Kapitein Halton ontzegt
zichzelf zijn pijpje,
..Veel Keluk in het nieuwe jaar 1"
zei Rudland op vroolijken toon tot
zijn ouden vriend, dien hij vroest ln
tien morsten van den eersten Januari
een bezoek bracht,
..Dank je I" antwoordde de sahip-
per op somberen toon. „Van '8 -e-
lijke I"
..Hé, oude jongen Wat scheelt er
nan vroejt Rudland verbaasd. „Je
ziet or uit of je ie laatste oortje ver
snoept hebt."
„Mij mankeert niets 1" zei Button
kort-af. „Nooit in mijn leven heb ik
mij beter gevoeld I"
..Dan heb je zeker steen heel sreluk-
kisre leugd scehad 1"
„Ik heb met het nieuwe jaar een
nieuw besluit eenomen", verklaarde
de schipper. „Ik ea mijn leven bete
ren."
„Dat sohiint Ie voorloopig nog niet
zoet te smaken, vriendje, want je ziet
or uit alsof je epn eeheele flesoh azijn
leeggedronken hebtbekende Rud
land openhartig. ..Hoe kom je er bij,
op jouw leeftijd nost zulke besluiten
te nemen Er is maar één groot be
sluit. dat voor jou de moeite nog
waard is te nemen, en dat is, je vast
voor te nemen geen groote besluiten
meer te nemen. Je bespaart daardoor
jezelf veel onnoodige moeite, zooals
de dienstbode zei. toen zij de stof
onder de mat veegde en daar liet
liggen."
Kapitein Button luisterde met
zichtbaar ongeduld naar de woorden
van zijn vriend. En toen Rudland
achterover in ziin stoel ging liggen
cn ziin niip begon aan te steken, tee-
kr-nde zioh op het gelaat van «den
schinner een steeds boozer uitdruk
king af.
„En welke dwaasheid heb jij je nu
wel in het hoofd gehaald vroeg
Rudland. „Plan om te trouwen
zeg
„Neen. het is iets veel ergers Ik
bedoel veel belangrijkere dan
dat. Thomas Rudland". kondigde
Button plechtig aan. „uw oogen
aanschouwen iemand, die het rooken
heeft afgeschaft."
..Wat I" vroeg Rudland ongeloo-
vig. „Loop heen Het is de 1ste Ja
nuari. niet April 1"
..Ik zal er viiker en gezonder door
worden", pleitte de schipper. „Ik zal
bedaarder worden en beter oogen
hebben."
Rudland zweeg eenige oogenblik-
kcn. Do schipper begon verstrooid in
ziin zak te voelen.
„Waar zoek je naar vroeg Rud
land nieuwsgierig.
„Dat is de kracht der gewoonte",
antwoordde de schipper op schuldi
gen toon. „Ik verbeeldde mij. dat ik
naar miin oiip en tabak zocht."
„Het is onnoodig te rooken". zei
Rudland. zware rookwolken uitbla
zend. ..Zooals je zegt. het is een
dwaze en dure gewoonte."
„Eigenlijk is het met zoo heel
'duur", merkte de schipper peinzend
top. „Maar ik wil er niet toe verleid
worden! Toen ik vanmorgen naar be
neden ging. zei ik flink tot mij zelf
„Geen tabak meer, oude jongen I" En
ik meende het"
„Natuurlijk meende je het!" plaag
de Rudland. „Dus, inplaats van zoo-
als gewoonlijk na het ontbijt je pijp
te vullen, ging je uit. gooide je pijp
in den vuilnisbak en zond al je on
gebruikte tabak naar een herstel
lingsoord. Dat heb je zeker gedaan,
niet
„Neen. ik heb mijn pijpen gehou
den". gaf de schipper toe. „Zij had
don mij toch immers niets gedaan.
Ik zou een gevoel gehad hebben, als
of ik ondankbaar was tegenover oudo
vrienden. Och, wat hei) ik niet dik
wijls 's nachts opgezeten, met mijn
laatste oiinie. vervuld van aangena
me gedachten", ging hij droomerig
voort. „Dat waren gelukkige tij
den 1"
„Maar in 't vervolg zul je nog
gelukkiger ziin. nu jo zoo'n ongezon
de gewoonte hebt opgegeven I" mom
pelde Rudland.
