HET BLOED EN DE BLOEDSOMLOOP BIBLIOTHEEK VAN HAARLEM'S DAGBLAD VERSCHIJNT MAANDELIJKS No 5 OCTOBER 1926 zijn „Faust door „Bloed is een heel bijzonder vocht," laat Goethe Mephistopheles zeggen tot den jongen student. Maar ook zonder het van Goethe te hebben gehoord is wel reeds ieder overtuigd van de zeer bijzondere beteekenis van het bloed. En niet alleen in het bijzonder wegens allerlei merkwaardige eigenschappen, maar vooral ook om overwegend practische redenen, omdat gezondheid en leven zoo innig samenhangen met den goeden, ongerepten staat van dat kostbare vocht. Er is geen overdrijving in wanneer men zegt: het bloed is het Leven. Het bepaalt voor een groot deel den aard van het leven en zonder het bloed is het leven niet mogelijk. Niet alleen dus uit weetgierigheid maar ook tot zelfbehoud tracht de mensch dat bïoed zoo goed mogelijk te leeren kennen. En dan niet alleen de vloeistof zelf maar ook de wijze waarop deze zich beweegt door het menschelijk lichaam en de diensten die daar door het bloed worden verricht Zoo wü ik dan in het volgende een en ander vertellen over bloed en bloeds omloop. Dat het bloed rood is, zon ik niet durven vertellen, wanneer mij niet eens gevraagd was of adellijke personen inderdaad min of meer blauw bloed hebben Nu komen wel bij dieren andere kleuren van bloed voor, maar bij raenschen, hoog en laag. Roodhuiden en Chineezen, Eskimo's en Negers, bij allen (als zij gezond zijn) is het bloed rood, bloedrood. Een bijzonderheid van de roode kleur is dat zij niet in oplossing in het bloed aanwezig is, het bloed is dus niet doorsohijnend, zooals bijv. roode limonade, maar het heeft een zoogenaamde dekkleur, het ondoorschijnend. De roode kleur is niet opgelost in de vloeistof, maar gebonden aan kleine vaste deeltjes die in de bloedvlocistof zweven, namelijk aan de zoo genaamde roode bloedlichaampjes. Deze deeltjes zijn zoo klein dat het ongewapende oog hen niet kan onderscheiden. Alleen door microscopisch onderzoek is men er in geslaagd deze en andere in de bloedvlocistof zwevende deeltjes waar nemen. In 1658 ontdekte onze Nederlandsche onderzoeker Swammerdam de roode bloedlichaampjes bij den kikker, waarbij zij veel grooter zijn, en het duurde tot 1673 voordat onze groote Leeuwenhoek ze in het menschelijk bloed vond. Het zijn ronde schijfjes, aan beide zijden wat ingedeukt, met een doorsnede van 7 micron (een micron is 1/1000 m.M.), dus van nog niet 1/100 m.M. Van deze kleine schijfjes zijn er in ons bloed ontzaggelijk veel; per m.M.3 ongeveer 5 mïllioen en wanneer wij aannemen dat een volwassene 5 Liter bloed bezit, dan komen daarin voor 25 mil'-'oen maal millioen of 25 bïllioen roode bloedlichaampjes Aan deze roode bloedlichaampjes nu is de roode bloedkleurstof, de haemoglobine, een ijzerhoudende eiwitstof, gebonden. En daaraan dankt het bloed zijn roode kleur en zijn sterk kleurend vermogen. Kleine hoeveelheden bloed kunnen daardoor bijvoorbeeld groote hoeveelheden water sterk rood kleuren en evenzoo in verband- stoffen, zakdoeken, lakens groote vlekken teweegbrengen, waardoor men bij schatting van de uitgestorte hoeveelheid bloed gemakkelijk vergissingen begaat. De rooce bloedkleurstof heeft echter een geheel andere beteekenis dan Ieeken te coen schrikken. Zij heeft namelijk het vermogen om gemakkelijk zuurstof ui: dc lucht op te nemen. Bij de doorstrooming onzer longen met bloed wordt door de haemoglobine zuurstof uit de lucht opgenomen.Deze zuurstof-houdende haemoglobine (oxy-haemoglob.ne) is lichter rood; zoolang het bloed een groote hoeveelheid dezer oxy-baemoglcbine bevat, r.oemt men het slagaderlijk. Bloedingen uit slagaderen leveren dus lichtrood bloed, terwijl dat afkomstig uit aderen tfieer donkerrood is. Wel schemeren oppervlakkige aderen bijvoorbeeld aan de handen, onderarmen en onderbeenen blauw door, doch het daarin stroomende bloed is natuurlijk niet blauw, doch donkerrood. Een