ft ft Voor do 6chaa:?chte der boter in Berlijn, welk© de waarlijk voorzich- it5?o huisvrouw, die in den afceloopen zomer potten en glazen met alle mo- golijk© geleien en marmeladen vul den, geen overmatige .zorgen baart, bes t a aii verschiiler ie redenen. Het plotselinge van dezen opeens opge treden misstand is waarschijnlijk te wijten aan de zucht der agrariërs, nog hoogere maximumprijzen van de regeering te bereiken dan de reeds toegestane van 1.50 per pond. Een drastisch bewijs daarvoor is de uit spraak van een boerin op> een Zuid- Puiteche markt, waar de in den om trek geproduceerde boter ook plotse ling verdwenen was. „Raapolie kost ƒ2 10. dus moest de boter ƒ2.40 kos ten, dan kunnen jelui krijgen zooveel jo wilt." Waarschijnlijk worden dus, nu do regeering het ideale van zulke prijzen n g maar niet inziet, de var kens (dus alweer met het volle recht Dultaèhland's negende vijand ge noemd) dit jaar met melk gevoerd, evenals het vorig jaar met aardappe len. De eiscli moest dus lulden bo- torknarten en melkkaarten, en voor al oen degelijke contróle van het ge produceerde door den landbouw. Duurt do oorlog lang genoeg, dan zal Duitschland ook op het gebied der organisatie van productie en consump tie dor levensmiddelen op zijn eigen gebied evenzeer de schitterende re sultaten bereiken die het overal el ders vertoont Economisch was men niet voorbereid, het wordt hier gaar ne toegegeven en men wijst er zelfs op, als argument tegen degenen, die beweren, dat Duitschland den oorlog zelf heeft gewensebt, daar het dan be ter op dit gewichtigste gebied toege rust zou zijn geweest. Tan de Re*ld6ntle en baar bawoaers. cccxxxvn. De Dinsdag gevallen sneeuw heeft niet te veel last in de 3tad bezorgd. Een smeerboel was het natuurlijk wel, maar de in den namiddag geval len regen heeft er heel wat toe bijge dragen oiu het ongerief van wat in des dóchters lied als „de witte wade" bekend staat zoo'n man had om 12 uur 'e middags de asfaltstraten eens moeten zien niet te groot te doen zijn. Daar zoolang de sneeuw valt "t doen arbeiden van sneeuwruimers- ploegen, gelijk staat met het verrich ten van arbeid zonder succes, werd eerst laat op den dag met 't vegen be gonnen. De als altijd actieve directeur \an de Reiniging had toen weer eens wat nieuws bedacht. We hebben in ons land gelukkig niet zoo'n last van dit wintergenoegen, dat het aanschaf fen van bepaalde auto-sneeuwruimers geboden is. Elk van die machines zou al gauw een 8000 kosten en hoewel de Raad steeds zich onbekrompen getoond heeft, waar het aanschaffen van ma teriaal voor de Reiniging betrof, daar zou het toch heel goed mogelijk zijn, dat ©en aanvraag voor één of moer automatische snoeuwrumuna- chines geen meerderheid zou vinden. Nu houdt de directeur heel veel van juto-tractie en een paar jatvr gele ien heeft hij, na een «waren sneeuw- /til, eens getracht om sneeuwploegen bevestigen aan de auto-vuiiniswa- *cns. Of de proef getukt is, weet ik niet. Waarschijnlijk niet al te best, a ant thans worden de ploegen beves- :igd aan de auto sproeiwagens, en naar bericht werd. blijken die wagens aan den hun vreemden dienst geheel te oeantwoorden. Komt er weer eens een dag van witte straten, dan zullen we die nieuwste straatmonsters want monsters zijn het wel aan den arbeid zien. Nu hebben zij alleen de Valkenboschlaan schoongeveegd. Dat ditmaal weinig losse menschen noodig waren ©ra sneeuw te scheppeu, U cok nog uit een ander oogpunt gelukkig. Evenals te Rotterdam 1) heb l>on we ook hier het verschijnsel ge had. dat zich slechts weinig