..Het heeft mij nooit eenig kwaad
gedaan 1" ontkende de schipper met
vuur. ,.'k Ben miin geheele leven een
zwaar rooker geweest on het heeft
mii zelfs nooit hoofdpijn bezorgd.
'Ic Zou zelfs wel durven zeggen, dat
het rooken mii voor menigte ziekte
bewaard heeft 1"
Rudland ging niet vender op deze
ouaestie in, maar verviel weer in kal
me tevredenheid met zijn niip. De
schipper draaide eenige seconden
lanig zenuwachtig zijn duimen, stond
toen van ziin stoel op en begon op
den schoorsteenmantel te zoeken.
„Je zoekt toch niet naar die af
schuwelijke niip T' riep zijn vriend
verschrikt uit.
„Ik ik geloof het eigenlijk wel,
Rudland". bekende de schipper. „Je
moet bedenken, ik ben nog niet hee-
lemaal gewend aan het idéé dat
er geen piip in miin nabijheid is. Ik
dacht er niet bij. Gelukkig hield jij
mii bijtijds tegen", voegde hij er bij,
zijn blik vermijdend, „anders zou ik
weer "even gelukkig als een konfng
aan het rooken zijn gegaan I Neen,
dat laatste meen ik niót zoo", eindig
de hii haastig.
.Ik weet. dat je er een hekel aan
zou hebben, de belofte aan Jezelf te
breken", zei Rudland met leedver
maak. „Maar ik zal doen wat ik kan
ki,i\ Je to helpen. Button. Ik zal alle
dagen in je gezelschap ziin en je
voortdurend aan io nieuwjaarsbesluit
herinneren."
„Dat zul ik niet noodig hebben",
zei de schipper verstrooid. „Ik zal
niet licht vergeten, hoe dwaaik
bedoel hoe vast lk dit besluit geno
men heb."
„Hoe kwam ie er toe, uioo'n be
lachelijk besluit te nemen vroeg
Rudland streng. „Het is alles goed
en wel om mij zoo te plagen als je
deze laatste minuten gedaan hebt:
mnv weet ie wel. dat dit niet-rooken
van jou een groot verschil in onze
vriendschap te weeg zal brengen? Ik
ben niet van plan. bij je te koimen
zitten rooken tegenover iemand, die
er uitziet alsof hij nooit meer harte
lijk zal kunnen lachen. Je hebt er
zeker een soort van eed op gedaan.
r.iet
„Ja, juist I Maar wat ik zeggm
wil. Rudland, er zou toch z'eker geen
kwaad in sleken. als ik nu mijn
piin ©ens ging vullen. zou het wel
Het zou in elk geval iets zijn. En ik
nns mijn tabak zoo
„Zou je je woord breken, als een
dokter dat noodig vond?" vroeg Rud
land. „Natuurlijk zou je dat. I-Ieel
goed ik ben eigenlijk een soort van
dokter de kanarie is al dikwijls
onder nrön behandeling gewcost. Dus
ik ben dokter, en ik zeg. dart niet-
rooken slecht voor ie is en dat je weer
moet beginnen
De schipper scheen het niet noodig
te vinden, hierover te discussiëeren.
Hii had het te druk oin ziin pijp aan
te steken, en daaHbij keek hiii Rud
land dankbaar glimlachend aan. om
dat ziin vriend heart zoo uit de moei
lijkheid had gered.
Liefde winf.
Wie is die jonge dame
Graaf II. vroeg dit op den gewonen
waardigen toon. terwijl zijn gast
vrouw zich beijverde, zijn "blik te
volgen.
Die dame in 't wit? infor
meerde zij. Neen. dat kan ik u
niet zeggen. Een vriendin bracht
haar mede. Maar ik zal het trachten
uit te vinden
Doet u geen moeite, sprak
hii. Mijn belangstelling was meer
nieuwsgierigheid.
Hij wilde doorloopen. maar op dit
©ogenblik naderde de dame van de
•gastvrouw, die zich naar haar toe
keerde en vroeg
Graaf TL vroeg mij juist den
naam van het meisje, dat gil mee-
naairit
De aangesprokene aarzelde even
vóór zij antwoordde
Het is een nichtje van mij, I
Rosa. Ik heb haar maar eens mee
gebracht. Het kind gaat anders nooit
ergens naar toe. Ik geloof niet, dat
zii zich amuseert. Och. is een arm
kind. Onbekend in de wereld, en
zonder eenigen invloed.
