HAARLEM'S DAGBLAD
OM ONS HEEN
FLITSEN
STADSNIEUWS.
FEUILLETON
DE GEHEIMZINNIGE ZAAK
VAN STYLES
WOENSDAG 20 JULI 1927 DERDE BLAD
No. 3683
LANGS DE PROVINCIALE HOOFDSTEDEN.
MAASTRICHT. II.
Evenals in den Bosch en Zwolle heb
ik getracht, op het Stadhuis inlichtingen
te krygen over den toestand van de ge
meente, de moeilijkheden waarmee zij
te kampen heeft, de idealen die zy
koestert en dergelijke bijzonderheden,
welke uit een kort gesprek veel beter
zijn te vernemen, dan uit een doodsch
gemeenteverslag. In de twee bovenge
noemde steden ging dat gemakkelijker,
dan hier. De secretaris, aan wien ik
mijn kaartje had laten aanbieden,
scheen verwonderd over het verzoek en
trok eerst naderhand wat bij, ofschoon
ik toen ik heenging, zijn naam nog niet
gehoord had. Het was dan ook prettig
te hooren, dat ook de administratie van
Maastricht altijd gaarne bereid is om in
lichtingen te geven, al scheen de secre
taris niet goed in te zien, wat wij daar
aan toch wel konden hebben; gelukkig
dat wij zooiets zelf wel weten, evenals
het feit, dat onze lezers prijs stellen op
vergelijkende cijfers en omstandigheden
van andere gemeenten. Onlangs hebben
wij bij voorbeeld kunnen berichten, dat
het stedelijk orkest er gecombineerd is
met de.stedelijke muziekschool en dat
de gemeentekas evenals de gemeente
Haarlem daaraan een subsidie verleent
van f30.000; bij mijn bezoek hoorde ik
dezen keer, dat de musici er andere be
roepen bij uitoefenen, waardoor wel ver
klaard zal zijn, waarom wij nooit iets
vernemen van financieele bezwaren bij
het Maastrichtsche orkest, zooals die bij
ons in Haarlem, te Groningen, Arnhem,
Utrecht en zelfs te Amsterdam by het
Concertgebouw af en toe voorkomen.
In het verslag van de gemeente over
het jaar 1925 worden wel mededeelingen
gedaan over keibestrating, maar van
asphalteering vond ik geen melding ge
maakt Voor zoover er in een kort be-,
zoek over kan worden geoordeeld, ont
breekt dit plaveisel dan ook in Limburgs
hoofdstad. De secretaris wees er evenwel
met begrijpelijken trots op. dat er in
Maastricht reeds een ambtenarenveror-
dening bestond, lang voordat andere
grootere steden daarover dachten.
Daarentegen klaagde hij er over,
dat de nieuwe onderwijswetten aan de
gemeente veel geld gekost hebben, ter
wijl de Regeering tot nu toe heeft na
gelaten, de vergoeding te geven, die eer
tijds werd toegezegd. Aan nieuwen bouw
werd reeds zes ton uitgegeven, terwijl
het jaarlyksch onderhoud f14.000 meer
vordert. Bij de beoordeeling van deze cij
fers moet niet vergeten worden, dat
Maastricht een stad van middelbare
grootte is in 1925 was het aantal in
woners ongeveer 58000. De staat der be
volking levert een paar merkwaardige
getallen op. In 1890 was het aantal ge
boorten per 1000 inwoners 34.50, welk
cijfer met rijzingen en dalingen voort
gaat tot 1913; daarna komt het aantal
in 1914 onder de 30 en bereikt dat cijfer
tot nu toe niet meer, ofschoon het in
1921 dat cijfer dicht nadert, namelijk
met 29.72 per 1000 inwoners. In de drie
laatste jaren, namelijk in 1923, 1924 en
1925 is het evenwel gedaald resp. tot
25.40, 24.60 en 24.90. Hiertegenover staat
evenwel een zeer belangrijke verminde
ring van de sterfte, die in 1890 per 1000
inwoners 23.83 bedroeg, na rijzing en
daling in 1911 beneden de 20 komt, na
melijk op 17.84 en over 1925 gedaald is
tot 10.20. In 1923 en 1924 bleef zij zelfs
onder het cijfer 10, resp. namelijk met
9.50 en 9.70. De conclusie hieruit is der
halve een groote verbetering in de
hygiënische toestanden.