mannen bij de Arbeidsbeurs voor tiet scheppen van sneeuw aangemeld 'hadden. Het Steuncomité heeft daarop 'bepaald, ilnt de vaste sneeuwruimers, die zich niet opgaven, uitgesloten zouden wor den van de wekelijksche uitkeering. uaraan het ontbreken van den juarlijkschen toevloed geweten moot worden, is niet officieel'bekend. Te Rotterdam werd bezwaar geanaakt tegen het bedrag van 2 per dag, dat als loon betaald wordt De kracht van die bewering kan ik niet onder zoeken, maar zo klidkt tooh eenigs- zlns zonderling, als we weten, dat de andere jaren zich steeds voldoende liefhebbers hebben aangemeld. Nu schiint te Rotterdam hst Steuncomité de te verdienen 2 in mindering te orcngen van het wekelijks uit te kee- ion bedrag eai als dit zoo is, dan komt. van een loonstandpunt bezien, liet argument niet onbegin indijk 1) En Haarlem. Red. H. D. Werk' je of werk' je niet en sneeuwruimen is niet prettig in komen blijft evengroot Is het won der dat de meestem dan zeggen: ,k werk niet? In Den Haag, waar de liefhebberij voor de sneeuw grooter was dan in de stad aan de Maas, omdat daar ook veel in stukwerk, of juister in wa gentjes werk geruimd wordt, staat +e zaak ongeveer gelijk. Trekken we derhalve een conclusie dan zou zo de ze zijn: degenen die zich aangemeld hebben, waren geen klanten van bet steuncomité. In hoever dat Juist handelt door arbeid te vorderen vmn personen, die ten s'otte htm iik> men met geen rent zien vermeerderen en hun schoenen zien verslijten, laai ik n het midden. 1) Waar het werkelijk crisis-slachtof fers betreft, geeft deze kwestie rtof tot nadenken, maar het weten dat ■mder de ondersteunden tal van bo- rwpswerkloozen zijn, die zich in an ders Jaren wèl aanmeldden, zou eer der neiging doen gevoelen om steun aan het comité in te houden, wat o.'k weer verkeerd zou zijn. Bij dit comité lijden do goeden niet met de kwaden, doch genieten de laatsten niet de eer sten, voor zoover voor dcize van ge nieten gesproken mag worden. Een witte muts heeft Kerstmis niet gehad. Het zou wellicht iets stemming gebracht hebbern, die nu ontbrak, ook omdat het publiek zich ditmaal beslist voor Sint Nicolaas heeift uitgesoro- ken. Dat is wel een verandering iret andere jaren. Het nationale gevoel is dus wel wat sterker geworden. SINTRAM. 1) Een stelling waarmee we ons niet gaarne vereenigen. Gelukkig zijn er ook ondersteunden, die liever werken voor het geld, dat hun uitge keerd wordt, dan hun ondersteuning genieten zonder er iets voor te doen. Red. H. D. Een Kerstvertelling. Overste Krobels zat in een fauteuil voor den haard en blikte vergenoegd in den hellen gloed van het kolen vuur, waarboven nu en dan paars blauwe vlammetjes in grillig slangen beu eeg om hoog kronkelden. Mevrouw en haar jongste dochter Beppie doorbladerden de illustraties van een portefeuille uit het Lees gezelschap, terwijl Nora, de zeven tienjarige oudste, voor de piano zat en zoo juist „Les cloches du Monastè- re" had beëindigd. In eenige pulletjes pronkte hier en daar een bundeltje mimosa en in een dikbuikige vaas, midden op de tafel, een dikke bos hulst, waaraan een vuurrood lint met gouden letters „Gelukkig Kerstfeest". De stemming was er dus, om dit feest recht huieeluk en gezellig te vieren het intieme feest, dat de grooteren terugvoert naar den kinder tijd. wanneer allen nog vol blijde ver wachtingen -zijnhet vreugde-feest bij uitnemendheid. Gezegende Kersttijd 1 Zoo recht knus en gezellig, vonden de meisjes. En toch, zei de overste, ont breekt er iets aan bij ons. Wij heb ben geen familielid, dat