ft
ft
Voor do 6chaa:?chte der boter in
Berlijn, welk© de waarlijk voorzich-
it5?o huisvrouw, die in den afceloopen
zomer potten en glazen met alle mo-
golijk© geleien en marmeladen vul
den, geen overmatige .zorgen baart,
bes t a aii verschiiler ie redenen. Het
plotselinge van dezen opeens opge
treden misstand is waarschijnlijk te
wijten aan de zucht der agrariërs,
nog hoogere maximumprijzen van de
regeering te bereiken dan de reeds
toegestane van 1.50 per pond. Een
drastisch bewijs daarvoor is de uit
spraak van een boerin op> een Zuid-
Puiteche markt, waar de in den om
trek geproduceerde boter ook plotse
ling verdwenen was. „Raapolie kost
ƒ2 10. dus moest de boter ƒ2.40 kos
ten, dan kunnen jelui krijgen zooveel
jo wilt." Waarschijnlijk worden dus,
nu do regeering het ideale van zulke
prijzen n g maar niet inziet, de var
kens (dus alweer met het volle recht
Dultaèhland's negende vijand ge
noemd) dit jaar met melk gevoerd,
evenals het vorig jaar met aardappe
len. De eiscli moest dus lulden bo-
torknarten en melkkaarten, en voor
al oen degelijke contróle van het ge
produceerde door den landbouw.
Duurt do oorlog lang genoeg, dan zal
Duitschland ook op het gebied der
organisatie van productie en consump
tie dor levensmiddelen op zijn eigen
gebied evenzeer de schitterende re
sultaten bereiken die het overal el
ders vertoont Economisch was men
niet voorbereid, het wordt hier gaar
ne toegegeven en men wijst er zelfs
op, als argument tegen degenen, die
beweren, dat Duitschland den oorlog
zelf heeft gewensebt, daar het dan be
ter op dit gewichtigste gebied toege
rust zou zijn geweest.
Tan de Re*ld6ntle en baar
bawoaers.
cccxxxvn.
De Dinsdag gevallen sneeuw heeft
niet te veel last in de 3tad bezorgd.
Een smeerboel was het natuurlijk
wel, maar de in den namiddag geval
len regen heeft er heel wat toe bijge
dragen oiu het ongerief van wat in
des dóchters lied als „de witte wade"
bekend staat zoo'n man had om 12
uur 'e middags de asfaltstraten eens
moeten zien niet te groot te doen
zijn. Daar zoolang de sneeuw valt "t
doen arbeiden van sneeuwruimers-
ploegen, gelijk staat met het verrich
ten van arbeid zonder succes, werd
eerst laat op den dag met 't vegen be
gonnen. De als altijd actieve directeur
\an de Reiniging had toen weer eens
wat nieuws bedacht. We hebben in
ons land gelukkig niet zoo'n last van
dit wintergenoegen, dat het aanschaf
fen van bepaalde auto-sneeuwruimers
geboden is.
Elk van die machines zou al gauw
een 8000 kosten en hoewel de Raad
steeds zich onbekrompen getoond
heeft, waar het aanschaffen van ma
teriaal voor de Reiniging betrof,
daar zou het toch heel goed mogelijk
zijn, dat ©en aanvraag voor één of
moer automatische snoeuwrumuna-
chines geen meerderheid zou vinden.
Nu houdt de directeur heel veel van
juto-tractie en een paar jatvr gele
ien heeft hij, na een «waren sneeuw-
/til, eens getracht om sneeuwploegen
bevestigen aan de auto-vuiiniswa-
*cns. Of de proef getukt is, weet ik
niet. Waarschijnlijk niet al te best,
a ant thans worden de ploegen beves-
:igd aan de auto sproeiwagens, en
naar bericht werd. blijken die wagens
aan den hun vreemden dienst geheel
te oeantwoorden. Komt er weer eens
een dag van witte straten, dan zullen
we die nieuwste straatmonsters
want monsters zijn het wel aan
den arbeid zien. Nu hebben zij alleen
de Valkenboschlaan schoongeveegd.
