HAARLEM'S DAGBLAD OM ONS HEEN FLITSEN STADSNIEUWS. FEUILLETON DE GEHEIMZINNIGE ZAAK VAN STYLES WOENSDAG 20 JULI 1927 DERDE BLAD No. 3683 LANGS DE PROVINCIALE HOOFDSTEDEN. MAASTRICHT. II. Evenals in den Bosch en Zwolle heb ik getracht, op het Stadhuis inlichtingen te krygen over den toestand van de ge meente, de moeilijkheden waarmee zij te kampen heeft, de idealen die zy koestert en dergelijke bijzonderheden, welke uit een kort gesprek veel beter zijn te vernemen, dan uit een doodsch gemeenteverslag. In de twee bovenge noemde steden ging dat gemakkelijker, dan hier. De secretaris, aan wien ik mijn kaartje had laten aanbieden, scheen verwonderd over het verzoek en trok eerst naderhand wat bij, ofschoon ik toen ik heenging, zijn naam nog niet gehoord had. Het was dan ook prettig te hooren, dat ook de administratie van Maastricht altijd gaarne bereid is om in lichtingen te geven, al scheen de secre taris niet goed in te zien, wat wij daar aan toch wel konden hebben; gelukkig dat wij zooiets zelf wel weten, evenals het feit, dat onze lezers prijs stellen op vergelijkende cijfers en omstandigheden van andere gemeenten. Onlangs hebben wij bij voorbeeld kunnen berichten, dat het stedelijk orkest er gecombineerd is met de.stedelijke muziekschool en dat de gemeentekas evenals de gemeente Haarlem daaraan een subsidie verleent van f30.000; bij mijn bezoek hoorde ik dezen keer, dat de musici er andere be roepen bij uitoefenen, waardoor wel ver klaard zal zijn, waarom wij nooit iets vernemen van financieele bezwaren bij het Maastrichtsche orkest, zooals die bij ons in Haarlem, te Groningen, Arnhem, Utrecht en zelfs te Amsterdam by het Concertgebouw af en toe voorkomen. In het verslag van de gemeente over het jaar 1925 worden wel mededeelingen gedaan over keibestrating, maar van asphalteering vond ik geen melding ge maakt Voor zoover er in een kort be-, zoek over kan worden geoordeeld, ont breekt dit plaveisel dan ook in Limburgs hoofdstad. De secretaris wees er evenwel met begrijpelijken trots op. dat er in Maastricht reeds een ambtenarenveror- dening bestond, lang voordat andere grootere steden daarover dachten. Daarentegen klaagde hij er over, dat de nieuwe onderwijswetten aan de gemeente veel geld gekost hebben, ter wijl de Regeering tot nu toe heeft na gelaten, de vergoeding te geven, die eer tijds werd toegezegd. Aan nieuwen bouw werd reeds zes ton uitgegeven, terwijl het jaarlyksch onderhoud f14.000 meer vordert. Bij de beoordeeling van deze cij fers moet niet vergeten worden, dat Maastricht een stad van middelbare grootte is in 1925 was het aantal in woners ongeveer 58000. De staat der be volking levert een paar merkwaardige getallen op. In 1890 was het aantal ge boorten per 1000 inwoners 34.50, welk cijfer met rijzingen en dalingen voort gaat tot 1913; daarna komt het aantal in 1914 onder de 30 en bereikt dat cijfer tot nu toe niet meer, ofschoon het in 1921 dat cijfer dicht nadert, namelijk met 29.72 per 1000 inwoners. In de drie laatste jaren, namelijk in 1923, 1924 en 1925 is het evenwel gedaald resp. tot 25.40, 24.60 en 24.90. Hiertegenover staat evenwel een zeer belangrijke verminde ring van de sterfte, die in 1890 per 1000 inwoners 23.83 bedroeg, na rijzing en daling in 1911 beneden de 20 komt, na melijk op 17.84 en over 1925 gedaald is tot 10.20. In 1923 en 1924 bleef zij zelfs onder het cijfer 10, resp. namelijk met 9.50 en 9.70. De conclusie hieruit is der halve een groote verbetering in de hygiënische toestanden. Op mijn vraag naar