nog van ver re moet komen iemand waarop wij uren -verlangend moeten wachten. Wij zijn eiken dag bij elkaar en dat doet ons elkanders bijzijn niet meer aoo waardeer en. Het wordt heel wat anders als wij een zoon of dochter, die wü in langen tijd niet hebben ge zien, inet ongoduld verbeiden. Ook voor de afwezigen is een overkomst mei de Kerstdagen altijd een bijzon der genot. Zoo dacht i k er vroeger tenminste over. Als cadet was mijn prettigste vacantie het Kerstverlof. En zelfs als officier heb ik nog vele jaren het Kerstfeest in den ©uderllj- ken kring doorgebracht. Wanneer ik maar ©enigszins kon, ging ik met de Kerstdagen naar 'huis. ia dat lieeft mij nog eens een heel eigenaardig avontuur doen beleven. O, pa, vertel dat eens I riep do jongste opgetogen. D© overste keek glimlachend naar zijn vrouw, die juist een dampend glas punch voor hem neerzette. Hè ja, pa, zei N<xra, doet u dat Dan wordt het echt leuk Dan h©bben we zeif8 een Kerstvertelling en is de poëzie volkomen. Hoor me dat nest eens aan 1 zei de overste. En nadat hij een teug uit zijn glas had gedronken vervolgde hij Nou. enfin, dan zal ik dat avon tuur maar eens vertellen. Ik was nog jong luitenant en zou als gewoonlijk de Kerstdagen thuis doorbrengen. Maar de dag daarvóór had ik dienst, zoodat ik eerst met den laatsten trein uit mijn afgelegen garnizoen naar de hoofdstad kon vertrekken. Eigenlijk was ik ook de volgende dagen niet geheel vry, doch een welwillend, collega, die toch in het garnizoen bleef, was zoo kame raadschappelijk, die dagen den dienst voor mij waar ie iiemen. Zoo kon ik dus toch nog gaan en haastte inu naar het station, om de kans niet te beloopen, den laatsten trein te missen Het was gevoelig koud, want het had al ccnige dagen geducht gevro ren en hoewel het weerglas sinds den middag dalende was, blies de wind nog steeds zeer krachtig uit het Oos ten. Ofschoon ik gewoonlijk tweede klasse reisde, besloot ik ditmaal, op dit lange traject, eerste klasse te na men ik zou het dan p mijn réis wat comfortabeler hebben. Ik kon een hoekplaatsje bemachti gen en mankte het mij gemakkelijk, daar ik vermoeid was en niets liever wilde dan zoo mogelijk eenigszins in te duiten, om, zonder het zolf te we ten. de hoofdstad te 'bereiken. Veel mede-passagiers kreeg ik in mijn compartiment niet. Het waren enkele kooplieden en fabrikanten, die zich van hunne zaken naar huis sjvoudden en gewoonlijk na één of twee stopplaatsen medegereden te hebben, op hunne bastemming waren gearriveerd. Zoo was ik, van tijd tot tijd indom melend, gekomen tot het laatste sta tion, voor liet eindpunt was bereikt. Ik wus gebcel alleen overgebleven de conducteur had het portier ai we der gesloten, en juist zou ik mij wat dichter in inljn reisdeken wikkelen, orn eens recht behaaglijk een uiltje te knappen, daar er nu nog een vrij lang traject kwam, toen op het laat ste oogenblik plots het portier weer geopend werd en een jonge dame met eenige bagage naar binnen wipte. Juist op tijd, want onmiddellijk na het dichtklappen van het portier gaf de stoomfluit een scherpen gil, en de trein vertrok. Mot een koel knikje had mijn jeug dige reisgezellin— ik schatte haar op 17 18 jaar plaats genomen in liet uiterste hoekje tegenover mij. bij het portier waar zij was ingestapt. Zij scheen het noodzakelijk te achten, te genover mij een zeer gereserveerde houding te moeten aannemen, want nadat zij haar pakjes in het net had geborgen, opende zij een kleine city bag en. toen zij daaruit een boek had opgediept, begon zij met ernstig ge laat te