Op mijn vraag naar de cijfers dei-
werkloosheid kreeg ik geen bepaald ant
woord. Alleen deed de secretaris op
merken, dat men ze&gen zou dat er in
Maastricht wegens de groote werken
aan het Julianakanaal in de buurt geen
werkloosheid behoefde te zijn „maar"
zoo voegde hij er bij, „niet iedere ar
beider aan de aardewerkfabrieken is
voor graafwerk geschikt."
Bij mijn heengaan betreurde de Se
cretaris de afwezigheid op dien dag van
den burgemeester, Mr. L. B. J. van Op
pen, waarmee ik gereedelijk kon in
stemmen, omdat ik in de stad den heer
van Oppen als een zeer welwillend man
had hooren kenschetsen. Zijn meening
zou ik zeker gevraagd hebben over den
toestand van Maastricht, tengevolge
van de malaise in de keramische in
dustrie.
Ik had gelegenheid, een van de groote
fabrieken in werking te zien.
De Société Céramique is een groote
fabriek van huishoudelijk aardewerk,
die met Fransch kapitaal in 1863 is op
gericht; in 1914, vlak vóór den oorlog,
is er naast dit gebouw een geheel nieu
we fabriek gesticht, zoodat men op het
uitgestrekte terrein van circa 34 hecta
ren spreekt van „de oude en de nieuwe
fabriek". Dat in de laatste de moderne
installaties zijn aangebracht spreekt
van zelf, een groote gasoven bijvoor
beeld van 100 meter lang, naar de
nieuwste vindingen. Het is dus dwaas,
de geheele fabricage van glas en aarde
werk te Maastricht te beschuldigen van
ouderwetsche outillage, zooals gedaan
is, blijkbaar door personen, die niet
eens ter plaatse zyn geweest. De fa-
briekslokalen zijn ruim, hoog en luch
tig, de inrichting is nieuw, hetgeen ook
wel niet anders kan bij een fabriek,
die nog pas dertien jaar bestaat. Maar
zelfs de zoogenaamde „oude fabriek"
is volstrekt niet, zooals de tegenstelling
oud en nieuw mij deed verwachten, een
verzameling sombere hokken; integen
deel zou menige industrieel mogen wen-
schen, dat zijn fabriek er uitzag als
het oude gedeelte van de „Céramique".
Maar wat den bezoeker onmiddellijk
treft is de leegheid in deze uitgestrekte
gebouwen, in het nieuwe vooral; de
leegheid aan personeel. In de aarde
werk-industrie is veel handwerk noo-
dig, dat onmogelijk door machines kan
worden vervangen; zoo bleek duidelijk
de slapheid van het bedrijf door
tal van leege plaatsen aan de
werktafels. Geen wonder. Vóór den oor
log was het personeel op de „Cérami
que" 2000 man, op dit oogenblik wer
ken er 11*0 personen; toch is de direc
tie niet, toen door de tariefsmuren in
het buitenland de export van het huis-
houd-aardewerk uiterst bezwaarlijk
werd, bij de pakken gaan neerzitten en
heeft om beschermende maatregelen
van de Regeering geroepen. Integen
deel, zij heeft een nieuwen tak van be
drijf, het zoogenaamde sanitair, ter
hand genomen: .aste waschtafels, in
richtingen voor waterclosets en derge
lijke; daarnaar is veel vraag en er
wordt een normale winst op verkregen,
daar uit den aard van de zaak op deze
veel duurdere artikelen de buitenland-
sche tarieven niet zoo zwaar drukken
als op het goedkoope huishoudelijke
aardewerk. Maar natuurlijk is voor de
groote stukken „sanitair" veel minder
personeel noodig, dan voor het huis
houdelijk aardewerk, dat bij massa ver
vaardigd werd en zoo ontstond de
noodzakelijkheid om een groot gedeelte
van het personeel te ontslaan.
Zoo is de toestand op de „Ceramique"
zoo is ze ook op de fabriek van de
firma Régout. „Men meent in Holland,"
zeide mij de directeur van de Cérami
que", de heer Defesche, .dat de steun,
die van de Regeering voor de aarde
werk-industrie wordt gevraagd, een sub
sidie zou zijn voor de familie Régout,
maar daar is geen sprake van."
De moeilijkheid ligt dus hierin, dat
terwijl de export van Nederland botst
tegen hooge invoerrechten in het bui
tenland, het Nederlandsche tarief aan
het buitenlandsche fabrikaat de con
currentie met Maastricht niet belet.