Dat ditmaal weinig losse menschen
noodig waren ©ra sneeuw te scheppeu,
U cok nog uit een ander oogpunt
gelukkig. Evenals te Rotterdam 1) heb
l>on we ook hier het verschijnsel ge
had. dat zich slechts weinig mannen
bij de Arbeidsbeurs voor tiet scheppen
van sneeuw aangemeld 'hadden. Het
Steuncomité heeft daarop 'bepaald,
ilnt de vaste sneeuwruimers, die zich
niet opgaven, uitgesloten zouden wor
den van de wekelijksche uitkeering.
uaraan het ontbreken van den
juarlijkschen toevloed geweten moot
worden, is niet officieel'bekend. Te
Rotterdam werd bezwaar geanaakt
tegen het bedrag van 2 per dag, dat
als loon betaald wordt De kracht
van die bewering kan ik niet onder
zoeken, maar zo klidkt tooh eenigs-
zlns zonderling, als we weten, dat de
andere jaren zich steeds voldoende
liefhebbers hebben aangemeld. Nu
schiint te Rotterdam hst Steuncomité
de te verdienen 2 in mindering te
orcngen van het wekelijks uit te kee-
ion bedrag eai als dit zoo is, dan
komt. van een loonstandpunt bezien,
liet argument niet onbegin indijk
1) En Haarlem. Red. H. D.
Werk' je of werk' je niet en
sneeuwruimen is niet prettig in
komen blijft evengroot Is het won
der dat de meestem dan zeggen: ,k
werk niet?
In Den Haag, waar de liefhebberij
voor de sneeuw grooter was dan in
de stad aan de Maas, omdat daar ook
veel in stukwerk, of juister in wa
gentjes werk geruimd wordt, staat +e
zaak ongeveer gelijk. Trekken we
derhalve een conclusie dan zou zo de
ze zijn: degenen die zich aangemeld
hebben, waren geen klanten van
bet steuncomité. In hoever dat Juist
handelt door arbeid te vorderen vmn
personen, die ten s'otte htm iik>
men met geen rent zien vermeerderen
en hun schoenen zien verslijten, laai
ik n het midden. 1)
Waar het werkelijk crisis-slachtof
fers betreft, geeft deze kwestie rtof
tot nadenken, maar het weten dat
■mder de ondersteunden tal van bo-
rwpswerkloozen zijn, die zich in an
ders Jaren wèl aanmeldden, zou eer
der neiging doen gevoelen om steun
aan het comité in te houden, wat o.'k
weer verkeerd zou zijn. Bij dit comité
lijden do goeden niet met de kwaden,
doch genieten de laatsten niet de eer
sten, voor zoover voor dcize van ge
nieten gesproken mag worden.
Een witte muts heeft Kerstmis niet
gehad. Het zou wellicht iets stemming
gebracht hebbern, die nu ontbrak, ook
omdat het publiek zich ditmaal beslist
voor Sint Nicolaas heeift uitgesoro-
ken. Dat is wel een verandering iret
andere jaren.
Het nationale gevoel is dus wel wat
sterker geworden.
SINTRAM.
1) Een stelling waarmee we ons
niet gaarne vereenigen. Gelukkig zijn
er ook ondersteunden, die liever
werken voor het geld, dat hun uitge
keerd wordt, dan hun ondersteuning
genieten zonder er iets voor te doen.
Red. H. D.
Een Kerstvertelling.
Overste Krobels zat in een fauteuil
voor den haard en blikte vergenoegd
in den hellen gloed van het kolen
vuur, waarboven nu en dan paars
blauwe vlammetjes in grillig slangen
beu eeg om hoog kronkelden.
Mevrouw en haar jongste dochter
Beppie doorbladerden de illustraties
van een portefeuille uit het Lees
gezelschap, terwijl Nora, de zeven
tienjarige oudste, voor de piano zat
en zoo juist „Les cloches du Monastè-
re" had beëindigd.
In eenige pulletjes pronkte hier en
daar een bundeltje mimosa en in een
dikbuikige vaas, midden op de tafel,
een dikke bos hulst, waaraan een
vuurrood lint met gouden letters
„Gelukkig Kerstfeest".
De stemming was er dus, om dit
feest recht huieeluk en gezellig te
vieren het intieme feest, dat de
grooteren terugvoert naar den kinder
tijd. wanneer allen nog vol blijde ver
wachtingen -zijnhet vreugde-feest
bij uitnemendheid.
Gezegende Kersttijd 1
Zoo recht knus en gezellig,
vonden de meisjes.
En toch, zei de overste, ont
breekt er iets aan bij ons. Wij heb
ben geen familielid, dat nog van ver
re moet komen iemand waarop wij
uren -verlangend moeten wachten.