de cijfers dei- werkloosheid kreeg ik geen bepaald ant woord. Alleen deed de secretaris op merken, dat men ze&gen zou dat er in Maastricht wegens de groote werken aan het Julianakanaal in de buurt geen werkloosheid behoefde te zijn „maar" zoo voegde hij er bij, „niet iedere ar beider aan de aardewerkfabrieken is voor graafwerk geschikt." Bij mijn heengaan betreurde de Se cretaris de afwezigheid op dien dag van den burgemeester, Mr. L. B. J. van Op pen, waarmee ik gereedelijk kon in stemmen, omdat ik in de stad den heer van Oppen als een zeer welwillend man had hooren kenschetsen. Zijn meening zou ik zeker gevraagd hebben over den toestand van Maastricht, tengevolge van de malaise in de keramische in dustrie. Ik had gelegenheid, een van de groote fabrieken in werking te zien. De Société Céramique is een groote fabriek van huishoudelijk aardewerk, die met Fransch kapitaal in 1863 is op gericht; in 1914, vlak vóór den oorlog, is er naast dit gebouw een geheel nieu we fabriek gesticht, zoodat men op het uitgestrekte terrein van circa 34 hecta ren spreekt van „de oude en de nieuwe fabriek". Dat in de laatste de moderne installaties zijn aangebracht spreekt van zelf, een groote gasoven bijvoor beeld van 100 meter lang, naar de nieuwste vindingen. Het is dus dwaas, de geheele fabricage van glas en aarde werk te Maastricht te beschuldigen van ouderwetsche outillage, zooals gedaan is, blijkbaar door personen, die niet eens ter plaatse zyn geweest. De fa- briekslokalen zijn ruim, hoog en luch tig, de inrichting is nieuw, hetgeen ook wel niet anders kan bij een fabriek, die nog pas dertien jaar bestaat. Maar zelfs de zoogenaamde „oude fabriek" is volstrekt niet, zooals de tegenstelling oud en nieuw mij deed verwachten, een verzameling sombere hokken; integen deel zou menige industrieel mogen wen- schen, dat zijn fabriek er uitzag als het oude gedeelte van de „Céramique". Maar wat den bezoeker onmiddellijk treft is de leegheid in deze uitgestrekte gebouwen, in het nieuwe vooral; de leegheid aan personeel. In de aarde werk-industrie is veel handwerk noo- dig, dat onmogelijk door machines kan worden vervangen; zoo bleek duidelijk de slapheid van het bedrijf door tal van leege plaatsen aan de werktafels. Geen wonder. Vóór den oor log was het personeel op de „Cérami que" 2000 man, op dit oogenblik wer ken er 11*0 personen; toch is de direc tie niet, toen door de tariefsmuren in het buitenland de export van het huis- houd-aardewerk uiterst bezwaarlijk werd, bij de pakken gaan neerzitten en heeft om beschermende maatregelen van de Regeering geroepen. Integen deel, zij heeft een nieuwen tak van be drijf, het zoogenaamde sanitair, ter hand genomen: .aste waschtafels, in richtingen voor waterclosets en derge lijke; daarnaar is veel vraag en er wordt een normale winst op verkregen, daar uit den aard van de zaak op deze veel duurdere artikelen de buitenland- sche tarieven niet zoo zwaar drukken als op het goedkoope huishoudelijke aardewerk. Maar natuurlijk is voor de groote stukken „sanitair" veel minder personeel noodig, dan voor het huis houdelijk aardewerk, dat bij massa ver vaardigd werd en zoo ontstond de noodzakelijkheid om een groot gedeelte van het personeel te ontslaan. Zoo is de toestand op de „Ceramique" zoo is ze ook op de fabriek van de firma Régout. „Men meent in Holland," zeide mij de directeur van de Cérami que", de heer Defesche, .dat de steun, die van de Regeering voor de aarde werk-industrie wordt gevraagd, een sub sidie zou zijn voor de familie