bekend voorbeeld van een slagaderlijke bloeding is die bij een bloedspuwing, bij een longbloeding dus. waarbij lichtrood, gewoonlijk schuimend bloed wordt opgehoest Donkerrood bloed echter ziet men bij een bloeding uit een gebersten spatader. De donkere kleur van het bloed bij een maagbloeding, een bloedbraking dus, is te wijten aan verandering van de bloed kleurstof door het maagsap. Het geweldige aantal der roode bloedlichaampjes en hun eigenaardige vorm (platte, aan weerszijden ingedeukte schijfjes maakt dat zij gezamenlijk een buiten gewoon groot oppervlak hebben, men meent van wel 3200 M2. In de longen nu. wier inwendig oppervlak door de sterke verdeeling der lucht pijptakken ook zeer groot is, kan daardoor voortdurend een groot oppervlak der haemoglobini in aanraking zijn met de lucht in de longen. En voortdurend wordt daar dan weer de haemoglobine voorzien van zuurstof, die zij op haar verderen tocht met den bloedstroom door het lichaam, aan de kleinste deeltjes van ons lichaam, de cellen der verschillende weefsels, weer zal afstaan. Dat op deze wijze inderdaad belangrijke hoeveelheden zuurstof uit de lucht kunnen worden opgenomen, zal men beter inzien wanneer men weet dat binnen een halve minuut het bloed van de longen naar het hart en vandaar door het geheele lichaam stroomende, weer terugkeert in de longen. Vergelijken we den bloedstroom met den Jacobsladder der modderbakken van een baggermachine, dan zou dus een bepaalde bak die zich op den bodem met modder vult, opstijgen naar boven, zijn inhoud uitstorten, weer afdalen en zich weer vullen, alles binnen een tijd var. een halve minuut Zóó doen het de roode bloedlichaampjes. Neen, zij doen het nog beter. Zoodra zij hun zuurstof hebben afgegeven, nemen zij weer iets anders op. rarr.ehjk een deel van het koolzuur dat overal in het lichaam door de levende weefselcellen word: gevormd. Zij doen zooal? een brievenbesteller, die niet alleen brieven aan hun adres bezorgt, maar bovendien zich zou belasten met het aannemen der antwoorden. Al het koolzuur kunnen zij echter niet mee nemen. een ander deel wordt gebonden aan koolzure soda, die in het bloed aanwezig is en daardoor wordt het dubbelkoolzure soda, terwijl zeker ook een deel eenvoudig in oplossing in de bloedvloeistof wordt vervoerd naar de longen. Daar wordt het koolzuur, zoowel het opgeloste, als het aan koolzure soda gebondene en ook het door de ronde bloedlichaampjes meegevoerde. losgelaten en afgestaan aan de longenlucht. Deze bevat dientengevolge bij de uitademing honderd maa' meer koolzuur dan de buitenlucht die wij hadden ingeademd. Per dag wordt op deze wijze door het bloed van een volwassen mensch 500 Liter zuurstof uit de lurht opgenomen en aan de lichaamsdeelen afgegeven, terwijl door ons lichaam 450 Liter koolzuur wordt gevormd, die door het bloed via de longen aan de buitenlucht worden afgegeven. Van de roode bloedlichaampjes gaan er voortdurend vele ten gronde. Nieuwe worden gevormd in het roode beenmerg, dat zich bevindt in de gewrichts uiteinden onzer beenderen. Van de afgewerkte roode bloedlichaampjes wordt een dee! van de kleurstof in de lever weer gebruikt voor de vorming van galkleur- stoffen. Hierin zien wij een voorbeeld van de zuinigheid in de huishouding van het menschelijk lichaam, die in zooveel andere gevallen ook zoo duidelijk aan het licht komt. In de bloedvloeistof cie zelf, naaat de roode bloedlichaampjes er aan onttrokken zijn, kleurloos, hoogstens wat lichtgeel is, zweven nu nog twee andere soorten var. vaste lichaampjes, namelijk de zoogenaamde witte bloedlichaampjes en de blocdplaatjes. Deze laatste die waarschijnlijk een rol spelen bij de stolling van het bloed, kunnen hier verder onbesproken blijven, doch de witte bloed- l:cl-lampjes verdienen zeer onze belangstelling. Het zijn klompjes levende stol (prctoplasma), voorzien van één of meer kernen, iets grooter dan de