Wij zijn eiken dag bij elkaar en dat
doet ons elkanders bijzijn niet meer
aoo waardeer en. Het wordt heel wat
anders als wij een zoon of dochter,
die wü in langen tijd niet hebben ge
zien, inet ongoduld verbeiden. Ook
voor de afwezigen is een overkomst
mei de Kerstdagen altijd een bijzon
der genot. Zoo dacht i k er vroeger
tenminste over. Als cadet was mijn
prettigste vacantie het Kerstverlof.
En zelfs als officier heb ik nog vele
jaren het Kerstfeest in den ©uderllj-
ken kring doorgebracht. Wanneer ik
maar ©enigszins kon, ging ik met de
Kerstdagen naar 'huis. ia dat lieeft
mij nog eens een heel eigenaardig
avontuur doen beleven.
O, pa, vertel dat eens I riep do
jongste opgetogen.
D© overste keek glimlachend naar
zijn vrouw, die juist een dampend
glas punch voor hem neerzette.
Hè ja, pa, zei N<xra, doet u
dat Dan wordt het echt leuk Dan
h©bben we zeif8 een Kerstvertelling
en is de poëzie volkomen.
Hoor me dat nest eens aan 1
zei de overste.
En nadat hij een teug uit zijn glas
had gedronken vervolgde hij
Nou. enfin, dan zal ik dat avon
tuur maar eens vertellen.
Ik was nog jong luitenant en zou
als gewoonlijk de Kerstdagen thuis
doorbrengen. Maar de dag daarvóór
had ik dienst, zoodat ik eerst met
den laatsten trein uit mijn afgelegen
garnizoen naar de hoofdstad kon
vertrekken. Eigenlijk was ik ook de
volgende dagen niet geheel vry, doch
een welwillend, collega, die toch in
het garnizoen bleef, was zoo kame
raadschappelijk, die dagen den dienst
voor mij waar ie iiemen.
Zoo kon ik dus toch nog gaan en
haastte inu naar het station, om de
kans niet te beloopen, den laatsten
trein te missen
Het was gevoelig koud, want het
had al ccnige dagen geducht gevro
ren en hoewel het weerglas sinds den
middag dalende was, blies de wind
nog steeds zeer krachtig uit het Oos
ten.
Ofschoon ik gewoonlijk tweede
klasse reisde, besloot ik ditmaal, op
dit lange traject, eerste klasse te na
men ik zou het dan p mijn réis
wat comfortabeler hebben.
Ik kon een hoekplaatsje bemachti
gen en mankte het mij gemakkelijk,
daar ik vermoeid was en niets liever
wilde dan zoo mogelijk eenigszins in
te duiten, om, zonder het zolf te we
ten. de hoofdstad te 'bereiken.
Veel mede-passagiers kreeg ik in
mijn compartiment niet. Het waren
enkele kooplieden en fabrikanten, die
zich van hunne zaken naar huis
sjvoudden en gewoonlijk na één of
twee stopplaatsen medegereden te
hebben, op hunne bastemming waren
gearriveerd.
Zoo was ik, van tijd tot tijd indom
melend, gekomen tot het laatste sta
tion, voor liet eindpunt was bereikt.
Ik wus gebcel alleen overgebleven
de conducteur had het portier ai we
der gesloten, en juist zou ik mij wat
dichter in inljn reisdeken wikkelen,
orn eens recht behaaglijk een uiltje te
knappen, daar er nu nog een vrij
lang traject kwam, toen op het laat
ste oogenblik plots het portier weer
geopend werd en een jonge dame met
eenige bagage naar binnen wipte.
Juist op tijd, want onmiddellijk na
het dichtklappen van het portier gaf
de stoomfluit een scherpen gil, en de
trein vertrok.
Mot een koel knikje had mijn jeug
dige reisgezellin— ik schatte haar op
17 18 jaar plaats genomen in liet
uiterste hoekje tegenover mij. bij het
portier waar zij was ingestapt. Zij
scheen het noodzakelijk te achten, te
genover mij een zeer gereserveerde
houding te moeten aannemen, want
nadat zij haar pakjes in het net had
geborgen, opende zij een kleine city
bag en. toen zij daaruit een boek had
opgediept, begon zij met ernstig ge
laat te lezen, hoewel het licht boven
in de coupé zeer tleclit brandde en elk
oogenblik iets duisterder scheen te
worden.
Ik vva3 niet van plan haar in haar
lectuur te storen, maar nam haar on-
dertusschen toch eens op. Zij was niet
groot eerder klein, doch niet tenger.