Een mooi meisje heeft altijd nog
wel eenigen invloed, zei de graaf,
en keek naar de dame in 't wit.
Toen hij verder wandelde, zei de
vriendin van de gastvrouw
Is het waar, mevrouw, dat graaf
H. een diplomaat is en geen han
delsagent. zooals hij zichzelf noemt?
Ik heb geruchten gehoord, zei
de gastvrouw.
Ik hoop niet. dat hij Rosa in
een diplomatieke intrige zal wikke
len, merkte zij op.
Rosa voelde zich intusschen, ter
wijl zij hoorde, dat men over liaar
sprak, als asschepoester op 't oogen-
iblik dat de prins verschijnt. Ze had
haar derden dans geëindigd met
baron Z.. een van de populairste fi
guren in de diplomatieke kringen.
Zij vermoedde niet. dat menige blik
op ben gericht was. terwijl zij dans
ten.
- Alleen d&t wist zij do donkere
wereld, zooals zij die alleen kende in
haar huiselijk leven, was veranderd
in een zóó heldere, dat deze haar
een ©ogenblik verblindde.
ln vele tuinen van do wereld
ben ik geweest, sprak de baron,
in Oost en Westvele mooie, prach
tige bloemen Bieb ik gezien, maar
nooit vóór heden wenschto ik er één
to plukken en haar voor mij te be
houden.
Zij had haar gelaat afgewend en
hii bekeek haar. zooals zij daar
stond, omgeven door een auroooT
van licht om het donkerbruine haar.
Kaar profiel stak scherp af, en ter
wijl hij haar nog steeds bekeek,
moest hij zichzelf bekennen, dat daar
een prachtige bloesem stond om te
plukken, tenminsto zoo hij dien
kon bereiken I
Houdt gii veel van leliën en tul
pen vroeg hij.
Ja, leliën en tulpen en rozen.
Tic zal u morgen wat zenden,
tenzij ce ze mii will laten brengen.
Een plotselinge blos bedekte haar
«elan!
Baron, zeide zij, ik ben
niet geliik aan die andere meisjes
op het bal hier. Gij begrijpt nog
niet. Zij zijn deze dames allen
van uw stand, zii behooren tot uw
Wereldmaar ik ben slechts oen
vreemdelinge hier. Aanstonds koer ik
weder tot *"dn eigen gewoon leven
teru- in een zeer arm huis. dat,
niet geschikt is voor u om er te ko
nten
Rozen groeien soms het mooist
op een afgelegen plekje. antwoord
de hij. Ik onderscheid u van alle
meisjes liier. Ik zal trotsch zijn en
zeer vereerd, indien gij mii naar uw
huisje laat komen.
Zij streed nog altijd tegen het
denkbeeld, tot hii ten slotte haar
hand greep.
Gii zijt het, die mij niet be-
griint. 't Is meer dan isn voorrecht,
indien gij mij toestaat, naar uw huis
te komen, iets dat ik u nu niot vra
gen kan. Ik kan nog slechte eeniee
dagen hier verioeven. dan moet ik
naar,miin standplaats terug. Toe.
laat mii u nog eens weerzien.
Op dit origenblik sprak een stem,
dicht bii haar
Ik bon de overbrenger van een
boodschap voor u.
Graaf II. boog tegelijkertijd voor
IRosa en den baron, die opstond, be
leefd doch vormelijk.
Ik hoop, dat ik u niet lastig
val. zei de graaf. Is uw dans
nfgeloopen, of
Neon, voorbij. Ik heb voor den
volgenden dans nog niet afgespro
ken, Wat is d'e boodsohap
Er ontstond oen stille, terwijl de
craof 7-ü" best deed. uit te laten ko
men. dat er iemand te veel was bij
liet gesprek.
De baron strekte den arm uit.
Mag ik u weder naar uw nicht
begeleiden vroeg hij. De bood-
Isciuip van dezen heer kan misschien
wel cvem wachten?
Pardonedo graaf pre
senteerde eveneens zijn armmijn
boodschap is belangrijk, 'k Zal u de
boodschap overbrengen en u dan
naar uw plaats begeleiden.