Régout, maar daar is geen sprake van." De moeilijkheid ligt dus hierin, dat terwijl de export van Nederland botst tegen hooge invoerrechten in het bui tenland, het Nederlandsche tarief aan het buitenlandsche fabrikaat de con currentie met Maastricht niet belet. Hier komt zooveel binnen, dat de heer Defesche op den dag dat ik hem ont moette, een verzoek had gekregen van een afnemer in het binnenland om hem uitstel van betaling toe te staan, om dat hij zooveel buitenlandsch goed had moeten betalen. Natuurlijk is dat vooral het goedkoope goed, wat de vakman noemt de derde keus; ook uit Tsjecho Slowakije komt er veel in ons land en zelfs uit Polen is er aardewerk inge voerd van zóó inférieure quallteit, dat de douane den prijs van den aangege ven wagon onwaarschijnlijk laag vond en dien aanhield totdat gebleken was, dat inderdaad de factuurwaarde juist was opgegeven. „Natuurlijk", zoo zeide de heer Defesche, „is deze geringe qua- liteit geen belang voor den consument, omdat zijn smaak er mee verlaagd en hij zelf met het slechte goed gedupeerd wordt." Ik vroeg: „in sommige berichten las ik niet alleen van overproductie, maar ook van onderconsumptie; hoe is dit moge lijk daar toch elke familie geregeld haar voorraad van huishoudelijk aarde werk moet aanvullen?" „Toch," kreeg ik ten antwoord, „be staat de onderconsumptie wel degelijk. De levensstandaard in Nederland is hoog, voor alle klassen der maatschap pij. Is het niet vreemd, dat terwijl de invoerrechten in België op auto's, Le vers zeep, stofzuigers hooger zijn dan I hier, terwijl daar op vele artikelen ook nog weeldebelasting moet worden betaald, die artikelen in België goedkooper zijn 1 dan bij ons? De menschen in ons land hebben natuurlijk geld noodig voor hun dagelyksch leven, zy willen ook geld hebben om uit te kunnen gaan en zoo komen zy er toe om zich te vergenoe gen met een bordje met een scheur er in of een kopje zonder oor, dat zij vroe ger zouden hebben weggegooid. Zoo is onderconsumptie mogelijk. De industrie te Maastricht zou gehol pen zijn met een verhooging van het Nederlandsche tarief van 8 tot 15 pro cent gemiddeld naar het gewicht, niet naar de waarde. Dat daarmee het artikel in het binnenland duurder worden zou is een dwaling; bij de prijsbepaling speelt een dergelijke tariefsverhooging geen rol en er zyn nog vele andere factoren, dan het invoerrecht, die op den prijs invloed uitoefenen. Men moet die ta riefsverhooging dan ook niet instellen om het kapitaal in onze fabrieken te hulp te komen, maar om de werklooze arbeiders te steunen. Het kapitaal redt zich, als het moet, zelf wel." In een derde artikeltje zal ik nog eenige opmerkingen mededeelen, die ik van den heer Defesche en anderen verno men heb. Dit artikel was geschreven vóór het Koninklijk bezoek aan Limburg. De toe zegging van de Koningin in het antwoord op de welkomstrede van burgemeester van Oppen; aldus luidende: „de moei lijkheden, waarmede uwe gemeente te „kampen heeft, zijn Mij bekend. Zij heb- „ben mijn volle aandacht en ernstig „wordt door Mij onderzocht of, en zoo „Ja langs welken weg, de oplossing er van „te vinden is", die toezegging zal Maastricht aangenaam in de ooren heb ben geklonken. J. C. P. VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 951 DE POST HET I2V2-JARIG JUBILEUM VAN JHR. MR. DR. A. RöELL. HULDE VAN DE PROV. STATEN VAN NOORD HOLLAND. Na afloop van de vergadering der Provinciale Staten van Noord-Hol land gingen de leden Dinsdagnamiddag vier uur bijna allen naar de woning van