Een frisch, blozend gelaat met don
kere, brutale kijkers. Het witgeveder-
de ijsmutsje 6tond ietwat schuin op
het donkerbruine haar. dat met oen
paar coquette krulletjes langs haar
ooren kroezelde. Geen onaardige ver
schijning. Lang niet. Maar erg op een
afstand. Geen blik keurde zij mij
waardig. Totdat het licht eensklaps
weer minder werd en met kleine hup-
pelingen het laatste leeken van leven
scheen te geven. Toen hoorde ik haar
6tem, met de verzuchting: „Hè, dat
nare licht!"
Ik stond dadelijk overeind om te
trachten den hefboom langs den rand,
waarop de woorden 5 .JDuioter"
„Licht", een weinig te verzetten. Wat
bleek evenwel nog niet zoo gemakke
lijk ta gaan. totdat na eenige oogen-
blikken morrelen, de hefboom plots
losschoot, maar tegelijkertijd het lioht
geheel uitging, en de afdeeïing in vol
slagen duisternis gehuld werd.
Mijniieerl liep mijn reïsgenoote,
diep verbolgen, u doet het licht on
middellijk weer aan.
Ja, juffrouw, zei ik, dat is ge
makkelijk gezegd, doch ik vrees dat
het me niet gelukken zal.
Al mijn moeite bleek te vergeefs.
Ilct ding scheen onwrikbaar vast te
zitten en ten slotte gaf ik mijn po
gingen dan ook maar op.
Mijnheer, dat is uw schuld
U heeft het niet opzet gedaan. Ik
trek aan do noodrem.
Juffrouw! antwoordde ik, het
spijt me, dat ik 't zeggen moet, maar
u bent onheuschl U zegt daar din
gen, die u niet kunt bewijzen. En als
u nu door het trekken aan do nood
rem den trein tot stilstand wilt bren
gen, dan zijn de gevolgen voor u, dat
begrijpt u wol, niet waar?
Goed, goedl Ik zal het niet doen,
zei ze gejaagd, maar dan gaat u weer
op uw plaats zitten. En u belooft me
daar te blijven... Ik kan op u reke
nen, niet waar?U blijft zoover
mogelijk van mij af.
Met heel veel genoegen, repli
ceerde ik, min of meer sarcastisch, als
u 't me vergunt mijn oogen dicht ta
doen, zal ik trachten in slaap te ko
men. 'dan kan u toch zeker'geen leed
geschieden.
Ja, jal GoedtDoet u dat!
klonk het zenuwachtig, gaat u zoo
spoedig mogelijk slapen.
Nu, zooals ik jullie vertelde, was ik
vermoeid, en dus duurde het niet
lang of lk dutte in, daar. ondanks de
felle kou buiten, de temperatuur in
de coupé, door de heet waterato ven,
zeer draaglijk was gewerden.
Weldra sliep ik in, gewiegd op de
zachte kussens door het voortdurend
geschommel en de monotone cadans:
„Banne-banne ban banne-banne-
b3n", veroorzaakt door de ratelende
widen onder den waggon.
Ik moet zeer vast geslapen hebben
en ten slotte droomde ik Ik zag
een Kerstboom met honderden licht
jes, flonkerend en schitterend in heer
lijken glansIk hoorde kinder
stemmen Kerstliederen zingen eerst
fluisterend, toen luider en luider golf
de het lieflijke geluid nader. Daarna
bazuingeschal en plots zweefden bo
ven de kinderschaar slanke engelen
in lange, witte gedaanten zij strooi
den bloempjes in allerlei kleuren over
de blijde kindergroep. Gejuich en ge
jubel klonk uit aller mond... daarna
was het weer stil en werd ik wak-
kor door een heftig tikken op mijn
voet. werd de punt van een parapluie,
naar ik later bemerkte, gelijkertijd
werd geroepen
Mijnheer! Mijnheer! Word dan
toch eens wakker!
Wel een weinig onaangenaam in
mijn fascineerenden droom gestoord,
was ik mij toch vrij spoedig de situa
tie bewustDo jonge dame,de
donkere coupé, doch de trein stond
stil.
Dus heeft u toch aan de nood
rem getrokken, bracht ik in 't mid
den.
Neen, mijnheer... dat niet, klaag
de mijn reisgenoot© verlegen.
O, dan zijn we dus op de plaats
van bestemming, zei ik. Maar waar
om doet de conducteur het portier
niet open?
Och, mijnheer, zei de dame, met
een angstige 6lem. ik vrees dat we
al lang geleden zijn aangekomen. Dat
we... waarschijnlijk... vergeten zijn.
