Kapitein Halton ontzegt zichzelf zijn pijpje, ..Veel Keluk in het nieuwe jaar 1" zei Rudland op vroolijken toon tot zijn ouden vriend, dien hij vroest ln tien morsten van den eersten Januari een bezoek bracht, ..Dank je I" antwoordde de sahip- per op somberen toon. „Van '8 -e- lijke I" ..Hé, oude jongen Wat scheelt er nan vroejt Rudland verbaasd. „Je ziet or uit of je ie laatste oortje ver snoept hebt." „Mij mankeert niets 1" zei Button kort-af. „Nooit in mijn leven heb ik mij beter gevoeld I" ..Dan heb je zeker steen heel sreluk- kisre leugd scehad 1" „Ik heb met het nieuwe jaar een nieuw besluit eenomen", verklaarde de schipper. „Ik ea mijn leven bete ren." „Dat sohiint Ie voorloopig nog niet zoet te smaken, vriendje, want je ziet or uit alsof je epn eeheele flesoh azijn leeggedronken hebtbekende Rud land openhartig. ..Hoe kom je er bij, op jouw leeftijd nost zulke besluiten te nemen Er is maar één groot be sluit. dat voor jou de moeite nog waard is te nemen, en dat is, je vast voor te nemen geen groote besluiten meer te nemen. Je bespaart daardoor jezelf veel onnoodige moeite, zooals de dienstbode zei. toen zij de stof onder de mat veegde en daar liet liggen." Kapitein Button luisterde met zichtbaar ongeduld naar de woorden van zijn vriend. En toen Rudland achterover in ziin stoel ging liggen cn ziin niip begon aan te steken, tee- kr-nde zioh op het gelaat van «den schinner een steeds boozer uitdruk king af. „En welke dwaasheid heb jij je nu wel in het hoofd gehaald vroeg Rudland. „Plan om te trouwen zeg „Neen. het is iets veel ergers Ik bedoel veel belangrijkere dan dat. Thomas Rudland". kondigde Button plechtig aan. „uw oogen aanschouwen iemand, die het rooken heeft afgeschaft." ..Wat I" vroeg Rudland ongeloo- vig. „Loop heen Het is de 1ste Ja nuari. niet April 1" ..Ik zal er viiker en gezonder door worden", pleitte de schipper. „Ik zal bedaarder worden en beter oogen hebben." Rudland zweeg eenige oogenblik- kcn. Do schipper begon verstrooid in ziin zak te voelen. „Waar zoek je naar vroeg Rud land nieuwsgierig. „Dat is de kracht der gewoonte", antwoordde de schipper op schuldi gen toon. „Ik verbeeldde mij. dat ik naar miin oiip en tabak zocht." „Het is onnoodig te rooken". zei Rudland. zware rookwolken uitbla zend. ..Zooals je zegt. het is een dwaze en dure gewoonte." „Eigenlijk is het met zoo heel 'duur", merkte de schipper peinzend top. „Maar ik wil er niet toe verleid worden! Toen ik vanmorgen naar be neden ging. zei ik flink tot mij zelf „Geen tabak meer, oude jongen I" En ik meende het" „Natuurlijk meende je het!" plaag de Rudland. „Dus, inplaats van zoo- als gewoonlijk na het ontbijt je pijp te vullen, ging je uit. gooide je pijp in den vuilnisbak en zond al je on gebruikte tabak naar een herstel lingsoord. Dat heb je zeker gedaan, niet „Neen. ik heb mijn pijpen gehou den". gaf de schipper toe. „Zij had don mij toch immers niets gedaan. Ik zou een gevoel gehad hebben, als of ik ondankbaar was tegenover oudo vrienden. Och, wat hei) ik niet dik wijls 's nachts opgezeten, met mijn laatste oiinie. vervuld van aangena me gedachten", ging hij droomerig voort. „Dat waren gelukkige tij den 1" „Maar in 't vervolg zul je nog gelukkiger ziin. nu jo zoo'n ongezon de gewoonte hebt opgegeven I" mom pelde Rudland. ..Het heeft mij nooit eenig kwaad gedaan 1" ontkende de schipper met vuur. ,.'k Ben miin geheele leven een zwaar rooker geweest on het heeft mii zelfs nooit hoofdpijn bezorgd. 