Jhr. Mr. Dr. A. Röell, Commissaris der Koningin, aan de Nieuwe Gracht te Haarlem, teneinde hem te huldigen in verband met zijn 12 1/2-jarig ambtsjubileum. Als oudste lid in dienstjaren voerde de heer Ketelaar het woord. „On ze taal is toch eigenlijk wel heel arm, dat we op een dag als dezen u niet an ders kunnen aanspreken dan met de woorden: „hooggeachte jubilaris". Ik wilde", aldus zei spreker, „dat ik een ander woord wist, omdat deze woorden zoo vaak achteloos worden uitgespro ken. Maar hoe het zij, ik kan u de ver zekering geven, dat alle Statenleden achting hebben voor de wijze, waarop gy uw werk verricht. Als oudste lid in dienstjaren is het mij een eer, dit hier te mogen zeggen, mede namens de an dere Statenleden en den Griffier. Toen gij de eerste zitting 12 1/2 jaar geleden presideerde, herinnerde gij in uw rede aan uw voorgangers, de heeren Van Leeuwen, Van Tienhoven en Schorer. Gij slaakte toen de verzuchting: „Zou ik ooit een vergelijking met hen kunnen doorstaan?" Maar thans, na 12 1/2 jaar, kunnen wij zeggen, dat uw leiding voortreffelijk was. Gij geeft aan de le den de meest mogelijke vrijheid om zich te uiten en ge weet te voorkomen, dat de debatten te lang worden. Ge hebt trouwens wel eens gezegd: „het is mij lief, het is mij aangenaam, de meenin gen der Statenleden te hooren". Ge poogde natuurlijk ook wel eens die meeningen te weerleggen en als gij wel eens de overwinning niet kon behalen, dan bewonderde ik altijd de wijze waarop ge er in berustte. Evenals de namen van de drie zcoeven genoemden zal ook de uwe op luisterrijke wijze prijken op de lijst van hen, die zich voor de provincie zoo buitengewoon verdienstelijk gemaakt hebben. Overal in de provincie spreekt men met lof over u en uw werk en over uw min zaamheid, die men niet leeren kan. maar die aangeboren is. Wij weten, dat het altijd één van uw grootste wen- schen geweest is, om een commissariaat van een der provincies te krijgen. Wel nu, gy kreeg 't van één der grootste en mooiste. Maar niemand zal het u als burgemeester van Amsterdam kwalijk nemen, dat uw hart nog aan de hoofd stad hangt. We prijzen uw bemoeiin gen inzake het Concertgebouw en het Koloniaal Instituut, maar ook uw be moeiingen voor het provinciaal en an der werk als bijvoorbeeld dat van de Hollandsche Maatschappij der Weten schappen. Wij zijn hier gekomen om het u eens prettig te zeggen. Dat kan hier beter, dan in een vergadering. Wij hebben evenwel gemeend het niet by Vader bomt thuis en moeder meent zich te kijkt in de vestibule,, informeert by Mlentje, vraagt- of er nog brieven voor hem zijn gekomen herinneren dat er een brief moet zijn, maar ze was zelf uit toen de post kwam maar vindt niets die zegt. dat er "n brief op moeder's bureautje moet liggen. vader bericht dat geen brief is Mientje verklaart dat ze aan Jan heeft gevraagd 'm op het bureautje te leggen, maar Jan weet niet meer wat hij ermee heeft gedaan Vader zoekt overal, on derwijl een verhandeling houdend over zorgeloos heid, en uit het vermoe den dat het een brief met geld was vindt eindelijk den brief boven op de piano: een prospectus voor een ge- meenteleening van Ho- nolocloe. fNadruk verboden.) woorden te moeten laten, maar u ook een blijvend aandenken aan dezen dag te moeten geven. Onze keus is daarvoor gevallen op drie zilveren schalen, waar van ik hoop dat ge ze in uw huls zult kunnen gebruiken. Maar behalve aan u, denken we ook aan haar, die daar naast u staat; aan uw lieve vrouw, die wy noemen de „Koningin van den Com