Vergeten? vroeg ik, ten hoogste
verbaasd, hoe is dat mogelijk? Heeft
u dan niet gewaarschuwd?
Neen, zei ze, ik... ik ben ook...
in 6laap gevallen.
Onwillekeurig schoot ik in een
lach. om die naïeve bekentenis.
Daar waren we dus vermoedelijk
reeds eenige uren aan het eindsta
tion gearriveerd, zonder dat we er
beiden iets van bemerkt haddien. Do
conducteur, onze coupé in donker ge
huld vindend, had gedacht, dat ze
onbezet was en het portier wellicht
daarom niet geopend.
De waggon was op een doode lijn
gezet on niemand lind bemerkt, dat
in een coupé twee reizigers waren
achter gebl oven,.
Mijn reisgenoot/je had onderwijl
haar bagage uit het net genomen en
stond gereed de coupé te verlaten.
Ik probeerde initusschen het por
tierraam naar beneden te schuiven,
om zoodoende gelegenheid te hebben
de beugel buiten tegen het portier
aangebracht, te kunnen overhalen,
om daarna te trachten het portier te
openen.
Door de strenge vorst was een dik
ke ijslaag met allerlei grillige figu
ren op de vensters zichtbaar, en,
klaarblijkelijk vastgevroren, bleek
nóch het een©, nóch het andere por
tierraam beweegbaar te zijn, ondanks
mijn herhaald rukken aan den riem.
Wat nn? liet ik mij argeloos ont
vallen.
Maar mijnheer! zei de juffrouw,
weer vrij lomp, u begrijpt toch wel,
dat ik er uit moet. Mijn familie zal
doodelijk ongerust zijn.
Juffrouw, ik twijfel er geen oo
genblik aan. De mijne niet minder.
Ik word ook verwacht, liet ik er min
of meer gebelgd, op volgen. U ziet
toch, dat er geen verwikken, aan is.
Alles is ijs aan den buitenkant.
Maar Lk kan hier toch niet blij
ven. Slaat u dan een ruit stuk met
uw sabelt klonk het op commando-
toon.
Och, dat wil ik mot plezier doen,
antwoordde ik gelaten, maar wan
neer ik dan toch het portier niet zou
kunnen openen, zullen we er veel
slechter nan toe zijn. Dan zou de ijs
koude wind hier vrij spel hebben.
Maar wat dan, mijnheer?
Kalm blijven on afwachten tot
dat er stationspersoneel komt om ons
te verlossen, betoogde ik.
De waterstoven bleven nog al warm,
zoodat vrij van de koude gelukkig
niet veel bemerkten. We redekavel
den nog wat, maar het slot was, dat
wo eenparig van oordcel waren, zoo
goed en zoo kwaad als het ging, den
morgen af te wachten. Wij waren
nu eenmaal slachtoffers van het stom
me toeval of een verklaarbare nala
tigheid, en het beste was nu maar
ons daarin te schikken en het geval
niet al te zwoor op te nemen.
Na wederzijd6che keainismaking op
dit ongewoon uur en in deze zeer
zonderlinge omstandigheden, waren
wij weldra in druk gesprek.
Wij zaten nu tegenover elkaar en
vertelden wederkeerig het doel van
onze reis en de plannen voor de feest
dagen. en zonder do minste verve
ling vlogen de uren om. Voor afwis
seling deden wij ons te goed aan een
Hikje heerlijke biscuit, specialiteit
uit de plaats, waaruit mij.n reisgezel
lin afkomstig was, en d'o zij zeer wel
willend voor ons arme gevangenen
beschikbaar had gesteld.
Toen ik door het aanstrijken van
een lucifer op mijn horloge had ge
zien, dat het vier uur aanwees,
scheen het of de ijslaag op de por-
tterrnampjea, aan de bovenzijde bezig
was te ontdooien. Eti eer het een uur
verder was, kletterde de regen in
dikke stralen op de bovenbedekking
dor coupé; kort daarop kon ik het
portierraampje laten zakken en had
ik het portier geopend.
Wij pakten onze bagage bijeen,
daalden voorzichtig eerst op de tree
plank en daarna op don grond, en
na ons even georiënteerd te hebben
wisten wij op een der uiterste per
rons te komen en dwaalden toen lang
zaam af naar hot eerste perron,
waarop al eonlge raizigers aanwezig
waren, welke met den vroegen mor-
gentrein zouden vertrekken.