'Ic Zou zelfs wel durven zeggen, dat het rooken mii voor menigte ziekte bewaard heeft 1" Rudland ging niet vender op deze ouaestie in, maar verviel weer in kal me tevredenheid met zijn niip. De schipper draaide eenige seconden lanig zenuwachtig zijn duimen, stond toen van ziin stoel op en begon op den schoorsteenmantel te zoeken. „Je zoekt toch niet naar die af schuwelijke niip T' riep zijn vriend verschrikt uit. „Ik ik geloof het eigenlijk wel, Rudland". bekende de schipper. „Je moet bedenken, ik ben nog niet hee- lemaal gewend aan het idéé dat er geen piip in miin nabijheid is. Ik dacht er niet bij. Gelukkig hield jij mii bijtijds tegen", voegde hij er bij, zijn blik vermijdend, „anders zou ik weer "even gelukkig als een konfng aan het rooken zijn gegaan I Neen, dat laatste meen ik niót zoo", eindig de hii haastig. .Ik weet. dat je er een hekel aan zou hebben, de belofte aan Jezelf te breken", zei Rudland met leedver maak. „Maar ik zal doen wat ik kan ki,i\ Je to helpen. Button. Ik zal alle dagen in je gezelschap ziin en je voortdurend aan io nieuwjaarsbesluit herinneren." „Dat zul ik niet noodig hebben", zei de schipper verstrooid. „Ik zal niet licht vergeten, hoe dwaaik bedoel hoe vast lk dit besluit geno men heb." „Hoe kwam ie er toe, uioo'n be lachelijk besluit te nemen vroeg Rudland streng. „Het is alles goed en wel om mij zoo te plagen als je deze laatste minuten gedaan hebt: mnv weet ie wel. dat dit niet-rooken van jou een groot verschil in onze vriendschap te weeg zal brengen? Ik ben niet van plan. bij je te koimen zitten rooken tegenover iemand, die er uitziet alsof hij nooit meer harte lijk zal kunnen lachen. Je hebt er zeker een soort van eed op gedaan. r.iet „Ja, juist I Maar wat ik zeggm wil. Rudland, er zou toch z'eker geen kwaad in sleken. als ik nu mijn piin ©ens ging vullen. zou het wel Het zou in elk geval iets zijn. En ik nns mijn tabak zoo „Zou je je woord breken, als een dokter dat noodig vond?" vroeg Rud land. „Natuurlijk zou je dat. I-Ieel goed ik ben eigenlijk een soort van dokter de kanarie is al dikwijls onder nrön behandeling gewcost. Dus ik ben dokter, en ik zeg. dart niet- rooken slecht voor ie is en dat je weer moet beginnen De schipper scheen het niet noodig te vinden, hierover te discussiëeren. Hii had het te druk oin ziin pijp aan te steken, en daaHbij keek hiii Rud land dankbaar glimlachend aan. om dat ziin vriend heart zoo uit de moei lijkheid had gered. Liefde winf. Wie is die jonge dame Graaf II. vroeg dit op den gewonen waardigen toon. terwijl zijn gast vrouw zich beijverde, zijn "blik te volgen. Die dame in 't wit? infor meerde zij. Neen. dat kan ik u niet zeggen. Een vriendin bracht haar mede. Maar ik zal het trachten uit te vinden Doet u geen moeite, sprak hii. Mijn belangstelling was meer nieuwsgierigheid. Hij wilde doorloopen. maar op dit ©ogenblik naderde de dame van de •gastvrouw, die zich naar haar toe keerde en vroeg Graaf TL vroeg mij juist den naam van het meisje, dat gil mee- naairit De aangesprokene aarzelde even vóór zij antwoordde Het is een nichtje van mij, I Rosa. Ik heb