Hier komt zooveel binnen, dat de heer
Defesche op den dag dat ik hem ont
moette, een verzoek had gekregen van
een afnemer in het binnenland om hem
uitstel van betaling toe te staan, om
dat hij zooveel buitenlandsch goed had
moeten betalen. Natuurlijk is dat vooral
het goedkoope goed, wat de vakman
noemt de derde keus; ook uit Tsjecho
Slowakije komt er veel in ons land en
zelfs uit Polen is er aardewerk inge
voerd van zóó inférieure quallteit, dat
de douane den prijs van den aangege
ven wagon onwaarschijnlijk laag vond
en dien aanhield totdat gebleken was,
dat inderdaad de factuurwaarde juist
was opgegeven. „Natuurlijk", zoo zeide
de heer Defesche, „is deze geringe qua-
liteit geen belang voor den consument,
omdat zijn smaak er mee verlaagd en
hij zelf met het slechte goed gedupeerd
wordt."
Ik vroeg: „in sommige berichten las ik
niet alleen van overproductie, maar ook
van onderconsumptie; hoe is dit moge
lijk daar toch elke familie geregeld
haar voorraad van huishoudelijk aarde
werk moet aanvullen?"
„Toch," kreeg ik ten antwoord, „be
staat de onderconsumptie wel degelijk.
De levensstandaard in Nederland is
hoog, voor alle klassen der maatschap
pij. Is het niet vreemd, dat terwijl de
invoerrechten in België op auto's, Le
vers zeep, stofzuigers hooger zijn dan I
hier, terwijl daar op vele artikelen ook nog
weeldebelasting moet worden betaald,
die artikelen in België goedkooper zijn 1
dan bij ons? De menschen in ons land
hebben natuurlijk geld noodig voor hun
dagelyksch leven, zy willen ook geld
hebben om uit te kunnen gaan en zoo
komen zy er toe om zich te vergenoe
gen met een bordje met een scheur er
in of een kopje zonder oor, dat zij vroe
ger zouden hebben weggegooid. Zoo is
onderconsumptie mogelijk.
De industrie te Maastricht zou gehol
pen zijn met een verhooging van het
Nederlandsche tarief van 8 tot 15 pro
cent gemiddeld naar het gewicht, niet
naar de waarde. Dat daarmee het artikel
in het binnenland duurder worden zou is
een dwaling; bij de prijsbepaling speelt
een dergelijke tariefsverhooging geen rol
en er zyn nog vele andere factoren,
dan het invoerrecht, die op den prijs
invloed uitoefenen. Men moet die ta
riefsverhooging dan ook niet instellen
om het kapitaal in onze fabrieken te
hulp te komen, maar om de werklooze
arbeiders te steunen. Het kapitaal redt
zich, als het moet, zelf wel."
In een derde artikeltje zal ik nog eenige
opmerkingen mededeelen, die ik van
den heer Defesche en anderen verno
men heb.
Dit artikel was geschreven vóór het
Koninklijk bezoek aan Limburg. De toe
zegging van de Koningin in het antwoord
op de welkomstrede van burgemeester
van Oppen; aldus luidende: „de moei
lijkheden, waarmede uwe gemeente te
„kampen heeft, zijn Mij bekend. Zij heb-
„ben mijn volle aandacht en ernstig
„wordt door Mij onderzocht of, en zoo
„Ja langs welken weg, de oplossing er van
„te vinden is", die toezegging zal
Maastricht aangenaam in de ooren heb
ben geklonken.
J. C. P.
VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 951
DE POST
HET I2V2-JARIG
JUBILEUM VAN
JHR. MR. DR. A. RöELL.
HULDE VAN DE PROV.
STATEN VAN NOORD
HOLLAND.
Na afloop van de vergadering der
Provinciale Staten van Noord-Hol
land gingen de leden Dinsdagnamiddag
vier uur bijna allen naar de woning van
Jhr. Mr. Dr. A. Röell, Commissaris
der Koningin, aan de Nieuwe Gracht
te Haarlem, teneinde hem te huldigen
in verband met zijn 12 1/2-jarig
ambtsjubileum.