missaris". (Gelach). Wy weten, mijn heer Röell, dat gij in uw werk door haar gesteund wordt en daarvoor danken wy haar hartelijk. Ook zij leeft mee met de provinciale zaken en met de gasten, die ze altijd op zulk een aangename wijze recipieert. Wij spreken den wensch uit, dat gij nog lang deze pro vincie mag blijven leiden, zooals ge tot dusver gedaan hebt!" (Luid applaus). Aan den Commissaris werden drie prachtige zilveren schalen overhandigd. Jhr. Mr. D. E. van L e n ne p herinnerde aan de woorden in de Spreu ken: „Een rede op zijn pas gesproken is als gouden appelen op zilveren ge heelde schalen". „Gedeputeerde Staten en de Griffier", zei spreker, „hebben de behoefte gevoeld om hier een woord tot u te mogen spreken en voor mij is dat als oudste lid van Ged. Staten een eer, dit te mogen doen. Het is ons aange naam, om u hier eens een compliment te maken, want op de vergaderingen maken we elkaar geen complimenten. Wy hebben het gevoel van de beman ning van een schip, die een bekwaam kapitein heeft. Want bekwaam zijt gij, door uw afkomst en door uw per soon. Reeds aan het eind van de 17de eeuw was er een Röell hoogleeraar in wijsbegeerte en het burgerlijk recht en ook diens drie zonen waren hoog leeraar." Achtereenvolgens herinnerde Jhr, van Lennep aan alle voorvaderen van den jubilaris. „Hun bekwaamheden", zei spreker, „hebt gij óók. Gij hebt een stel flinke hersenen, waarmee ge goed ge werkt hebt. Want met hersenen gaat het als -gereedschap; als ze niet ge bruikt worden, gaan ze roesten. Ge hebt gewerkt in vijf provincies in verschil lende functies en rijk aan ervaring kwaamt ge in Haarlem als hoofd der provincie. Ge zijt in de wetten door kneed; niet alleen in de oude, maar ook in de nieuwe en die laatste zijn niet ge ring in aantal. Niemand als u kent den weg in den doolhof van de L.O.-wet van 1920. Daarbij hebt ge een uitstekend ge heugen, En bij het besturen van een zaak, legt gü er u op toe, om tot de bronnen door te dringen, teneinde goed ingelicht te zijn. Als men uw uitleg ging van een zaak hoort, dan ként men haar. Een bekend advocaat in deze pro vincie heeft mij eens gezegd, nergens beter en liever te kunnen pleiten, dan in de vergadering van Ged. Staten. Gy hebt een feilloozen stijl, zoowel met het woord als met de pen; dat hebt gij door oefening verkregen. En het is Juist een kolfje naar uw hand, om een moeilijke zaak tot oplossing te brengen. Onder uw leiding wordt er veel gewerkt en veel afgedaan. Ik had het zooeven over gouden appelen en zilveren schalen. Die laatste hebben wij u zooeven mogen overhandigen, maar ook de gouden ap pelen hebt ge. Twee oogappelen. Dat zijn uw kinderen. Uw zoon is nu vol wassen: weldra gaat hU naar Lelden. Wij hopen allen, dat hy de stappen van zijn vader zal volgen. En dan hebt ge nog een lief dochtertje van zes jaar. O, wat zijt gij gelukkig met het bezit van zulk een jong kind! Dat is misschien een van de redenen waarom ge zoo jeug dig gebleven bent. Ik hoop, dat God u nog lang zal sparen als vader voor uw gezin en als hoofd van deze provincie!" (Luid applaus). Jhr. Mr. Dr. A. Röell verklaarde eenigszins gebukt te gaan onder den hem gebrachten lof. „Ik ben", zei spre ker, „onder den indruk van hetgeen ge mijn vrouw en mij bereid hebt; van uw groote opkomst; van uw hartelüken handdruk en van uw geschenk. Ik dank de heeren Ketelaar en Van Lennep voor hun mooie woorden. Wij zijn buitenge woon erkentelijk voor de wijze waarop de Staten gemeend hebben, om mijn jubileum dat eigenlijk geen jubileum is. te