Rosa aarzelde.
De baron trok zich terug, terwijl
hii zeide
11c hoop. dat- ge nog eens een
dnns voor mii zult bewaren, Rosa?
Graaf II. leidde haar daarop naar
een der hoeken, verborgen achter
palmen.
Mijn boodsöhap, begon hij,
terwijl hii naast haar plaats nam,
is van mijn Gouvernement en ik
reken op uw geheimhouding.
Ik begrijp u niet. meneer,
antwoordde zij. Ik geloof, dat u
zich in den persoon vergist.
O. neen. Ik had u eigenlijk meer
diplomatiek moeten naderen, maar
daarvoor ontbrak de gelegenheid
De gunst, die ik u wil vragen, vor
dert maar oen oogenblik werk voor u.
De gunst 1 stamelde zij.
Dezen avond hebt gij kennis ge
maakt, ging bij voort, met een diplo
maat, die zich tot u aangetrokken
voelt. Hij is iemand, die zich door een
eersten indruk laat medeslcepen. De
indruk, dien gij op hem maakt, is tij-
idelijik, maar misschien wilt'gij voor
mij een kleine inlichting vragen.
Zij wilde protesteeren, maar hij
maakte een afwerend gebaar.
Ik heb juist uw geschiedenis ge
hoord. Gij hebt een moeder die arm is
en ziek te bed ligt. Met geld kunt gij
misschien het leven van uw moeder
redden, lk wil voor u in een bank
plaatsen, op uw rekening een som
van f 5ÜOO, indien gij mij binnen vijf
dagen den naam zegt van den gehei
men agent in dienst bij dan baron in
zijn standplaats.
Maar dat is onmogelijk, ant
woordde zij.
Het zal hem niet schaden, zei
de graaf.
Vertel den baron, vervolgde hij,
dat ik u sprak over deze zaak en dat
gij geweigerd hebt dit te doen. Vraag
hem u iets toe te vertrouwen, waa uit
hij u oprechtheid ufleiden kan. Dan
is dit een wederzijdsch vertrouwen.
Gij vraagt hem den naam van den
geheimen agent Telefoneer dezen di
rect aan mij. Pas óp! Binnen 5 da
gen! Dan zullen f 10.000 voor u gereed
liggen op de bank. Meer behoeft gij
niet voor mij te doen. Indien het ge
beurd is zal uw naam nrit
genoemd wouden. Gij kunt zeggen, dait
eon verre bloedverwant u liet geld
heeft vermaakt. Nu zal ik u naar
uw plaats geleiden.
Ilij stond op en bood haar zijn arm
aan. Werktuigelijk nam zij dezen aan.
Zij was geheel in de war. Dit was
Jweil .het vreemdste, wad haar ooit
overkomen was en zij was er geheel
van onder den indruk.
Vaarwel, rei de errnaf. ik liöop dal
gij gelukkig zult zijn. Met geld is ge
luk mogelijk. En met een buiging ver
liet hij haar.
Toen Rosa dien avond huiswaarts
keerde, kwam haar steeds weer twee
zinnen in de gedachte: „Morgen z'.l
ik u rozen brengenl" en „f 10.000 zul
len morgen op do Bank geplaatst
wouden".
De ziekte van Rosa's moeder h'nd
den volgenden dag de crisis bereikt, en
de dokter zeide:
Indien gij wilt, dat uw moeder
gered wordt, moet zij onmiddellijk
naar een warmer klimaat vertrekken.
Nadat de dokter heengegaan was
kwam een brief van den graaf met
slechts deze woorden: Pas op, f lO.OOU
Dnama kwam de baron beladen met
een bouquet rozen.
Dezen morgen was hij zonderling
opgewonden.
Ik moet spoedig wiéder op reis,
sprak hij, ik zal gaan. Maar Rosa,
zult gij mij altijd nog blijven bemin
nen, zoodat, wanneer ik terugkeer,
jij de mijne zult wezen?
Hij had haar beide handen gegrepen
en hield ze krachtig omklemd.
Bemint gij mij Rosa?, vroeg hij.
Zij aarzelde. De woorden van den
graaf klonken haar i,n de ooren. Maar
zij had hem lief.
Zij sloeg haar oogen naar hem op
en zeide: Ja!
Hij bracht haar hanlden naar zij-n
lippen.