roode lichaampjes (doorsnede 414 micror. i en die in tegenstelling met de onbeweeglijke roede bloedlichaampjes, in staat zijn door het uitzenden van protoplasma- uitsteekscls (schijnpcstjes. pseudopodién) hun vorm te veranderen en ook zich voor: te bewegen. Het zijn dus los in ons lichaam levende en zelfstandig zich bev. gcr.de wezentjes, diertjes zou men geneigd zijn te zeggen. Hunne bewegingen g ken zoozeer op d:e van zekere algemeen in het water voorkomende eencellige diertjes amoeben), dat men die a moeboide bewegingen heelt p Hun aantal is veel kleiner dan dat der roode bloedlichaampjes, op - z:cn v.-.j gemiddeld slechts één wit bloedlichaampje, maar de verhouding r Ij-.-or hun eigen beweging zijn de witte bloedlichaampjes in staat d' - v. an den van de kleinste bloedvaatjes (haarvaten of capillairen) heen zich d.e cellen van het omringende weefsel te begeven. Hun beteekenis ligt dat zij allerlei vaste deeltjes in zich kunnen opnemen door het lichaam v - r-.-n en aan de lichaamscellen brengen. Zoo spelen zij een rol bij de voeding, in h f r d.oor het transport van vet. Maar ook kunnen zij zoodoende b ,crl'c 'd dc resten van uitgestort bloed opruimen en ook doode lichaams cel Vn Ten slotte kunnen zij in het lichaam ingedrongen levende cellen (ge- woonlijk hac'criën) in zich opnemen, dooden en verteren. Daar waar in het weef «el ontsteking verwekkende stoffen zich bevinden, daar treden de witte bloedkchaampjes in groote hoeveelheden ui; dc sterk gesuilde bloedvaten en 1 etterbacteriën). Dit uiterst belangwekkende en voor onze gezondheid zoo belangrijke verschijnsel is het eerst waargenomen door Metchnikoff, werkzaam aan het Instituut Pasteur te Parijs. De cellen werden door hem eetcellen phagocyte n, genoemd en het verschijnsel zelf kreeg den naam van phagocytose. Overal waar aan de grenzen van het lichaam gelegenheid bestaat voor vreemde stoffen (dood of levend) om binnen te dringen, staan onze witte bloedlichaampjes als gemobiliseerde grenswacht klaar om het terrein te zuiveren. Daar waar de opruiming van levende in het lichaam ingedrongen kiemen niet gelukt, hetzij doordat de kiemen, meest bacteriën, te kwaadaardig, te virulent zijn of doordat ons eigen weerstandsvermogen, hier dus de kracht onzer witte bloed lichaampjes te kort schiet, daar gaan de kiemen in het bloed doordringen en zich daarmee door het lichaam verspreiden (zoogenaamde bloedvergiftiging). Zij kunnen echter ook blijven ter plaatse waar zij het lichaam indrongen en van daaruit, door hun giftige producten, het lichaam ziek maken. Deze stofwisse- üngs-producten van ziektekiemen, de zoogenaamde t o x i n e n zijn soms buiten gewoon giftig en van zoo verschillenden aard, dat daardoor al de zoo zeer uiteen- loopende beelden der besmettelijke ziekten ontstaan. Wij willen echter terugkeeren tot de samenstelling van het normale, gezonde bloed. De boven besproken vaste bestanddeelcn zweven in een kleurlooze vloeistot. In deze vloeistof bevinden zich nu allerlei stoffen in oplossing, waardoor ook deze vloeistof, zonder die vaste bestanddeelen nog een „heel bijzonder vocht" blijft. Het zou ons te ver voeren om te pogen alle stoffen te noemen die men in het bloed opgelost heeft gevonden, het zijn organische en anorganische, vaste en gasvormigen, zeer gewone en bekende, maar ook bijzonder wonderlijke en zeker ook nog geheel onbekende stoffen. Van ouds en ook aan iederen leek bekend is het feit dat zich uit het vloeibare bloed, zoodra het uit het lichaam treedt, een stolsel vormt Verder onderzoek heeft geleerd dat die stoll-ng berust op dc vorming van een vasten eiwit-stof, de zoogenaamde vezelstof (fibrine), die ontstaat door de vereeniging van een in het bloed opgeloste eiwitstof met andere opgeloste bestanddeelen (kalkzouten) en met een bijzondere stof uit de boven even genoemde bloedplaatjes. In het gezonde, door het levende lichaam stroomende bloed komt de