moeten herdenken. Deze 12 1/2 jaar zijn als het ware als een droom aan mij voorbij gegaan en ik durf niet de verwachting uit te spreken, dat ik de volgende 12 1/2 jaar halen zal. Er is veel gebeurd in dezen tijd. Van de 77 Statenleden, die van mijn eerste ver gadering deel uitmaakten, zijn er slechts 17 overgebleven. In totaal heb ik 199 Statenleden gekend; van hen zijn er 31 niet meer in leven. Alles wat tot stand gekomen is, dank ik niet aan mijzelf, maar aan mijn staf van mede werkers en aan den Griffier met zyn voortreffelijke ambtenaren. De tot mi) gesproken woorden waren te veel. Zoo even heb ik nog den heer Gerhard in het oor gefluisterd: „ik krijg liever een standje, dan een speech!" Maar ik aan vaard toch uw hulde en uw geschenk. Dat laatste zal voor mijn kinderen het bewijs zijn van de vreugde, die ge mU en mijn vrouw op dezen dag bereid hebt. Ik beloof u, dat ik zal blijven voortwerken in het belang der provin cie, waarbij ik op den voortdurenden steun van de Provinciale Staten reken. Ik zal trachten, op uw waardeering aanspraak te mogen blijven maken. By ons allen moet immers vóór gaan het welzijn van de provincie. Ik hoop nog een aantal jaren aan het hoofd van mijn geliefde gemeente te mogen staan. Mede namens mijn vrouw dank ik u allen nog eens hartelijk voor het geluk, dat ge mij geschonken hebt!" (Luid applaus). Hiermede was de plechtigheid ge ëindigd. Daarna werden ververschlngen ge presenteerd. Ook in de ochtenduren waren ten hui ze van den heer Röell vele bloemstuk ken en telegrammen gezonden, o.a. door 't bestuur van 't Amsterd. concert gebouw, burgemeesters en ambtenaren, J. J. BEYNES. Dinsdagmiddag werd de buitenge wone vergadering van aandeelhouders van de N.V. Koninklijke fabriek van rij tuigen en spoorwagens J. J. Beyncs (e Haarlem gehouden. In behandeling kwam het bekende voorstel om alle ar.ndcelen van 1000 terug te brengen tot 750 door aan alle aandeelhouders 230 per aandeel uit te keeren. hetgeen door \ecl geld in kas mogelijk is. Ter vergadering waren, behalve do commissarissen slechts 2 aandeelhouders opgekomen. Zij hadden op het voorstel geen aan- of opmerkingen te maken. Een besluit kon evenwel niet genomen worden, omdat tot een wijziging der sta tuten slechts besloten mag worden in dien bij eerste convocatie 3/4 der aan- deelen vertegenwoordigd is. Nu is een nieuwe aandeelhoudersver gadering uitgeschreven tegen 10 Augus tus te 12 uur. Dan mag ook al zijn er geen 3/4 der aandeden vertegenwoor digd een beslissing genomen worden. FAILLISSEMENTEN. Door de Hcarlemsche rechtbank zijn in staat van faillissement verklaard: 1. Pictcr Visser, sigarenwinkelier te Heemstede, Raadhuisstraat 89; curator Mr. F. J. D. Theyse, alhier. 2. Marinus Stolk. vroeger melkslijter thans opperman te Haarlemmermeer, Lijnderdïjk 188; 3. Willem Bron, vroeger handelaar in groenten en fruit, thans fabrieks arbeider te Koog aan de Zaan, Zuid- einde 52; curator Mr. C. van Sprang te Zaandam; 4. Walter Klaas, staalwerkslijper, handelende onder den naam Gebrs. Klaas, vroeger Wagenweg 110, thans Bakenessergracht 50 rood; curator Mr. F. J. D. Theyse, alhier; 5. L. van der Putten, schipper te Heemstede, Glipperpad; curator Mr. W. de Rijke, alhier; 6. L. H. Fryda, wonende althans ver blijvende te Haarlem Raamvest 1; cu rator Mr. J. Deenik alhier; 7. J. II. van Hoof, vroeger koopman in ongeregelde goederen te Haarlem, thans te Zandvoort, Brcderodestraat 44; courator Mr. J. A. B. Sanders te Be verwijk. Rechter-Commissaris Mr. Th. Maas- scn, alhier. Opgeheven werd het faillissement van N. J. Kramer, autobusondernemer Cronjéstraat 141 rood; curator Mr. J. A. P. C. ten Bokkel alhier. Geëindigd zijn de faillissementen door het verbindend worden der ult- deelingslijsten van: 1. G. A. Schellings, voorheen hande laar in scheepsprovisie te IJmuiden, uitgesproken 15 Januari 1924; curator Mr. P. Tideman alhier. 