MET BE REISVEREENIGING NAAR NOORWEGEN i Hoe de p°ort er uitzag. FEUILLETON DE GEHEIMZINNIGE ZAAK VAN STYLES STADSNIEUWS. LANGS DE STRAAT HAARLEM'S DAGBLAD VRIJDAG 26 AUG. 1927 AAN DE „NIEUWPOORT". p J JfSEN VAN HAARLEM'S DAGBLAD No. 983 Naar den Kjendalsgletscher. (1) Wanneer je de taxi vroeg hebt besteld om vooral tijdig aan het station te kunnen zijn. De Jostedalsbrae! Als jongen bad ik op school den naam geleerd, maar laat ik het maar eerlijk beken nen: ik had hem glad verget-sn. Toch, toen ik het met zoo bijzondere zorg opgestelde en voortreffelijk uitgevoerde programma van onze generale vereenl- gingsreis doorlas, herinnerde ik my hem met vele andere namen onmiddeilyk veer. Den grootsten der Europeesche gletschers... ik heb in mijn schooltijd, toen al die namen voor ons een nacht merrie waren wel nooit vermoed, dat ik dien eens nog zou mogen bezoeken. De tocht naar den Kjendalsgletscher behoort tot de belangrijkste en tevens tot de mooiste excursies van onze Noor sche reis. Ons reisgezelschap was omdat de transportmiddelen niet toereikend wa ren allen tegelijk te vervoeren dien dag in twee gedeelten gesplitst-Het groot ste deel ging naar den Brlscdal het andere waartoe ook wy behoorden naar den Kjendalsgletscher. Beide glet schers zijn onóerdeelen van de Jos- tedalbrae, het grootste gletschergebied niet alleen van Noorwegen maar zoo als ik reeds schreef van heel Europa. Ter vergelijking laat ik hier enkele cijfers volgen, welke mijn lezers eenig idee te kunnen geven van de grootte van de Jostedals brae (brae is het Noorsche woord voor gletscher). Het landijs van de Jostedalsbrae dat op sommige plaatsen een dikte van circa 500, zegge 500 Meier bereikt heeft zonder de afdalende gletschers een oppervlakte van 1076 K.M.2, dat is slechts 214 K.M.2 minder dan de provincie Utrecht. De grootste gletscher in Zwitserland de Aletschgletscher is niet meer dan 130 K.M. 2 dat is dus nog niet een acht ste van de Jostedalsbrae de Gomer- gletscher bij Z-ermatt is 67, de beroemde Mer de Glacé bij Chamonix slechte 55 - K.M.2 groot. In het midden ligt het landijs van de Jostedalsbrae. 2000 Meter hoog, aan den rand 14001300 Meter. Niet minder dan 24 groote gletschers en talrijke hang-1 gletschers dalen van de ijstrap ia de omliggende valleien naar omlaag, een enkele zelfs tot slechts 42 Meter boven den zeespiegel. Ziedaar de cijfers, die ik in het ons door de Reisvereeniging verstrekte boek- je heb aangetroffen. Het was een der verdiensten der leiders, dat zij bij de voorbereiding ook den wetenschappelij- j ken kant niet hebben vergeten. Hierdoor werd deze reis naar Noorwegen nog iets meer dan enkel een ontspannings- reïs. En voor een door zeer velen hooge- liik gewaardeerde aanvulling zorgde pro fessor J. van Baren aan boord met zijn populair-wetenschappelijke voor drachten over het Noorsche land. de scheren, de fjorden en de gletschers, waardoor hij de belangstelling voor al les. wat wij zagen, in niet geringe mate opwekte en onderhield. Het was nog niet zoo eenvoudig om van de Monte Olivia naar den Kjendals gletscher te komen. Een motorsloep, een stolkjaerre, weer een motorboot, nog eerts een stolkjaerre en ten slotte onze bee- nen, dat waren de vervoermiddelen, die wij achtereenvolgens noodig hadden om den voet van den gletscher te bereiken. Maar welk een onvergetelijk mooie tocht werd dit! Reeds