Mijn Rosa, murmelde hij. Nu
spijt het mij zoo, dat ik vertrekken
moet. Maar mijn betrekking eischt het
Morgen heb ik vergadering bij onzen
geheimen agent; zie, ik zal u op de
proef stellen, of gij mii werk©1 ijk
liefheb! Ik zal u mijn geheimen in
handen geven.
Hii baalde een brief uit zijn por
tefeuille en gaf dien haar.
Nu hebt gij mijn eer, zoowel als
mijn liefde. Deze brief bevat de plan
nen die morgen besproken worden en
den naam van den geheimen agent
Vannvond zal ik nog eens terugkee-
n om een laatslen groet te brengen
En hij verliet baar, de enveloppe
welkee niet verzegeld was, in haar
banden achterlatend.
's Avonds keerde bij terug.
Rosa was zeer 'bleek.
Baron, zei ze, hier is uw brief.
Tic wenseh dat gij dien medenee.mt.
Wij moeten elkaar maar niet weder
ontmoeten. Moeder gaaf. morgen naar
het zieken huis. Tic heb werk gezocht
om haar te geven wat zij noodig
heeft. Wij behooren niet bij elkaar Ik
bedank u voor al uw goedheid... ik
vraag n van mij weg te gaan...
Hij nam den brief elinxlachsnd pan
Gij vrouwen zijt nieuwsgierig.
Toch heb gij de enveloppe niet ge
opend.
Hoe weet u dat ik dit niot heb
gedaan, vroeg zij.
O, dat denk ik, maar ik wil mij
overtuigen in uw tegenwoordigheid.
Ilij opende de enveloppe. Binnenin
was een andere, verzegeld, en het lak
hetwelk in het midden van deze en
veloppe gehecht was, lag gedeeltelijk
tegen de eerste enveloppe aqn.
Zoo, ik zie het. Gij hebt deze en
veloppe niet geopend. Indien gij het
gedaan hadt, zou het lak in het mid
den van de buitenste enveloppe ver
broken moeten zijn. Gij hebt de 'ak-
ken ook niet vernieuwd, want dit
kondt gij niet, daar het lak een spe
ciale kleur heef! Zoo kunt gij en,
dat ik niet licht mijn eer aan iemand
toevertrouwd. Bovendien is het
schrift op den brief in de binnenste
c/nveloppo een geheimschrift.
Hij wierp den brief weg.
Waarom hebt gij de gunst, die
de graaf u vroeg, niet aangenomen?
vervolgde bij.
Weet gij dat...? stameLde zij ver
baasd.
Natuurlijk, antwoordde hij. Hij
wist niet, dat ik hem kende. Toen
stelde ik u op de proef. Maar vertelt
mij, wat hieldt u legen.
Ik heb u lief, bekende Rosa, en
uw eer is mij zooveel waard als de
mijne. Nu weet gij het, maar ga nu
ook weg, alstublieft.
Maar hij nam haar triomfantelijk
in de armen.
Bmnen drie dagen zal ik terug-
keeren, zei hij. Wanneer zal onze
trouwdag zijn?
DAMRÜBRIEK.
haarlemsche damclub'.
Allo correspondentie, deze rubriek betreffende, gelieve men
lun den Hoor tl W. Zitman, Harmonjansweg 68»
Probleem No. 749,
Zirart
van J. W. VAN DARTELEN,
(Eerste publicatie).
Zwart 10 schijven op: 9, 10, 11, 13. 15, 16, 18. 20, 22, 23 en dam op 50.
Wit 12 schijven op: 24, 26. 27, 29, 32, 34, 35, 37, 38, 41, 42 en 46.
4S 47 48 49 50
Zwart 9 schijven op: 2, 8, 9, 10, 13, 15, 18, 20 en 26.
Wit 10 schijven op: 22. 24, 29, 32, 33, 34, 37, 40, 41 en
Oplossingen dezer problemen wor
den gaarne ingewacht uiterlijk Dins
dag 28 Maart 1916.
De oplossing van Probleem No.
745 van den auteur is:
Stand:
Zwart 12 schijven op: 1, 3, 8, 9, 10,
12, 14, 16, 20, 24, 25 en 41.
Wit 12 schijven op: 21, 22, 28, 29,
32, 33, 34, 35. 37, 38, 44 en 46.