haar maar eens mee gebracht. Het kind gaat anders nooit ergens naar toe. Ik geloof niet, dat zii zich amuseert. Och. is een arm kind. Onbekend in de wereld, en zonder eenigen invloed. Een mooi meisje heeft altijd nog wel eenigen invloed, zei de graaf, en keek naar de dame in 't wit. Toen hij verder wandelde, zei de vriendin van de gastvrouw Is het waar, mevrouw, dat graaf H. een diplomaat is en geen han delsagent. zooals hij zichzelf noemt? Ik heb geruchten gehoord, zei de gastvrouw. Ik hoop niet. dat hij Rosa in een diplomatieke intrige zal wikke len, merkte zij op. Rosa voelde zich intusschen, ter wijl zij hoorde, dat men over liaar sprak, als asschepoester op 't oogen- iblik dat de prins verschijnt. Ze had haar derden dans geëindigd met baron Z.. een van de populairste fi guren in de diplomatieke kringen. Zij vermoedde niet. dat menige blik op ben gericht was. terwijl zij dans ten. - Alleen d&t wist zij do donkere wereld, zooals zij die alleen kende in haar huiselijk leven, was veranderd in een zóó heldere, dat deze haar een ©ogenblik verblindde. ln vele tuinen van do wereld ben ik geweest, sprak de baron, in Oost en Westvele mooie, prach tige bloemen Bieb ik gezien, maar nooit vóór heden wenschto ik er één to plukken en haar voor mij te be houden. Zij had haar gelaat afgewend en hii bekeek haar. zooals zij daar stond, omgeven door een auroooT van licht om het donkerbruine haar. Kaar profiel stak scherp af, en ter wijl hij haar nog steeds bekeek, moest hij zichzelf bekennen, dat daar een prachtige bloesem stond om te plukken, tenminsto zoo hij dien kon bereiken I Houdt gii veel van leliën en tul pen vroeg hij. Ja, leliën en tulpen en rozen. Tic zal u morgen wat zenden, tenzij ce ze mii will laten brengen. Een plotselinge blos bedekte haar «elan! Baron, zeide zij, ik ben niet geliik aan die andere meisjes op het bal hier. Gij begrijpt nog niet. Zij zijn deze dames allen van uw stand, zii behooren tot uw Wereldmaar ik ben slechts oen vreemdelinge hier. Aanstonds koer ik weder tot *"dn eigen gewoon leven teru- in een zeer arm huis. dat, niet geschikt is voor u om er te ko nten Rozen groeien soms het mooist op een afgelegen plekje. antwoord de hij. Ik onderscheid u van alle meisjes liier. Ik zal trotsch zijn en zeer vereerd, indien gij mii naar uw huisje laat komen. Zij streed nog altijd tegen het denkbeeld, tot hii ten slotte haar hand greep. Gii zijt het, die mij niet be- griint. 't Is meer dan isn voorrecht, indien gij mij toestaat, naar uw huis te komen, iets dat ik u nu niot vra gen kan. Ik kan nog slechte eeniee dagen hier verioeven. dan moet ik naar,miin standplaats terug. Toe. laat mii u nog eens weerzien. Op dit origenblik sprak een stem, dicht bii haar Ik bon de overbrenger van een boodschap voor u. Graaf II. boog tegelijkertijd voor IRosa en den baron, die opstond, be leefd doch vormelijk. Ik hoop, dat ik u niet lastig val. zei de graaf. Is uw dans nfgeloopen, of Neon, voorbij. Ik heb voor den volgenden dans nog niet afgespro ken, Wat is d'e boodsohap Er ontstond oen stille, terwijl de craof 7-ü" best deed. uit te laten ko men. dat er iemand te veel was bij liet gesprek. De baron strekte den arm uit. Mag ik u weder naar uw nicht begeleiden vroeg hij. De bood- Isciuip van dezen heer kan misschien