de bekoorlijke ty piste was een onuitwischbare, heer lijke herinnering. Den volgenden morgen kwam hij niet op het kantoor. Mr. Norman Ho ward kwam alleen en liep door naar zijn particulier vertrek. 1-Iet was Zaterdag. Het personeel verdween om twaalf uur en alleen do typiste bleef. Mr. Howard was nog in zijn kamer. Hij kon nog brieven te dicteeren hebben. De typiste moest wachten. Het was iets ongewoons voor haar te moeten wachten. Alice vroeg z:ch af wat het zou kunnen beteekenen. Daar klonk het belletje van den chef. Het spijt mij u zoo laat te moe ten houden, miss Keith. Heeft u haast om heen te gaan? Heelemaal niet. Goed. Wil u dan even gaan zit ten? Ik heb u iets bijzonders te zeg gen. Ik vrees, dat ik niet precies weet hoe mij te moeten uitdrukken. Hij zweeg en keek over zijn bril heen weer naar de typiste. FeiteJük zat ik aan u te denser, miss Keith". Daar heeft u toch niet tegen? Dank u. Niets onvriendelijks natuurlijk. Ik dacht over allerlei din- gpn IJ is een biizonder bekwame ty- piste. Heeft u wel eens over een be tere positie gedacht? Neen, het bevalt mij heel goed waar ik ben. Het doet mij pleizier dat te hoo ren. Maar stel nu eens dat u een an dere positie werd aangeboden. Het is dwaze praat voor iemand als Ui. Maar er is een open plaats aan mijn haard en een ander in mijn hart. Zou u die open plaatsen niet willen vulr len, miss Keith? Mr. Norman Howard drukte zijn vingertoppen tegen elkaar en keek naar het blozende meisje tegenover hem. Alice Keith had haar oogen neergeslagen. Mr Howard dacht dat zij zijn voorstel overwoog. In werke lijkheid vroeg zij zich af wafchaar waardige chefs toch wel kon bezie- Het spijt mij zeer, mr. Howard. O Mij ook. U behoeft niets meer te zeggen. Het was absurd van mij om er ook maar een oogenblik over te denken. U toont gezond verstand door mij af te wijzen. Het was voor uw ge- geluk bedoeld. Als er is dat ik op aiir dere manier voor u doen kan, dan zal het mij zeer verheugen. Dank u; maar mr. Hanway heeft alles zoo uitstekend voor mij gere geld. Dat is heel vriendelijk van Han way. Hij is een flinke kerel. Wij zuh luk bedoeld, Als er iets is dat ik op an deren. Ik zal u niet langer ophouw- den, maar wat ik zeggen wil, voordat

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1913 | | pagina 13