lezen, hoewel het licht boven in de coupé zeer tleclit brandde en elk oogenblik iets duisterder scheen te worden. Ik vva3 niet van plan haar in haar lectuur te storen, maar nam haar on- dertusschen toch eens op. Zij was niet groot eerder klein, doch niet tenger. Een frisch, blozend gelaat met don kere, brutale kijkers. Het witgeveder- de ijsmutsje 6tond ietwat schuin op het donkerbruine haar. dat met oen paar coquette krulletjes langs haar ooren kroezelde. Geen onaardige ver schijning. Lang niet. Maar erg op een afstand. Geen blik keurde zij mij waardig. Totdat het licht eensklaps weer minder werd en met kleine hup- pelingen het laatste leeken van leven scheen te geven. Toen hoorde ik haar 6tem, met de verzuchting: „Hè, dat nare licht!" Ik stond dadelijk overeind om te trachten den hefboom langs den rand, waarop de woorden 5 .JDuioter" „Licht", een weinig te verzetten. Wat bleek evenwel nog niet zoo gemakke lijk ta gaan. totdat na eenige oogen- blikken morrelen, de hefboom plots losschoot, maar tegelijkertijd het lioht geheel uitging, en de afdeeïing in vol slagen duisternis gehuld werd. Mijniieerl liep mijn reïsgenoote, diep verbolgen, u doet het licht on middellijk weer aan. Ja, juffrouw, zei ik, dat is ge makkelijk gezegd, doch ik vrees dat het me niet gelukken zal. Al mijn moeite bleek te vergeefs. Ilct ding scheen onwrikbaar vast te zitten en ten slotte gaf ik mijn po gingen dan ook maar op. Mijnheer, dat is uw schuld U heeft het niet opzet gedaan. Ik trek aan do noodrem. Juffrouw! antwoordde ik, het spijt me, dat ik 't zeggen moet, maar u bent onheuschl U zegt daar din gen, die u niet kunt bewijzen. En als u nu door het trekken aan do nood rem den trein tot stilstand wilt bren gen, dan zijn de gevolgen voor u, dat begrijpt u wol, niet waar? Goed, goedl Ik zal het niet doen, zei ze gejaagd, maar dan gaat u weer op uw plaats zitten. En u belooft me daar te blijven... Ik kan op u reke nen, niet waar?U blijft zoover mogelijk van mij af. Met heel veel genoegen, repli ceerde ik, min of meer sarcastisch, als u 't me vergunt mijn oogen dicht ta doen, zal ik trachten in slaap te ko men. 'dan kan u toch zeker'geen leed geschieden. Ja, jal GoedtDoet u dat! klonk het zenuwachtig, gaat u zoo spoedig mogelijk slapen. Nu, zooals ik jullie vertelde, was ik vermoeid, en dus duurde het niet lang of lk dutte in, daar. ondanks de felle kou buiten, de temperatuur in de coupé, door de heet waterato ven, zeer draaglijk was gewerden. Weldra sliep ik in, gewiegd op de zachte kussens door het voortdurend geschommel en de monotone cadans: „Banne-banne ban banne-banne- b3n", veroorzaakt door de ratelende widen onder den waggon. Ik moet zeer vast geslapen hebben en ten slotte droomde ik Ik zag een Kerstboom met honderden licht jes, flonkerend en schitterend in heer lijken glansIk hoorde kinder stemmen Kerstliederen zingen eerst fluisterend, toen luider en luider golf de het lieflijke geluid nader. Daarna bazuingeschal en plots zweefden bo ven de kinderschaar slanke engelen in lange, witte gedaanten zij strooi den bloempjes in allerlei kleuren over de blijde kindergroep. Gejuich en ge jubel klonk uit aller mond... daarna was het weer stil en werd ik wak- kor door een heftig tikken op mijn voet. werd de punt van een parapluie, naar ik later bemerkte, gelijkertijd werd geroepen Mijnheer! Mijnheer! Word dan toch eens wakker! Wel een weinig onaangenaam in mijn fascineerenden droom gestoord, was ik mij toch vrij spoedig de situa tie bewustDo jonge dame,de donkere coupé, doch de trein stond stil. Dus