wel cvem wachten? Pardonedo graaf pre senteerde eveneens zijn armmijn boodschap is belangrijk, 'k Zal u de boodschap overbrengen en u dan naar uw plaats begeleiden. Rosa aarzelde. De baron trok zich terug, terwijl hii zeide 11c hoop. dat- ge nog eens een dnns voor mii zult bewaren, Rosa? Graaf II. leidde haar daarop naar een der hoeken, verborgen achter palmen. Mijn boodsöhap, begon hij, terwijl hii naast haar plaats nam, is van mijn Gouvernement en ik reken op uw geheimhouding. Ik begrijp u niet. meneer, antwoordde zij. Ik geloof, dat u zich in den persoon vergist. O. neen. Ik had u eigenlijk meer diplomatiek moeten naderen, maar daarvoor ontbrak de gelegenheid De gunst, die ik u wil vragen, vor dert maar oen oogenblik werk voor u. De gunst 1 stamelde zij. Dezen avond hebt gij kennis ge maakt, ging bij voort, met een diplo maat, die zich tot u aangetrokken voelt. Hij is iemand, die zich door een eersten indruk laat medeslcepen. De indruk, dien gij op hem maakt, is tij- idelijik, maar misschien wilt'gij voor mij een kleine inlichting vragen. Zij wilde protesteeren, maar hij maakte een afwerend gebaar. Ik heb juist uw geschiedenis ge hoord. Gij hebt een moeder die arm is en ziek te bed ligt. Met geld kunt gij misschien het leven van uw moeder redden, lk wil voor u in een bank plaatsen, op uw rekening een som van f 5ÜOO, indien gij mij binnen vijf dagen den naam zegt van den gehei men agent in dienst bij dan baron in zijn standplaats. Maar dat is onmogelijk, ant woordde zij. Het zal hem niet schaden, zei de graaf. Vertel den baron, vervolgde hij, dat ik u sprak over deze zaak en dat gij geweigerd hebt dit te doen. Vraag hem u iets toe te vertrouwen, waa uit hij u oprechtheid ufleiden kan. Dan is dit een wederzijdsch vertrouwen. Gij vraagt hem den naam van den geheimen agent Telefoneer dezen di rect aan mij. Pas óp! Binnen 5 da gen! Dan zullen f 10.000 voor u gereed liggen op de bank. Meer behoeft gij niet voor mij te doen. Indien het ge beurd is zal uw naam nrit genoemd wouden. Gij kunt zeggen, dait eon verre bloedverwant u liet geld heeft vermaakt. Nu zal ik u naar uw plaats geleiden. Ilij stond op en bood haar zijn arm aan. Werktuigelijk nam zij dezen aan. Zij was geheel in de war. Dit was Jweil .het vreemdste, wad haar ooit overkomen was en zij was er geheel van onder den indruk. Vaarwel, rei de errnaf. ik liöop dal gij gelukkig zult zijn. Met geld is ge luk mogelijk. En met een buiging ver liet hij haar. Toen Rosa dien avond huiswaarts keerde, kwam haar steeds weer twee zinnen in de gedachte: „Morgen z'.l ik u rozen brengenl" en „f 10.000 zul len morgen op do Bank geplaatst wouden". De ziekte van Rosa's moeder h'nd den volgenden dag de crisis bereikt, en de dokter zeide: Indien gij wilt, dat uw moeder gered wordt, moet zij onmiddellijk naar een warmer klimaat vertrekken. Nadat de dokter heengegaan was kwam een brief van den graaf met slechts deze woorden: Pas op, f lO.OOU Dnama kwam de baron beladen met een bouquet rozen. Dezen morgen was hij zonderling opgewonden. Ik moet spoedig wiéder op reis, sprak hij, ik zal gaan. Maar Rosa, zult gij mij altijd nog blijven bemin nen, zoodat, wanneer ik terugkeer, jij de mijne zult wezen? Hij had haar beide handen gegrepen en hield ze krachtig omklemd. Bemint gij mij