dadelyk de vaart in onze motorsloep naar Loen op dezen stra- lenden morgen, waarop de Indviksfjord Onder een diep blauwen hemel aan een zonnig Italiaansch meer deed denken, zette onze harten al zaten wy ook jnet ons vijftigen opgepakt als haringen in een ton wijd epen voor dit prach tige land. Te Loen vrachtten ons de stolkjaerres", de kleine Noorsche boe- renwagentjes, die voor het reizen door Noorwegen gelukkig nog niet geheel door de auto's verdrongen zijn. Want hoeveel gemoedelijker en rustiger, hoeveel intie mer vooral, is het langzame rijden in een stolkjaerre dan het rennen in een voortjachtenden autoDit primitieve boe- renwagentje, dat doet denken aan een sjees en eigenlijk niet veel meer is dan een tweewielige platte handkar met daarop een bok voor 2 personen en een zitplaats achter voor den koetsier, behoort geheel bij dit ongerepte land. Getrokken docr de kleine Skandinavische paardjes van beige kleur gelijken alle stolkjaerres op elkander en er is iets onzegbaar fees telijks als een herinnering uit kinder jaren in een lange karavaan van deze Noorsche boerenwagentjes. De rit naar Vasenden met telkens vlak naast ons het ziedende, schuimend- blauwe water, dat kolkend en draaiend, golvend en steigerend van het Loenmeer zijn weg door het te nauwe rivierbed naar de lager gelegen fjord zoekt, is vol afwissiing en van groote bekoring. Dan voert een motorboot ons over het Loenmeer en zelfs de iuidruchtigsten onder ons werden stil in deze imposante natuur, waar van alle zijden tusschen de donkere bergen de gletschers als reus achtige witte vachten in de valleien neer hangen en schuimende watermassa's door AGATHA CHRISTIE. Vertaling van A. d. Z. ..40) „Den misdadiger al of niet te pak ken?" vroeg !k ondeugend. Maar tot mijn groote verwondering knikte Poirot ernstig. „Te spreken, of niet te spreken", zoo als je groote Shakespeare zegt. Ik deed geen moeite, om de aanha ling te verbeteren. „Dat meent u toch niet, Poirot?" ..Ik ben heel ernstig. Want het aller ernstigste ligt in de weegschaal". „En dat is?" „Het geluk van een vrouw, mon ami", zei hij plechtig. Ik wist niet, wat ik zeggen moest. „Het oogenbiik is gekomen", zei Poirot peinzend, „en ik weet met, wat ik doen meet. Want, zie je, het is een groote inzet, waar ik om speel. Niemand dan ik, Hercule Poirot, zou het wagen!" En h?j sloeg zich trotsch op de borst. Na een paar minuten in ontzag ge- naar beneden storten overal rondom. Hier zijn we in het gebied van de Jostedalsbrae! Vijf gletschers tegelijk dalen hier voor ons oog af van dat on afzienbare ijsveld, dat daar hoog boven op de bergen onder een blauwen hemel ln het volle zonlicht schittert. Onze motorboot legt aan bij een stei ger voor een rood geschilderd houten huis en Noorsche meisjes in nationaal costuum begroeten ons. Stolkjaerres staan al klaar om ons verder te vervoeren. Maar wij stappen ditmaal niet in; wij verkiezen den weg naar den Kjendals gletscher verder te voet te maken. Door een laantje van elzenhout voert onze weg. Wanneer wij daar rustig voort- wandelen door dat rustieke laantje, valt het ons moeilijk om te realiseeren, dat wij over eenige minuten aan den voet van een der grootste gletschers zullen staan. Wij loopen in een vallei, nog geen 100 Meter boven den zeespiegel. De na tuur is hier wel heel verschillend, als wjj anders in het gletschergebied