Na ons in de wachtkamer met een
kop koffie verkwikt te hebben, gingen
wij de donkere tunnel onder he.t ge
bouw door perronkaartjes beston
den toen nog niet en gingen haas
tig over het groote stationsplein,
langs de beslikte straten, naar Iret
huis van de tante mjner reis- en lot-
genoerte, waar ik in 't kort de zaak
vertelde en Verzocht dienselfden dag
een visite te mogen maken om het
zeer exceptioneels geval nader toe te
lichten.
En toen heb ik een paar zeer
prettige Kerstdagen gehad, besloot
de overste, terwijl hij eenige dikke
rookwolken voor zich uit Mies.
En die dame, vroeg Beppie, mot
dringende nieuwsgierigheid, heeft u
die later nog wel eens ontmoet?
Zeker! antwoordde d© overste,
meeirmnlen zelfs. Die dame hoeft het
grootste gedeelte van haar leven aan
mijn zijde doorgebracht. Het is
mnrna geworden
O, ma! Adel Nora lachende in, is
li dat geweest?... Wat een vreeselijke
nacht!Maar liet ze ct ondeugend
op volgen met z o o'n afloop toch'
ontzettend leuk, hoor!
DAMRUBRIEK.
HAARLEMSCHR DAMCLUB.
Alle correspondentie deze Rubriek betreffende, gelieve men te zendejf
aan den heer H. W. ZITMAN, Ilnrmenjansweg 68.
Probleem No. 728
von N. N.
(Eerste publicatie).
*L_
H
9
m
Jf
m
L
i
t
4!
s.
p
n
n
«1
m
j
M
II
fgf'
g
i
Zwart 13 schijven op: 3, 5, 8, 9, 10,11, 12, 18. 17, 18. 21. 22 en 25.
Wit 14 schijven op: 23, 24, 28, 29, 82, 33, 34, 85, 86, 87, 39, 42, 45 en 47,
Probleem No. 727
van P. J. EIJPE.
(Eerste publicatie)
UK
"ki
ES.
a
a
B
m
Éi
If'
■it*..
m
m
Jk
m
És
ïïk
wm
m
2
',ïi1
Él
m
-
S;
Zwart 10 schijven op: 3, 6, 7, 13, 14,
Wit 12 schijven op: 25, 26, 29, 31, 34,
Oplossingen dazer problemen wor
den gaarne ingewacht uiterlijk Dins
dag 4 Januari 1916.
Da oplossing van Probleem No. 722
van den auteur is:
Stand: Zwart 11 schijven op: 8, 10,
14, 15, 16, 17, 18, 19. 20, 23, 24 en dam
op 26.
Wit: 9 schijven op: 25, 32, 33, 35, 37,
40t 42, 44, 47 cn dam op 50.
Wit: 32-28, 47-36, 33-29, 40-34,
35 11, 44-39, 50 35.
Zwart: 23 41, 26 48, 24 83, 48 30,
16 7, 33 44.
De oplossing van Probleem No. 723
van don auteur is:
17, 19, 20, 22, 36 en dam op 21.
37, 38, 4L 42, 43, 44 on 47.
Stand. Zwart 8 schijven op: 8. 9, 10,
11, 13, 17, 18 en 37.
Wit: 9 schijven op: 28, 30, 32, 83, 88,
39, 41, 44, en 47.
Wit: 33-29, 29-23, 28-22, 39-84,
34 5 I 1
Zwart: 37 46. 18 29, 46 49, 49 18.
Beide problemen zijn goed opgelost
door de hoeren: P. van Amersfoort, 11.
Berends, Ph F. Amelüug Jr., W. C.
Groenings, J. Jaoobson Azn. en W. J.
A. Matla,
De llaarlomsche Damclub houdt
haar bijeenkomsten ieder on Maand ag<
avond van 812 in de bovenzaal van
Café de Korenbeurs, Spaarne 36.
Liefhebbers van het Damspel afijn
daar welkom.
klaagde, dat ik geen aardappelen
kreeg. Hij besloot teen mij niet meer
uit te laten gaan en injj voortaan te
huis te houden om op de soep te pas
sen ta hel huishouden te doen. Maar
daar ik onder de hand best van de
soep zou kunnen snoepen, verzon hij
or op, om ze in dezen ketel te koken;
i 'doren morgen, voordat hij uitgaat,
doet hij het vleesch en de groenten in
den jjot en sluit liet deksel met een
hangslot ;ik behoef dan maar te zor
gen, dat het gaar wordt; ik kan dan
alleen het vleesch ruiken, maar ervan
proeven, dat begrijpt gij, dat zou nooit
door zulk een smal tuitje gaan. Sedert
ik in de keuken gekomen ben, heb ik
zulk ©en vale kleur gekregen, want
do rook voedt niet, integendeel hij
doet den honger nog erger «orden.