heeft u toch aan de nood rem getrokken, bracht ik in 't mid den. Neen, mijnheer... dat niet, klaag de mijn reisgenoot© verlegen. O, dan zijn we dus op de plaats van bestemming, zei ik. Maar waar om doet de conducteur het portier niet open? Och, mijnheer, zei de dame, met een angstige 6lem. ik vrees dat we al lang geleden zijn aangekomen. Dat we... waarschijnlijk... vergeten zijn. Vergeten? vroeg ik, ten hoogste verbaasd, hoe is dat mogelijk? Heeft u dan niet gewaarschuwd? Neen, zei ze, ik... ik ben ook... in 6laap gevallen. Onwillekeurig schoot ik in een lach. om die naïeve bekentenis. Daar waren we dus vermoedelijk reeds eenige uren aan het eindsta tion gearriveerd, zonder dat we er beiden iets van bemerkt haddien. Do conducteur, onze coupé in donker ge huld vindend, had gedacht, dat ze onbezet was en het portier wellicht daarom niet geopend. De waggon was op een doode lijn gezet on niemand lind bemerkt, dat in een coupé twee reizigers waren achter gebl oven,. Mijn reisgenoot/je had onderwijl haar bagage uit het net genomen en stond gereed de coupé te verlaten. Ik probeerde initusschen het por tierraam naar beneden te schuiven, om zoodoende gelegenheid te hebben de beugel buiten tegen het portier aangebracht, te kunnen overhalen, om daarna te trachten het portier te openen. Door de strenge vorst was een dik ke ijslaag met allerlei grillige figu ren op de vensters zichtbaar, en, klaarblijkelijk vastgevroren, bleek nóch het een©, nóch het andere por tierraam beweegbaar te zijn, ondanks mijn herhaald rukken aan den riem. Wat nn? liet ik mij argeloos ont vallen. Maar mijnheer! zei de juffrouw, weer vrij lomp, u begrijpt toch wel, dat ik er uit moet. Mijn familie zal doodelijk ongerust zijn. Juffrouw, ik twijfel er geen oo genblik aan. De mijne niet minder. Ik word ook verwacht, liet ik er min of meer gebelgd, op volgen. U ziet toch, dat er geen verwikken, aan is. Alles is ijs aan den buitenkant. Maar Lk kan hier toch niet blij ven. Slaat u dan een ruit stuk met uw sabelt klonk het op commando- toon. Och, dat wil ik mot plezier doen, antwoordde ik gelaten, maar wan neer ik dan toch het portier niet zou kunnen openen, zullen we er veel slechter nan toe zijn. Dan zou de ijs koude wind hier vrij spel hebben. Maar wat dan, mijnheer? Kalm blijven on afwachten tot dat er stationspersoneel komt om ons te verlossen, betoogde ik. De waterstoven bleven nog al warm, zoodat vrij van de koude gelukkig niet veel bemerkten. We redekavel den nog wat, maar het slot was, dat wo eenparig van oordcel waren, zoo goed en zoo kwaad als het ging, den morgen af te wachten. Wij waren nu eenmaal slachtoffers van het stom me toeval of een verklaarbare nala tigheid, en het beste was nu maar ons daarin te schikken en het geval niet al te zwoor op te nemen. Na wederzijd6che keainismaking op dit ongewoon uur en in deze zeer zonderlinge omstandigheden, waren wij weldra in druk gesprek. Wij zaten nu tegenover elkaar en vertelden wederkeerig het doel van onze reis en de plannen voor de feest dagen. en zonder do minste verve ling vlogen de uren om. Voor afwis seling deden wij ons te goed aan een Hikje heerlijke biscuit, specialiteit uit de plaats, waaruit mij.n reisgezel lin afkomstig was, en d'o zij zeer wel willend voor ons arme gevangenen beschikbaar had gesteld. Toen ik door het aanstrijken van een lucifer op mijn horloge had ge zien, dat het vier uur aanwees, scheen het of de ijslaag op de por- tterrnampjea, aan de bovenzijde bezig was te ontdooien. Eti eer het een uur verder was, kletterde de regen in dikke