Rosa?, vroeg hij. Zij aarzelde. De woorden van den graaf klonken haar i,n de ooren. Maar zij had hem lief. Zij sloeg haar oogen naar hem op en zeide: Ja! Hij bracht haar hanlden naar zij-n lippen. Mijn Rosa, murmelde hij. Nu spijt het mij zoo, dat ik vertrekken moet. Maar mijn betrekking eischt het Morgen heb ik vergadering bij onzen geheimen agent; zie, ik zal u op de proef stellen, of gij mii werk©1 ijk liefheb! Ik zal u mijn geheimen in handen geven. Hii baalde een brief uit zijn por tefeuille en gaf dien haar. Nu hebt gij mijn eer, zoowel als mijn liefde. Deze brief bevat de plan nen die morgen besproken worden en den naam van den geheimen agent Vannvond zal ik nog eens terugkee- n om een laatslen groet te brengen En hij verliet baar, de enveloppe welkee niet verzegeld was, in haar banden achterlatend. 's Avonds keerde bij terug. Rosa was zeer 'bleek. Baron, zei ze, hier is uw brief. Tic wenseh dat gij dien medenee.mt. Wij moeten elkaar maar niet weder ontmoeten. Moeder gaaf. morgen naar het zieken huis. Tic heb werk gezocht om haar te geven wat zij noodig heeft. Wij behooren niet bij elkaar Ik bedank u voor al uw goedheid... ik vraag n van mij weg te gaan... Hij nam den brief elinxlachsnd pan Gij vrouwen zijt nieuwsgierig. Toch heb gij de enveloppe niet ge opend. Hoe weet u dat ik dit niot heb gedaan, vroeg zij. O, dat denk ik, maar ik wil mij overtuigen in uw tegenwoordigheid. Ilij opende de enveloppe. Binnenin was een andere, verzegeld, en het lak hetwelk in het midden van deze en veloppe gehecht was, lag gedeeltelijk tegen de eerste enveloppe aqn. Zoo, ik zie het. Gij hebt deze en veloppe niet geopend. Indien gij het gedaan hadt, zou het lak in het mid den van de buitenste enveloppe ver broken moeten zijn. Gij hebt de 'ak- ken ook niet vernieuwd, want dit kondt gij niet, daar het lak een spe ciale kleur heef! Zoo kunt gij en, dat ik niet licht mijn eer aan iemand toevertrouwd. Bovendien is het schrift op den brief in de binnenste c/nveloppo een geheimschrift. Hij wierp den brief weg. Waarom hebt gij de gunst, die de graaf u vroeg, niet aangenomen? vervolgde bij. Weet gij dat...? stameLde zij ver baasd. Natuurlijk, antwoordde hij. Hij wist niet, dat ik hem kende. Toen stelde ik u op de proef. Maar vertelt mij, wat hieldt u legen. Ik heb u lief, bekende Rosa, en uw eer is mij zooveel waard als de mijne. Nu weet gij het, maar ga nu ook weg, alstublieft. Maar hij nam haar triomfantelijk in de armen. Bmnen drie dagen zal ik terug- keeren, zei hij. Wanneer zal onze trouwdag zijn? DAMRÜBRIEK. haarlemsche damclub'. Allo correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men lun den Hoor tl W. Zitman, Harmonjansweg 68» Probleem No. 749, Zirart van J. W. VAN DARTELEN, (Eerste publicatie). Zwart 10 schijven op: 9, 10, 11, 13. 15, 16, 18. 20, 22, 23 en dam op 50. Wit 12 schijven op: 24, 26. 27, 29, 32, 34, 35, 37, 38, 41, 42 en 46. 4S 47 48 49 50 Zwart 9 schijven op: 2, 8, 9, 10, 13, 15, 18, 20 en 26. Wit 10 schijven op: 22. 24, 29, 32, 33, 34, 37, 40, 41 en Oplossingen dezer problemen wor den gaarne ingewacht uiterlijk Dins dag 28 Maart 1916. De oplossing van Probleem No. 745 van den auteur is: Stand: Zwart 12 schijven op: 1, 3, 8, 9, 10, 12, 14, 16, 20, 24, 25 en 41. Wit 12 schijven op: 21, 22, 28, 29, 32, 33, 34, 35. 