gewend zijn. Maar ook nergens dalen de glet schers zoo laag als in Noorwegen. Het laantje van elzenhout is zoo vredig, zco pastoraal, dat wij ens in het Gooi wa nen of midden in het Naaldenveld. Maar dan opeens komen wij aan een open plek en staan wij te midden van de meest ruige natuur. Het is het meest woeste berglandschap, dat men zich den ken kan. Een kring van meer dan 1000 Meter hooge rotsen, grauw en donker, waarvan overal watervallen als witte sluiers naar beneden hangen en tusschen die rotsen, vlak voor ons, in het felle zonlicht onder den blauwen hemel als één breede, onmetelijke ijsberg, is de Kjendalsgletsc h e r! Deze glet scher is heel anders dan de gletschers, die ik ooit vroeger zag. Zoo ongeveer moet de indruk van een ijsberg in het Poolgebied zijn! Torenhoog liggen de ijsmassa's hier opgestapeld, in den meest grilhgen vorm, gekarteld, getand, mas sief, als witte granietblokken met sple ten en scheuren van opaal-blauwe kleur. O, die wonder-blauwe kleur van het gletscher-ijs! Nooit zag ik ze zoo intens, zoo diep, zoo sprookjesachtig mooi als daar in de Kjendalsgletscher! Over ruwe, groote steenen gaat nu verder onze weg. Het elzenhout is ver dwenen en om ons is nu enkel de groot- sche natuur van bet wilde, woeste berg landschap. Naast mij gaat een eenvou dig meisje, dat met de Monte Olivia haar eerste reis naar het buitenland maakt. „Ik wist niet, dat het zoo mooi was. meneer!" zegt zij op eens spontaan te gen my. „Ik ook niet!" beken ik. ..Het is net "n droom!" zegt zij weer en ik zie een hoog-roode blos op haar wangen. Wij staan nu aan den voet van den gletscher en kijken op tegen een berg van licht-bl3uw. Het is één stapeling van ijsblokken met opaaal-blauwe sple ten en gleuven overal. Dan op eens roept er een van ons ge zelschap verschrikt: .Kijk daar! De gletscher stort in!" en hij wijst met zijn hand naar links Een dreunend gekraak, een donderend geraas, als van een voortrollende lawine. Het is, of een aardbeving plots de aar de gespleten heeft en ee ndeel van den ijsberg in de diepte doet verdwij nen. Een rots van ijs, links van ons. stort omver, alles splijtend, scheurend, ver pletterend. Een reusachtig ijsblok rolt van omhoog denderend naar omlaag alles met zich meesleepend. Nog even klinkt de echo dan wordt het weer sta Een jonge man, vlak bij ons is doods bleek geworden. Hij wijst naar den neer- gestorten ijsberg en zegt hij: „Nog geen vijf minuten geleden stond ik daar!" Wanneer wy een uur later in het her bergje aan het Soenmeer terug zijn, zit ten wy aan tafel tegenover elkander, de jonge man en ik. Wy drinken beiden bij onze zalm een glas ..Haute Sauterne" Ik hef mijn glas en drink hem toe „Op uw behouden terugkeer!" zeg ik. „Op ons lange leven!" antwoordt de jonge man, die den dood voorbij hem heeft voelen gaan. En wij klinken samen. J. B. SCHUIL. 1) Mijn lezers zullen reeds in mijn vorig artikel hebben opgemerkt, dat ik geen geregeld „reisverhaal' van de Monte Olivia geef. Dit zou alleen maar interessant zyn voor hen, die de reis hebben meegemaakt. Slechts eenige in drukken en enkele hoofdmomenten tracht ik in deze artikelen vast te leg gen. zwegen te hebben, om het effect niet te bederven, gaf ik hem de boodschap van Lawrence. „Aha!" riep hij. „Dus heeft hij het extra koffiekopje gevonden? Dat is goed Hij beeft meer verstand, dan je zoudt denken, die