Als oudste lid in dienstjaren voerde
de heer Ketelaar het woord. „On
ze taal is toch eigenlijk wel heel arm,
dat we op een dag als dezen u niet an
ders kunnen aanspreken dan met de
woorden: „hooggeachte jubilaris". Ik
wilde", aldus zei spreker, „dat ik een
ander woord wist, omdat deze woorden
zoo vaak achteloos worden uitgespro
ken. Maar hoe het zij, ik kan u de ver
zekering geven, dat alle Statenleden
achting hebben voor de wijze, waarop
gy uw werk verricht. Als oudste lid in
dienstjaren is het mij een eer, dit hier
te mogen zeggen, mede namens de an
dere Statenleden en den Griffier. Toen
gij de eerste zitting 12 1/2 jaar geleden
presideerde, herinnerde gij in uw rede
aan uw voorgangers, de heeren Van
Leeuwen, Van Tienhoven en Schorer.
Gij slaakte toen de verzuchting: „Zou
ik ooit een vergelijking met hen kunnen
doorstaan?" Maar thans, na 12 1/2
jaar, kunnen wij zeggen, dat uw leiding
voortreffelijk was. Gij geeft aan de le
den de meest mogelijke vrijheid om zich
te uiten en ge weet te voorkomen, dat
de debatten te lang worden. Ge hebt
trouwens wel eens gezegd: „het is mij
lief, het is mij aangenaam, de meenin
gen der Statenleden te hooren". Ge
poogde natuurlijk ook wel eens die
meeningen te weerleggen en als gij wel
eens de overwinning niet kon behalen,
dan bewonderde ik altijd de wijze
waarop ge er in berustte. Evenals de
namen van de drie zcoeven genoemden
zal ook de uwe op luisterrijke
wijze prijken op de lijst van hen, die
zich voor de provincie zoo buitengewoon
verdienstelijk gemaakt hebben. Overal
in de provincie spreekt men met lof
over u en uw werk en over uw min
zaamheid, die men niet leeren kan.
maar die aangeboren is. Wij weten, dat
het altijd één van uw grootste wen-
schen geweest is, om een commissariaat
van een der provincies te krijgen. Wel
nu, gy kreeg 't van één der grootste en
mooiste. Maar niemand zal het u als
burgemeester van Amsterdam kwalijk
nemen, dat uw hart nog aan de hoofd
stad hangt. We prijzen uw bemoeiin
gen inzake het Concertgebouw en het
Koloniaal Instituut, maar ook uw be
moeiingen voor het provinciaal en an
der werk als bijvoorbeeld dat van de
Hollandsche Maatschappij der Weten
schappen. Wij zijn hier gekomen om
het u eens prettig te zeggen. Dat kan
hier beter, dan in een vergadering. Wij
hebben evenwel gemeend het niet by
Vader bomt thuis en moeder meent zich te kijkt in de vestibule,, informeert by Mlentje,
vraagt- of er nog brieven
voor hem zijn gekomen
herinneren dat er een
brief moet zijn, maar ze
was zelf uit toen de
post kwam
maar vindt niets
die zegt. dat er "n brief
op moeder's bureautje
moet liggen.
vader bericht dat
geen brief is
Mientje verklaart dat ze
aan Jan heeft gevraagd
'm op het bureautje te
leggen, maar Jan weet
niet meer wat hij ermee
heeft gedaan
Vader zoekt overal, on
derwijl een verhandeling
houdend over zorgeloos
heid, en uit het vermoe
den dat het een brief
met geld was
vindt eindelijk den brief
boven op de piano: een
prospectus voor een ge-
meenteleening van Ho-
nolocloe.
fNadruk verboden.)
woorden te moeten laten, maar u ook
een blijvend aandenken aan dezen dag
te moeten geven. Onze keus is daarvoor
gevallen op drie zilveren schalen, waar
van ik hoop dat ge ze in uw huls zult
kunnen gebruiken. Maar behalve aan u,
denken we ook aan haar, die daar naast
u staat; aan uw lieve vrouw, die wy
noemen de „Koningin van den Com
missaris". (Gelach). Wy weten, mijn
heer Röell, dat gij in uw werk door haar
gesteund wordt en daarvoor danken wy
haar hartelijk. Ook zij leeft mee met de
provinciale zaken en met de gasten,
die ze altijd op zulk een aangename
wijze recipieert. Wij spreken den
wensch uit, dat gij nog lang deze pro
vincie mag blijven leiden, zooals ge tot
dusver gedaan hebt!" (Luid applaus).