vezelstof dus niet voor, maar zij treedt op zoodra het bloed de bloedvaten verlaat, dus zoodra ergens een wond ontstaat en bovendien ook wanneer de binnenwand der bloedvaten beschadigd is. Het stollen van het bloed dient om bloedingen te stelpen, daar het stolsel de openingen in de bloedvaten verstopt. Treedt geen stolling op dan kunnen uit kleine wonden gemakkelijk zeer ernstige, ja levensgevaarlijke bloedingen voort komen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de bekende bloedersziekte (haemophihe). vooral bekend geworden door den roman van Ernst Zahn„De Vrouwen van Tarnö". Niet alleen echter in die verre berglanden, ook in ons land komt haemophilie voor en persoonlijk ben ik te Haarlem bekend geraakt met een familie, waarin door deze bloedersziekte zeer tragische sterfgevallen zijn veroorzaakt. Behalve het fibrinogecn, de opgeloste eiwitstof waaruit de fibrini, de vezelstof, ontstaat, die de stolling bewerkt, bevat het bloed nog andere eivvitsoortcn, namelijk albunine en globuline, beiden zonder twijfel in vele variëteiten. Het zijn waar schijnlijk stoffen van deze soort die aan het bloed allerlei zeer bijzondere ken merken geven, waardoor bijvoorbeeld menschenbloed te onderscheiden is niet alleen van dierenbloed, maar waardoor ouder de mcnschen ook verschillende soorten zich laten onderscheiden. Verder zijn het vrij zeker eiwitstoffen uit deze groepen die ons onvatbaarheid verschaffen tegen bepaalde ziekten (immuniteit) en die in andere gevallen als de zwaarst bekende vergiften werken. Teneinde in deze wonderlijke werkingen van stoffen die toch allen tot de groote groep der eiwitten behooren, iets meer inzicht te verkrijgen, bedenke men dat eiwitten buitengewoon samengestelde stoffen zijn. De kleinste deeltjes (moleculen) der eiwitten bestaan uit duizend of nog veel meer samenstellende zoogenaamde atomen. Zooals menschen telkens weer door kleine verschillen, al blijven zij menschen, zelfs van hetzelfde ras, van dezelfde familie, toch weer geheel anders zijn, zoo gaat het ook met de eiwitmoleculen. Zooals in een menschenfamiüe één lid braaf, een ander misdadig, een derde imbecil en een vierde geniaal is, zoo ongeveer gaat het ook met de leden uit de groote familie der eiwitten. En zoo bergt dan ons bloed in zijn gehalte aan eiwitstoffen allerlei kostbare, gevaarlijke, gewone en zeldzame vertegenwoordigers dier groote familie, die met hun allen den mensch stempelen tot mensch en bovendien vo9r een groot deel tot den zeer bepaalden mensch, die hij of zij nu eenmaal is. Naast de eiwitten die 7 a 8% van de droge stof van de bloedvloeistof (plasma) uitmaken komen daarin verder nog in opgelostcn staat voor allerlei andere stoffen, te veel om op te noemen. Meer algemeen bekend zijn verschillende zouten, voor namelijk keukenzout (0.6%), koolzure soda. dubbelkoolzure soda en dubbel koolzure kalk en verder koolhydraten, hoofdzakelijk druivensuiker. In den vorm van druivensuiker worden koolhydraten door het bloed in het lichaam gebracht ter plaatse waar zij voor de voeding noodig zijn. Meer dan 0.1 c/o moet er in het bloed niet aanwezig zijn, daar dan gevaar ontstaat dat suiker in de urine overgaat en dus het lichaam ongebruikt verlaat, zooals dat bij suikerziekte het geval is. Dat het bloed in ons lichaam rondstroomt, circuleert, in een gesloten stelsel van bloedkanalen, evenals het water van een warmwaterverwarming in gesloten buizen steeds rondloopt, is tegenwoordig aan iederen leek wel bekend. Toch .s dit feit eerst geheel vastgesteld in het begin van^de zeventiende eeuw door Wilbam Harvey (15781657), nadat in de zestiende eeuw door Michael Servet (15111553) was bewezen dat door de longen heen het bloed van de rechter kamer stroomt naar de linker boezem van het hart. Michael Servet, die daarmede den zoogenaamden kleinen bloedsomloop, door de longen, had ontdekt, werd, 42 jaren oud, door Calvijn op den brandstapel