Wit: 28—23, 32—28, 35—30, 44-40,
34-30, .29 38, 33 2 I I
Zwart: 16 18, 4143, 24 35. 35 44,
25 34, 18 29.
De oplossing van Probleem No. 746
van den auteur i3:
Stand:
Zwart 10 schijven op: 2, 3, 8, 9, 10,
12, 15, 18, 21 en 26.
Wit 10 schijven op: 17, 20, 24, 25, 32,
33, 34, 36, 39 en 42.
Wit: 32—27, 34-29, 36-31, 29—23,
33 4, 4 16 1 I
Zwart: 21 32, 12 21, 26 48, .18 :28,
15:24.
Beide problemen zijn goed opgelost
•door de heeren:
P. van Amersfoort, J. W. van Dar
telen, J. Jacobson Azn., W. J. A.
Maila, J .Meijer, J. C. van Waard en
G. J. van Wijk.
De ITaarlemsche Damclub houdt
haar bijeenkomsten i©deren Maandag
avond van 8 tot 12 uw in de boven
zaal van café „de Korenbeurs",
Spaame 36.
Liefhebbers van bet damspel zijn
daar welkom.
Zij, dio don leeftijd van 18 jaar be
reikt hebben kunnen zich als lid b_
het bestuur aanmelden.
Jongelieden van 1618 jaar kun
nen ais aspirantlid wordiem aangeno
men.
CORRESPONDENTIE.
IT. v. R., altiier. Probleem nage
zien, doch ongeschikt. Do stand is
niet fraai, verwikkeling erg eenvou
dig. Tracht eens iets betere te maken,
en neem dan vooral de volgende re
gelen in acht. Natuurlijke stand.
Mooie afwikkeling, en geen onnoodi-
g© schijven (schijven welke geen
dienst doen).
DAMNIEUWS.
NEDERLANDSCHE DAMBOND.
a,s. Maandagavond 8 uur spelen
voor de 2e klasse compelite in-de bo
venzaal van café „die Korenbeurs",
Spaarne 36 alhier, de damclub Haar
lem en de Haarlemsche Damclub.
Belangstellenden hebben vrijen toe
gang.
UIT DEN COMPETITIE-WED
STRIJD.
Partij gespeeld Lusschen die heeren
Z. van de Haar! Damclub met wit en
G. van het Vereanïgde Amsterd. Dain-
genootschap met zwart.
Fransche Opeuenig
(onregelmatig doorgezet).
Wit:
Zwart;
1.
34—30
17-22
2.
30—25
19-24
3.
32—27
24-29
4.
33:24
20 29
5.
37-32
11-17
6.
31—26
22 :31
7.
26 :37
7—11
8.
39—33
17-22
9.
33 24
14—20
1Ü.
25 14
9 29
11.
37-31
11—17
12.
32—27
10—14
13.
40—34
29:40
14.
45:34
14—19
15.
38-33
19-23
16.
44—39
5—10
17.
42—38
10-14
18.
50-45
13—19
19.
49—44
23-28 11
20.
41—37 de boste 17—21
21.
46-41
21:32
22.
38 :27
1—7
23.
44—40
8—13
24.
3329 11
19—23 gedw»
25.
47-42
3—9
26.
31-26
22 :31
27.
36 271
1217
28.
37-31
7—11
29.
41—36
17—22
30.
29—24 I
14-20
31.
34—29
23:34
32.
40 :29
11-17
33.
39-33
28 :39
34.
43 34
2—7
35.
45—40
7-11
36.
4237
4-10
37.
37-32
18-23 I
38.
27 18 godw.
23 12 gedw.
39.
32—28
10-14
40.
48-43
12—18
41.
29—23
18 29
42.
24:33
13-18
43.
3530r
Deze partij met mooie en ingewik
kelde momenten werd wegens tijdge
brek als remise afgebroken.
van het gordijn; maar ditmaal was
het ondanks mijzeLven en tegen mijn
wil, terwijl ik de eerste maal meer
natuurlijk met opzet had gekeken.
'I huns zeide ik tot mezelven dat ik niet
kijken mocht, en toch keek ik. Ik was
zelter, dat het beter was niet te zien
en toch wilde ik zien.