monsieur Lawrence met zijn lange gezicht'. Ik had zelf geen hoogen dunk van Lawrence's verstand; maar ik wilde Poirot niet tegenspreken, en las hem zacht de les, dat hij mijn inlichtingen over de vrije dagen van Cynthia ver geten had. „Dat is waar. Ik heb een geheugen 2fis een garnaal; maar de andere jonge dame was heel vriendelijk. Ze had me delijden met mijn teleurstelling, en liet me alles zoo vriendelijk mogelijk zien." „Nu, dat is dan goed, en u moet dan maar een anderen dag bij Cynthia gaan theedrinken". Ik vertelde hem van den brief. „Dat spijt me", zei ijij. „Ik hoopte neg altijd op dit.i brief. Maar neen, dat heeft niet zoo mogen zijn. De zaak moet heelemaal van binnen uit ontward worden." Hij tikte zich op het voorhoofd. „Deze kleine grijze cellen. Het is „aan hen" zooals je hier zegt." Toen vroeg hij plotseling: „Ben je een goed beoordeelaar van vingerafdrukken, m'n vriend?" „Neen", zei ik, eenigszins verbaasd, „ik j HISTORISCHE BIJZONDER HEDEN. Maandenlang hebben 'n paar „bulten" van het bolwerk aan de „Nieuwpoort" open en ontbloot gelegen. Velen hebben gemopperd: waarom nu reeds ons mooi plantsoen geschonden? Als koning Ver keer het eischt, doe het dan zoo laat mogelijk. Maar enfin, 't Is gebeurd. Een meter lange schutting sluit nu het werk voor het publiek af en wie er nu passeert zal zien hoe die bulten worden afgegra ven en de singel ter weerszijden wordt aangeplempt èn voor nieuwe landhoof- den voor een nieuwe, breedere Kenne- merbrug en om de noodige grond-, hei en metselwerken te kunnen uitvoeren. We spraken van de Nieuwpoort. Die term wordt zelden meer gebruikt; 't is meest Kennemerbrug. Het menschenge- tlacht, dat die poort gekend heeft, is ook voor een groot deel (zoo niet verreweg het grootste) naar betere gewesten ge gaan. Wie de poort wil zien zooals ze was, moet den Schotersingel opgaan en vindt dan die poort uitgehouwen in een gevelsteen, met devotie voor historische toestanden aangebracht in een heeren huis dicht bij het badhuis. Nu u georiënteerd is. even terug naar de Nieuwpoort, die stond ter plaatse waar de tegenwoordige brug is. Dat is nu juist 250 jaar geleden. En nu de aan leiding. In 't midden der 17e eeuw ge voelde Haarlem behoefte aan uitbrei ding. De singels konden de steeds groeiende bevolking niet meer omvat ten. Plannen tot uitzetting naar alle zy den werden ontworpen. Ten slotte be sloot men tot een uitleg naar het noor den, waarmee in 1672 werd begonnen. Men groef de rTSuwe Gracht, de Hee rengracht (later gedempt: Parklaan) en de Schoter- en Kloppersingels. Jans- en Kruispoort kwamen daarmee voor goed te vervallen en over de singels kwam een nieuwe brug en daarvoor en er op de Nieuwpoort. Wie nauwkeurig wil weten, hoe dat is toegegaan, vrage op het Stadsarchief de Resolutien der Vroed schap van 1677 en 1678 ter inzage en de Stadsrekeningen uit de jaren en hij kan napluizen, wat de verschillende am bachtslieden voor elk onderdeel van dat werk ontvingen. Voor ons zU 't voldoen de te weten, dat A. Snellaers, een Haar lemmer, een zeer bekend beeldhouwer uit dis dagen zeer veel beeldhouwwerk leverde. Blijkbaar leverde by niet alles, want bij het afbreken der poort vond men stukken, die blykens uithouwingen en doorgezaagde ijzeren staven vroeger al ergens anders hadden gediend. Wie in finesses wil nagaan, hoe elk onderdeel er uitzag, raadplege