verbrandHarvey werd éérst om zijn weten schappelijke overtuiging uitgelachen, maar hij leefde lang genoeg om ten slotte allerwege volledige erkenning van de waarheid zijner inzichten te ondervinden. Zoo weten wij dan nadien dat het bioed door het hart wordt geperst in dc slagaderen (arterien), dat het vandaar komt in de haarvaten, de allertijnste vertakkingen der bloedvaten en dat deze daarna weer samenvloeien tot dc zoo genaamde aderen (venen) die het bloed naar het hart terugorengen. Het hart zei: ocstaat uit vier aideehngen, de twee bovenste zijn de voorhamers of boczcins, waarin het bloed binnentreedt en waaruit het overgaat in de twee onderste aideehngen, de kainers, die door hun samentrekkingen het bloed in de slagaderen persen. De Imker kamer, die de dikste spierwand bezit, drijft het bloed in de groote lichaamsslagader (aorta) en vandaar naar alle deelen van het lichaam, in de kleinste vertakkingen, de bovengenoemde .haarvaten (capillairen) wordt zuur stof, die in de longen is opgenomen, afgestaan, benevens voedingsstotfeu die het bloed meevoert, terwijl koolzuur, water en andere stotwisselingsproduuen, afval stoffen dus, door de lichaamscellen aan het bloed worden afgegeven. Hiermede beladen stroomt het bloed verder en komt via de aderen ten slotte terug in het hart, namelijk in de rechter voorkamer (boezem) en vandaar in de rechter kamer. Deze perst het in de longslagaderen, die het bloed verdeelt over de beide longen, waar het zijn overmaat van koolzuur afstaat en weer zuurstof opneemt. Daaroij is de donkerroode kleur, die het koolzuurhoudende bloed bezat, overgegaan in een meer lichtroode tint. Dit gezuiverde lichtroodc bloed komt uit dc longen in dc linker voorkamer of boezem en vandaar in de linker kamer, vanwaar wij het zooeven zijn tocht lieten beginnen. Tot goed begrip van dezen bloedsomloop dient men verder te weten dat hier en daar zeer nauwkeurig werkende kleppen (ventielen) aanwezig zijn, die het bloed slechts in de boven aangegeven richting doorlaten en elke terugstrooraing beletten. In de eerste plaats vindt men zulke ventielen tusschen boezems en kamers, zoowel rechts als links, waardoor dus bij de samentrekking der kamers terugstrooming naar de boezems uitgesloten is. Het bloed kan alleen ontsnappen links in de groote lichaamsslagader, rechts in dc longslagader Houdt nu de samentrekking der beide kamers op, dan kan het bloed uit de slagaderen evenmin terugstroomen in de kamers, daar weer kleppen aanwezig zijn op de grens van kamers en slagaderen die dat beletten. In dc slagaderen vindt men verder geen kleppen: de wanden der slagaderen zijn stevig, het bloed wordt er met kracht ingeperst en kan uitsluitend in de richting der haarvaten voort- stroomen. Kleppen zouden hier geen zin hebben. De veerkrachtige wanden zelf der slagaderen, die bij de inpersing van het bloed door het hart uitgerekt zijn. trekken zich daarna geleidelijk weer samen, waardoor bereikt wordt dat uit de rythmische pols-golf waarin het bloed uit het hart treedt, een geleidelijke, voortgaande stroom ontstaat, evenals door den windketel der oude brandspuit de beweging der zuiger slagen omgezet wordt in een doorgaande waterstraal. In de haarvaten stroomt dientengevolge het b'. regelmatig voort. Gevaar voor terugstroomen bestaat hier niet en kleppen zijn dan ook niet aanwezig. De wijdte dezer haarvaten en ook die der kleinste slagadertjes is zeer wisselend, afhankelijk van de behoeften van het omringende weefsel Is een weefsel in levendige actie, dan stroomt er veel bloed door, rust het. dan krijgt het slechts een geringe aanvoer. Bloedover- vulling (hyperaemie) en bloedleegte (anaemie) zijn uit twee voorbeelden aan eiken leek bekend, bij het blozen zijn de haarvaten in de huid van het aangezicht over- vuld met bloed, bij bleek worden is het andersom. Evenzoo bij de bekende doodc vingers Het zijn spiertjes in de wanden der