stralen op de bovenbedekking dor coupé; kort daarop kon ik het portierraampje laten zakken en had ik het portier geopend. Wij pakten onze bagage bijeen, daalden voorzichtig eerst op de tree plank en daarna op don grond, en na ons even georiënteerd te hebben wisten wij op een der uiterste per rons te komen en dwaalden toen lang zaam af naar hot eerste perron, waarop al eonlge raizigers aanwezig waren, welke met den vroegen mor- gentrein zouden vertrekken. Na ons in de wachtkamer met een kop koffie verkwikt te hebben, gingen wij de donkere tunnel onder he.t ge bouw door perronkaartjes beston den toen nog niet en gingen haas tig over het groote stationsplein, langs de beslikte straten, naar Iret huis van de tante mjner reis- en lot- genoerte, waar ik in 't kort de zaak vertelde en Verzocht dienselfden dag een visite te mogen maken om het zeer exceptioneels geval nader toe te lichten. En toen heb ik een paar zeer prettige Kerstdagen gehad, besloot de overste, terwijl hij eenige dikke rookwolken voor zich uit Mies. En die dame, vroeg Beppie, mot dringende nieuwsgierigheid, heeft u die later nog wel eens ontmoet? Zeker! antwoordde d© overste, meeirmnlen zelfs. Die dame hoeft het grootste gedeelte van haar leven aan mijn zijde doorgebracht. Het is mnrna geworden O, ma! Adel Nora lachende in, is li dat geweest?... Wat een vreeselijke nacht!Maar liet ze ct ondeugend op volgen met z o o'n afloop toch' ontzettend leuk, hoor! DAMRUBRIEK. HAARLEMSCHR DAMCLUB. Alle correspondentie deze Rubriek betreffende, gelieve men te zendejf aan den heer H. W. ZITMAN, Ilnrmenjansweg 68. Probleem No. 728 von N. N. (Eerste publicatie). *L_ H 9 m Jf m L i t 4! s. p n n «1 m j M II fgf' g i Zwart 13 schijven op: 3, 5, 8, 9, 10,11, 12, 18. 17, 18. 21. 22 en 25. Wit 14 schijven op: 23, 24, 28, 29, 82, 33, 34, 85, 86, 87, 39, 42, 45 en 47, Probleem No. 727 van P. J. EIJPE. (Eerste publicatie) UK "ki ES. a a B m Éi If' ■it*.. m m Jk m És ïïk wm m 2 ',ïi1 Él m - S; Zwart 10 schijven op: 3, 6, 7, 13, 14, Wit 12 schijven op: 25, 26, 29, 31, 34, Oplossingen dazer problemen wor den gaarne ingewacht uiterlijk Dins dag 4 Januari 1916. Da oplossing van Probleem No. 722 van den auteur is: Stand: Zwart 11 schijven op: 8, 10, 14, 15, 16, 17, 18, 19. 20, 23, 24 en dam op 26. Wit: 9 schijven op: 25, 32, 33, 35, 37, 40t 42, 44, 47 cn dam op 50. Wit: 32-28, 47-36, 33-29, 40-34, 35 11, 44-39, 50 35. Zwart: 23 41, 26 48, 24 83, 48 30, 16 7, 33 44. De oplossing van Probleem No. 723 van don auteur is: 17, 19, 20, 22, 36 en dam op 21. 37, 38, 4L 42, 43, 44 on 47. Stand. Zwart 8 schijven op: 8. 9, 10, 11, 13, 17, 18 en 37. Wit: 9 schijven op: 28, 30, 32, 83, 88, 39, 41, 44, en 47. Wit: 33-29, 29-23, 28-22, 39-84, 34 5 I 1 Zwart: 37 46. 18 29, 46 49, 49 18. Beide problemen zijn goed opgelost door de hoeren: P. van Amersfoort, 11. Berends, Ph F. Amelüug Jr., W. C. Groenings, J. Jaoobson Azn. en W. J. A. Matla, De llaarlomsche Damclub houdt haar bijeenkomsten ieder on Maand ag< avond van 812 in de bovenzaal van Café de Korenbeurs, Spaarne 36. Liefhebbers van het Damspel afijn daar welkom. klaagde, dat ik geen aardappelen kreeg. Hij besloot teen mij niet meer uit te laten gaan en injj voortaan te huis te houden om op de soep te pas sen ta hel huishouden te doen. Maar daar ik onder de hand best van de soep zou kunnen snoepen, verzon hij or op, om ze in dezen ketel te koken; i 'doren morgen, voordat hij uitgaat, doet hij het vleesch en de groenten in den jjot en sluit liet deksel met een hangslot ;ik behoef dan maar te zor