37, 38, 44 en 46. Wit: 28—23, 32—28, 35—30, 44-40, 34-30, .29 38, 33 2 I I Zwart: 16 18, 4143, 24 35. 35 44, 25 34, 18 29. De oplossing van Probleem No. 746 van den auteur i3: Stand: Zwart 10 schijven op: 2, 3, 8, 9, 10, 12, 15, 18, 21 en 26. Wit 10 schijven op: 17, 20, 24, 25, 32, 33, 34, 36, 39 en 42. Wit: 32—27, 34-29, 36-31, 29—23, 33 4, 4 16 1 I Zwart: 21 32, 12 21, 26 48, .18 :28, 15:24. Beide problemen zijn goed opgelost •door de heeren: P. van Amersfoort, J. W. van Dar telen, J. Jacobson Azn., W. J. A. Maila, J .Meijer, J. C. van Waard en G. J. van Wijk. De ITaarlemsche Damclub houdt haar bijeenkomsten i©deren Maandag avond van 8 tot 12 uw in de boven zaal van café „de Korenbeurs", Spaame 36. Liefhebbers van bet damspel zijn daar welkom. Zij, dio don leeftijd van 18 jaar be reikt hebben kunnen zich als lid b_ het bestuur aanmelden. Jongelieden van 1618 jaar kun nen ais aspirantlid wordiem aangeno men. CORRESPONDENTIE. IT. v. R., altiier. Probleem nage zien, doch ongeschikt. Do stand is niet fraai, verwikkeling erg eenvou dig. Tracht eens iets betere te maken, en neem dan vooral de volgende re gelen in acht. Natuurlijke stand. Mooie afwikkeling, en geen onnoodi- g© schijven (schijven welke geen dienst doen). DAMNIEUWS. NEDERLANDSCHE DAMBOND. a,s. Maandagavond 8 uur spelen voor de 2e klasse compelite in-de bo venzaal van café „die Korenbeurs", Spaarne 36 alhier, de damclub Haar lem en de Haarlemsche Damclub. Belangstellenden hebben vrijen toe gang. UIT DEN COMPETITIE-WED STRIJD. Partij gespeeld Lusschen die heeren Z. van de Haar! Damclub met wit en G. van het Vereanïgde Amsterd. Dain- genootschap met zwart. Fransche Opeuenig (onregelmatig doorgezet). Wit: Zwart; 1. 34—30 17-22 2. 30—25 19-24 3. 32—27 24-29 4. 33:24 20 29 5. 37-32 11-17 6. 31—26 22 :31 7. 26 :37 7—11 8. 39—33 17-22 9. 33 24 14—20 1Ü. 25 14 9 29 11. 37-31 11—17 12. 32—27 10—14 13. 40—34 29:40 14. 45:34 14—19 15. 38-33 19-23 16. 44—39 5—10 17. 42—38 10-14 18. 50-45 13—19 19. 49—44 23-28 11 20. 41—37 de boste 17—21 21. 46-41 21:32 22. 38 :27 1—7 23. 44—40 8—13 24. 3329 11 19—23 gedw» 25. 47-42 3—9 26. 31-26 22 :31 27. 36 271 1217 28. 37-31 7—11 29. 41—36 17—22 30. 29—24 I 14-20 31. 34—29 23:34 32. 40 :29 11-17 33. 39-33 28 :39 34. 43 34 2—7 35. 45—40 7-11 36. 4237 4-10 37. 37-32 18-23 I 38. 27 18 godw. 23 12 gedw. 39. 32—28 10-14 40. 48-43 12—18 41. 29—23 18 29 42. 24:33 13-18 43. 3530r Deze partij met mooie en ingewik kelde momenten werd wegens tijdge brek als remise afgebroken. van het gordijn; maar ditmaal was het ondanks mijzeLven en tegen mijn wil, terwijl ik de eerste maal meer natuurlijk met opzet had gekeken. 'I huns zeide ik tot mezelven dat ik niet kijken mocht, en toch keek ik. Ik was zelter, dat het beter was niet te zien en toch wilde ik zien. Mijn vader en moeder waren alleen; terwijl mijne moeder snel twee pak ken maakte van de artikelen, die men had neergelegd, veegde mijn vader een hoek van den stal sclioon; onder het droge zand, dat hij met krachtige tegen met den bezem op zijde schoof, werd weldra een luik zichtbaar; hij lichtte het op; mijn moeder was in tusschen gereed gekomen met het vullen en toebinden der twee zakken en hij daalde er mede ln don kelder, waarvan ik de diepte niet zien kon, terwijl