2. Mcj. A. E, Hos. wed. J. Veldwijk, destijds winkelierster in manufactu ren te Haarlem; curator Mr. P. Tide man, alhier. door AGATHA CHRISTIE. Vertaling van A. d. Z. 8) Eindelijk gaf hy zijn taak op, ernstig het hoofd schuddend. Op dat oogenblik hoorden we buiten voetstappen, en dr. Wilkins, mevrouw Inglethorp's eigen dokter, een corpulente, drukke man, kwam met veel beweging binnen. In een paar woorden legde dr. Bauer- stein uit, hoe hij toevallig het hek voor bij ging, toen de auto er uit kwam, en hoe hij zoo snel mogelijk naar het huis was geloopen, terwijl de auto dr. Wilkins ging halen. Mat een lichte handbewe ging wees ij naar de gestalte op het bed. ,Héél treurig. Héél treurig", mompel de dr. Wilkins. ..Arme vrouw. Deed al tijd te veel véél te veel tegen mijn raad in. Ik heb haar gewaarschuwd. Haar hart was lang niet sterk. „Kalm aan", zei ik haar, „kalm aan." Maar neen haar ijver voor goede werken was te groot. De natuur is in opstand geko men". Dr. Bauerstein, merkte ik op, sloeg den plaatseiijken dokter scherp gade. Hij hield zijn oogen nog op hem geves tigd, toen hij sprak. „De stuiptrekkingen waren van een bizondere hevigheid, dr. Wilkins Het spijt me, dat u hier niet bijtijds waart, om ze bij te wonen. Ze waren bepaald titanisch van aard". „Ah!" zei dr. Wilkins wijs. „Ik zou gaarne onder vier oogen met u willen spreken", zei dr. Bauerstein. Hij keerde zich naar John. „U hebt er niets tegen?" „Zeker niet" We liepen allen naar het portaal, de twee doktoren alleen latend, en ik hoorde achter ons den sleutel in het slot om draaien. We gingen langzaam de trap af. Ik was hevig ontsteld. Ik heb een zeker ta lent voor gevolgtrekkingen, en dr. Bauerstcins houding had allerlei wilde veronderstellingen in mijn brein opge roepen. Mary Cavendish legde haar hand op mijn arm. „Wat is er? Waarom deed dr. Bauer stein zoo vreemd?" Ik keek haar aan. „Weet u, wat ik denk?" /Wat?" „Luister!" Ik keek om me heen, de anderen konden ons niet hooren, Ik liet mijn stem tot gefluister dalen. „Ik ge loof, dat ze vergiftigd is! Ik ben er ze ker van, dat dr. Bauerstein verdenking heeft." „Wat?" Ze viel tegen den muur aan, de pupillen van hare oogen wijd open gesperd. Toen, met een plotselingen kreet, die me deed opschrikken, riep ze: Neen. neen dat niet dat niet!" En. me ontloopend, vluchtte ze de trap op. Ik volgde haar, bang, dat ze zou flauw vallen. Ik vond haar tegen de leuning steunen, doodelijk bleek. Ze maakte een ongeduldig handgebaar. „Neen, neen laat me. Ik wil liever alleen zijn. Laat me een paar minuten met rust. Ga naar beneden naar de an deren,' Ik gehoorzaamde haar met tegenzin. John en Lawrence waren in de eetka mer. Ik voegde mij bij hen. We zwegen allen, maar ik geloof, dat ik de gedach ten van allen onder woorden bracht, toen ik het stilzwijgen verbrak, met te zeggen: Waar is mr. Inglethorp?" John schudde het hoofd. „Hij is niet in huis." Or ze oogen ontmoetten elkaar. Waar was Alfred Inglethorp? Zijn afwezigheid was vreemd en onverklaarbaar. Ik herin nerde me mevrouw Inglethorp's laatste woorden. Wat lag daarin opgesloten? Wat had ze ons nog meer kunnen ver tellen, als ze tyd