gen, dat het gaar wordt; ik kan dan alleen het vleesch ruiken, maar ervan proeven, dat begrijpt gij, dat zou nooit door zulk een smal tuitje gaan. Sedert ik in de keuken gekomen ben, heb ik zulk ©en vale kleur gekregen, want do rook voedt niet, integendeel hij doet den honger nog erger «orden. Zie ik ei' erg bleek uit? Daar ik thans niet meer op straat kom, hoor ik het ook niet meer zeggen. Ik had toen nog niet veel ondervin ding maar toch wist ik, dat men een zieke nooit beangst moest maken door hem te zeggen, dal hij ar ziek uitziet Gii ziet er niet bleaker uit dan een aiuler, antwoordde ik. Ik merk wei, dat gij dit zegt om mij gerust te stellen, maar ik vind het prettig, als ik er bleek uitzie, want dat bewijst dat ik zeer ziók ben en ik wil gaarne heelemaal tdek zijn. Ik zag liem met de grootste verba zing aan. Gij begrijpt mij niet, vervolgde hij nu glimlachend, en toch heel een voudig. Als men erg ziek is, dan wordt uien of goed opgepast, óf men sterft. Als lk dood ga. dan is alles uil, dttu heb ik geen honger meer en krijg ook geen skiag; cn uien beweert ook, dat, als men dood is, men in den hemel komt. Als ik in den hemei ben, dan zie ik mijn moeder weer en don zal ik misschien aan onzen lieven Heer kunnen vragen, om mijn zuster Cl iris- li na gelukkig te maken. Als meu mij goed wil verzorgen dan zendt men mij naar het gasthuis on dat zou ik gelukkig vinden. Het gastlmis boezemde mij altijd grooten afkeer in en dikwijls, als ik onderweg uitgeput was van vermoei©- nis, belioefdo ik slechts aan het hos pitaal te denkon, om wedear kracht tot loopen te vindon. Het verbaasde mij dus zeer, toen ik Mattia op deze wijze daarvan hoorde spreken. Als gjij eens wist hoe goed ancn het in liet gasthuis heeft, vervolgde hij; eens ben ik daar reeds geweest; mun haeft daar een dokter, een groo te man met blonde haren, die altijd klontjes in zijn zak heeft. Het zijn weJ gebroken klontjes, want die zijn goed- kooper, iiirot daarom smaken ze niet minder lekker; en de verpleegsters zijn ook altijd even vriendelijk: „Kom doe dat. mijn jongen, steek uw tong uit, urm kind", lk vind het prettig als men zoo vriendelijk tegen mij spreekt, dun zal ik wei kunnen we© nen als ik daarin lust heb, dan hen ik ook gelukkig. Dat is dom, met waar? Mam- mijn moeder sprak altijd zoo vriendelijk tegen mij. Die pleeg zusters spreken juist zooals mum moe der en ai zijn het niet dezelfde woor den dan is het toch dezelfde muziek. En als men beter wordt, dan krijgt men bouillon en wijn. Ik vond het prettig, toen mijn krachten hier lang- zauterhaud begonnen af te nemen, omdat ik met meer au lk zeide toen tot mezelf: ik word ziek en Garofoli zul mij naar het gasthuis zenden. O, ik word erg zink; nu ben ik nog nieit ziek genoeg; ik voel het zelf wei, maar het is nog uiet zóó erg, dat ik Garofoli hinder; hij heeft mij bij zich gehou den. Het is vreemd, maar ongelukki ge menschen zijn taai. Gelukkig heeft Garofoli het niet verleerd om mij evenals de anderen te tuchtigen. En acht dagen geleden hoeft hij mij eon slag met zijn stok op het hoofd ge geven. Ik hoop nu dat het beslist is; mijn hoofd is erg gezwollen; gij ziet daar dien grooten witten bult wel. Hij zeido dat liet misschien e©n gezwel was; ik weet uiet wat een gezwel is, maar zooals hij erover sprak, moet het wel erg zijn; in elk geval heb ik er vreoselijk pijn aan. Soins voel U* wil der mijn lui ren zoo hevig stoken en trekken, nog veel exger dan wanneer lk kiespijn heb. Mijn hoofd is zwaar, alsof fict honderd pond weegt; vaalt krüg ik duizelingen en alles