Mijn vader en moeder waren alleen;
terwijl mijne moeder snel twee pak
ken maakte van de artikelen, die men
had neergelegd, veegde mijn vader
een hoek van den stal sclioon; onder
het droge zand, dat hij met krachtige
tegen met den bezem op zijde schoof,
werd weldra een luik zichtbaar; hij
lichtte het op; mijn moeder was in
tusschen gereed gekomen met het
vullen en toebinden der twee zakken
en hij daalde er mede ln don kelder,
waarvan ik de diepte niet zien kon,
terwijl mijne moeder hem bijlichtte
met de lantaarn. Toen de twee pak
ken geborgen waren, kwam mijn va-
dor weder ie voorschijn, 6loot het luik
en veegde weder het zand er over-
lieen. Toen hij dit gedaan had was
hot onmogelijk den ingang van den
keider te bespeuren. Over hot zand
strooiden zij weder eenig hooi, waar
mede de vloer van den' stal bedekt
was.
Toen gingen zij heen.
Op het oogenblik dat zij zonder ge-
druisch de deur sloten, kwam het mij
voor dat ik Matlia zich hoorde l«e\ve-
rcii; hel was alsof hij zijn hoofd op
zijn kussen legde.
Had hij ook gezien wat er gebeurd
was? Ik durfde het hem niet vragen;
het was geen© onbestemde vrees meer,
die mij vervulde; ik wist thans, waar
om ik zoo angstig te moede was: van
het hoofd tot de voeten brak mij het
koude zweet ui!
Zoo bleef ik den jjanschen nacht
liggen; een haan in de buurt kondig
de het aanbreken van den dag aan;
eerst toen viel ik in slaap, maar het
was een zware koortsachtige slaap,
vol akelige droombeelden, die mij met
schrik en angst vervulden.
Het piepen van scharnieren deed
mij ontwaken en de deur van onzen
wagen werd geopend; maar daur ik
mij verbeeldde dat het mijn vader
was, die ons kwam zeggen dat het tijd
was om op te staan, sloot ik de oogen
om heen met te ziet.
't Is uw broer, zeide Matlia, die
-ons bevrijden kwam, hij is al weg
ook.
Wij stonden op; Maltia vroeg mij
niet of ik goed geslapen had, en ook
ik vroeg hem niets. Toen hij mij op
zeker oogenblLk aanzag, wendde ik
de oogen af.
Wij moesten naar de keuken, maar
m in vader en moeder waren er niet;
mijn grootvader zat in zijn leunstoel,
alsof hij er niet uit was geweest Be
derf den vorigen dag en mijin oudste
zuster, die Annie heette, maakte de
tafel schoon, terwijl mijn oudste
broer, Allen, het vertrek a(Invoegde.
Ik ging naar hen toe om hun een
band te geven, maar zij gingen voort
met lvun arbeid zonder mij te ant
woorden.
Ik ging toen naar mijn grootvader,
maar deze liet raij niet bij z'ch ko
men en evenals den vorigen dag spuw
de hij naar mijn kant, wat mij terug
deed keeren.
Vraag eens hoe laat ik mijn va
der en moeder zal zien, zeide ik tot
Mattia.
Mattia deed wat ik hem verzocht,
en toon mijn grootvader Eugelscli
hoorde spreken, scheen hij wat vrien
delijker te worden; zijn gezicht ver
loor iets van die akelige strakheid en
hij antwoordde.
Wat zegt hij? vroeg ik.
Dat uw vader den ganschen dag
uit is, dat uwe moeder slaapt en dat
wij kunnen gaan wandelen.
Heeft hij niets meer gezegd?
vroeg ik, daar mij dit veel korter
toescheen dan hetgeen de grijsaard
gesproken had.
Mattia scheen eon weinig verlegen.
Ik weet niet of ik hel ander© wel
goed heb begrepen.
Zeg mij maai' wat ge begrepen
hebt.
Het kwam me voor, dat hij zeide.
dat, als wij onze kans konden waar
nemen in de stad, wij die niet voorbij
moesten laten gaan en toen voegde
bil er bii en dit weet ik zeker
„onthoud dit: men moet leven ten
kost© van de oiunoozeJen".
Zeker - giste mijn grootvader wat
Mattia mij uitlegde, want hij die laat
ste woorden maakte hij met de hand,
die niet lam was, een© beweging alsof
hij iets in zijn zak stak en hij knipte
daarbij met do oogen.