bloedvaatjes, die door hun samentrekking de vernauwing veroorzaken; verslappen die spiertjes, dan kan het bloed weer toetreden, verlammen zij dan komt bloedovervulling tot stand. Gewoonlijk wordt door automatische regelingen onder invloed van het zenuwstelsel en ook van in het bloed zelf aanwezige stoffen, de gewenschte wijdte der bloedvaatjes en daarmee een behoorlijke bloedstroom voor elk lichaamsdeel verkregen. Uit de haarvaten komt het bloed nu in de kleinste aderen, die uit de samenvloeiing der haarvaten ontstaan en daaruit gaandeweg in grootere en grootere aderen. Uit de benedenhelft van het lichaam komen al deze aderen samen tot de onderste holle ader, die onder in den buik ontstaat uit de beenaderen. Uit de bovenhelft (hoofd, armen, schou ders) vloeien alle aderen bijeen tot de bovenste holle ader. Onderste en bovenste holle ader monden ieder voor zich uit in de rechter voorkamer van het hart. Terwijl de wanden der slagaderen stevig zijn en veerkrachtig, die der haarvaten zeer dun en in hun wijdte afhankelijk van den bloedaanvoer en van de spanning hunner wanden, zijn nu de wanden der aderen dun en slap en hun bloed-inhoud d?->- vormen zij 'i- - "er ("ewoonlijk een gevolg van hun strijd met ingedrongen wordt niet in hoofdzaak bepaald door de eigeschappen hunner wanden. Natuurlijk 1 is ook hier de aanvoer één der behccrschende factoren. Aangezien echter geheele inhoud der aderlijke bloedvaten grooter is dan onze totale bloed- hoeveelheid, zou, gemakkelijk onze geheele vijf Liter bloed in ons stelsel van aderlijke bloedvaten kunnen worden geborgen. Men vindt ook in lijken dc slag aderen geheel leeg, al het bloed is voortgeperst tot in de aderlijke vaten. Men heeft daarom destijds die slagaderen arterien genoemd, wat luchtvoerders beteekent, daar men meende dat zij dienden om van de longen uit lucht door het lichaam te leiden. Daar dus in het aderlijk stelsel niet, zooals in de slagaderen en haarvaten, de wanden zelf door hun veerkrachtige samentrekkingen de blocdzuil verder persen, moeten daar andere krachten voor de voortbeweging van het bloed zorgen. Zoolang de slappe aderwanden omgeven zijn door stevig weefsel, dat zelf zoodanige vastheid bezit dat de aderwanden niet kunnen uitwijken, zal natuurlijk het uit de haarvaten aandringende bloed voor de voortstuwing kunnen zorgen. Deze „duw in den rug" (vis a tergo) kan echter niet helpen waar die spanning in de omgeving ontbreekt of onvoldoende is. En wanneer wij bedenken dat iu de armen en de beenen in #taande houding het bloed een grooten afstand tegen de richting van de zwaartekracht in moet afleggen, dan begrijpen wij tevens dat wanneer de „duw in den rug" even zon ophouden of de spanning even zou ver minderen, het bloed onmiddellijk in dc slappe vaten zou terugvallen, waarna dan het werk weer opnieuw zoup moeten beginnen. Teneinde nu dat terugvloeien te voorkomen, zijn in de aderen van armen en beenen kleppen aanwezig, die alleen strooming in de richting van het hart toelaten. Zoodra een teruggaande beweging in het bloed dreigt te ontstaan, sluiten zich de licht beweeg' ke klepjes en zoolang deze goed werken kan van terugstroomen geen sprake z n. Maar nu begrijpen wij tevens dat elke vernauwing van een ader door uitwend gen druk een voortbeweging van het bloed, dat immers slechts in één richting kan uitwijken, moet veroorzaken en bovendien dat elke verwijding van een ader een aanzuiging van bloed uit het lager gelegen deel van datzelfde bloedvat of uit zijtakken die cr in uitmonden, moet bewerken. Overal waar zijtakken in een grooter vat uitmonden, bevinden zich namelijk ook kleppen. Uitwendige druk wordt nu op velerlei wijzen verkregen. In de eerste plaats voortdurend door den polsgolf in de naast dc aderen liggende slagaderen. Daardoor werkt dus behalve als „duw in den rug" (vis a tergo) de kracht van het hart ook langs een omweg of zijdelings nog op de