de vele teekeningen op het Stadsarchief. Het front naar de stadszfjde vertoonde vier van basementen en kapiteelen voor ziene pilasters, tusschen wier vakken arabesken in hout-relief waren aange bracht met bloemen, vruchten en kleine beelden. Op die pilasters rustte een geor namenteerde kroonlijst, waarboven een frontespies. Daarin was het stadswapen met eenige stedelijke attributen vervat. Ik zal er niet verder over uitweiden, maar volstaan met de mededeeling, dat een der twee frontespiesen nog prijkt boven den ingang der school aan de Wilhelminastraat. Het bouwwerk werd in zijn tijd zeer geprezen. De verdere geschiedenis der Nieuw poort hangt natuurlyk ten nauwste sa men met de ontmanteling der vesting. Haarlem, waarover men reeds in den Fransehen tijd begon. In 1821 n.l. be gon men met het veranderen der stads wallen tusschen het Vrouwenhek en da Nieuwpoort. Men herschiep ze in een schoone wandeldreef, die wij kennen als het Prinsenbolwerk. Aan het eind van hetzelfde jaar 1821 zette men het werk voort naar het Westen. Het Statenbol- werk ontstond en de Tweede Gracht werd gedempt en herschapen in Park laan. Men was er niet tevreden mee en vanwege de stad werd 15 Maart 1822 aanbesteed „het vermaken en verbete ren der Nieuwpoort, teneinde de wande ling langs den buitenkant van het zoo genaamde Bolwerk daarover te brengen Een Haarlemsche metselaar, B. van Liemt nam dat aan voor f 2850 en le verde het werk 30 Juni reeds op. In 1834 ging men de Nieuwpoort met hout overdekken. In 't midden werd over de poort een doorgang gelaten. Ter weerszijden daarvan kwam een rustiek prieel. Januari 1835 was dat werk kant en Maar. Niet lang zou dat zoo blijven. Men was eenmaal in een vlaag van op ruimen wat oud was of ouderwetsch leek Zoo ging men in 1839 de muren sloopen ter weerszijden van de Nieuwpoort. Hon derden hoog opgaande iepen zyn toen gerooid om ruimere, betere wandelwegen te krygen. In 1840 werd aan G. Bijleveld voor f 850 gegund o.a. het afbreken en opruimen van de steenen beeren met de ijzeren hekken aan de Nieuwpoort. Het kantoor van de plaatselijke belasting kwam nu binnen de poort. Een ander aanzien kreeg de heele buurt hier na weet, dat er geen twee vingerafdrukken gelijk zijn, maar verder gaat mijn ken nis niet". „Juist". Hij maakte een laadje open en nam er een paar foto's uit, die hij op tafel legde. „Ik heb ze genummer 1, 2, 3. Wil je ze voor me beschrijven?" Ik bekeek de proeven nauwkeurig. „Alle zeer vergroot", zei ik. „No 1 zijn, zou ik zeggen, de vingerafdrukken van een man; duim en wijsvinger. No. 2 zijn van een dame; die zijn veel kleiner, en In ieder opzicht heel anders. No. 3" lk hield even op „er schijnen heel veel vingerafdrukken door elkaar te zijn, maar hier zijn heel duidelijk die van no. 1". De andere gedeeltelijk bedekkend", „Ja". „Je herkent ze zonder mankeeren?" „O ja, het zijn dezelfde". Poirot knikte, en voorzichtig de foto's van me aannemend, sloot hij ze weer weg. „Ik denk", zei ik, „dat u het als ge woonlijk niet zult uitleggen?" „Integendeel. No. 1 waren de vinger afdrukken van monsieur Lawrence. No. 2 waren die van mademoiselle Cynthia. Die zijn niet van belang. Ik heb ze maar genomen om te vergelijken. No. 3 is een beetje meer gecompliceerd". „Ja?' 1840. Den 24 Maart 1841 werd namelijk aanbesteed het maken van de aarden baan voor de Hollandsche Spoor, die