mijne moeder hem bijlichtte met de lantaarn. Toen de twee pak ken geborgen waren, kwam mijn va- dor weder ie voorschijn, 6loot het luik en veegde weder het zand er over- lieen. Toen hij dit gedaan had was hot onmogelijk den ingang van den keider te bespeuren. Over hot zand strooiden zij weder eenig hooi, waar mede de vloer van den' stal bedekt was. Toen gingen zij heen. Op het oogenblik dat zij zonder ge- druisch de deur sloten, kwam het mij voor dat ik Matlia zich hoorde l«e\ve- rcii; hel was alsof hij zijn hoofd op zijn kussen legde. Had hij ook gezien wat er gebeurd was? Ik durfde het hem niet vragen; het was geen© onbestemde vrees meer, die mij vervulde; ik wist thans, waar om ik zoo angstig te moede was: van het hoofd tot de voeten brak mij het koude zweet ui! Zoo bleef ik den jjanschen nacht liggen; een haan in de buurt kondig de het aanbreken van den dag aan; eerst toen viel ik in slaap, maar het was een zware koortsachtige slaap, vol akelige droombeelden, die mij met schrik en angst vervulden. Het piepen van scharnieren deed mij ontwaken en de deur van onzen wagen werd geopend; maar daur ik mij verbeeldde dat het mijn vader was, die ons kwam zeggen dat het tijd was om op te staan, sloot ik de oogen om heen met te ziet. 't Is uw broer, zeide Matlia, die -ons bevrijden kwam, hij is al weg ook. Wij stonden op; Maltia vroeg mij niet of ik goed geslapen had, en ook ik vroeg hem niets. Toen hij mij op zeker oogenblLk aanzag, wendde ik de oogen af. Wij moesten naar de keuken, maar m in vader en moeder waren er niet; mijn grootvader zat in zijn leunstoel, alsof hij er niet uit was geweest Be derf den vorigen dag en mijin oudste zuster, die Annie heette, maakte de tafel schoon, terwijl mijn oudste broer, Allen, het vertrek a(Invoegde. Ik ging naar hen toe om hun een band te geven, maar zij gingen voort met lvun arbeid zonder mij te ant woorden. Ik ging toen naar mijn grootvader, maar deze liet raij niet bij z'ch ko men en evenals den vorigen dag spuw de hij naar mijn kant, wat mij terug deed keeren. Vraag eens hoe laat ik mijn va der en moeder zal zien, zeide ik tot Mattia. Mattia deed wat ik hem verzocht, en toon mijn grootvader Eugelscli hoorde spreken, scheen hij wat vrien delijker te worden; zijn gezicht ver loor iets van die akelige strakheid en hij antwoordde. Wat zegt hij? vroeg ik. Dat uw vader den ganschen dag uit is, dat uwe moeder slaapt en dat wij kunnen gaan wandelen. Heeft hij niets meer gezegd? vroeg ik, daar mij dit veel korter toescheen dan hetgeen de grijsaard gesproken had. Mattia scheen eon weinig verlegen. Ik weet niet of ik hel ander© wel goed heb begrepen. Zeg mij maai' wat ge begrepen hebt. Het kwam me voor, dat hij zeide. dat, als wij onze kans konden waar nemen in de stad, wij die niet voorbij moesten laten gaan en toen voegde bil er bii en dit weet ik zeker „onthoud dit: men moet leven ten kost© van de oiunoozeJen". Zeker - giste mijn grootvader wat Mattia mij uitlegde, want hij die laat ste woorden maakte hij met de hand, die niet lam was, een© beweging alsof hij iets in zijn zak stak en hij knipte daarbij met do oogen. Laat ons heengaan, zeide ik tot Mattia, Twee of drie uren lang zwierven wij in den omtrek van de Roode Leeuw; wij durfden ons niet ver verwijderen, uit vrees, dat