Aan den Commissaris werden drie
prachtige zilveren schalen overhandigd.
Jhr. Mr. D. E. van L e n ne p
herinnerde aan de woorden in de Spreu
ken: „Een rede op zijn pas gesproken
is als gouden appelen op zilveren ge
heelde schalen". „Gedeputeerde Staten
en de Griffier", zei spreker, „hebben de
behoefte gevoeld om hier een woord tot
u te mogen spreken en voor mij is dat
als oudste lid van Ged. Staten een eer,
dit te mogen doen. Het is ons aange
naam, om u hier eens een compliment
te maken, want op de vergaderingen
maken we elkaar geen complimenten.
Wy hebben het gevoel van de beman
ning van een schip, die een bekwaam
kapitein heeft. Want bekwaam zijt
gij, door uw afkomst en door uw per
soon. Reeds aan het eind van de 17de
eeuw was er een Röell hoogleeraar in
wijsbegeerte en het burgerlijk recht en
ook diens drie zonen waren hoog
leeraar."
Achtereenvolgens herinnerde Jhr, van
Lennep aan alle voorvaderen van den
jubilaris. „Hun bekwaamheden", zei
spreker, „hebt gij óók. Gij hebt een stel
flinke hersenen, waarmee ge goed ge
werkt hebt. Want met hersenen gaat
het als -gereedschap; als ze niet ge
bruikt worden, gaan ze roesten. Ge hebt
gewerkt in vijf provincies in verschil
lende functies en rijk aan ervaring
kwaamt ge in Haarlem als hoofd der
provincie. Ge zijt in de wetten door
kneed; niet alleen in de oude, maar ook
in de nieuwe en die laatste zijn niet ge
ring in aantal. Niemand als u kent den
weg in den doolhof van de L.O.-wet van
1920. Daarbij hebt ge een uitstekend ge
heugen, En bij het besturen van een
zaak, legt gü er u op toe, om tot de
bronnen door te dringen, teneinde goed
ingelicht te zijn. Als men uw uitleg
ging van een zaak hoort, dan ként men
haar. Een bekend advocaat in deze pro
vincie heeft mij eens gezegd, nergens
beter en liever te kunnen pleiten, dan
in de vergadering van Ged. Staten. Gy
hebt een feilloozen stijl, zoowel met het
woord als met de pen; dat hebt gij door
oefening verkregen. En het is Juist een
kolfje naar uw hand, om een moeilijke
zaak tot oplossing te brengen. Onder
uw leiding wordt er veel gewerkt en
veel afgedaan. Ik had het zooeven over
gouden appelen en zilveren schalen. Die
laatste hebben wij u zooeven mogen
overhandigen, maar ook de gouden ap
pelen hebt ge. Twee oogappelen. Dat
zijn uw kinderen. Uw zoon is nu vol
wassen: weldra gaat hU naar Lelden.
Wij hopen allen, dat hy de stappen van
zijn vader zal volgen. En dan hebt ge
nog een lief dochtertje van zes jaar. O,
wat zijt gij gelukkig met het bezit van
zulk een jong kind! Dat is misschien
een van de redenen waarom ge zoo jeug
dig gebleven bent. Ik hoop, dat God u
nog lang zal sparen als vader voor uw
gezin en als hoofd van deze provincie!"
(Luid applaus).
Jhr. Mr. Dr. A. Röell verklaarde
eenigszins gebukt te gaan onder den
hem gebrachten lof. „Ik ben", zei spre
ker, „onder den indruk van hetgeen ge
mijn vrouw en mij bereid hebt; van uw
groote opkomst; van uw hartelüken
handdruk en van uw geschenk. Ik dank
de heeren Ketelaar en Van Lennep voor
hun mooie woorden. Wij zijn buitenge
woon erkentelijk voor de wijze waarop
de Staten gemeend hebben, om mijn
jubileum dat eigenlijk geen jubileum
is. te moeten herdenken. Deze 12 1/2
jaar zijn als het ware als een droom
aan mij voorbij gegaan en ik durf niet
de verwachting uit te spreken, dat ik
de volgende 12 1/2 jaar halen zal. Er is
veel gebeurd in dezen tijd. Van de 77
Statenleden, die van mijn eerste ver
gadering deel uitmaakten, zijn er
slechts 17 overgebleven. In totaal heb ik
199 Statenleden gekend; van hen zijn er
31 niet meer in leven. Alles wat tot
stand gekomen is, dank ik niet aan
mijzelf, maar aan mijn staf van mede
werkers en aan den Griffier met zyn
voortreffelijke ambtenaren. De tot mi)
gesproken woorden waren te veel. Zoo
even heb ik nog den heer Gerhard in
het oor gefluisterd: „ik krijg liever een
standje, dan een speech!" Maar ik aan
vaard toch uw hulde en uw geschenk.