waggelt mij voor de oogen, en 's nachts, zelfs in mijn slaap, lig ik te steunen on te kennen. Nu eeioof ik zoker, dat ik over dag of drie, vier, wel naar het gasthuis zal gezonden worden; want ge begrijpt een jongen die 's nachts lastig is, hindert ook de anderen en Garofoli wordt niet gaarne gehinderd. Hoe gelukkig dat hij mij een slag met zijn blok gegeven heeft! Zeg nu ©ens eerlijk of ik niet erg bleek zie? Terwijl hij dit zeide, ging hij vlak voor mij staan en keek mij strak aan. ik had nu geen reden om langer te zwijgen; toch wild» ik hem met de volle waarheid zeggen, en hem beken nen welk 'n akeligen indruk zijn groo te glinsterende oogen, zijn magere in gevallen wangen en zijn bleeke lippen op mij maakten. Ik geloof wel, dat gij ziek genoeg zijt om naar hot hospitaal te gaan. Eindelijk! En met zijn hinkend been. trachtte hij eono buiging te malkan. Daarop ging hij weder naai- de tafel en begon acao af te ve«en. Nu heb ik genoog gepraat, zeide hij, Garofoli komt «oo dadelijk tehuis, en dan vindt hij' niets goreed: nu gij meent, dat ik genoeg elang heb gehad, om naar het hospitaal te gaan, nu is het ook niet langer noodig om er meer bij te krijgen dat nou slechts verloren moeite zijn. en bovendien schijnen die. welke ik thans kriig, mli veel harder dan de klajmen, die hii mij eenige maanden geleden gaf. Zij. die beweren, dat men aan alles went, hebben gelijk, nietwaar Terwijl hij sprak, liep hij hinkende om de tafel en legde de borden en lepels en vorken op hun plaats. Twintig borden telde ik. dus twintig kinderen had Garofoli onder zijn lei ding daar ik slechts twaalf bedden zag 6taun. sliepen zij dus zeker twee aan twee. En welke bedden waren hetGeen lakens, «naar versleten vollen dekens lugen er - die keker uit eon stal afkomstig waren, toen zij niet warm genoeg meer waren voor paardendekken. Is het overal zooals hier? vroeg ik angstig. Waar overal? Overal, waar men knapen op voedt. Dat weet iik nietlk ben nooit ergens andere geweest, maar tracht gij ergens anders te komen. Waar Dat weet ik niet, dat doet er ook niet toe ergens waar gij beter zijt dan hier. Het doet or niet toe waar. Dat wa3 «eer onbestemd en hoe zou ik het aanleggen, om Vitalis op zijn besluit te doen terugkomen? Terwijl ik hierover stond na te den ken. ging de deur open en trad een knaap binnenhij had een viool on der zijn arm en in zijn andere hand hield hü aan at"k liout, dat van nf- hrs.sk afkomstig was. Dat stuk bout, dat veel geleek op de stukken, welke onder den schoorsteen lagen, deed mij plotseling begrijpen, vanwaar Garofoli zijn voorraad hout opdeed cn hoeveel deze hem kostte. Geef mij uw stuk hout 1 zeide Mattia. terwijl hij naar den nieuw, aangekomene toetrad. Maar inplaats van het stuk hout t geven, hield hij het achter zijn rug. Neen, zeker niet, zeide hij. Geef het mij. dan wordt de soep beter. Als gij meent, dat ik het voorde soen medegebracht heb; dan vergis je Je, want ik heb niet meer dan vijf tien stuivers kunnen ophalen en ik reken op dit hout, om mij de vijf stuivers, die mij orftbreken, niet te duur door Garofoli te laten betalen. Dat «al het stuk hout niet belet, ten Je moet «e toch betalen, ieder zijn hemt. Mattia zeide dit op bitsen toon, alsof hij blijde was, dat zijn makker ook eens gestraft zou worden Ik was verbaasd over den harden trek, die er plotseling op zijn «acht gelaat kwam. Eorst later heb ik begrepen, dat wanneer men aanhoudend met slechte menschen omgaat, men kolt ook slecht wordt (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1915 | | pagina 14