voortbeweging van het bloed in dc aderen. Verder zal elke spiercontractie de aderen in die spier leegdrukken. Daardoor zorgt dus elke werkende spier zelf dat het afgewerkte bloed wordt weggewerkt en dat er plaats komt voor vcrsch zuurstof- en voedselhoudend bloed. Dit gevolg van spier arbeid, het leegdrukken van de volle aderen, is van groot belang, in de eerste plaats voor de werking der spieren zelf, daar nu het slagaderlijke bloed ook daar door reeds wordt aangezogen in dc werkende sp er die het juist noodig heeft, maar tevens als verlichting van den arbeid van het hart, Spierarbeid verbetert den bloedsomloop, is een van ouds bekende waarheid; in het bovengezegde vindt men een van de redenen, waarom het zoo waar is. Elke werkende spier, voor wtcr werkzaamheid een snellere blocddoorstrooming noodig is, zorgt zelf voor een verbetering daarvan en ontlast daarmede het hart dat anders geheel met den meer te verrichten arbeid belast zou worden, Ook op andere wijze nog draagt spierbeweging bij tot verbetering van den aderlijken bloedstroom. Hier en daar op plaatsen waar grootere bewegingen of verschuivingen der deelen plaats grijpen, worden de wanden der aderen eerst uiteengcrekt, zoodat zij zich vol moeten zuigen met het bloed uit de lagere deelen en daarna bij de volgende beweging weer dicht gedrukt. Zoo gaat het bijvoorbeeld met een groote ader in de lies streek, die bij het loopen als een zuig- en perspomp voortdurend bloed uit het been naar boven brengt. Zoodra wij echter stiistaan blijft deze pers, en zuig werking dadelijk achterwege, üok blijven dan achterwege de perswerkingen in de spieren zelf, die bij het loopen afwisselend zich samentrekken en dan weer zich ontspannen. In de armen gaat het natuurlijk evenzoo. Ieder weet hoe dc aderen in de handen oploopen als wij de armen laten hangen en hoe zij terstond minder gevuld worden wanneer wij eenige malen achtereen de handen openen cn weer dicht knijpen. Nog beter wordt de bloedafvocr wanneer wij bewegingen met den gehcelen arm gaan uit\*oeren, dus ook in elleboog en schoudergewricht. En om die reden wordt bijvoorbeeld aan rccruten geleerd dat zij bij het marchccrcn de armen niet stil langs het lichaam mogen laten hangen, doch dat die op en neer moeten worden bewogen. Tevens kunnen wij nu beter begrijpen waarom de beenverbanden (puttee's), die door onze soldaten gedragen worden, gunstig moeten werken op den bloedsomloop in de ifeencn. Voorwaarde daarbij blijft natuurlijk dat zij goed zijn aangelegd, zoodat een veerkrachtiger druk op het been wordt verkregen, doch zonder afsnoering. Steeds moet er zijn een wisseling van druk bij de bewegingen, en in de rust een lichte uitwendige druk, die niet leidt tot geheel dichtdrukken der aderen. Uit dat deel van het lichaam dat gelegen is boven liet hart, wordt de terug strooming van het bloed natuurlijk ook bevorderd door de zwaartekracht. Hiervan profiteert in de eerste plaats het hoofd, waarvan dan ook dc blocddoorstrooming bijzonder goed is. Mede hierdoor is de circulatie in dc hersenen zoo goed en plegen hoofdwonden zoo snel en goed te genezen. Door de werking der zwaartekracht ook wordt dc bloedsomloop in armen cn beenen cerbeterd zoodra zij de ledematen in de hoogte brengen. Een hand met dik opgezwollen aderen wordt onmiddellijk bleek en veel dunner, zoodra zij boven het hoofd wordt geheven; wonden cn zweren aan de beenen genezen veel vlugger in liggende houding, waarbij de voeten hoogcr komen te liggen dan de romp. Ten slotte zijn er nog geheel andere oorzaken voor de terugstrooming van het aderlijke bloed naar het hart. Het hart zelf zuigt het bloed uit de grootere aderen (onderste en bovenste holle ader) aan. Wanneer de kamers zich samentrekken, zich vtrkleincn, ontstaat cr meer ruimte in de holte tusschen de beide longen, waarin het hart ligt. Deze ruimte zal, daar geen luchtledig kan ontstaan, door het hart zelf, namelijk