Dat laatste zal voor mijn kinderen het
bewijs zijn van de vreugde, die ge mU
en mijn vrouw op dezen dag bereid
hebt. Ik beloof u, dat ik zal blijven
voortwerken in het belang der provin
cie, waarbij ik op den voortdurenden
steun van de Provinciale Staten reken.
Ik zal trachten, op uw waardeering
aanspraak te mogen blijven maken. By
ons allen moet immers vóór gaan het
welzijn van de provincie. Ik hoop nog
een aantal jaren aan het hoofd van
mijn geliefde gemeente te mogen
staan. Mede namens mijn vrouw dank
ik u allen nog eens hartelijk voor het
geluk, dat ge mij geschonken hebt!"
(Luid applaus).
Hiermede was de plechtigheid ge
ëindigd.
Daarna werden ververschlngen ge
presenteerd.
Ook in de ochtenduren waren ten hui
ze van den heer Röell vele bloemstuk
ken en telegrammen gezonden, o.a.
door 't bestuur van 't Amsterd. concert
gebouw, burgemeesters en ambtenaren,
J. J. BEYNES.
Dinsdagmiddag werd de buitenge
wone vergadering van aandeelhouders
van de N.V. Koninklijke fabriek van rij
tuigen en spoorwagens J. J. Beyncs (e
Haarlem gehouden.
In behandeling kwam het bekende
voorstel om alle ar.ndcelen van 1000
terug te brengen tot 750 door aan alle
aandeelhouders 230 per aandeel uit te
keeren. hetgeen door \ecl geld in kas
mogelijk is.
Ter vergadering waren, behalve do
commissarissen slechts 2 aandeelhouders
opgekomen. Zij hadden op het voorstel
geen aan- of opmerkingen te maken.
Een besluit kon evenwel niet genomen
worden, omdat tot een wijziging der sta
tuten slechts besloten mag worden in
dien bij eerste convocatie 3/4 der aan-
deelen vertegenwoordigd is.
Nu is een nieuwe aandeelhoudersver
gadering uitgeschreven tegen 10 Augus
tus te 12 uur. Dan mag ook al zijn er
geen 3/4 der aandeden vertegenwoor
digd een beslissing genomen worden.
FAILLISSEMENTEN.
Door de Hcarlemsche rechtbank zijn
in staat van faillissement verklaard:
1. Pictcr Visser, sigarenwinkelier te
Heemstede, Raadhuisstraat 89; curator
Mr. F. J. D. Theyse, alhier.
2. Marinus Stolk. vroeger melkslijter
thans opperman te Haarlemmermeer,
Lijnderdïjk 188;
3. Willem Bron, vroeger handelaar
in groenten en fruit, thans fabrieks
arbeider te Koog aan de Zaan, Zuid-
einde 52; curator Mr. C. van Sprang
te Zaandam;
4. Walter Klaas, staalwerkslijper,
handelende onder den naam Gebrs.
Klaas, vroeger Wagenweg 110, thans
Bakenessergracht 50 rood; curator Mr.
F. J. D. Theyse, alhier;
5. L. van der Putten, schipper te
Heemstede, Glipperpad; curator Mr.
W. de Rijke, alhier;
6. L. H. Fryda, wonende althans ver
blijvende te Haarlem Raamvest 1; cu
rator Mr. J. Deenik alhier;
7. J. II. van Hoof, vroeger koopman
in ongeregelde goederen te Haarlem,
thans te Zandvoort, Brcderodestraat
44; courator Mr. J. A. B. Sanders te Be
verwijk.
Rechter-Commissaris Mr. Th. Maas-
scn, alhier.
Opgeheven werd het faillissement
van N. J. Kramer, autobusondernemer
Cronjéstraat 141 rood; curator Mr. J.