in 1839 eindigend aan het oude station langzamerhand zou doorgetrokken wor den tot Rotterdam. Spoedig doorsneed nu „het spoor" de nog zoo jonge Bolwer ken. Maar we weten het. Het verkeer eischtc het. In 1866 kwam de Gemeentewet in werking; er bestonden voortaan geen steden en dorpen meer. De steden zou den niet langer het platteland afsluiten. Stedelijke accijnzen verdwenen. Poor ten voor verdediging, al lang niet meer noodig, waren ook voor de accijnzen nut teloos. Opruimen dus. En zoo besloot Haarlem's Raad 11 October 1865 om in 1866 de Eendjespoort te sloopen, de kommiezenhuisjes daar en aan de Kleine Houtpoort en het Zijlhek en ook de Nieuwpoort. Daar gingen stemmen van verzet op in Haarlem's Gemeenteraad, maar toch werd ze 18 October 1866 op het Stadhuis voor afbraak verkocht. De portierswo ning, het octrooikantoor, de betimme ring ér bbvéh~öp 'met de aardige idyl lische prieeltjes, alles moest verdwijnen. Dat zou A. Hoogeveen doen voor f 1575, maar de poort moest al in December met den grond gelijk zijn en het boven genoemde frontespies met het stadswa pen zou de stad hebben. HONDENTENTOONSTELLING De kynologenclub „Amsterdam" zal op Zendag 4 September haar traditio- neele hondenshow hier ter stede hou den. Ook nu weer in het Brongebouw. Als keurmeesters zullen optreden: Kapt. Alofs voor Setters; J. Becking nor alle terrierrassen; T. J. Bouder voer Boxers; H. J. Clarion te Hoorn voor alle Schnauzer variëteiten; R. Deter meyer voor jachthonden; C. J. J. Fok ker voor Dashonden; A. C. v. d. Hoek voor Dobermannpinscheers, Bern. v. d. Hulst voor Buldoggen,; mevr., v. d. Jagt Ruwers voor kleine Griffions; M. Kessler Epagneul voor Bretons Holl. smoushonden. Vlinder hondjes en Mal- thezers; G. Krebs, Toy spaniels voor Af- ghaansche Windhonden; L. Mandigers voor Duitsche Herdershonden; J. Meyer voor Hollandsche, Fransche, Bel gische Herdershonden en Bouviers; B. Paine Strieker voor Jacht Spaniels; J. Opten voor Greyhounds en Sloegi's; G. H. v. d. Roemer voor Matins, Pyre- neesche honden, Samojeden, Poe dels, Mops honden, Dwergkees honden, DWergpoedeie; Affen pin- scher en Mastifs; H. Rouwendaal voor Duitsche Dwergpinschers; C. A. Schuld voor Iersche Wolfshonden, Barsois, Deer hounds. Collies, Bobtails, Whippets en Bloedhonden; Ch. H. Schmalz voor St. Bemhards; P. .F. Ver schoor voor New-Foundlanders; mej. Vonk voor Pekingesen en Japanessen; Bron Vos voor Duitsche Doggen. „Het is, zooals je ziet, zeer vergroot. Je hebt misschien een soort vlek opge merkt, die over de heele afbeelding loopt. Ik zal je niet het speciale appa raat beschrijven, het stulfpoeder, enz., dat ik gebruikt hebt. Het is een be werking, bjj de politie bekend, waardoor men in een heel kort tijdsverloop een photographie van de vingerafdrukken op allerlei voorwerpen kan verkrijgen. Nu, mijn vriend, je hebt de vingeraf drukken gezien nu blijft nog over, je te vertellen over het voorwerp, waar op ze achtergelaten zijn". „Ga door ik ben werkelijk in span ning". „Eh bien! Foto no. 3 stelt de zeer ver- groote oppervlakte voor van een klein fleschje in de bovenste vergifkast van de apotheek in het Roode Kruis Hospi taal te Tadminster wat klinkt als „het huis van Adriaan". „Goede hemel!" riep ik uit. „Maar wat doen de vingerafdrukken van La wrence Cavendish daarop? Hij is dien dag, dat we daar waren, niet bij de ver gifkast