had gehad? Eindelijk hoorden we de doctoren de trap afkomen. Dr. Wilkins zag er ge wichtig en opgewonden uit, en trachtte een inwendige triumf onder een houding van gepaste kalmte te verbergen. Dr. Bauerstein bleef op den achtergrond, zijn ernstig gebaard gelaat onveranderd Dr. Wilkins voerde voor beiden het woord. Hij richtte zich tot John. „Mr. Cavendish, ik zou gaarne uw toestemming voor een lijkschouwing hebben". „Is dat noodig?" vroeg John ernstig. Een pijnlijke trek ging over zijn ge laat, „Absoluut", zei dr. Bauerstein. „U meent daarmee?" „Dat noch dr. Wilkins, noch ik onder deze omstandigheden een doodsverkla- ring zou kunnen afgeven". John boog het hoofd. „In dat geval blijft er me niets anders over, dan toe'te stemmen". „Dank u". zei dr. Wilkins vlug. „We stellen voor, dat die morgenavond of eigenlijk vanavond zal plaats hebben". En hy keek naar het daglicht. „Onder deze omstandigheden ben ik bang, dat een gerechtelijk onderzoek niet kan uit blijven, deze formaliteiten zijn noodig, maar ik verzoek u, u niet te verontrus ten". Er was een pauze, en toen nam dr. Bauerstein twee sleutels uit zijn zak en overhandigde ze aan John. „Het zijn de sleutels van de twee kamers. Ik heb ze gesloten, en volgens mijn opinie is het wenschelijk, ze voor- loopig gesloten te houden". De dokters vertrokken toen. Ik had een denkbeeld overwogen en ik voelde, dat nu het oogenblik geko men was, om het aan te roeren. Toch was ik een beetje huiverig, het tc doen. John, dat wist ik, had een af schuw van iedere openbaarheid en was een rustige optimist, die liever de zwa righeden niet halverwege tegemoet ging. Het zou moeilijk zijn, hem van de deug delijkheid van mijn plan te overtuigen. Op Lawrence daarentegen, die minder conventioneel was, en meer verbeelding had, voelde Ik als bondgenoot te kun nen rekenen. Er was geen twijfel aan, dat het oogenblik voor mfj gekomen was. 0111 de leiding te nemen. „John", zei lk, „ik moet je Iets vra gen". „Nu?" „Je herinnert je. dat ik gesproken heb over mijn vriend Polrot den Belg, die hier is? Hij is een heel beroemde detec tive geweest", „Ja". „Ik zou willen, dat je me hem liet roepen, om deze zaak tc onderzoe ken". „Hoe nu? Vóór de lijkschouwing?" „Ja, hoe eerder hoe beter als er misdaad in het spel ia", „Onzin" riep Lawrence boos. „Naar mUn meening is het alles een hersen schim van Bauerstein! Wilkins had geen idee van zoo iets, totdat Bauerstein hem op de gedachte bracht. Maar als alle specialisten is Bauerstein een beetje maniak. Vergif is zijn stokpaardje, dus natuurlijk ziet hij dat overal". Ik moet bekennen dat lk verwonderd was over de houding van Lawrence. Hi) was zoo zelden ergens heftig over. John aarzelde. „Ik kan het niet met je eens zijn, Laurence", zei hy eindelijk, „ik ben wel genegen Hastings den vrijen handel te la ten, hoewel lk liever een beetje zou wachten. We wenschcn geen onnoodig schandaal" „Neen, neen", riep Ik heftig, „daar be hoef je niet bang voor te zyn. Poirot is de discretie zelf", „Nu goed dan,, doe, zooals Je wil?. Ik laat het aan Je over. Hoewel, als het Ls, zooals we vermoeden, 't een heel hel dere zaak is. God vergeev' me, als lk bom onrecht doe!" Ik keek op mijn horloge. Het was zes uur, lk besloot, geen tijd te verliezen. Vijf minuten oponthoud veroorloofde lk me echter. Ik bracht die door met de bibliotheek na tc snuffelen, todat ik eon medisch boek ontdekte, dat een beschrij ving van strychnine vergift) ging gaf. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1927 | | pagina 9