A. P. C. ten Bokkel alhier.
Geëindigd zijn de faillissementen
door het verbindend worden der ult-
deelingslijsten van:
1. G. A. Schellings, voorheen hande
laar in scheepsprovisie te IJmuiden,
uitgesproken 15 Januari 1924; curator
Mr. P. Tideman alhier.
2. Mcj. A. E, Hos. wed. J. Veldwijk,
destijds winkelierster in manufactu
ren te Haarlem; curator Mr. P. Tide
man, alhier.
door
AGATHA CHRISTIE.
Vertaling van A. d. Z.
8)
Eindelijk gaf hy zijn taak op, ernstig
het hoofd schuddend. Op dat oogenblik
hoorden we buiten voetstappen, en dr.
Wilkins, mevrouw Inglethorp's eigen
dokter, een corpulente, drukke man,
kwam met veel beweging binnen.
In een paar woorden legde dr. Bauer-
stein uit, hoe hij toevallig het hek voor
bij ging, toen de auto er uit kwam, en
hoe hij zoo snel mogelijk naar het huis
was geloopen, terwijl de auto dr. Wilkins
ging halen. Mat een lichte handbewe
ging wees ij naar de gestalte op het
bed.
,Héél treurig. Héél treurig", mompel
de dr. Wilkins. ..Arme vrouw. Deed al
tijd te veel véél te veel tegen mijn
raad in. Ik heb haar gewaarschuwd.
Haar hart was lang niet sterk. „Kalm
aan", zei ik haar, „kalm aan." Maar
neen haar ijver voor goede werken was
te groot. De natuur is in opstand geko
men".
Dr. Bauerstein, merkte ik op, sloeg
den plaatseiijken dokter scherp gade.
Hij hield zijn oogen nog op hem geves
tigd, toen hij sprak.
„De stuiptrekkingen waren van een
bizondere hevigheid, dr. Wilkins Het
spijt me, dat u hier niet bijtijds waart,
om ze bij te wonen. Ze waren bepaald
titanisch van aard".
„Ah!" zei dr. Wilkins wijs.
„Ik zou gaarne onder vier oogen met
u willen spreken", zei dr. Bauerstein. Hij
keerde zich naar John. „U hebt er niets
tegen?"
„Zeker niet"
We liepen allen naar het portaal, de
twee doktoren alleen latend, en ik hoorde
achter ons den sleutel in het slot om
draaien.
We gingen langzaam de trap af. Ik
was hevig ontsteld. Ik heb een zeker ta
lent voor gevolgtrekkingen, en dr.
Bauerstcins houding had allerlei wilde
veronderstellingen in mijn brein opge
roepen. Mary Cavendish legde haar hand
op mijn arm.
„Wat is er? Waarom deed dr. Bauer
stein zoo vreemd?"
Ik keek haar aan.
„Weet u, wat ik denk?"
/Wat?"
„Luister!" Ik keek om me heen, de
anderen konden ons niet hooren, Ik liet
mijn stem tot gefluister dalen. „Ik ge
loof, dat ze vergiftigd is! Ik ben er ze
ker van, dat dr. Bauerstein verdenking
heeft."
„Wat?" Ze viel tegen den muur aan,
de pupillen van hare oogen wijd open
gesperd. Toen, met een plotselingen
kreet, die me deed opschrikken, riep ze:
Neen. neen dat niet dat niet!" En.
me ontloopend, vluchtte ze de trap op.
Ik volgde haar, bang, dat ze zou flauw
vallen. Ik vond haar tegen de leuning
steunen, doodelijk bleek. Ze maakte een
ongeduldig handgebaar.
„Neen, neen laat me. Ik wil liever
alleen zijn. Laat me een paar minuten
met rust. Ga naar beneden naar de an
deren,'
Ik gehoorzaamde haar met tegenzin.
John en Lawrence waren in de eetka
mer. Ik voegde mij bij hen. We zwegen
allen, maar ik geloof, dat ik de gedach
ten van allen onder woorden bracht,
toen ik het stilzwijgen verbrak, met te
zeggen:
Waar is mr. Inglethorp?"
John schudde het hoofd.
„Hij is niet in huis."
Or ze oogen ontmoetten elkaar. Waar
was Alfred Inglethorp? Zijn afwezigheid
was vreemd en onverklaarbaar. Ik herin
nerde me mevrouw Inglethorp's laatste
woorden. Wat lag daarin opgesloten?
Wat had ze ons nog meer kunnen ver
tellen, als ze tyd had gehad?