geweest". „O, jawel!" „Onmogelijk! We waren al dien tijd samen". Poirot schudde het hoofd. „Neen, m'n vriend, er is een oogenbiik geweest, dat je niet allen bij elkaar bent gebleven, of het zou niet noodig zyn geweest, monsieur Lawrence te roe- le Amsterdam Poppenkast. Woensdagmiddag Een „dankbare" middag voor den di recteur van de Poppenkast op den Dam. Daar staat het theater, op het ver hoogde deel van den Dam, in de buurt van Van Gend en Loos. Als eenig décor heeft het tooneel een doek, als achter grond, over de geheele breedte gespan nen en op dat doek heeft een kunst vaardige hand een soort van schouw burg-gebouw geschilderd, aan weerszij den geflankeerd door eenige echt-oud- Hollandsche maar zeer wankele gevels. Meer is ook niet noodig want de spelers komen niet „van terzijde" of door de deur in het middenzü komen in dit; theater van onderen. Daar heb Je de onsterfelijke Jan Klaassen. Onverwachts komt hij uit de onderwereld opduiken in zijn rare han sop, die gestreept is naar de laatste mode. Hij is blijkbaar wanhopig, want hij vliegt van links naar rechts en van rechts naar links over het tooneel, slaat zyn slappe handjes tegen zijn hard-rose gezicht en weeklaagt met een vervaar lijke grocstem. Ik begrijp met men helaas niet meer onschuldig gemoed niet zoo gauw waar het overgaat maar de, meest bloots- hoofdsche, mannelijke en vrouwelijke Amsterdammertjes, die met schitter- oogen en intense belangstelling het spel volgen, snappen er alles van: die arme Jan zal opgehangen worden! Daar is de beul al. Wat 'n valsche tronie heeft-ie en wat zijn z'n jas en z'n broek gemeen-rood! Hij sjouwt zelf de galg. Hij mikt het ding handig in een gaatje van den tooneelrand. De galg staat nu klaar en de beul nooüigt Jan Klaassen beleefd uit, zijn hoofd door den strop, die van een veter gemaakt is, te steken. Maar Jan heeft geen zin. Hij vecht voor zijn leven, springt op den beul toe en geeft hem een oplawaai dat de leelijkerd tegen de wankele huizen opvliegt. En nu gebeurt het Geweldige, dat de Amsterdammertjes tot vreugde-razernij opzweept: de beul wil zich verdedigen tegen Jan's heftige aanvallen maar hy kan tegen Jan's onstuimigheid niet op en het slot is dat het hoofd van den beul door den strop gewrongen wordt. Blik semsnel trekt Jan aan het touw: de hanger hangt! Hij is onmiddellijk dood. Zijn hoofd hangt op zijn borst. Trotsch staat daar de heer Klaassen als overwinnaar! Hoera! Hoera! Maar nu moet de doode beul begra ven worden. „NIewaar jongens?" vraagt de groc stem. „We motte-nem begrafe. „Ja, ja!" juicht de jeugdige schai*. „Goed! Schel jij dan uit, jij met je grijze trui an, met rommel in me tent te gooien pen, om op het balkon bfj je te ko men". „Dat was Ik vergeten", gaf ik toe. „Maar het was slechts een oogenbiik". „Lang genoeg". „Waarvoor lang genoeg?" Poirots glimlach werd eenigszins raad selachtig. „Lang genoeg voor een man. die vroe ger in de medicijnen gestudeerd heeft, om aan een heel natuurlijke belangstel ling en nieuwsgierigheid te voldoen". Onze oogen ontmoetten elkaar. Die van Poirot waren vriendelijk vaag. Hij stond op en neuriede een wijsje. Ik keek hem wantrouwend aan. „Poirot". zei ik, „wat was er in dat bewuste fleschje?" Poirot keek het raam uit. „Zoutzure strychnine", zei hy over zUn schouder, voortgaand met neuriën. „Goede hemel!" Ik zei het heel kalm. Ik was