Zie ik ei' erg bleek uit? Daar ik thans
niet meer op straat kom, hoor ik het
ook niet meer zeggen.
Ik had toen nog niet veel ondervin
ding maar toch wist ik, dat men een
zieke nooit beangst moest maken door
hem te zeggen, dal hij ar ziek uitziet
Gii ziet er niet bleaker uit dan
een aiuler, antwoordde ik.
Ik merk wei, dat gij dit zegt om
mij gerust te stellen, maar ik vind het
prettig, als ik er bleek uitzie, want
dat bewijst dat ik zeer ziók ben en ik
wil gaarne heelemaal tdek zijn.
Ik zag liem met de grootste verba
zing aan.
Gij begrijpt mij niet, vervolgde
hij nu glimlachend, en toch heel een
voudig. Als men erg ziek is, dan wordt
uien of goed opgepast, óf men sterft.
Als lk dood ga. dan is alles uil, dttu
heb ik geen honger meer en krijg ook
geen skiag; cn uien beweert ook, dat,
als men dood is, men in den hemel
komt. Als ik in den hemei ben, dan
zie ik mijn moeder weer en don zal
ik misschien aan onzen lieven Heer
kunnen vragen, om mijn zuster Cl iris-
li na gelukkig te maken. Als meu mij
goed wil verzorgen dan zendt men
mij naar het gasthuis on dat zou ik
gelukkig vinden.
Het gastlmis boezemde mij altijd
grooten afkeer in en dikwijls, als ik
onderweg uitgeput was van vermoei©-
nis, belioefdo ik slechts aan het hos
pitaal te denkon, om wedear kracht tot
loopen te vindon. Het verbaasde mij
dus zeer, toen ik Mattia op deze wijze
daarvan hoorde spreken.
Als gjij eens wist hoe goed ancn
het in liet gasthuis heeft, vervolgde
hij; eens ben ik daar reeds geweest;
mun haeft daar een dokter, een groo
te man met blonde haren, die altijd
klontjes in zijn zak heeft. Het zijn weJ
gebroken klontjes, want die zijn goed-
kooper, iiirot daarom smaken ze niet
minder lekker; en de verpleegsters
zijn ook altijd even vriendelijk: „Kom
doe dat. mijn jongen, steek uw tong
uit, urm kind", lk vind het prettig
als men zoo vriendelijk tegen mij
spreekt, dun zal ik wei kunnen we©
nen als ik daarin lust heb, dan hen
ik ook gelukkig. Dat is dom, met
waar? Mam- mijn moeder sprak altijd
zoo vriendelijk tegen mij. Die pleeg
zusters spreken juist zooals mum moe
der en ai zijn het niet dezelfde woor
den dan is het toch dezelfde muziek.
En als men beter wordt, dan krijgt
men bouillon en wijn. Ik vond het
prettig, toen mijn krachten hier lang-
zauterhaud begonnen af te nemen,
omdat ik met meer au lk zeide toen
tot mezelf: ik word ziek en Garofoli
zul mij naar het gasthuis zenden. O,
ik word erg zink; nu ben ik nog nieit
ziek genoeg; ik voel het zelf wei, maar
het is nog uiet zóó erg, dat ik Garofoli
hinder; hij heeft mij bij zich gehou
den. Het is vreemd, maar ongelukki
ge menschen zijn taai. Gelukkig heeft
Garofoli het niet verleerd om mij
evenals de anderen te tuchtigen. En
acht dagen geleden hoeft hij mij eon
slag met zijn stok op het hoofd ge
geven. Ik hoop nu dat het beslist is;
mijn hoofd is erg gezwollen; gij ziet
daar dien grooten witten bult wel.