Eindelijk hoorden we de doctoren de
trap afkomen. Dr. Wilkins zag er ge
wichtig en opgewonden uit, en trachtte
een inwendige triumf onder een houding
van gepaste kalmte te verbergen. Dr.
Bauerstein bleef op den achtergrond,
zijn ernstig gebaard gelaat onveranderd
Dr. Wilkins voerde voor beiden het
woord. Hij richtte zich tot John.
„Mr. Cavendish, ik zou gaarne uw
toestemming voor een lijkschouwing
hebben".
„Is dat noodig?" vroeg John ernstig.
Een pijnlijke trek ging over zijn ge
laat,
„Absoluut", zei dr. Bauerstein.
„U meent daarmee?"
„Dat noch dr. Wilkins, noch ik onder
deze omstandigheden een doodsverkla-
ring zou kunnen afgeven".
John boog het hoofd.
„In dat geval blijft er me niets anders
over, dan toe'te stemmen".
„Dank u". zei dr. Wilkins vlug. „We
stellen voor, dat die morgenavond of
eigenlijk vanavond zal plaats hebben".
En hy keek naar het daglicht. „Onder
deze omstandigheden ben ik bang, dat
een gerechtelijk onderzoek niet kan uit
blijven, deze formaliteiten zijn noodig,
maar ik verzoek u, u niet te verontrus
ten".
Er was een pauze, en toen nam dr.
Bauerstein twee sleutels uit zijn zak
en overhandigde ze aan John.
„Het zijn de sleutels van de twee
kamers. Ik heb ze gesloten, en volgens
mijn opinie is het wenschelijk, ze voor-
loopig gesloten te houden". De dokters
vertrokken toen.
Ik had een denkbeeld overwogen en
ik voelde, dat nu het oogenblik geko
men was, om het aan te roeren. Toch
was ik een beetje huiverig, het tc
doen. John, dat wist ik, had een af
schuw van iedere openbaarheid en was
een rustige optimist, die liever de zwa
righeden niet halverwege tegemoet ging.
Het zou moeilijk zijn, hem van de deug
delijkheid van mijn plan te overtuigen.
Op Lawrence daarentegen, die minder
conventioneel was, en meer verbeelding
had, voelde Ik als bondgenoot te kun
nen rekenen. Er was geen twijfel aan,
dat het oogenblik voor mfj gekomen was.
0111 de leiding te nemen.
„John", zei lk, „ik moet je Iets vra
gen".
„Nu?"
„Je herinnert je. dat ik gesproken heb
over mijn vriend Polrot den Belg, die
hier is? Hij is een heel beroemde detec
tive geweest",
„Ja".
„Ik zou willen, dat je me hem liet
roepen, om deze zaak tc onderzoe
ken".
„Hoe nu? Vóór de lijkschouwing?"
„Ja, hoe eerder hoe beter als
er misdaad in het spel ia",
„Onzin" riep Lawrence boos. „Naar
mUn meening is het alles een hersen
schim van Bauerstein! Wilkins had geen
idee van zoo iets, totdat Bauerstein hem
op de gedachte bracht. Maar als alle
specialisten is Bauerstein een beetje
maniak. Vergif is zijn stokpaardje, dus
natuurlijk ziet hij dat overal".
Ik moet bekennen dat lk verwonderd
was over de houding van Lawrence. Hi)
was zoo zelden ergens heftig over.
John aarzelde.
„Ik kan het niet met je eens zijn,
Laurence", zei hy eindelijk, „ik ben wel
genegen Hastings den vrijen handel te la
ten, hoewel lk liever een beetje zou
wachten. We wenschcn geen onnoodig
schandaal"
„Neen, neen", riep Ik heftig, „daar be
hoef je niet bang voor te zyn. Poirot
is de discretie zelf",
„Nu goed dan,, doe, zooals Je wil?.
Ik laat het aan Je over. Hoewel, als het
Ls, zooals we vermoeden, 't een heel hel
dere zaak is. God vergeev' me, als lk bom
onrecht doe!"
Ik keek op mijn horloge. Het was zes
uur, lk besloot, geen tijd te verliezen.
Vijf minuten oponthoud veroorloofde
lk me echter. Ik bracht die door met de
bibliotheek na tc snuffelen, todat ik eon
medisch boek ontdekte, dat een beschrij
ving van strychnine vergift) ging gaf.
(Wordt vervolgd).