niet verbaasd. Ik had dat ant woord verwacht. „Ze gebruiken de zuivere zoutzure strychnine heel weinig alleen maar af en toe voor pillen. De officieele op lossing Liq. Strychnini Hydro-chlor, wordt meestal in dranken gebruikt, daarom zijn de vingerafdrukken sinds dien tijd ongestoord gebleven". „Hoe hebt u die fotographie kunnen nemen?" „Tk liet mijn hoed van het balkon val len", legde Poirot eenvoudig uit. „Be- DE WERELD OP Z'N ERGST (Nadruk" verboden.) Deze waarschuwing doet de bezitter van het genoemde kleedingstuk blozen.. Hij is er blykbaar niet op verdacht ge weest, dat de directeur door een kyk- gaatje nog vele dingen tusschen hemel en aarde zien kan. „Vooruit jongens, we gane de Kraaie halen. Ze zyne in de kraaieknip op het Leidsche Plein!" De afstand DamLeidsche Plein is spoedig afgelegd: een lykwitte „bidder", heelemaal in 't zwart, verschynt ten. tooneele. Hy bekykt het lijk, hij beruikt het zelfs en de grocstem concludeert; „Hy is heelemaal dood!" En dan komt er nog een andere aan spreker. die niet besteld is. Hy wil mee helpen begraven, maar daar moet de eerste natuurlijk niets van hebben en over het ïyk heen geven ze er elkaar flink van langs. Totdat een van de twee het onderspit delft en naar de onderwe reld verhuist. Dan krygt de overlevende de gelegenheid om een doodkist te ha len en den dooden beul er in te stop pen. Waarmede de voorstelling afgeloopen is. Om natuurlyk dadelijk daarop weer te beginnen. Ik wacht nog even, want ik heb één personage gemist, aan wie ik aange name herinneringen heb. Als de man met het koperen centen bakje bij mU komt, vraag ik hem: „Waar is Katryn toch?" „Die is met vacantia!" antwoordt hij leuk. J. C. E. S I'N AG OGEDIEN STEN NED ISRAEL. GEMEENTE Sabbath Vrijdagavond by den ingang van Sab bath te 7 uur. Ochtenddienst te 8 uur. Middagdienst te 12.30 uur. Avonddienst te 8.42 uur. Werkdagen: Ochtenddiensten te 7 uur. Zondag te 7.30 uur. Middag- en avonddiensten te 7 uur Talmoed Torah: Sabbath te 12.30 uur. Werkdagen na afloop der Middag- en Avonddiensten. De Middag- en Avonddiensten als mede Talmoed Torah vinden plaats in het Gemeentegebouw L. Wijngaardstr. 14. De overige diensten ter Synagoge L. Begy nestraat 11. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cts. per regeL zoekers mochten op dat uur niet bene den komen, dus. in weerwil van m'n vele verontschuldigingen moest de collega van mademoiselle Cynthia naar beneden gaan, om hem voor me te halen". ,X>us wist u, wat u zoudt vinden?" „Neen. volstrekt niet. Ik begreep al leen uit je verhaal, dat het monsieur Lawrence mogelyk geweest was, naar de vergifkast te gaan. Die mogelykheid moest bevestigd of verworpen worden". „Poirot", zei ik, „uw vroolijkheid be driegt me niet. Dit is een heel belang rijke ontdekking". „Dat weet ik niet", zei Poirot. „Maar één cling frappeert me. Ongetwyfelcl heeft het jou ook gefrappeerd". „Wat is het?" „Wel, dat er in deze zaal al te veel strychnine is. Dit is de derde keer, dat wij die tegenkomen. Er was strychnine in den drank van mevrouw Inglethorp. Dan heb je de strychnine, die te Styles St. Mary door Mace over de toonbank verkocht is. Nu hebben we nog meer strychnine, door iemand van de familie gehanteerd. Het is verwarrend, en, zoo als je weet, houd ik niet van verwar ring". (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1927 | | pagina 6