Laat ons heengaan, zeide ik tot
Mattia,
Twee of drie uren lang zwierven wij
in den omtrek van de Roode Leeuw;
wij durfden ons niet ver verwijderen,
uit vrees, dat wij den-weg niet meer
zouden vinden. Bij daglicht scheen
Bethnal-Green mij nog vreeselijker
toe dan toén wij het in de scheme
ring hadden gezien: de huizen, zoo
wel als de menscheen hadden een ai-
lorei leindigst voorkomen.
Wij keken, Mattia zoowel als ik,
maar wij zeiden niets tegen elkander.
Telkens langs denzelfden weg terug
koerende, kwamen- wij eindelijk we
der op het pleintje voor De Roode
Leeuw, en traden in huis.
Mijne moeder had liare kamer ver
laten; op den dreuipei zag ik haar
reeds inet het hoofd rustend op de
tafel. Ik verbeeldde mij dat zij ziek
was, en ik ging naar haar toe om
haar een kus te geven, want met haar
pralen kou ik niet.
Ik slóeg mijin armen om haar hals;
zij richtte het hoofd op, dat op haar
schouders bengelde en zag mij aan,
maar blijkbaar zonder mij te zien;
toen rook ik de lucht van jenever, die
haar adem mij in 't .gezicht blies. Ik
deinsde terug en zij liet het lioofd we
der zinken op har© armen, die op ta
fel lagen uitgestrekt.
Gin, zeide mijn grootvader.
En hij zag mij grinnekemd aan, ter
wijl hij eenige woorden sprak, die ik
niet verstond.
Eerst bleef ik onbeweeglijk, als ver
steend staan; toen wierp ik een blik
op Mattia, wi&i eveneens de tranen
in de oogen stonden»
Ik gaf een wenk en weder gingen
wij heen.
Langen tijd liepen wij naast elkan
der voort, elkanders hand vasthou
dende, maar zonder een woord te
spreken en zonder te weten, waar wij
heengingen.
Waar wilt ge naar toe'? vroeg
Mattia met zekere onrust
Ik weet het niet. naar de eene
of andere plek, waar wij samen kun
nen praten» lk heb u iets te zeggen
en hier, onder al die menschen, kan
ik dat niet doen.
Toen ik nog over volden en door
bdkschen zwierf had ik dan ook, op
het voorbeeld van Vitalis, mij gewend
om nooit iets van eenig belang te zeg
gen, waarneer wij ons in een straat
van een stad of dorp bevonden; als ik
menschen om mij heen zag, kon it
nooit goed mijne gedachten bij el
kander houden; nu wilde ik mot Mat
tia ernstig spreken an wei weten wat
ik zeide.
Op het oogenblik dat Mattia mij do
vraag deed, waren wij Ln een© straat
gekomen broeder dan de stegen, waar
wij tot hiertoe hadden rondgedoold;
ik meende aan het einde van die
straat boomen te bespeuren. Mis
schien was daar wel de vrije natuur.
Wij volgden de richting. Het was do
vrije natuur niet, maar een zeer groot
park met uitgestrekte grasvelden en
hier ©n daar groepjes jonge boomeiu
Hier waren wij waar wij wezen moes
ten om samen te praten.
Mijn besluit was genomen en ik
wist wat ik zeggen wilde.
Go weet dat ik veel van u houd,
mijn beste Mattia, zeóde ik tot mijn
makker, zoodra wij op een afgelegen
schaduwrijk plekje ons hadden neer
gezet, en ge weet ook wel, dat ik uit
vriendschap u gevraagd heb om met
me naar mijn ouders te gaan. Je zult
dus niet aan mijne vriendschap twij
felen,, wat ik u ook vragen mocli!
Wat een domme vraag! zeide hij,
terwijl hij poogde te glimlachen.
Je wilt lachen, opdat ik niet be
droefd zou zijn, maar het doet er niet
toe of ik bedroefd ben; bij wien kan
ik woenen, als het niet bij u is?
En mijn armen om Mattia heen
slaande, barstte ik in tranen los;
nooit had ik raij zoo ongelukkig ge
voeld als ik alleen was, te midden
van die groote woelige wereld.
(Wordt vervolgd.)