Hij zeido dat liet misschien e©n gezwel
was; ik weet uiet wat een gezwel is,
maar zooals hij erover sprak, moet
het wel erg zijn; in elk geval heb ik er
vreoselijk pijn aan. Soins voel U* wil
der mijn lui ren zoo hevig stoken en
trekken, nog veel exger dan wanneer
lk kiespijn heb. Mijn hoofd is zwaar,
alsof fict honderd pond weegt; vaalt
krüg ik duizelingen en alles waggelt
mij voor de oogen, en 's nachts, zelfs
in mijn slaap, lig ik te steunen on te
kennen. Nu eeioof ik zoker, dat ik
over dag of drie, vier, wel naar het
gasthuis zal gezonden worden; want
ge begrijpt een jongen die 's nachts
lastig is, hindert ook de anderen en
Garofoli wordt niet gaarne gehinderd.
Hoe gelukkig dat hij mij een slag met
zijn blok gegeven heeft! Zeg nu ©ens
eerlijk of ik niet erg bleek zie?
Terwijl hij dit zeide, ging hij vlak
voor mij staan en keek mij strak aan.
ik had nu geen reden om langer te
zwijgen; toch wild» ik hem met de
volle waarheid zeggen, en hem beken
nen welk 'n akeligen indruk zijn groo
te glinsterende oogen, zijn magere in
gevallen wangen en zijn bleeke lippen
op mij maakten.
Ik geloof wel, dat gij ziek genoeg
zijt om naar hot hospitaal te gaan.
Eindelijk!
En met zijn hinkend been. trachtte
hij eono buiging te malkan. Daarop
ging hij weder naai- de tafel en begon
acao af te ve«en.
Nu heb ik genoog gepraat, zeide
hij, Garofoli komt «oo dadelijk tehuis,
en dan vindt hij' niets goreed: nu gij
meent, dat ik genoeg elang heb gehad,
om naar het hospitaal te gaan, nu is
het ook niet langer noodig om er
meer bij te krijgen dat nou slechts
verloren moeite zijn. en bovendien
schijnen die. welke ik thans kriig,
mli veel harder dan de klajmen, die
hii mij eenige maanden geleden gaf.
Zij. die beweren, dat men aan alles
went, hebben gelijk, nietwaar
Terwijl hij sprak, liep hij hinkende
om de tafel en legde de borden en
lepels en vorken op hun plaats.
Twintig borden telde ik. dus twintig
kinderen had Garofoli onder zijn lei
ding daar ik slechts twaalf bedden
zag 6taun. sliepen zij dus zeker twee
aan twee. En welke bedden waren
hetGeen lakens, «naar versleten
vollen dekens lugen er - die keker
uit eon stal afkomstig waren, toen
zij niet warm genoeg meer waren
voor paardendekken.
Is het overal zooals hier? vroeg
ik angstig.
Waar overal?
Overal, waar men knapen op
voedt.
Dat weet iik nietlk ben nooit
ergens andere geweest, maar tracht
gij ergens anders te komen.
Waar
Dat weet ik niet, dat doet er
ook niet toe ergens waar gij beter
zijt dan hier.
Het doet or niet toe waar. Dat wa3
«eer onbestemd en hoe zou ik het
aanleggen, om Vitalis op zijn besluit
te doen terugkomen?
Terwijl ik hierover stond na te den
ken. ging de deur open en trad een
knaap binnenhij had een viool on
der zijn arm en in zijn andere hand
hield hü aan at"k liout, dat van nf-
hrs.sk afkomstig was. Dat stuk bout,
dat veel geleek op de stukken, welke
onder den schoorsteen lagen, deed
mij plotseling begrijpen, vanwaar
Garofoli zijn voorraad hout opdeed
cn hoeveel deze hem kostte.
Geef mij uw stuk hout 1 zeide
Mattia. terwijl hij naar den nieuw,
aangekomene toetrad.
Maar inplaats van het stuk hout t
geven, hield hij het achter zijn rug.
Neen, zeker niet, zeide hij.
Geef het mij. dan wordt de soep
beter.
Als gij meent, dat ik het voorde
soen medegebracht heb; dan vergis
je Je, want ik heb niet meer dan vijf
tien stuivers kunnen ophalen en ik
reken op dit hout, om mij de vijf
stuivers, die mij orftbreken, niet te
duur door Garofoli te laten betalen.
Dat «al het stuk hout niet belet,
ten Je moet «e toch betalen, ieder
zijn hemt.
Mattia zeide dit op bitsen toon,
alsof hij blijde was, dat zijn makker
ook eens gestraft zou worden Ik
was verbaasd over den harden trek,
die er plotseling op zijn «acht gelaat
kwam. Eorst later heb ik begrepen,
dat wanneer men aanhoudend met
slechte menschen omgaat, men kolt
ook slecht wordt
(Wordt vervolgd.)