door de zich nu volzuigende boezems weer moeten worden gevuld. Het is dus de kracht van de samentrekkende kamers die meewerkt aan de vulling, der boezems. En voor het feit dat in dc groote aderen (onderste en bovenste holle ader) altijd genoeg bloed aanwezig is om gemakkelijk de slappe zich verwijdende boezems te vullen, daarvoor zorgt een andere zuiging, namelijk de zuigwerking van de borstkas, waarin deze beide groote aderen gelegen zijn. In de geheele borstkas hecrscht een druk geringer dan die van dc buitenlucht, die op alle andere deelen van het lichaam drukt. Hoe die geringere druk in dc borstkas ontstaat, is een vraag die bij een bespreking van de ademhaling haar antwoord vindt, doch hier achterwege moet blijven. Evenwel is deze lagere druk, de zoogenaamde negatieve druk in de borstkas, niet alleen voor dc ademhaling, maar ook voor den bloedsomloop van de grootste beteekenis. .En deze druk in de borstkas wordt bij de inademing telkens geringer dan bij de uitademing, hoe meer inademingen dus, des te meer wisseling in den druk cn hoe dieper dc inademingen zijn des te geringer zal de druk zijn in de ruimte waarin dc groote aderen liggen. Snelle en vooral diepe ademhalingen zullen dus een krachtige aanzuiging van het bloed naar de borstholte bewerken. Deze zuiging kan zoo krachtig zijn dat bij verwonding van de groote halsader (Vena jugutaris) lucht in die ader kan worden ingezogen. Daar dergelijke lachtaanzuiging onmiddellijk levensgevaar veroorzaakt (schuimvorming door menging van het bloed en verstopping daarna van kleine bloedvaten) wordt bij cursussen voor Eerste Hulp immers altijd geleerd om bij verwondingen aan dc hals terstond een flink drukkend verband aan te leggen en voorzichtig te zijn met bewegingen, waardoor een aderwond opengetrokken zou kunnen worden. Verder heeft de borstkaszuiging vooral invloed op de strooming van het bloed uit den buik naar het hart. In de aderen van dc buikorgancn bevinden zich geen kleppen, die daar ook geen nut zouden hebben, daar geen druk van buiten op die aderen kan worden uitgeoefend. Alleen door zuiging kan, zoolang wij in opgerichte houding verkccren, het bloed naar dc borstkas en dus naar het hart worden gevoerd. Krachtige inademingen zijn het beste middel om een goeden bloedsomloop in de buikholte te verkrijgen. En dat Bildcrdijk in zijn „Ziekten der Geleerden" het bijzonder buikkwalen noemt, is begrijpelijk als men bedenkt hoe de zittende leefwijze van den geleerde (maar ook van vele gewone burgers), het gebrek aan lichaamsbeweging, onvermijdelijk meebrengt oppervlakkige, langzame adcmhalings- bewegingen, waardoor het bloed uit den buik slechts gebrekkig wordt opgezogen cn waardoor een slechte bloedverzorging van de buikorganen met de gevoigen daarvan niet kan uitblijven. Spierarbeid. lichaamsbeweging, is eerste voorwaarde voor een goeden bloedsomloop, niet alleen in de gebruikte spieren zelf, maar ook in alle andere deelen van het lichaam. En een goede blocddoorstrooming in den buik is bovenal noodig omdat maag, darmen, lever en nieren ieder voor zich levcnsgewïchtige organen zijn. die zoowel voor den aanvoer van nieuw voedsel aan het bloed, als voor de zuivering van het bloed hebben te zorgen. Terwijl maag cn darmen met hun hulporganen het voedsel geschikt maken voor dc opneming in het bloed, zijn lever en nieren te beschouwen als groote fabrieken die ten deele wel zelf ook nieuwe stoffen maken die weer met het bloed mccstroomen, maar ook dienen om afgewerkte producten, onzuiver heden, giftige stoffen, uit het bloed te verwijderen En zoo zijn er meer organen, waar doorheen voortdurend het bloed stroomt en die alle meewerken aar dc steeds wisselende en toch steeds ook weer ongeveer gelijkblijvende samcr.stc'üng van het bloed, dat „heel bijzondere vocht". Dr G. H MUI.DER. Haarlem, September 1926.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1926 | | pagina 20