wij den-weg niet meer zouden vinden. Bij daglicht scheen Bethnal-Green mij nog vreeselijker toe dan toén wij het in de scheme ring hadden gezien: de huizen, zoo wel als de menscheen hadden een ai- lorei leindigst voorkomen. Wij keken, Mattia zoowel als ik, maar wij zeiden niets tegen elkander. Telkens langs denzelfden weg terug koerende, kwamen- wij eindelijk we der op het pleintje voor De Roode Leeuw, en traden in huis. Mijne moeder had liare kamer ver laten; op den dreuipei zag ik haar reeds inet het hoofd rustend op de tafel. Ik verbeeldde mij dat zij ziek was, en ik ging naar haar toe om haar een kus te geven, want met haar pralen kou ik niet. Ik slóeg mijin armen om haar hals; zij richtte het hoofd op, dat op haar schouders bengelde en zag mij aan, maar blijkbaar zonder mij te zien; toen rook ik de lucht van jenever, die haar adem mij in 't .gezicht blies. Ik deinsde terug en zij liet het lioofd we der zinken op har© armen, die op ta fel lagen uitgestrekt. Gin, zeide mijn grootvader. En hij zag mij grinnekemd aan, ter wijl hij eenige woorden sprak, die ik niet verstond. Eerst bleef ik onbeweeglijk, als ver steend staan; toen wierp ik een blik op Mattia, wi&i eveneens de tranen in de oogen stonden» Ik gaf een wenk en weder gingen wij heen. Langen tijd liepen wij naast elkan der voort, elkanders hand vasthou dende, maar zonder een woord te spreken en zonder te weten, waar wij heengingen. Waar wilt ge naar toe'? vroeg Mattia met zekere onrust Ik weet het niet. naar de eene of andere plek, waar wij samen kun nen praten» lk heb u iets te zeggen en hier, onder al die menschen, kan ik dat niet doen. Toen ik nog over volden en door bdkschen zwierf had ik dan ook, op het voorbeeld van Vitalis, mij gewend om nooit iets van eenig belang te zeg gen, waarneer wij ons in een straat van een stad of dorp bevonden; als ik menschen om mij heen zag, kon it nooit goed mijne gedachten bij el kander houden; nu wilde ik mot Mat tia ernstig spreken an wei weten wat ik zeide. Op het oogenblik dat Mattia mij do vraag deed, waren wij Ln een© straat gekomen broeder dan de stegen, waar wij tot hiertoe hadden rondgedoold; ik meende aan het einde van die straat boomen te bespeuren. Mis schien was daar wel de vrije natuur. Wij volgden de richting. Het was do vrije natuur niet, maar een zeer groot park met uitgestrekte grasvelden en hier ©n daar groepjes jonge boomeiu Hier waren wij waar wij wezen moes ten om samen te praten. Mijn besluit was genomen en ik wist wat ik zeggen wilde. Go weet dat ik veel van u houd, mijn beste Mattia, zeóde ik tot mijn makker, zoodra wij op een afgelegen schaduwrijk plekje ons hadden neer gezet, en ge weet ook wel, dat ik uit vriendschap u gevraagd heb om met me naar mijn ouders te gaan. Je zult dus niet aan mijne vriendschap twij felen,, wat ik u ook vragen mocli! Wat een domme vraag! zeide hij, terwijl hij poogde te glimlachen. Je wilt lachen, opdat ik niet be droefd zou zijn, maar het doet er niet toe of ik bedroefd ben; bij wien kan ik woenen, als het niet bij u is? En mijn armen om Mattia heen slaande, barstte ik in tranen los; nooit had ik raij zoo ongelukkig ge voeld als ik alleen was, te midden van die groote woelige wereld. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1916 | | pagina 14